Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Voortgang Kabinetsreactie Capaciteitsplan 2024-2027 (Kamerstuk 29282-553)
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 555 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 januari 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 13 december 2023 over Voortgang
Kabinetsreactie Capaciteitsplan 2024–2027 (Kamerstuk 29 282, nr. 553)
De vragen en opmerkingen zijn op 22 december 2023 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van
22 januari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
PVV-fractie
2
GroenLinks-PvdA-fractie
2
VVD-fractie
3
D66-fractie
4
BBB-fractie
5
SP-fractie
6
II.
Reactie van het kabinet
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de brief van
het kabinet over de voortgang van de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027.
Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vinden het onverantwoord dat het kabinet het aantal opleidingsplaatsen
in de zorg slechts minimaal verhoogt en tegelijkertijd voor bezuinigingen kiest om
die extra opleidingsplaatsen te kunnen betalen. Genoemde leden vrezen dat de kwaliteit
van de zorg onder druk komt te staan door die bezuinigingen. Deze leden zijn van mening
dat dit demissionaire kabinet geen bezuinigingen mag doorvoeren bij het aantal opleidingsplaatsen,
maar dat het kabinet zich zoveel mogelijk dient te houden aan het advies van het Capaciteitsorgaan.
Is het kabinet daar alsnog toe bereid?
De leden van de PVV-fractie vinden het absurd dat het kabinet bij het plan blijft
om de opleiding Tandheelkunde met een jaar te verkorten. Wie dit bedacht heeft, hecht
blijkbaar geen belang aan kwaliteitsnormen. Een deskundigencommissie heeft ook negatief
geadviseerd over het inkorten van de opleiding naar vijf jaar. Deze Commissie stelt
duidelijk dat het verkorten van de opleiding met een jaar, grote negatieve gevolgen
met zich mee zal brengen, wat uiteindelijk zal leiden tot slechtere geleverde tandheelkundige
kwaliteit in ons land. Waarom wordt dit advies niet serieus genomen, zo vragen deze
leden.
De leden van de PVV-fractie staan zeer kritisch tegenover de inperking van het aantal
artsenopleidingen om het aantal plaatsen in andere opleidingen te kunnen verhogen.
Het oplossen van de personeelstekorten mag blijkbaar weer geen cent kosten. Sinds
wanneer zijn kwaliteit of patiëntveiligheid niet langer het uitgangspunt, maar bepalen
de kosten de opleidingscapaciteit? Is het kabinet het met genoemde leden eens dat
gewoon de portemonnee moet worden getrokken om meer medisch personeel op te leiden?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
verdere uitwerking van het Capaciteitsplan 2024–2027. Genoemde leden zijn met name
geïnteresseerd in de consequenties van het besluit om de opleiding Tandheelkunde met
een jaar in te korten. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien absoluut de noodzaak
voor extra opleidingsplaatsen en ook voor een betere spreiding van die opleidingsplekken.
Om die reden hebben zij eerdere voorstellen gesteund om dit te bereiken. De gekozen
oplossing, namelijk het inkorten van de opleiding, roept nog wel wat prangende vragen
op.
In de eerste plaats vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarom het kabinet
heeft gekozen voor het inkorten van de opleiding. Is deze keuze met name financieel
ingegeven of spelen hier ook andere zaken? Hoeveel kost het om, zoals geadviseerd
door het Capaciteitsorgaan, 86 extra opleidingsplekken te creëren? Hoeveel kost het
indien dit wordt gedaan in combinatie met het creëren van een extra opleidingslocatie
om de spreiding van de opleidingen binnen Nederland te verbeteren? Hoe verhoudt deze
keuze zich tot het besluit van een aantal jaren geleden om de opleiding Tandheelkunde
juist uit te breiden van vijf naar zes jaar? Een belangrijke beweegreden hiervoor
was toentertijd om tandartsen voor te bereiden op de complexere zorgvragen van de
toekomst. Waarom is dit nu niet langer nodig? Ook vragen deze leden waarom al meerdere
jaren, adviezen van het Capaciteitsorgaan om het aantal opleidingsplekken uit te breiden,
genegeerd zijn. Hoe verhoudt het besluit om deze adviezen te negeren zich tot het
groeiende tekort aan tandartsen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen voorts dat de Commissie Onderzoek Verkorting
Opleiding Tandheelkunde (COVOT) stelt dat het verkorten van de opleidingsduur met
een jaar niet op een kwalitatief verantwoorde wijze mogelijk is. Verkorting leidt
volgens de Commissie tot risico’s voor de kwaliteit, de veiligheid en de kosteneffectiviteit
van de zorg. Erkent het kabinet deze risico’s? Op welke wijze is het kabinet voornemens
deze risico’s te ondervangen? Op welke manier is het kabinet voornemens de kwaliteit
van de opleidingen Tandheelkunde en daarmee de kwaliteit van de mondzorg in Nederland
te garanderen voor patiënten? Kan het kabinet aangeven waarom hij de bezwaren van
zowel de beroepsverenigingen (KNMT & KNMG), de opleidingsinstellingen (Universiteiten
van Nederland (UNL)) als de Commissie (COVOT) naast zich neerlegt?
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken het kabinet voor zijn brief en hebben nog enkele
vragen bij de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027.
Het Capaciteitsorgaan adviseert over de opleidingen in de zorg, mede omdat de kosten
vanuit het Rijk voor opleidingen in de zorg hoger zijn dan die voor andere opleidingen.
Deze leden vragen om een geactualiseerd overzicht van de financiële Rijksbijdragen
aan de opleidingsinstituten, uitgesplitst naar fase en type opleiding, zowel academisch
(Geneeskunde, Tandheelkunde, Farmacie, etc.) als op hbo- en mbo-niveau (verpleegkunde,
verzorging, paramedisch, etc.). Ook zien genoemde leden daarbij een vergelijking tegemoet
met academische en hbo- en mbo-opleidingen in andere domeinen, zoals technisch, juridisch,
economisch en sociaal. Tevens vragen deze leden wat de huidige kosten zijn van de
zogenoemde «academische werkplaats» per universiteit, uitgesplitst naar Geneeskunde
en Tandheelkunde. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het te weinig inzichtelijk
is hoe deze kostenpost wordt berekend en wat de meetbare aspecten ervan zijn. Is het
mogelijk daar meer inzicht in te geven?
Is weleens doorgerekend hoeveel verpleegkundig specialisten kunnen worden opgeleid
voor dezelfde kosten als die voor één basisarts of één medisch-specialist? Alle verschillende
zorgprofessionals zijn nodig om goede, toegankelijke en toekomstbestendige zorg te
kunnen blijven garanderen. De leden van de VVD-fractie vinden het daarbij belangrijk
dat al deze zorgprofessionals op een gelijkwaardige manier met elkaar samenwerken,
met oog voor ieders specifieke rol en kwaliteit. Dit begint tijdens de opleidingsfase.
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede zaak dat een onafhankelijke organisatie
advies uitbrengt over de ontwikkelingen in de arbeidsmarkt in de zorg en de invloed
daarvan op de opleidingen. Het gaat immers om belangrijke functies en om kostbare
opleidingen. Deze leden vinden het op zijn zachtst gezegd onbehoorlijk dat de universitaire
zorgopleidingen zich niet lijken te houden aan de besluitvorming van de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarbij deze laatste zich baseert op de adviezen
van het Capaciteitsorgaan. Wat vindt het kabinet hiervan? Is het besluit van de Nederlandse
Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) gerelateerd aan een andere opdracht
van de Minister (namens de Kamer) aan de NFU, namelijk het in kaart brengen van de
hoogcomplexe zorg en een voorstel te doen voor de verdeling ervan? Hoe gaan de betrokken
universitaire medische centra de kosten voor deze extra opleidingsplaatsen opbrengen;
wat deze leden betreft is het niet aanvaardbaar dat deze opleidingsplaatsen worden
gefinancierd ten koste van patiëntenzorg of wetenschappelijk onderzoek.
In 2011 is de opleiding Tandheelkunde verlengd van vijf naar zes jaar met als doel
kwaliteitsverbetering. Wat waren destijds de verwachte kwaliteitsverbeteringen, en
hoe zijn die meetbaar gemaakt? Kan het kabinet het effect aangeven van deze verlenging,
zowel in woorden als in cijfers? Kan, andersom, het effect worden aangegeven van het
verkorten van de opleiding Tandheelkunde van zes naar vijf jaar als het gaat om kwaliteit
en hoe is dit meetbaar te maken? Wat is het effect op de instroom en uitstroom van
studenten en wat zijn de effecten op de financiële Rijksbijdragen en inkomsten voor
de desbetreffende universiteiten? De leden van de VVD-fractie vinden het onwenselijk
dat financiële en status gedreven belangen boven kwaliteits-, student- en patiëntbelangen
gaan en, al is dat niet goed meetbaar, zij verwachten dat het kabinet dit onderschrijft.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie
omtrent de voortgang van het Capaciteitsplan 2024–2027. Genoemde leden hebben hierover
nog enkele vragen.
Verlagen van instroom in de opleiding geneeskunde
Uit de voorliggende brief van het kabinet blijkt dat het Capaciteitsorgaan adviseert
om de instroom van de opleiding Geneeskunde met 66 plaatsen te verlagen. Met deze
verlaging wordt de verhoging van de instroom in de opleiding Tandheelkunde en de opleidingen
tot Physician Assistant (PA) en Verpleegkundig Specialist (VS) bekostigd. In hoeverre
heeft deze verlaging gevolgen voor opleidingsinstituten? Daarnaast blijkt dat de opleidingen
deze verlaging niet in numeri fixi hebben geactualiseerd. De leden van de D66 fractie
vragen hoe groot de financiële risico’s zijn die daaruit voortvloeien. Wat zijn de
eventuele gevolgen daarvan? In hoeverre is het kabinet voornemens om daar sturend
in te acteren?
Verkorting opleiding Tandheelkunde
De aangestelde onderzoekscommissie is van mening van een verkorting van de opleiding
naar een periode van vijf jaar niet op een kwalitatief verantwoorde manier mogelijk
is. Het kabinet gaat niet mee in deze beredenering, door met name de vergelijking
te maken met de ons omringende landen. Een vergelijking van de duur van de opleiding
Tandheelkunde met andere landen van de EU/EER is echter volgens de Commissie niet
te maken, omdat van land tot land wettelijke kaders, scholing en zorgverlening sterk
verschillen. Hoe weegt het kabinet dit standpunt in zijn afweging? Ook vragen deze
leden in hoeverre er kwaliteitsverschillen zijn geconstateerd tussen tandartsen uit
het buitenland die hier werkzaam zijn (en dus een kortere opleiding hebben genoten)
en de in Nederland opgeleide tandartsen? Welke rol speelt het voorgestelde praktijkjaar
in het scenario van een vijfjarige opleiding? Is dit een noodzakelijk te volgen jaar?
Klopt dan de veronderstelling dat dit jaar noodzakelijk is voor de BIG-registratie,
zo vragen deze leden. Ook schrijft het kabinet dat de tandheelkundige opleidingen
en de KNMT de voorkeur hebben uitgesproken om de zesjarige opleidingsduur te handhaven,
en dat een budgetneutraal voorstel hiertoe in overweging genomen zal worden. In hoeverre
betekent dat dan dat er alsnog minder snel tegemoet wordt gekomen aan het groeiende
tandartsentekort?
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang kabinetsreactie
Capaciteitsplan 2024–2027. Ze hebben nog een aantal vragen over deze brief.
In de brief hebben genoemde leden gelezen dat de maximale instroom zal toenemen voor
de opleidingen Tandheelkunde, Mondzorgkunde, Verpleegkundig Specialist ggz (geestelijke
gezondheidszorg) en Verpleegkundig Specialist Algemene Gezondheidszorg. Deze leden
zijn zeer positief over deze ontwikkeling, aangezien zij in een eerder schriftelijk
overleg hierover vragen hebben gesteld. Daarom ontvangen deze leden graag een schatting
van het kabinet inzake de effecten van deze toename op de toekomstige arbeidsmarkt.
De leden van de BBB-fractie wensen dat het kabinet zich hierbij met name richt op
de sectoren ziekenhuizen, tandartspraktijken en ggz.
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie veel zorgen ontvangen vanuit de tandheelkundige
sector. Ook heeft de Commissie Onderzoek Verkorting Opleiding aangegeven dat het terugbrengen
van de opleidingsduur van Tandheelkunde van zes naar vijf jaar niet op een kwalitatief
verantwoorde manier mogelijk is. Graag vernemen genoemde leden de visie van het kabinet
over deze zorgen vanuit de tandheelkundige sector.
Tevens lezen de leden van de BBB-fractie dat het kabinet aangeeft dat in overleg met
de tandheelkundige opleidingen en de KNMT een variant is voorgesteld waarin de vijfjarige
(bekostigde) opleiding wordt gevolgd door een praktijkjaar. Tevens kunnen de opleidingen
zelf de aanbeveling volgen om de vijfjarige opleidingsvariant nader uit te werken
door het toevoegen van bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar. Is het kabinet van plan
om de opleidingen hierbij te ondersteunen, en zo ja, is het kabinet niet bang dat
indien de ene opleiding dit wel doet en de andere niet, er ongelijkheden ontstaan
tussen opleidingen Tandheelkunde?
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie ook oog voor het tekort aan tandartsen.
Het feit dat de locatie van de opleiding invloed heeft op de bereikbaarheid van tandartsenzorg,
zowel landelijk als in de regio's, baart ons grote zorgen. Heeft het kabinet al zicht
op de vraag hoe hij het tandartsentekort in de regio's gaat aanpakken, los van de
opleidingsverkorting?
Tenslotte maken de leden van de BBB-fractie zich zorgen over de prestatiedruk voor
studenten bij Tandheelkunde wanneer de opleidingsduur van zes naar vijf jaar verkort
wordt. Kan het kabinet deze zorgen wegnemen? Welke maatregelen treft het kabinet,
indien mogelijk, om ervoor te zorgen dat het welzijn van studenten wordt gewaarborgd?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang kabinetsreactie
Capaciteitsplan 2024–2027. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet wat het nut is van het instellen van
een Commissie om de potentiële gevolgen van het verkorten van de opleiding Tandheelkunde
te onderzoeken als het advies van deze Commissie toch genegeerd wordt als dit niet
overeenkomt met de plannen van het kabinet.
De leden van de SP-fractie zijn altijd al kritisch geweest over de plannen om de hoognodige
uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen voor de opleiding Tandheelkunde te financieren
met een bezuiniging op de duur van deze opleiding. Zij zijn namelijk van mening dat
de duur van de opleiding zou moeten worden gebaseerd op de inhoudelijke overwegingen
over de vaardigheden en kennis die een tandarts zou moeten hebben en niet op basis
van financiële overwegingen. Waarom laat het kabinet inhoudelijke argumenten niet
zwaarder wegen dan financiële overwegingen? Is het kabinet bereid zijn besluit alsnog
te heroverwegen?
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet daarnaast hoe gemonitord wordt of deze
bezuiniging op de opleiding Tandheelkunde niet ten koste gaat van de kwaliteit van
de mondzorg.
De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet zo lang heeft gewacht met het
uitbreiden van het aantal opleidingsplaatsen voor de opleiding Tandheelkunde. Zij
wijzen erop dat het Capaciteitsorgaan dit al jaren adviseert en dat het tandartsentekort
in steeds meer dorpen en steden te merken is. Waarom is er niet gewoon eerder voor
gekozen om het aantal tandartsopleidingsplaatsen te verhogen? Was hier echt geen geld
voor of ging het hier om een gebrek aan politieke prioriteit?
De leden van de SP-fractie hebben tevens nog vragen over de verlaging van het aantal
opleidingsplaatsen Geneeskunde. Zij wijzen er daarbij op dat er voor een aantal artsenspecialisaties
(met name buiten het ziekenhuis) nog steeds forse tekorten zijn. Zijn de gevolgen
van dit besluit voor de artsenberoepen waar momenteel een tekort aan is wel goed in
beeld?
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of het kabinet bereid is alsnog het advies
van het Capaciteitsorgaan op te volgen om 1.885 opleidingsplaatsen voor Gezondheidszorgpsychologen
vrij te maken. Daarnaast vragen zij of het kabinet al in gesprek is getreden met de
ggz-sector over zijn bezwaren tegen het besluit om slechts de helft van deze plaatsen
beschikbaar te stellen.
II. Reactie van het kabinet
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Deze leden van de PVV-fractie zijn van mening dat dit demissionaire kabinet geen bezuinigingen
mag doorvoeren bij het aantal opleidingsplaatsen, maar dat het kabinet zich zoveel
mogelijk dient te houden aan het advies van het Capaciteitsorgaan. Zij vragen of het
kabinet daar alsnog toe bereid is.
Zoals staat beschreven in de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027 van
13 juni 20231, zijn de adviezen van het Capaciteitsorgaan zoveel mogelijk opgevolgd, mits dat financieel
inpasbaar is en haalbaar voor de sector. Voor de opleidingen mondzorgkunde, physician
assistant en de verpleegkundig specialist heeft dit vorm gekregen door stapsgewijs
toe te werken naar het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan en voor Tandheelkunde
wordt eveneens toegewerkt naar het geadviseerde minimumaantal plaatsen. Een besluit
om extra financiële middelen beschikbaar te stellen voor opleidingsplaatsen in de
zorg laten wij over aan een volgend kabinet.
De leden van de PVV-fractie benoemen dat de Commissie duidelijk stelt dat het verkorten
van de opleiding met een jaar, grote negatieve gevolgen met zich mee zal brengen,
wat uiteindelijk zal leiden tot slechtere geleverde tandheelkundige kwaliteit in ons
land. De leden van de PVV-fractie vragen waarom dit advies niet serieus wordt genomen.
De analyses uit het verslag van de Commissie Verkorting Opleiding Tandheelkunde (hierna:
Commissie) zijn meegenomen bij de besluitvorming. Onze uitgangspunten bij de besluitvorming
waren:
– De urgentie om snel meer tandartsen in de praktijk werkzaam te krijgen;
– Voldoen aan de budgettaire kaders;
– Voldoen aan de EU minimumeisen.
Het instellen van de Commissie had onder andere als doel om inzichtelijk te krijgen
hoe een vijfjarige opleiding eruit zou kunnen zien, welke elementen er dan verloren
zouden gaan ten opzichte van de huidige zesjarige opleiding en welke consequenties
dit heeft. Hoewel de Commissie niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe een vijfjarige
opleiding eruit zou zien stellen zij in algemene zin dat het terugbrengen van de opleidingsduur
Tandheelkunde van 6 naar 5 jaar niet op een kwalitatief verantwoorde manier mogelijk
is. Deze analyse van de Commissie is meegewogen bij de vervolgstappen. Zoals toegelicht
in de Kamerbrief van 13 december 20232 hebben wij echter een andere opvatting dan de Commissie ten aanzien van de EU minimumeisen
en in de vergelijking met omringende landen. Volgens de toepasselijke EU-richtlijn3 is de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde 5 jaar. Het EU-recht gaat er vanuit
dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid is
voor een verantwoorde uitoefening van het beroep en voldoende bekwaam is en daarmee
inzetbaar is om zelfstandig voorbehouden handelingen uit te voeren. Daarbij constateren
wij dat een vijfjarige opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, in verschillende
omringende EU-landen voorkomt en dat tandartsen die in het buitenland zijn opgeleid
vrijwel direct aan de slag kunnen in Nederland, ongeacht het verschil in opleidingsduur.
Ten aanzien van de gevolgen voor de kwaliteit van de mondzorg is in de Kamerbrief
van 13 december 20234 aangegeven dat het denkbaar is dat het zorgveld zelf organiseert dat startende tandartsen
het eerste jaar na de opleiding de ruimte krijgen in de breedte van het vakgebied
extra praktijkervaring op te doen. Op die manier wordt het mogelijk om de bekwaamheid
van startende tandartsen te optimaliseren, bijvoorbeeld in het kader van samenwerken
in een mondzorgteam of het zelfstandig uitvoeren van de meer complexe (voorbehouden)
handelingen. Tot slot staat in deze Kamerbrief dat de tandheelkundige opleidingen
en de KNMT de aanbeveling van de Commissie om de vijfjarige opleidingsvariant te laten
volgen door bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar zelf nader kunnen uitwerken.
De leden van de PVV-fractie staan zeer kritisch tegenover de inperking van het aantal
artsenopleidingen om het aantal plaatsen in andere opleidingen te kunnen verhogen.
Het oplossen van de personeelstekorten mag blijkbaar weer geen cent kosten. De leden
van de PVV-fractie vragen sinds wanneer kwaliteit of patiëntveiligheid niet langer
het uitgangspunt zijn, maar de kosten de opleidingscapaciteit bepalen. Zij vragen
of het kabinet het met genoemde leden eens is dat gewoon de portemonnee moet worden
getrokken om meer medisch personeel op te leiden.
Voor de initiële opleidingen zijn de adviezen van het Capaciteitsorgaan opgevolgd
(voor Tandheelkunde wordt toegewerkt naar het minimumadvies). Met de verlaging van
66 opleidingsplaatsen voor Geneeskunde wordt juist een stap dichterbij het advies
van het Capaciteitsorgaan gezet. Ook na de verlaging ligt het feitelijke aantal bekostigde
plaatsen nog steeds ruim boven het door het Capaciteitsorgaan geadviseerde aantal
van maximaal 2850.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom het kabinet heeft gekozen voor
het inkorten van de opleiding Tandheelkunde. Zij vragen of deze keuze met name financieel
is ingegeven of dat hier ook andere zaken spelen.
Hier zijn zowel inhoudelijke als budgettaire redenen voor. Het kabinet heeft meegewogen
dat volgens de toepasselijke EU-richtlijn5 de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde vijf jaar is. Het EU-recht gaat er
vanuit dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid
is voor een verantwoorde uitoefening van het beroep. Daarbij constateren wij dat een
vijfjarige opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, in verschillende omringende
EU-landen voorkomt en dat tandartsen die in het buitenland zijn opgeleid vrijwel direct
aan de slag kunnen in Nederland, ongeacht het verschil in opleidingsduur. Daarnaast
worden door de opleidingsduur in te korten middelen vrijgemaakt om het minimumadvies
van het Capaciteitsorgaan voor Tandheelkunde op te kunnen volgen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoeveel het kost om, zoals geadviseerd
door het Capaciteitsorgaan, 86 extra opleidingsplekken te creëren.
Bij een opleidingsduur van 6 jaar worden deze kosten geraamd op € 23 miljoen structureel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoeveel het kost indien dit wordt gedaan
in combinatie met het creëren van een extra opleidingslocatie om de spreiding van
de opleidingen binnen Nederland te verbeteren.
Voor het aanvragen van een nieuwe opleiding bestaat een procedure, waarin de Commissie
Doelmatigheid Hoger Onderwijs advies uitbrengt aan de Minister van OCW. De aanloopkosten
voor een nieuwe opleiding liggen bij de betrokken instelling (te financieren uit de
lumpsum) en leiden dus niet tot extra kosten voor het Ministerie van OCW. Indien met
de nieuwe opleiding wordt ingestemd en deze geaccrediteerd is gelden de reguliere
bekostigingsregels.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe deze keuze zich verhoudt tot het
besluit van een aantal jaren geleden om de opleiding Tandheelkunde juist uit te breiden
van vijf naar zes jaar. Een belangrijke beweegreden hiervoor was toentertijd om tandartsen
voor te bereiden op de complexere zorgvragen van de toekomst. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
vragen waarom dit niet langer nodig is.
Al ruim 20 jaar is een grote stijging te zien in het aantal buitenlands gediplomeerde
tandartsen. In 2000 was het aantal buitenlands gediplomeerden 2,9% van het totaal
aantal werkzame tandartsen in Nederland en in 2023 was dat 22,6% van het totaal. Het
is sinds 2007 – het jaar dat de opleiding is uitgebreid naar zes jaar – niet gelukt
om met de inzet van Nederlands gediplomeerden aan de zorgvraag in de mondzorg te voldoen
en het aandeel buitenlandse tandartsen te verminderen. Het baart ons zorgen dat inmiddels
meer dan een vijfde (22,6%) van de tandartsen buitenlands gediplomeerd is terwijl
we tegelijkertijd ook zien dat – zoals in de Kamerbrief van 13 december 20236 is genoemd – buitenlands gediplomeerden niet per definitie bijdragen aan een toekomstbestendige
arbeidsmarkt. Het extern rendement van tandartsen met een buitenlands diploma is relatief
laag ten opzichte van in Nederland opgeleide tandartsen, dit wil zeggen dat de kans
groot is dat men de Nederlandse arbeidsmarkt voortijdig verlaat. Daar komt bij dat
de vraag naar tandartsen – ondanks de destijds met de verlenging van de opleiding
beoogde verschuiving van capaciteit – groot blijft en minder terugloopt dan beoogd.
In 2007 werd er van uit gegaan dat onder andere vanwege verschuiving van taken naar
de mondhygiënist op de lange termijn met aanzienlijk minder tandartsen – ongeveer
5.000 tandartsen – zou kunnen worden volstaan in Nederland. De verwachting was dan
ook dat er jaarlijks minder tandartsen opgeleid zouden moeten worden. We zien echter
dat het Capaciteitsorgaan juist adviseert om meer tandartsen op te leiden en zien
ook dat het huidige advies ten aanzien van de instroom hoger ligt dan het vorige.
Dit laat zien dat ondanks de beleidsinzet in 2007 de vraag naar tandartsen onverminderd
groot is en de opgave is dan ook om het aantal opleidingsplaatsen voor tandheelkunde
uit te breiden, passend binnen de financiële kaders die er zijn. Dit tezamen genomen
en gegeven het feit dat er al te lange tijd te weinig tandartsen worden opgeleid maakt
dat het kabinet nu kiest voor de oplossing om de opleiding te verkorten, opdat er
zo ruimte ontstaat om sneller en meer tandartsen op te leiden.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarom al meerdere jaren, adviezen
van het Capaciteitsorgaan om het aantal opleidingsplekken uit te breiden, genegeerd
zijn. Zij vragen hoe het besluit om deze adviezen te negeren zich verhoudt tot het
groeiende tekort aan tandartsen.
Het Capaciteitsorgaan heeft inderdaad eerder geadviseerd om het aantal opleidingsplekken
uit te breiden. In het verleden zag het kabinet binnen de beschikbare middelen geen
mogelijkheid om het advies op te kunnen volgen, immers gaf het advies van het Capaciteitsorgaan
in het verleden geen aanleiding om opleidingsplaatsen elders te verlagen (bijv. bij
Geneeskunde) zodat er ruimte kon ontstaan voor tandheelkunde en werd op dat moment
nog niet overwogen om de opleidingsduur van tandheelkunde in te korten. Het tekort
aan opleidingsplaatsen is in de afgelopen jaren verder opgelopen, wat onder meer aangeeft
dat andere maatregelen – zoals verschuiving van taken naar de mondhygiënist – onvoldoende
effectief zijn gebleken om het tekort aan tandartsen in te lopen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen voorts dat de Commissie Onderzoek Verkorting
Opleiding Tandheelkunde (COVOT) stelt dat het verkorten van de opleidingsduur met
een jaar niet op een kwalitatief verantwoorde wijze mogelijk is. Verkorting leidt
volgens de Commissie tot risico’s voor de kwaliteit, de veiligheid en de kosteneffectiviteit
van de zorg. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractievragen of het kabinet deze risico’s
erkent. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke wijze het kabinet
voornemens is deze risico’s te ondervangen.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 13 december 20237 heeft het kabinet een andere opvatting dan de Commissie ten aanzien van de EU minimumeisen
en in de vergelijking met omringende landen. Volgens de toepasselijke EU-richtlijn8 is de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde 5 jaar. Het EU-recht gaat er vanuit
dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid is
voor een verantwoorde uitoefening van het beroep en voldoende bekwaam en daarmee inzetbaar
is om zelfstandig voorbehouden handelingen uit te voeren. Daarbij constateren wij
dat een vijfjarige opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, in verschillende
omringende EU-landen voorkomt en dat tandartsen die in het buitenland zijn opgeleid
vrijwel gelijk aan de slag kunnen in Nederland, ongeacht het verschil in opleidingsduur.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 20239 kunnen de tandheelkundige opleidingen en de KNMT de variant waarin een vijfjarige
(bekostigde) opleiding wordt gevolgd door een praktijkjaar zelf nader uitwerken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke manier het kabinet voornemens
is de kwaliteit van de opleidingen Tandheelkunde en daarmee de kwaliteit van de mondzorg
in Nederland te garanderen voor patiënten.
De kwaliteit van de mondzorg in Nederland wordt onder meer «gegarandeerd» via de Wet
kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Als een BIG-ingeschreven tandarts
zorg verleent dan moet deze op grond van de WKkgz «goede zorg» verlenen. Dit houdt,
onder andere, in dat zorgverleners moeten handelen in overeenstemming met de op hen
rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaarden. Als
er signalen zijn over de kwaliteit van zorg dan kan de patiënt zelf zijn recht halen
via de klachtenfunctionaris en geschillencommissie en worden ingegrepen via het tuchtrecht
of de IGJ. Om meer informatie te hebben over de kwaliteit van de mondgezondheid en
mondzorg in Nederland heb ik het RIVM opdracht gegeven voor een structurele monitor
om beter zicht te houden op de mondgezondheid van mensen in Nederland en de mondzorg.
Hiermee komt goede en betrouwbare informatie beschikbaar om beleid op te realiseren.
De eerste set uitkomsten van deze monitor zijn sinds 12 januari 2024 gepresenteerd
op de website Volksgezondheid en Zorg. De informatie wordt nog verder uitgebreid.
De tandheelkundige opleidingen moeten daarbij voldoen aan nationale en internationale
eisen van een academische opleiding Tandheelkunde. Het onderwijs moet daarnaast de
vakken inhouden die zijn genoemd in punt 5.3.1 van Bijlage V van de Richtlijn betreffende
de erkenning van beroepskwalificaties.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het kabinet kan aangeven waarom
hij de bezwaren van zowel de beroepsverenigingen (KNMT & KNMG), de opleidingsinstellingen
(Universiteiten van Nederland (UNL)) als de Commissie (COVOT) naast zich neerlegt.
De analyses uit het verslag van de Commissie Verkorting Opleiding Tandheelkunde (hierna:
Commissie) zijn meegenomen bij de besluitvorming. Onze uitgangspunten bij de besluitvorming
waren:
– De urgentie om snel meer tandartsen in de praktijk werkzaam te krijgen;
– Voldoen aan de budgettaire kaders;
– Voldoen aan de EU minimumeisen.
Het instellen van de Commissie had onder andere als doel om inzichtelijk te krijgen
hoe een vijfjarige opleiding eruit zou kunnen zien, welke elementen er dan verloren
zouden gaan ten opzichte van de huidige zesjarige opleiding en welke consequenties
dit heeft. Hoewel de Commissie niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe een vijfjarige
opleiding eruit zou zien stellen zij in algemene zin dat het terugbrengen van de opleidingsduur
Tandheelkunde van 6 naar 5 jaar niet op een kwalitatief verantwoorde manier mogelijk
is. Deze analyse van de Commissie is meegewogen bij de vervolgstappen. Zoals toegelicht
in de Kamerbrief van 13 december 202310 hebben wij echter een andere opvatting dan de Commissie ten aanzien van de EU minimumeisen
en in de vergelijking met omringende landen. Volgens de toepasselijke EU-richtlijn11 is de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde 5 jaar. Het EU-recht gaat er vanuit
dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid is
voor een verantwoorde uitoefening van het beroep en voldoende bekwaam is en daarmee
inzetbaar is om zelfstandig voorbehouden handelingen uit te voeren. Daarbij constateren
wij dat een vijfjarige opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, in verschillende
omringende EU-landen voorkomt en dat tandartsen die in het buitenland zijn opgeleid
vrijwel direct aan de slag kunnen in Nederland, ongeacht het verschil in opleidingsduur.
Ten aanzien van de gevolgen voor de kwaliteit van de mondzorg is in de Kamerbrief
van 13 december 202312 aangegeven dat het denkbaar is dat het zorgveld zelf organiseert dat startende tandartsen
het eerste jaar na de opleiding de ruimte krijgen in de breedte van het vakgebied
extra praktijkervaring op te doen. Op die manier wordt het mogelijk om de bekwaamheid
van startende tandartsen te optimaliseren, bijvoorbeeld in het kader van samenwerken
in een mondzorgteam. Tot slot staat in deze Kamerbrief dat de tandheelkundige opleidingen
en de KNMT de aanbeveling van de Commissie om de vijfjarige opleidingsvariant te laten
volgen door bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar zelf nader kunnen uitwerken.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen om een geactualiseerd overzicht van de financiële
Rijksbijdragen aan de opleidingsinstituten, uitgesplitst naar fase en type opleiding,
zowel academisch (Geneeskunde, Tandheelkunde, Farmacie, etc.) als op hbo- en mbo-niveau
(verpleegkunde, verzorging, paramedisch, etc.).
Het Ministerie van OCW bekostigt de onderwijsinstellingen. Instellingen ontvangen
deze bekostiging als lumpsum en verdelen dit naar eigen inzicht over de faculteiten/opleidingen.
Voor het hoger onderwijs bestaat de bekostiging uit een variabel onderwijsdeel (per
student en diploma) en een vaste voet13. De vaste voet is voor instellingen met deze dure opleidingen hoger dan voor andere
instellingen. Voor deze opleidingen zijn in het verleden middelen toegevoegd aan de
vaste voet. In de lumpsum systematiek zijn deze middelen niet gelabeld per opleiding.
Er is dus geen uitsplitsing per opleiding mogelijk. Met betrekking tot de variabele
bekostiging binnen het onderwijsdeel zijn in onderstaande tabel de bekostigingstarieven
voor het hoger onderwijs weergegeven:
Tabel 1 Onderwijsdeel per inschrijving en graad
(2024, 1e Rijksbijdragebrief,
Hbo
Wo
prijspeil 2023)
Tarief
Verhouding
Tarief
Verhouding
Laag (bachelor en master)
€ 6.175
1,00
€ 4.549
1,00
Hoog (bachelor en master)
€ 7.904
1,28
€ 6.824
1,50
Top (bachelor en master)
€ 9.263
1,50
€ 13.648
3,00
Opleidingen in het CROHO-onderdeel Gezondheidszorg zijn standaard «hoog» bekostigd.
Er zijn echter ook uitzonderingen. In het hbo is bijvoorbeeld de opleiding tot verpleegkundige
«laag» bekostigd en zijn de opleidingen mondzorgkunde, Advanced Nursing Practice en
Physician Assistent «top» bekostigd. In het wo zijn bijvoorbeeld de opleidingen geneeskunde
en tandheelkunde «top» bekostigd. Een volledig overzicht van de uitzonderingen is
te vinden in bijlage 13 van de Regeling financiën hoger onderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs kent een geheel variabele bekostiging die wordt
verdeeld op basis van het aantal ingeschreven studenten (niveau 1 t/m 4) en afgegeven
diploma’s (niveau 2 t/m 4). Het aandeel van een instelling binnen het landelijke totaalaantal
studenten en afgegeven diploma’s bepaalt de omvang van de rijksbijdrage. Er is geen
uitsplitsing te maken op opleidingsniveau.
Ook zien de leden van de VVD-fractie daarbij een vergelijking tegemoet met academische
en hbo- en mbo-opleidingen in andere domeinen, zoals technisch, juridisch, economisch
en sociaal.
Gezien de aanzienlijke maar niet te onderscheiden component in de vaste voet voor
de bekostiging van de initiële zorgopleidingen is deze vergelijking niet te maken.
Door de bekostigingssystematiek in het middelbaar beroepsonderwijs is deze vergelijking
eveneens niet te maken (zie het antwoord op de vorige vraag).
De vragen van de VVD-fractie vragen wat de huidige kosten zijn van de zogenoemde «academische
werkplaats» per universiteit, uitgesplitst naar Geneeskunde en Tandheelkunde. De leden
van de VVD-fractie zijn van mening dat het te weinig inzichtelijk is hoe deze kostenpost
wordt berekend en wat de meetbare aspecten ervan zijn. De leden van de VVD-fractie
vragen of het mogelijk is daar meer inzicht in te geven.
De bekostiging ondersteuning geneeskunde onderwijs en onderzoek (ofwel het werkplaatsbudget)
bedraagt in 2024 € 804 miljoen. De totale omvang van dit budget betreft jaarlijks
ongeveer hetzelfde bedrag en dat wordt ieder jaar gecorrigeerd voor de loon- en prijsontwikkeling.
De verdeling over de universiteiten is weergegeven in onderstaande tabel. UMC’s verantwoorden
zich over de inzet van deze middelen in het jaarverslag.
Universiteit Leiden
€ 93.834.305
Rijksuniversiteit Groningen
€ 110.977.325
Universiteit Utrecht
€ 105.133.264
Erasmus Universiteit Rotterdam
€ 108.653.606
Universiteit Maastricht
€ 80.803.159
Universiteit van Amsterdam
€ 123.448.487
Vrije Universiteit Amsterdam
€ 89.071.005
Radboud Universiteit Nijmegen
€ 92.373.198
Totaal
€ 804.294.349
Voor Tandheelkunde bestaat geen apart budget meer voor de werkplaatsfunctie. Deze
middelen zijn in 2008 geïntegreerd in de vaste voet van de betreffende universiteiten.
De middelen zijn daarmee voor dit doel beschikbaar gebleven, maar niet meer apart
gelabeld.
De leden van de VVD-fractie vragen of weleens is doorgerekend hoeveel verpleegkundig
specialisten kunnen worden opgeleid voor dezelfde kosten als die voor één basisarts
of één medisch-specialist.
Het Ministerie van OCW houdt in de bekostiging rekening met aanvullende middelen voor
zeer kostbare opleidingen zoals verpleegkundig specialist, geneeskunde en tandheelkunde,
bovenop de kosten voor een gemiddelde opleiding. Voor de tweejarige opleiding tot
verpleegkundig specialist houdt het Ministerie van OCW rekening met een aanvullend
bedrag van circa € 49.000 per student en bij een zesjarige opleiding tot basisarts
is dit € 270.000 per student. Naast deze kosten houdt VWS rekening met een bedrag
van € 48.000 per student in verband met buitenschoolse kosten voor de tweejarige opleiding
tot verpleegkundig specialist. Hoewel de opleidingen niet geheel vergelijkbaar zijn,
zit er een factor van 2,8 tussen de kosten voor de opleiding tot verpleegkundig specialist
en de kosten voor de opleiding tot basisarts. De opleiding tot medisch specialist
is een vervolgopleiding die wordt bekostigd door VWS. Gemiddeld bedragen de kosten
van deze meestal zesjarige opleiding circa € 1.050.000. Samen met de opleiding tot
basisarts bedragen de kosten dan circa € 1.320.000. Hoewel de opleidingen niet vergelijkbaar
zijn, zit er een factor van 13,6 tussen de kosten voor de opleiding tot verpleegkundig
specialist en de kosten voor de opleiding tot medisch specialist.
De leden van de VVD-fractie vinden het op zijn zachtst gezegd onbehoorlijk dat de
universitaire zorgopleidingen zich niet lijken te houden aan de besluitvorming van
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarbij deze laatste zich baseert
op de adviezen van het Capaciteitsorgaan. De leden van de VVD-fractie vragen wat het
kabinet hiervan vindt.
Deze keuze vindt het kabinet onverstandig, enerzijds met oog op het advies van het
Capaciteitsorgaan dat een verlaging adviseert en anderzijds omdat het advies van het
Capaciteitsorgaan aanleiding heeft gegeven om het budget bij te stellen en de instellingen
daarom een financieel risico lopen. De betrokken instellingen zullen voor in totaal
66 studenten Geneeskunde worden gekort op hun vaste voet.
De leden van de VVD-fractie vragen of het besluit van de Nederlandse Federatie van
Universitair Medische Centra (NFU) gerelateerd is aan een andere opdracht van de Minister
(namens de Kamer) aan de NFU, namelijk het in kaart brengen van de hoogcomplexe zorg
en een voorstel te doen voor de verdeling ervan.
Het kabinet ziet geen relatie tussen de opdracht over het in kaart brengen van de
hoogcomplexe zorg en de verdeling hiervan en de opleidingscapaciteit. Hierover zijn
ook geen signalen binnengekomen van de Federatie van Universitair Medische Centra
(NFU).
De leden van de VVD-fractie vragen hoe betrokken universitaire medische centra de
kosten voor deze extra opleidingsplaatsen gaan opbrengen; wat de leden van de VVD-fractie
betreft is het niet aanvaardbaar dat deze opleidingsplaatsen worden gefinancierd ten
koste van patiëntenzorg of wetenschappelijk onderzoek.
Binnen de lumpsumsystematiek ligt verantwoordelijkheid voor de besteding van de beschikbare
middelen bij de opleidingen. De opleidingen vragen zelf een numerus fixus aan die
past bij de door het Ministerie van OCW ter beschikking gestelde middelen. De instellingen
hebben er bewust voor gekozen de numerus fixus voor volgend studiejaar niet te verlagen.
In 2011 is de opleiding Tandheelkunde verlengd van vijf naar zes jaar met als doel
kwaliteitsverbetering. De leden van de VVD-fractie vragen wat destijds de verwachte
kwaliteitsverbeteringen waren, en hoe zijn die meetbaar zijn gemaakt. De leden van
de VVD-fractie vragen of het kabinet het effect kan aangeven van deze verlenging,
zowel in woorden als in cijfers.
Al ruim 20 jaar is een grote stijging te zien in het aantal buitenlands gediplomeerde
tandartsen. In 2000 was het aantal buitenlands gediplomeerden 2,9% van het totaal
aantal werkzame tandartsen in Nederland en in 2023 was dat 22,6% van het totaal. Het
is sinds 2007 – het jaar dat de opleiding is uitgebreid naar zes jaar – niet gelukt
om met de inzet van Nederlands gediplomeerden aan de zorgvraag in de mondzorg te voldoen
en het aandeel buitenlandse tandartsen te verminderen. Het baart ons zorgen dat inmiddels
meer dan een vijfde (22,6%) van de tandartsen buitenlands gediplomeerd is terwijl
we tegelijkertijd ook zien dat – zoals in de Kamerbrief van 13 december 202314 is genoemd – buitenlands gediplomeerden niet per definitie bijdragen aan een toekomstbestendige
arbeidsmarkt. Het extern rendement van tandartsen met een buitenlands diploma is relatief
laag ten opzichte van in Nederland opgeleide tandartsen, dit wil zeggen dat de kans
groot is dat men de Nederlandse arbeidsmarkt voortijdig verlaat. Daar komt bij dat
de vraag naar tandartsen – ondanks de destijds met de verlenging van de opleiding
beoogde verschuiving van capaciteit – groot blijft en minder terugloopt dan beoogd.
In 2007 werd er van uit gegaan dat onder andere vanwege verschuiving van taken naar
de mondhygiënist op de lange termijn met aanzienlijk minder tandartsen – ongeveer
5.000 tandartsen – zou kunnen worden volstaan in Nederland. De verwachting was dan
ook dat er jaarlijks minder tandartsen opgeleid zouden moeten worden. We zien echter
dat het Capaciteitsorgaan juist adviseert om meer tandartsen op te leiden en zien
ook dat het huidige advies ten aanzien van de instroom hoger ligt dan het vorige.
Dit laat zien dat ondanks de beleidsinzet in 2007 de vraag naar tandartsen onverminderd
groot is en de opgave is dan ook om het aantal opleidingsplaatsen voor tandheelkunde
uit te breiden, passend binnen de financiële kaders die er zijn. Dit tezamen genomen
en gegeven het feit dat er al te lange tijd te weinig tandartsen worden opgeleid maakt
dat het kabinet nu kiest voor de oplossing om de opleiding te verkorten, opdat er
zo ruimte ontstaat om sneller en meer tandartsen op te leiden.
De leden van de VVD-fractie vragen of andersom het effect kan worden aangegeven van
het verkorten van de opleiding Tandheelkunde van zes naar vijf jaar als het gaat om
kwaliteit en hoe dit meetbaar is te maken.
Ook bij een vijfjarige opleiding geldt dat deze moet voldoen aan de Europese regels
en dat inschrijving in het BIG-register als tandarts mogelijk is indien wordt voldaan
aan de gestelde opleidingseisen in het Besluit opleidingseisen tandartsen. Indien
de opleiding is gevolgd, mag iemand zich inschrijven als tandarts in het BIG-register
en de titel tandarts voeren. Als een BIG-ingeschreven tandarts zorg verleent dan moet
deze op grond van de Wkkgz «goede zorg» verlenen. Dit houdt, onder andere, in dat
zorgverleners moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid,
voortvloeiende uit de professionele standaarden.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het effect is op de instroom en uitstroom van
studenten en wat de effecten op de financiële Rijksbijdragen zijn en inkomsten voor
de desbetreffende universiteiten.
De ingestroomde studenten zullen na afstuderen een jaar eerder beschikbaar zijn voor
de arbeidsmarkt. De instellingen ontvangen bekostiging op basis van het aantal ingeschreven
studenten binnen de nominale studieduur en het aantal afgegeven diploma’s. Instellingen
zullen door het verkorten van de opleidingsduur voor 5 jaar inschrijfbekostiging ontvangen
in plaats van voor 6 jaar. De diplomabekostiging wijzigt niet. Daarnaast zullen 86
extra opleidingsplaatsen met bijbehorende bekostiging worden gecreëerd. Ingeschreven
studenten op die opleidingsplaatsen zullen ook leiden tot bekostiging voor de betreffende
instellingen.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Uit de voorliggende brief van het kabinet blijkt dat het Capaciteitsorgaan adviseert
om de instroom van de opleiding Geneeskunde met 66 plaatsen te verlagen. Met deze
verlaging wordt de verhoging van de instroom in de opleiding Tandheelkunde en de opleidingen
tot Physician Assistant (PA) en Verpleegkundig Specialist (VS) bekostigd. De leden
van de D66-fractie vragen in hoeverre deze verlaging gevolgen voor opleidingsinstituten
heeft.
De bekostiging van de betrokken instellingen zal met het bekostigingsbedrag van 66
plaatsen Geneeskunde worden gekort vanaf studiejaar 2024–2025.
Daarnaast blijkt dat de opleidingen deze verlaging niet in numeri fixi hebben geactualiseerd.
De leden van de D66-fractie vragen hoe groot de financiële risico’s zijn die daaruit
voortvloeien. De leden van de D66 fractie vragen wat de eventuele gevolgen daarvan
zijn? De leden van de D66 fractie vragen in hoeverre het kabinet voornemens is om
daar sturend in te acteren.
Binnen de lumpsumsystematiek ligt verantwoordelijkheid voor de besteding van de beschikbare
middelen bij de opleidingen. De opleidingen vragen zelf een numerus fixus aan die
past bij de door OCW ter beschikking gestelde middelen. De instellingen hebben er
bewust voor gekozen de numerus fixus voor volgend studiejaar niet te verlagen.
De aangestelde onderzoekscommissie is van mening van een verkorting van de opleiding
naar een periode van vijf jaar niet op een kwalitatief verantwoorde manier mogelijk
is. Het kabinet gaat niet mee in deze beredenering, door met name de vergelijking
te maken met de ons omringende landen. Een vergelijking van de duur van de opleiding
Tandheelkunde met andere landen van de EU/EER is echter volgens de Commissie niet
te maken, omdat van land tot land wettelijke kaders, scholing en zorgverlening sterk
verschillen. De leden van de D66-fractie vragen hoe het kabinet dit standpunt weegt
in zijn afweging?
Ten aanzien van de EU minimumeisen en in de vergelijking met omringende landen heeft
het kabinet inderdaad een andere opvatting dan de Commissie Verkorting Opleiding Tandheelkunde.
Volgens de toepasselijke EU-richtlijn is de minimumduur voor de opleiding Tandheelkunde
vijf jaar. Hoewel sommige landen op sommige onderdelen verder gaan dan de minimumvereisten
is doorslaggevend geacht dat het EU-recht er vanuit gaat dat de afgestudeerde tandarts
na vijf jaar zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid moet kunnen zijn voor
een verantwoorde uitoefening van het beroep.
Ook vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre er kwaliteitsverschillen zijn geconstateerd
tussen tandartsen uit het buitenland die hier werkzaam zijn (en dus een kortere opleiding
hebben genoten) en de in Nederland opgeleide tandartsen.
Daarover zijn geen gegevens bekend zijn. Mogelijke kwaliteitsverschillen zijn ook
niet meetbaar omdat er in Nederland ook tandartsen werkzaam zijn die zijn opgeleid
in 5 jaar.
De leden van de D66-fractie vragen welke rol het voorgestelde praktijkjaar speelt
in het scenario van een vijfjarige opleiding. De leden van de D66-fractie vragen of
dit een noodzakelijk te volgen jaar is. De leden van de D66-fractie vragen of de veronderstelling
klopt dat dit jaar noodzakelijk is voor de BIG-registratie, zo vragen deze leden.
Een zesde praktijkjaar is niet noodzakelijk voor de BIG-registratie. Volgens de toepasselijke
EU-richtlijn is de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde 5 jaar. Een vijfjarige
opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, komt in verschillende omringende EU-landen
voor. Het EU-recht gaat er vanuit dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch
als praktisch voldoende opgeleid is voor een verantwoorde uitoefening van het beroep
en voldoende bekwaam is en daarmee inzetbaar is om zelfstandig voorbehouden handelingen
uit te voeren. Ten aanzien van de gevolgen voor de kwaliteit van de mondzorg is in
de Kamerbrief van 13 december 202315 aangegeven dat het denkbaar is dat het zorgveld zelf organiseert dat startende tandartsen
het eerste jaar na de opleiding de ruimte krijgen in de breedte van het vakgebied
extra praktijkervaring op te doen. Op die manier wordt het mogelijk om de bekwaamheid
van startende tandartsen te optimaliseren, bijvoorbeeld in het kader van samenwerken
in een mondzorgteam of het zelfstandig uitvoeren van de meer complexe (voorbehouden)
handelingen. Tot slot staat in deze Kamerbrief dat de tandheelkundige opleidingen
en de KNMT de aanbeveling van de Commissie om de vijfjarige opleidingsvariant te laten
volgen door bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar zelf nader kunnen uitwerken.
Ook schrijft het kabinet dat de tandheelkundige opleidingen en de KNMT de voorkeur
hebben uitgesproken om de zesjarige opleidingsduur te handhaven, en dat een budgetneutraal
voorstel hiertoe in overweging genomen zal worden. De leden van de D66-fractie vragen
in hoeverre dat betekent dat er alsnog minder snel tegemoet wordt gekomen aan het
groeiende tandartsentekort.
In dit geval zal het aantal opleidingsplaatsen nog steeds met 86 worden uitgebreid.
Deze studenten zullen alleen wel een jaar later beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt.
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
In de brief hebben de leden van de BBB-fractie gelezen dat de maximale instroom zal
toenemen voor de opleidingen Tandheelkunde, Mondzorgkunde, Verpleegkundig Specialist
ggz (geestelijke gezondheidszorg) en Verpleegkundig Specialist Algemene Gezondheidszorg.
De leden van de BBB-fractie zijn zeer positief over deze ontwikkeling, aangezien zij
in een eerder schriftelijk overleg hierover vragen hebben gesteld. Daarom ontvangen
de leden van de BBB-fractie graag een schatting van het kabinet inzake de effecten
van deze toename op de toekomstige arbeidsmarkt. De leden van de BBB-fractie wensen
dat het kabinet zich hierbij met name richt op de sectoren ziekenhuizen, tandartspraktijken
en ggz.
Deze effecten zullen zichtbaar zijn in de driejaarlijkse ramingen die worden uitgevoerd
door het Capaciteitsorgaan. Het Capaciteitsorgaan is voornemens de integrale raming
november 2025 te publiceren.
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie veel zorgen ontvangen vanuit de tandheelkundige
sector. Ook heeft de Commissie Onderzoek Verkorting Opleiding aangegeven dat het terugbrengen
van de opleidingsduur van Tandheelkunde van zes naar vijf jaar niet op een kwalitatief
verantwoorde manier mogelijk is. Graag vernemen de leden van de BBB-fractie de visie
van het kabinet over deze zorgen vanuit de tandheelkundige sector.
De analyses uit het verslag van de Commissie Verkorting Opleiding Tandheelkunde (hierna:
Commissie) zijn meegenomen bij de besluitvorming. Onze uitgangspunten bij de besluitvorming
waren:
– De urgentie om snel meer tandartsen in de praktijk werkzaam te krijgen;
– Voldoen aan de budgettaire kaders;
– Voldoen aan de EU minimumeisen.
Het instellen van de Commissie had onder andere als doel om inzichtelijk te krijgen
hoe een vijfjarige opleiding eruit zou kunnen zien, welke elementen er dan verloren
zouden gaan ten opzichte van de huidige zesjarige opleiding en welke consequenties
dit heeft. Hoewel de Commissie niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe een vijfjarige
opleiding eruit zou zien stellen zij in algemene zin dat het terugbrengen van de opleidingsduur
Tandheelkunde van 6 naar 5 jaar niet op een kwalitatief verantwoorde manier mogelijk
is. Deze analyse van de Commissie is meegewogen bij de vervolgstappen. Zoals toegelicht
in de Kamerbrief van 13 december 202316 hebben wij echter een andere opvatting dan de Commissie ten aanzien van de EU minimumeisen
en in de vergelijking met omringende landen. Volgens de toepasselijke EU-richtlijn17 is de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde 5 jaar. Het EU-recht gaat er vanuit
dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid is
voor een verantwoorde uitoefening van het beroep. Daarbij constateren wij dat een
vijfjarige opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, in verschillende omringende
EU-landen voorkomt en dat tandartsen die in het buitenland zijn opgeleid vrijwel direct
aan de slag kunnen in Nederland, ongeacht het verschil in opleidingsduur. Daarnaast
is in de Kamerbrief van 13 december 202318 aangegeven dat het denkbaar is dat het zorgveld zelf organiseert dat startende tandartsen
het eerste jaar na de opleiding de ruimte krijgen in de breedte van het vakgebied
extra praktijkervaring op te doen. Tot slot staat in deze Kamerbrief dat de tandheelkundige
opleidingen en de KNMT de aanbeveling van de Commissie om de vijfjarige opleidingsvariant
te laten volgen door bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar zelf nader kunnen uitwerken.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het kabinet aangeeft dat in overleg met de tandheelkundige
opleidingen en de KNMT een variant is voorgesteld waarin de vijfjarige (bekostigde)
opleiding wordt gevolgd door een praktijkjaar. Tevens kunnen de opleidingen zelf de
aanbeveling volgen om de vijfjarige opleidingsvariant nader uit te werken door het
toevoegen van bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar. De leden van de BBB-fractie vragen
of het kabinet van plan is om de opleidingen hierbij te ondersteunen, en zo ja, vragen
zij of het kabinet niet bang is dat indien de ene opleiding dit wel doet en de andere
niet, er ongelijkheden ontstaan tussen opleidingen Tandheelkunde?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december19 kunnen de tandheelkundige opleidingen en de KNMT de aanbeveling van de Commissie
om de vijfjarige opleidingsvariant te laten volgen door bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar
zelf nader uitwerken. Het kabinet is bereid om de sector hierbij inhoudelijk te ondersteunen
middels het delen van kennis en expertise. De tandheelkundige opleidingen en de KNMT
zijn aan zet bij de uitwerking van deze optie, omdat de Ministeries van VWS en OCW
niet gaan over de inrichting van het curriculum.
Daarnaast hebben de leden van de BBB-fractie ook oog voor het tekort aan tandartsen.
Het feit dat de locatie van de opleiding invloed heeft op de bereikbaarheid van tandartsenzorg,
zowel landelijk als in de regio's, baart ons grote zorgen. De leden van de BBB-fractie
vragen of het kabinet al zicht heeft op de vraag hoe hij het tandartsentekort in de
regio's gaat aanpakken, los van de opleidingsverkorting.
Zoals aangegeven in het Kamerbrief van 13 juni 202320 is het voor Tandheelkunde van belang te bezien hoe een evenwichtige spreiding van
tandartsen over het land kan worden bewerkstelligd en of de spreiding van tandartsopleidingen
hieraan een bijdrage kan leveren. Wat betreft de regionale spreiding zou kunnen worden
gedacht aan de mogelijkheid om een groot gedeelte van de opleiding te doorlopen in
regio’s met een lagere tandartsdichtheid, bijvoorbeeld door met regionale dependances
te werken die vallen onder de opleidingsinstellingen. Een veelgehoorde oplossingsrichting
voor het (regionale) tandartsentekort is het starten van een nieuwe opleiding. Hoewel
het aan de instellingen en het werkveld is om te bepalen of zij een nieuwe opleiding
willen starten, kan een nieuwe faculteit in de nabijheid van de regio’s met tekorten
een oplossing bieden.
Daarnaast is taakherschikking een mogelijke oplossingsrichting voor de aanpak van
de (regionale) tekorten in de mondzorg. De verwachting is namelijk dat met het herschikken
van taken tussen de tandarts en de geregistreerd mondhygiënist zorg doelmatiger en
efficiënter georganiseerd kan worden. In het kader van taakherschikking loopt sinds
1 juli 2020 een experiment waarbij geregistreerd-mondhygiënisten tijdelijk bepaalde
voorbehouden handelingen zelfstandig mogen verrichten, die normaal door de tandarts
worden uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan is het maken van röntgenfoto’s. De eindevaluatie
naar de effecten van dit experiment op de doelmatigheid en kwaliteit van zorg wordt
verwacht in het voorjaar van 2024 waarna de Kamer nader zal worden geïnformeerd. Verder
is het voor de korte termijn van belang dat – zeker in de tekortregio’s – gebruik
wordt gemaakt van de mogelijkheden die de Wet BIG biedt in het kader van de opdrachtregeling
zodat mondzorgprofessionals optimaal naar hun bekwaamheden kunnen worden ingezet.21
Tenslotte maken de leden van de BBB-fractie zich zorgen over de prestatiedruk voor
studenten bij Tandheelkunde wanneer de opleidingsduur van zes naar vijf jaar verkort
wordt. De leden van de BBB-fractie vragen of het kabinet deze zorgen kan wegnemen.
De leden van de BBB-fractie vragen welke maatregelen het kabinet treft, indien mogelijk,
om ervoor te zorgen dat het welzijn van studenten wordt gewaarborgd?
De studiebelasting ligt vast in de regelgeving. Het curriculum wordt vormgeven in
overleg met de NVAO (accreditatie). Ook de Inspectie van het Onderwijs ziet toe op
de naleving van de regelgeving. Specifieke extra maatregelen zijn dus niet noodzakelijk.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet wat het nut is van het instellen van
een Commissie om de potentiële gevolgen van het verkorten van de opleiding Tandheelkunde
te onderzoeken als het advies van deze Commissie toch genegeerd wordt als dit niet
overeenkomt met de plannen van het kabinet.
De analyses uit het verslag van de Commissie Verkorting Opleiding Tandheelkunde (hierna:
Commissie) zijn meegenomen bij de besluitvorming. Onze uitgangspunten bij de besluitvorming
waren:
– De urgentie om snel meer tandartsen in de praktijk werkzaam te krijgen;
– Voldoen aan de budgettaire kaders;
– Voldoen aan de EU minimumeisen.
Het instellen van de Commissie had onder andere als doel om inzichtelijk te krijgen
hoe een vijfjarige opleiding eruit zou kunnen zien, welke elementen er dan verloren
zouden gaan ten opzichte van de huidige zesjarige opleiding en welke consequenties
dit heeft. Hoewel de Commissie niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe een vijfjarige
opleiding eruit zou zien stellen zij in algemene zin dat het terugbrengen van de opleidingsduur
Tandheelkunde van 6 naar 5 jaar niet op een kwalitatief verantwoorde manier mogelijk
is. Deze analyse van de Commissie is meegewogen bij de vervolgstappen. Zoals toegelicht
in de Kamerbrief van 13 december 202322 hebben wij echter een andere opvatting dan de Commissie ten aanzien van de EU minimumeisen
en in de vergelijking met omringende landen. Volgens de toepasselijke EU-richtlijn23 is de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde 5 jaar. Het EU-recht gaat er vanuit
dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid is
voor een verantwoorde uitoefening van het beroep en voldoende bekwaam is en daarmee
inzetbaar is om zelfstandig voorbehouden handelingen uit te voeren. Daarbij constateren
wij dat een vijfjarige opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, in verschillende
omringende EU-landen voorkomt en dat tandartsen die in het buitenland zijn opgeleid
vrijwel direct aan de slag kunnen in Nederland, ongeacht het verschil in opleidingsduur.
Ten aanzien van de gevolgen voor de kwaliteit van de mondzorg is in de Kamerbrief
van 13 december 202324 aangegeven dat het denkbaar is dat het zorgveld zelf organiseert dat startende tandartsen
het eerste jaar na de opleiding de ruimte krijgen in de breedte van het vakgebied
extra praktijkervaring op te doen. Op die manier wordt het mogelijk om de bekwaamheid
van startende tandartsen te optimaliseren, bijvoorbeeld in het kader van samenwerken
in een mondzorgteam of het zelfstandig uitvoeren van de meer complexe (voorbehouden)
handelingen. Tot slot staat in deze Kamerbrief dat de tandheelkundige opleidingen
en de KNMT de aanbeveling van de Commissie om de vijfjarige opleidingsvariant te laten
volgen door bijvoorbeeld een zesde praktijkjaar zelf nader kunnen uitwerken.
De leden van de SP-fractie zijn altijd al kritisch geweest over de plannen om de hoognodige
uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen voor de opleiding Tandheelkunde te financieren
met een bezuiniging op de duur van deze opleiding. De leden van de SP-fractie vragen
waarom het kabinet inhoudelijke argumenten niet zwaarder laat wegen dan financiële
overwegingen. De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet bereid is zijn besluit
alsnog te heroverwegen.
Bij het besluit zijn ook inhoudelijke redenen ingegeven. Er is meegewogen dat volgens
de toepasselijke EU-richtlijn25 de minimumduur voor de opleiding tandheelkunde vijf jaar is. Het EU-recht gaat er
vanuit dat de afgestudeerde tandarts zowel theoretisch als praktisch voldoende opgeleid
is voor een verantwoorde uitoefening van het beroep. Daarbij constateren wij dat een
vijfjarige opleiding, ook zonder een zesde praktijkjaar, in verschillende omringende
EU-landen voorkomt en dat tandartsen die in het buitenland zijn opgeleid vrijwel direct
aan de slag kunnen in Nederland, ongeacht het verschil in opleidingsduur. Een besluit
om extra financiële middelen beschikbaar te stellen voor opleidingsplaatsen Tandheelkunde
laten wij over aan een volgend kabinet.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet daarnaast hoe gemonitord wordt of deze
bezuiniging op de opleiding Tandheelkunde niet ten koste gaat van de kwaliteit van
de mondzorg.
De afgelopen jaren waren er weinig gegevens beschikbaar over de kwaliteit van de mondzorg.
Om die reden heeft het kabinet het RIVM opdracht gegeven om een structurele monitor
te realiseren om beter zicht te houden op de mondgezondheid van mensen in Nederland
en de mondzorg die zij ontvangen. Er is daartoe eerst een set indicatoren vastgesteld
om deze informatie te verzamelen.26 De eerste informatie voor deze monitor zijn sinds 12 januari 2024 gepresenteerd op
de website Volksgezondheid en Zorg. Dit wordt nog nader aangevuld omdat niet alle
gegevens beschikbaar zijn. Deze monitor geeft goede en betrouwbare informatie om beleid
op te baseren.
Ten aanzien van de kwaliteit van de mondzorg geldt de Wkkgz. Als een BIG-ingeschreven
tandarts zorg verleent dan moet deze op grond van de WKkgz «goede zorg» verlenen.
Dit houdt, onder andere, in dat zorgverleners moeten handelen in overeenstemming met
de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaarden.
Als er signalen zijn over de kwaliteit van de mondzorg dan kan worden ingegrepen via
het tuchtrecht of de IGJ.
De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet zo lang heeft gewacht met het
uitbreiden van het aantal opleidingsplaatsen voor de opleiding Tandheelkunde. Zij
wijzen erop dat het Capaciteitsorgaan dit al jaren adviseert en dat het tandartsentekort
in steeds meer dorpen en steden te merken is. De leden van de SP-fractie vragen waarom
er niet gewoon eerder voor is gekozen om het aantal tandartsopleidingsplaatsen te
verhogen. De leden van de SP-fractie vragen of hier echt geen geld voor was of dat
het hier ging om een gebrek aan politieke prioriteit.
Het Capaciteitsorgaan heeft inderdaad eerder geadviseerd om het aantal opleidingsplekken
uit te breiden. In het verleden zag het kabinet binnen de beschikbare middelen geen
mogelijkheid om het advies op te kunnen volgen, immers gaf het advies van het Capaciteitsorgaan
in het verleden geen aanleiding om opleidingsplaatsen elders te verlagen (bijv. bij
Geneeskunde) zodat er ruimte kon ontstaan voor tandheelkunde en werd op dat moment
nog niet overwogen om de opleidingsduur van tandheelkunde in te korten. Het tekort
aan opleidingsplaatsen is in de afgelopen jaren verder opgelopen, wat onder meer aangeeft
dat andere maatregelen – zoals verschuiving van taken naar de mondhygiënist – onvoldoende
effectief zijn gebleken om het tekort aan tandartsen in te lopen.
De leden van de SP-fractie hebben tevens nog vragen over de verlaging van het aantal
opleidingsplaatsen Geneeskunde. Zij wijzen er daarbij op dat er voor een aantal artsenspecialisaties
(met name buiten het ziekenhuis) nog steeds forse tekorten zijn. De leden van de SP-fractie
vragen of de gevolgen van dit besluit voor de artsenberoepen waar momenteel een tekort
aan is wel goed in beeld zijn?
Met de verlaging van 66 opleidingsplaatsen voor de studie Geneeskunde wordt een stap
dichterbij het advies van het Capaciteitsorgaan gezet. Ook na de verlaging ligt het
feitelijke aantal plaatsen nog steeds ruim boven het door het Capaciteitsorgaan geadviseerde
aantal. Op dit moment is er onvoldoende duidelijkheid en inzicht aangaande de inhoud
(en omvang) van het opleidingsreservoir van basisartsen. Er is daarmee te weinig zicht
op zowel de concrete samenstelling van verschillende soorten basisartsen alsook de
achtergrondredenen voor het wel of niet doorstromen van basisartsen naar bepaalde
geneeskundige vervolgopleidingen. Tegelijkertijd is er een toenemend tekort van artsen
buiten het ziekenhuis en lijkt er een toename in tijd tussen afronden van de basisopleiding
en het starten van een vervolgopleiding. Over de mogelijke oorzaken hiervan kan vooralsnog
alleen maar gespeculeerd worden. Het Capaciteitsorgaan doet op dit moment onderzoek
naar de beweegredenen van basisartsen.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of het kabinet bereid is alsnog het advies
van het Capaciteitsorgaan op te volgen om 1.885 opleidingsplaatsen voor Gezondheidszorgpsychologen
vrij te maken. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of het kabinet al in gesprek
is getreden met de ggz-sector over zijn bezwaren tegen het besluit om slechts de helft
van deze plaatsen beschikbaar te stellen.
Voor de instroom aantallen van 2024 volgt het kabinet het recentste advies van het
Capaciteitsorgaan ten aanzien van het aantal opleidingsplaatsen voor gz-psychologen.
Het Capaciteitsorgaan heeft drie scenario’s uitgewerkt. Het kabinet heeft gekozen
voor het scenario waar wel de groeiende zorgvraag wordt meegenomen, maar niet wordt
meegegaan in de extra kwaliteitswens van de sector om de masterpsychologen die middels
taakherschikking een deel van de taken van GZ-psychologen hebben overgenomen, op te
leiden tot GZ-psycholoog. In het rapport van het Capaciteitsorgaan wordt dit verticale
substitutie genoemd. De instroomaantallen 2024 zijn in vergelijking met 2023 wel degelijk
16% hoger en er is in die zin niet bezuinigd. Het scenario uit het rapport van het
capaciteitsorgaan 2024–2027, dat gevolgd wordt en waar rekening wordt gehouden met
de groeiende zorgvraag komt op een instroomaantal van 965. In 2023 was het advies
nog 832.
Het overnemen van het voorkeursadvies van het strookt niet met de IZA-afspraken over
de verdere ontwikkeling van taakherschikking. In het IZA is echter afgesproken om
te kijken naar het breder beleggen van taken op basis van competenties en bekwaamheid
in plaats van enkel het opleidingsniveau. Volgen van het voorkeursadvies kan tot het
onwenselijke gevolg leiden dat de taakherschikking die heeft plaatsgevonden in de
afgelopen periode wordt teruggedraaid. Bij een gelijkblijvend financieel kader voor
de geestelijke gezondheidszorg, zoals is afgesproken binnen het IZA, zal de voorgestelde
kwaliteitsimpuls hoogstwaarschijnlijk kostenverhogend gaan werken en daarmee de toegankelijkheid
van de zorg verder onder druk zetten.
Het Ministerie van VWS is op vele terreinen in gesprek met de ggz-sector. Er vindt
regelmatig overleg plaats met de brancheorganisaties, beroepsverenigingen en opleidingsinstellingen,
ook op het terrein van de instroom en verdeling van opleidingsplaatsen binnen de ggz-sector.
Ook voor de het instroomadvies van 2025 zullen we in gesprek aan gaan met de ggz-sector
om hun visie op de benodigde aantallen gz-psychologen en taakherschikking te bespreken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier