Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Helder over de NPO Radio 1-podcast ‘Het Misdaadbureau’ van Omroep WNL over gerechtelijke dwalingen
Vragen van het lid Helder (BBB) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de NPO Radio 1-podcast «Het Misdaadbureau» van Omroep WNL over gerechtelijke dwalingen (ingezonden 11 december 2023).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 15 januari 2024). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 727.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitzending van Radio 1-podcast «Het Misdaadbureau» van vrijdag
8 december 2023?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met het nieuwe internationale platform EUREX-project?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Bent u bekend met de cijfers van de onderzoekers waaruit blijkt dat ze 110 gerechtelijke
dwalingen in Europa in kaart hebben gebracht, waarvan 12 gerechtelijke dwalingen in
Nederland?
Antwoord 3
Daar heb ik kennis van genomen. Deze cijfers zijn afkomstig uit onderzoek van de Universiteit
Leiden en Universiteit Maastricht, waarin een analyse is gemaakt van het aantal vastgestelde
onterechte veroordelingen in Europa sinds 1970.
Vraag 4 en 5
Hoe kijkt u naar de analyse van topadvocaat Knoops die denkt dat deze 12 gerechtelijke
dwalingen enkel het topje van de ijsberg zijn?
Bent u het eens met de stelling dat we er alles aan moeten doen om gerechtelijke dwalingen
te voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers onterecht veroordeeld worden en in de gevangenis
terecht komen?
Antwoord 4 en 5
Iedere onterechte veroordeling is er een te veel. Onterechte veroordelingen hebben
zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen en zijn daarnaast schadelijk
voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtsstaat aan haar
burgers wordt geacht te bieden.
De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er daarom op gericht
de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Hier is ook expliciete aandacht
voor in de opleiding voor rechercheurs, officieren van justitie en rechters. Naar
aanleiding van de Schiedammer Parkmoordzaak zijn sinds 2005 met het Programma Versterking
Opsporing en Vervolging tal van maatregelen genomen bij de politie, het Openbaar Ministerie
en de rechtspraak om het risico op tunnelvisie en onjuiste veroordelingen verder te
minimaliseren. Zo is er veel aandacht in de opleidingen voor de problematiek van tunnelvisie
en verbeterde verhoormethoden.
Gelukkig komen onterechte veroordelingen in Nederland slechts zeer zelden voor. De
kwaliteit van de Nederlandse strafrechtspleging is hoog. Dit blijkt ook uit de cijfers
van het project van EUREX, waarbij het gaat om 12 vastgestelde onterechte veroordelingen
in een periode van ruim 50 jaar. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare
feiten vinden plaats met uiterst grote zorgvuldigheid. Hoezeer iedere onterechte veroordeling
te betreuren valt, is er geen aanleiding tot zorg over de Nederlandse strafrechtspleging
in algemene zin.
Vraag 6 en 7
Bent u het met de stelling eens dat de huidige voorwaarden om een herzieningsprocedure
te kunnen starten te streng zijn? Zo nee, waarom niet? Hebt u in die overweging meegenomen
dat vanwege die (te) strenge voorwaarden gerechtelijke dwalingen onder de radar blijven?
Wanneer u wel van mening bent dat de huidige voorwaarden (te) streng zijn, bent u
bereid om in kaart te brengen hoe de eisen voor een herzieningsprocedure versoepeld
kunnen worden en deze resultaten te delen met de Kamer?
Antwoord 6 en 7
Ik ben het er niet mee eens dat de voorwaarden in de huidige Nederlandse herzieningsprocedure
te streng zijn. De regeling met betrekking tot herziening ten voordele is met de Wet
hervorming herziening ten voordele in 2012 op verschillende punten gewijzigd en ook
verruimd. Een belangrijk onderdeel daarvan is de verruiming van het novumcriterium.
Hiermee is meer ruimte geboden aan nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op het
gebied van forensisch bewijs en gedragswetenschappelijk onderzoek. De verruiming houdt
kort gezegd in dat ook een nieuw gegeven dat niet van feitelijke aard is (bijvoorbeeld
een nieuw of gewijzigd inzicht van een deskundige) een grond voor herziening kan opleveren.
Daarnaast zijn de mogelijkheden om onderzoek te doen naar een potentieel novum verruimd
(zie het antwoord op de vragen 8 en 9 voor een uitgebreidere toelichting hierop).
De wijzigingen die met de Wet hervorming herziening ten voordele zijn doorgevoerd,
zijn in 2018 geëvalueerd (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 495). De onderzoekers hebben daarbij geconcludeerd dat de herzieningsregeling per saldo
ruimer is geworden en dat met de huidige regeling een goede balans bestaat tussen
aan de ene kant rechtsbescherming voor degene die meent ten onrechte te zijn veroordeeld,
en aan de andere kant de rechtszekerheid die erbij gebaat is dat er op een gegeven
moment een einde komt aan een strafzaak.
In de afgelopen jaren hebben mijn ambtsvoorganger en ik in een uitvoerige discussie
met uw Kamer over dit onderwerp aangegeven waarom een verdere verruiming van het novumcriterium
onwenselijk is. In Nederland kunnen strafzaken in drie instanties worden beoordeeld.
Daarbij wordt uitgebreid en zorgvuldig stilgestaan bij de feiten in het dossier en
de beslissingen worden uitvoerig gemotiveerd. Een verdere uitbreiding van het novumcriterium
doet geen recht aan het uitzonderlijke karakter van het buitengewoon rechtsmiddel
herziening en zou feitelijk betekenen dat een vierde beroepsinstantie wordt gecreëerd.
Van buitengewoon rechtsmiddel zou de herzieningsprocedure in de praktijk een gewoon
rechtsmiddel worden.
Het behoort tot de taak van de rechter om ook in complexe zaken een beslissing te
nemen waarbij de procespartijen – wanneer de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput –
zich zullen moeten neerleggen. Als de onherroepelijke beslissing van de rechter telkens
– ook zonder dat sprake is van nieuwe omstandigheden die een ander licht op de zaak
werpen – weer ter discussie kan worden gesteld, is het risico dat het gezag van rechterlijke
uitspraken wordt verminderd. Aan rechtszaken komt dan, ook nadat alle gewone rechtsmiddelen
zijn aangewend, potentieel nimmer een einde omdat in een aanzienlijk aantal zaken
altijd discussie kan en zal blijven bestaan. De rechter heeft juist tot taak om in
die discussie definitief een knoop door te hakken.
Voor een uitgebreidere toelichting op dit punt verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger
aan uw Kamer van 6 april 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 29 279, nr. 582). De daarin genoemde argumenten zijn nog steeds van toepassing.
Vraag 8 en 9
Hoe kijkt u naar de situatie in de Verenigde Staten waar sprake is van onderzoeksteams
van aanklagers en verdedigers die samenwerken in zaken waar twijfel over bestaat?
Ziet u er iets in om dit ook in Nederland mogelijk te maken, al dan niet op pilotbasis?
Zo niet, waarom niet?
Antwoord 8 en 9
Er zijn grote verschillen tussen de strafrechtsystemen van Nederland en de Verenigde
Staten. Dat geldt ook voor de mate waarin onterechte veroordelingen voorkomen. In
dit kader kan worden gewezen op onderzoek van de Universiteit Californië en de Universiteit
Michigan, waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten in het jaar 2022 ten aanzien van
249 personen is vastgesteld dat zij onterecht zijn veroordeeld.2 Hoewel iedere onterechte veroordeling er een te veel is, laat dit zien dat de problematiek
ten aanzien van onterechte veroordelingen in de Verenigde Staten verschilt van de
Nederlandse situatie. Ook na correctie naar rato van de bevolkingsaantallen in Nederland
en de Verenigde Staten gaat het daar om aanzienlijk meer gevallen van onterechte veroordelingen
dan in Nederland. De maatregelen die in de Verenigde Staten worden genomen om onterechte
veroordelingen tegen te gaan, zijn daarmee niet zonder meer geschikt en noodzakelijk
voor het tegengaan van onterechte veroordelingen in Nederland.
De mogelijkheden van het doen van onderzoek op grond van de Nederlandse herzieningsprocedure
vertonen op onderdelen echter wel gelijkenissen met de genoemde onderzoeksteams in
de Verenigde Staten. Zo kan de gewezen verdachte die wegens een zeer ernstig strafbaar
feit is veroordeeld al voorafgaand aan het indienen van een herzieningsverzoek de
procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: de PG HR) verzoeken een nader onderzoek
in te stellen naar de aanwezigheid van een novum indien er aanwijzingen zijn dat er
mogelijkerwijs sprake is van een grond tot herziening (artikel 461 van het Wetboek
van Strafvordering, hierna: Sv). Het betreft de situatie dat aanwijzingen bestaan
dat zich mogelijk een novum zou kunnen voordoen, maar er nog niet voldoende materiaal
beschikbaar is om dit goed te kunnen beoordelen. De PG HR kan bij de beoordeling van
een verzoek tot instelling van een nader onderzoek advies inwinnen van de Adviescommissie
afgesloten strafzaken (ACAS) en is daartoe zelfs verplicht wanneer de gewezen verdachte
is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar of meer (artikel 462, eerste en
tweede lid, Sv). De ACAS bestaat uit experts uit verschillende disciplines en beschikt
over diverse bevoegdheden. Zo heeft de ACAS de mogelijkheid om kennis te nemen van
alle processtukken van de afgesloten strafzaak, personen die bij de betreffende strafzaak
betrokken zijn geweest te horen en externe deskundigen in te schakelen om onderzoek
te verrichten. De ACAS heeft sinds haar instelling laten zien altijd met open vizier
naar de zaken te kijken en zich doorgaans niet te laten beperken tot hetgeen door
de verdediging wordt aangevoerd. Voor het initiëren van nader onderzoek naar een mogelijke
herzieningsgrond is een daartoe strekkend verzoek van de gewezen verdachte of advies
van de ACAS overigens niet vereist; de PG HR kan ook ambtshalve tot de instelling
van een nader onderzoek besluiten.
Bij de uitvoering van het nader onderzoek kan de PG HR zich laten bijstaan door een
onderzoeksteam dat wordt samengesteld uit opsporingsambtenaren, leden van het Openbaar
Ministerie of deskundigen die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest
(artikel 463 Sv). Tijdens het nader onderzoek kan de PG HR het onderzoek laten uitvoeren
dat hij nodig acht voor de beoordeling of een herzieningsgrond aanwezig is.
De huidige Nederlandse wettelijke herzieningsregeling bevat hiermee al verschillende,
ruime mogelijkheden om voorafgaand aan de indiening van een herzieningsverzoek onderzoek
te (laten) doen naar de mogelijke aanwezigheid van een herzieningsgrond. Zoals aangegeven,
kan daarbij ook op verschillende manieren gebruik worden gemaakt van expertise uit
de opsporing. Een verdere uitbreiding van de wettelijke onderzoeksmogelijkheden tot
het doen van aanvullend onderzoek naar Amerikaans model wordt daarom niet nodig geacht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.