Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het bericht dat rechters het vonnis al klaar hadden liggen voor de uitspraak
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht dat rechters het vonnis al klaar hadden liggen voor de uitspraak (ingezonden 28 november 2023).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 8 januari 2024). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 648.
Vraag 1
Bent u bekend met het Volkskrant-artikel waarin wordt beschreven hoe rechters al voordat
het vonnis was verstrekt en zelfs nog voor de mondelinge behandeling en uitwisseling
van argumenten van partijen wisten wat het oordeel zou worden en het concept vonnis
al klaarlag?1
Antwoord 1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Vraag 2 en 3
Kunt u zich voorstellen dat dit het vertrouwen in de rechtsgang van de heer Van Goch
ernstig heeft aangetast?
Kunt u zich voorstellen hoe dit nieuws ook het vertrouwen van mensen in algemene zin
kan schaden in de rechtspraak?
Antwoord 2 en 3
Als het beeld dat in het artikel wordt geschetst accuraat zou zijn, dan kan ik mij
voorstellen dat een dergelijke gang van zaken het vertrouwen in de rechtspraak van
de betrokkene en het vertrouwen van mensen in algemene zin kan schaden. Zoals valt
te lezen in het antwoord op vraag 4, zijn de inhoud van het artikel en de verklaring
van het gerechtshof Den Haag over de gang van zaken in deze zaak echter niet met elkaar
in overeenstemming.
Vraag 4
Bent u het met mij eens dat ook het verweer van het Haagse Gerechtshof, namelijk dat
het enkel ging om een concept oordeel, ook volstrekt onvoldoende is, omdat hier toch
een bepaalde sturing of vooringenomenheid in zit die de objectiviteit, de onpartijdigheid
en de onafhankelijkheid in de weg staan?
Antwoord 4
Het gerechtshof Den Haag schetst op zijn website een ander beeld van deze zaak dan
de auteur van het Volkskrant-artikel.2 Het gerechtshof Den Haag bericht dat de heer Van Goch in de gelegenheid is gesteld
om een mondelinge behandeling op zitting aan te vragen, maar dat hij hier in eerste
instantie geen gebruik van heeft gemaakt en pas in een laat stadium toch om een mondelinge
behandeling heeft gevraagd. Op dat moment had het hof al een uitspraakdatum vastgesteld
en deze doorgegeven aan beide partijen en was er al een concept vonnis geschreven.
Ook licht het gerechtshof toe dat de heer Van Goch tijdens deze zitting de gelegenheid
heeft gekregen om zijn visie op de zaak te geven en dat uit de gepubliceerde uitspraak
blijkt dat de rechters de toelichting van beide partijen over de camerabeelden en
e-mail hebben meegewogen.3 Naar mijn mening geeft dit geen blijk van vooringenomenheid voordat de uitspraak
formeel is vastgesteld door de rechters.
Vraag 5 en 6
Wat vindt u ervan dat inmiddels al vaker is aangetoond dat vonnissen in concept al
klaarliggen, zoals ook het geval was vorig jaar bij een zaak van de rechtbank Rotterdam
waar ik ook vragen over heb gesteld?4
Kunt u nogmaals reflecteren op deze eerdere antwoorden waarin u een oordeel achterwege
liet en aangaf dat dit eerder uitzondering dan regel was in het strafrecht?
Antwoord 5 en 6
Het is niet standaard dat een concept vonnis (of arrest of uitspraak) wordt opgesteld
voordat de behandeling van een zaak voltooid is. Zowel in de Rotterdamse zaak, waar
de advocaat van verdachte M. vlak voor de uitspraakdatum nog heeft gevraagd om te
kunnen pleiten, als in de zaak van de heer Van Goch is men ervan uitgegaan dat de
inhoudelijke behandeling afgerond was en mocht er ook van worden uitgegaan dat dit
het geval was.5 In de zaak bij het gerechtshof Den Haag is met de zitting de inhoudelijke behandeling
één week voor de uitspraakdatum heropend. Zoals uit de uitspraak blijkt, is wat op
de zitting plaatsvond betrokken en meegewogen bij de definitieve beslissing over de
zaak. De heer Van Goch heeft cassatieberoep tegen die beslissing van het gerechtshof
Den Haag ingesteld. De procedure loopt dus nog verder.
Vraag 7
Kunt u reflecteren op het bestaan van dit soort concept vonnissen en of u deze gewenst
of ongewenst vindt?
Antwoord 7
Uit de twee zaken die aanleiding zijn geweest voor de gestelde vragen merk ik op dat
het gaat om uitzonderlijke situaties (zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 5 en
6) die daarom niet maatgevend zijn voor de normale gang van zaken. Het is onderdeel
van de reguliere werkwijze dat veel zaken ten behoeve van de rechters worden voorbereid
door gerechtsjuristen. Zij brengen de feiten en de rechtsvragen van een zaak in kaart,
maken een wegwijzer door het dossier, formuleren punten die nog nader onderzoek of
vraagstelling door de rechters vergen en kunnen (al dan niet alternatieve) oplossingsrichtingen
en de argumenten daarvoor en daartegen aandragen. Het resultaat van hun werk wordt
doorgaans aangeduid met de term «instructie». Dat is dus iets anders dan een na afronding
van de behandeling van een zaak opgesteld concept vonnis. De inzet van gerechtsjuristen
is een ook in veel andere landen en bijvoorbeeld ook bij het Hof van Justitie van
de Europese Unie gebruikt middel om rechters in staat te stellen zo doelmatig mogelijk
met hun schaarse tijd om te gaan en zich te richten op wat hun kerntaak is: alle relevante
feiten en omstandigheden meewegen om te komen tot een afgewogen oordeel in de zaak.
Vraag 8
Kunt u middels een rondgang bij de rechtbanken uit laten zoeken hoeveel vaker deze
concept oordelen al klaarliggen en of dit ook zo geldt voor andere rechtsgebieden
dan het strafrecht?
Antwoord 8
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen noodzaak voor een rondgang bij de
rechtbanken.
Vraag 9 en 10
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te bespreken
in hoeverre concept vonnissen ongewenst zijn omdat zij het vertrouwen in de rechtsgang
kunnen beschadigen?
Bent u bereid in ditzelfde overleg na te gaan of de concept vonnissen worden geschreven
omdat er sprake is van een te hoge werkdruk en te weinig menskracht bij de organisatie?
Als dit het geval is, welke consequenties verbindt u daar dan aan?
Antwoord 9 en 10
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen aanleiding voor overleg met de Raad
voor de rechtspraak over de wenselijkheid van concept vonnissen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.