Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Koekkoek over de NCP-analyse van de voorstellen voor de CSDDD en de Nederlandse inzet in de EU
Vragen van het lid Koekkoek (Volt) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingsssamenwerking over de NCP-analyse van de voorstellen voor de CSDDD en de Nederlandse inzet in de EU (ingezonden 26 oktober 2023).
Antwoord van Minister Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
(ontvangen 21 november 2023).
Vraag 1
Deelt u de zorgen van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor
multinationale ondernemingen over «een ernstig afbreukrisico» en een «verwatering»
van de OESO-richtlijnen als de uiteindelijke EU-richtlijn voor gepaste zorgvuldigheid
(CSDDD) op verscheidene punten ernstig afwijkt van de OESO-richtlijnen?1
Antwoord 1
Het kabinet verwelkomt de analyse van het NCP, maar deelt de zorg over «een ernstig
afbreukrisico» en «verwatering van de OESO-richtlijnen» van het NCP niet. De CSDDD
is namelijk in belangrijke mate gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Voor de eisen die
de richtlijn stelt aan bedrijven is met name de coherentie met de zes stappen van
het gepaste zorgvuldigheidsproces onder de OESO-richtlijnen van belang. Deze zijn
mede dankzij de inzet van Nederland in de Raadspositie beter verankerd. In de triloogfase
blijft hier, conform BNC-fiche2 en motie-Van der Graaf (Kamerstuk 36 180, nr. 85), aandacht voor. Hiermee geef ik invulling aan de motie-Van der Graaf (zie ook het
antwoord op vraag 6).
Vraag 2
Erkent u dat ook de Raadspositie, ondanks de mede door Nederland gerealiseerde verbeteringen,
op verschillende punten afwijkt van de OESO-richtlijnen, zoals geconstateerd door
onder meer het NCP?
Antwoord 2
Nederland heeft vanaf het begin stevig ingezet op de aandachtspunten uit het BNC-fiche,
in het bijzonder waar het conformiteit met de internationale IMVO-standaarden betreft.
Zoals aangegeven bij antwoord 1, is in de Raadspositie, ten opzichte van het Commissievoorstel,
een aantal belangrijke verbeteringen aangebracht. Het NCP wijst terecht op een aantal
punten die ten opzichte van het Commissievoorstel en de Raadspositie nog beter in
lijn gebracht kunnen worden met de zes stappen. In de positie van het Europees Parlement
zijn deze punten, zoals de omschrijving van passende maatregelen om adequaat te reageren
op geïdentificeerde IMVO-risico’s, grotendeels geadresseerd. In de triloogfase van
de onderhandelingen kan wat Nederland betreft dan ook aansluiting worden gezocht bij
de positie van het Europees Parlement om de CSDDD op deze punten te verbeteren.
Vraag 3
Bent u het met het NCP eens dat overeenstemming met de OESO-richtlijnen veel meer
behelst dan slechts het opnemen van elementen van elk van de zes stappen van het proces
voor gepaste zorgvuldigheid? Erkent u dat het mogelijk is dat de uiteindelijke EU-Richtlijn
weliswaar elementen van deze zes stappen bevat, maar dat dat nog niet wil zeggen dat
de bepalingen in de Richtlijn daadwerkelijk overeenkomen met de verwachtingen in de
OESO-richtlijnen?
Antwoord 3
De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor bedrijven om met kwesties om te gaan zoals
ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid en milieu. Centraal hierbij
is het gepaste zorgvuldigheidsproces: een doorlopend proces dat bedrijven helpt om
risico’s op deze thema’s in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, te voorkomen
of te beperken.
Zoals aangegeven, is Nederland vanaf het begin van de onderhandelingen binnen de Raad
voorvechter geweest van conformiteit met de internationale IMVO-standaarden, te weten
de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). In het bijzonder geldt dit voor de inzet op de zes stappen van het gepaste
zorgvuldigheidsproces. Dit is belangrijk, omdat bedrijven hun inspanningen hier reeds
op baseren. En deze zes stappen zijn mede dankzij de inzet van Nederland beter in
lijn gebracht met de OESO-richtlijnen.
Tegelijkertijd zijn de OESO-richtlijnen vrijwillige normen die in veel opzichten opener
zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen
naar wetgeving moet steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit
die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds
de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is, zowel voor bedrijven die eraan
moeten voldoen als voor toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven. Tevens
geldt dat de definitieve uitkomst van de onderhandelingen afhangt van het krachtenveld
in de Raad. Niet voor alle Nederlandse prioriteiten die gebaseerd zijn op de OESO-richtlijnen
is evenveel draagvlak gevonden tijdens de onderhandelingen in de Raad. Dat geldt in
het bijzonder voor de discussie over de inclusie van de financiële sector en de definitie
van de waardeketen. Nederland blijft zich in de trilogen hiervoor inzetten.
Vraag 4
Hoe verklaart u dat het NCP veel meer afwijkingen van de OESO-richtlijnen heeft geïdentificeerd
in de voorstellen voor de CSDDD dan de drie die u eerder zelf noemde en waarvan u
suggereerde dat dat uitputtend was?3
Antwoord 4
Tijdens het commissiedebat RBZ Handel van 24 maart jl. heb ik aangegeven dat mij bekend
is dat de Raadspositie nog niet op alle punten OESO-conform is. Ik gaf als voorbeeld
de uitzondering van de financiële sector en de definitie van de waardeketen. Dit zijn
ook de punten waarover tijdens de Raadsonderhandelingen veel discussie is gevoerd
en die onderdeel uitmaken van de Nederlandse inzet. Vanwege de wijze waarop financiële
instellingen in de Raadspositie waren opgenomen, heeft Nederland de Raadspositie uiteindelijk
niet gesteund.
Daarnaast signaleert het NCP andere verbeterpunten op het gebied van de zes stappen
en de verschillende dimensies van de reikwijdte. Het verbeteren van de CSDDD conform
de OESO-richtlijnen maakt reeds onderdeel uit van de Nederlandse inzet. In de kabinetsreactie
op het NCP-rapport heb ik aangegeven in welke verbeterpunten het kabinet zich herkent
en in welke niet4.
Vraag 5
Welke acties heeft u ondernomen om het draagvlak voor het Nederlandse standpunt omtrent
conformiteit met de OESO-richtlijnen bij andere EU-lidstaten te vergroten? Kunt u
hier concreet op antwoorden?
Antwoord 5
Nederland heeft zich vanaf het begin van de onderhandelingen in de Raad ingezet voor
conformiteit van de CSDDD met de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, conform BNC-fiche.
Een voorbeeld hiervan is dat Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten,
heeft gepleit voor opname van de in de OESO-richtlijnen opgenomen risicogerichte benadering.
Daarnaast heb ik gesprekken gevoerd met zowel Commissie, parlement als met collega’s
uit andere EU lidstaten over IMVO wetgeving. Tijdens de conferentie over IMVO-wetgeving
van 23 januari 2023, die ik organiseerde, waren onder andere Eurocommissaris Reynders,
Europarlementariër en rapporteur Lara Wolters en verschillende lidstaten aanwezig.
Ook sprak ik dit jaar meermaals met mijn Franse collega voor Buitenlandse Handel over
de CSDDD en de Nederlandse prioriteiten daarin. Ook op (hoog)ambtelijk niveau spreekt
Nederland regelmatig met Europese collega’s over de CSDDD, zowel bilateraal als en
marge van Europese vergaderingen. Conformiteit met de internationale IMVO-standaarden
komt hierbij ook aan bod.
Vraag 6
Bent u bereid om op basis van de NCP-analyse aanvullende acties te ondernemen? Bent
u bijvoorbeeld bereid om de analyse van het NCP zowel op ministerieel als ambtelijk
niveau te bespreken met andere EU-lidstaten?
Antwoord 6
De NCP-analyse en de kabinetsreactie daarop heb ik conform motie-Van der Graaf (Kamerstuk
36 180, nr. 85) reeds met de onderhandelaars van de Europese Commissie, de Raad en het Europees
Parlement gedeeld.
Vraag 7
Kunt u, gezien uw uitspraak dat het «voor de hand» ligt om «zoveel mogelijk aan te
sluiten» op de OESO-richtlijnen, omdat bedrijven «hun inspanningen ook nu al» daarop
baseren5, aangeven welke nadelen voor bedrijven u ziet als de CSDDD onvoldoende overeenstemt
met de OESO-richtlijnen?
Antwoord 7
Het is van belang dat de gepaste zorgvuldigheidseisen, in het bijzonder de zes stappen,
in de Europese richtlijn in lijn worden gebracht met de internationale IMVO-raamwerken.
Dit vergroot de duidelijkheid voor bedrijven en draagt bij aan een gelijk speelveld
met bedrijven die niet onder de reikwijdte van de CSDDD zullen vallen.
Tegelijkertijd is het belangrijk om op te merken dat de OESO-richtlijnen vrijwillige
normen zijn. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds
een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat
de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die
bij wetgeving essentieel is.
Vraag 8
Hoe verwacht u duidelijkheid en zekerheid te bieden aan bedrijven als u uitspreekt
dat bedrijven zich moeten houden aan twee afwijkende en op punten mogelijk zelfs conflicterende
normenkaders, te weten de CSDDD en de OESO-richtlijnen? Welk normenkader is het uitgangspunt
bij bijvoorbeeld bemiddelingprocessen door het NCP?
Antwoord 8
Het kabinet zet in op een Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met
de OESO-richtlijnen en de UNGPs. Het is niet de verwachting van het kabinet dat de
uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD leidt tot conflicterende normenkaders.
Daarnaast vormen de OESO-richtlijnen de basis voor de vrijwillige maatregelen die
onderdeel vormen van het brede beleid om IMVO onder het Nederlands bedrijfsleven te
bevorderen. De OESO-richtlijnen zijn daarmee niet alleen het fundament onder de regelgeving
maar ook van belang voor bedrijven die in aanmerking willen komen voor ondersteuning
vanuit bijvoorbeeld het BHOS-handelsinstrumentarium, of voor inkoopopdrachten van
de Rijksoverheid.
Het NCP heeft als taak om bedrijven bekend te maken met de OESO-richtlijnen en de
toepassing ervan te bevorderen. Daarnaast behandelt het NCP meldingen van personen,
maatschappelijke organisaties en bedrijven die een meningsverschil hebben over de
toepassing van de OESO-richtlijnen. Het NCP hanteert de OESO-richtlijnen dan ook als
uitgangspunt.
Vraag 9
Kunt u aangeven welke potentiële schadelijke gevolgen van het afwijken van de OESO-richtlijnen
u ziet voor mensenrechten, het klimaat en het milieu, bijvoorbeeld als gevolg van
afwijkende bepalingen op het gebied van de financiële sector, het nemen van passende
maatregelen, inkooppraktijken, stakeholderbetrokkenheid en toegang tot herstel?
Antwoord 9
Met de CSDDD wordt het gepaste zorgvuldigheidsproces, zoals uiteengezet in de OESO-richtlijnen
en de UNGPs, wettelijk verankerd op Europees niveau. Het kabinet is verheugd met deze
stap. Europese wetgeving op het gebied van IMVO draagt bij aan een gelijk speelveld
voor bedrijven en zorgt voor een grotere, gezamenlijke impact in productielanden.
Mede dankzij de inzet van Nederland is de Raadspositie goed in lijn gebracht met de
zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals verankerd in de internationale
IMVO-standaarden. De trilogen bieden kans om Nederlandse prioriteiten die de Raadspositie
niet hebben gehaald opnieuw onder de aandacht te brengen. De uiteindelijke Europese
richtlijn zal niet een-op-een een vertaling zijn van de OESO-richtlijnen en de Nederlandse
prioriteiten zoals geformuleerd in het BNC-fiche. Niet alle OESO-normen lenen zich
ervoor om op effectieve wijze in wetgeving om te zetten, zoals eerder aangegeven.
Desalniettemin ligt er een stevige basis om het gepaste zorgvuldigheidsprincipe te
verankeren in regelgeving. Dat is een belangrijke mijlpaal in het IMVO-beleid. Het
is de verwachting dat de richtlijn daarmee bij zal dragen aan verbeteringen op het
gebied van mens en milieu in internationale waardeketens van Europese bedrijven.
Vraag 10
Waarop baseert u uw verwachting dat zowel grote als kleinere bedrijven zich aan de
OESO-richtlijnen gebonden zullen blijven voelen als de CSDDD onder de norm van de
OESO-richtlijnen zakt6, gezien de huidige lage naleving van de OESO-richtlijnen en beperkte effectiviteit
van het huidige IMVO-beleid?
Antwoord 10
In de kabinetsreactie op de NCP-analyse geef ik aan dat de CSDDD nog steeds in belangrijke
mate op de OESO-richtlijnen is gebaseerd. Daarnaast blijft het kabinet van bedrijven
verwachten dat zij de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert het kabinet bedrijven
om dit te doen door middel van het bredere IMVO-beleid. Het IMVO-beleid in den brede
bestaat niet alleen uit wetgeving, maar zorgt er ook voor dat bedrijven worden voorgelicht,
ondersteund, geprikkeld, en dat er voorwaarden worden gesteld aan bedrijven als zij
zaken doen met de overheid. De OESO-richtlijnen vormen ook voor de andere maatregelen
uit het IMVO-beleid het fundament. Zo is het IMVO-steunpunt toegankelijk voor zowel
bedrijven die onder toekomstige wetgeving gaan vallen als voor bedrijven die niet
onder de reikwijdte van de verplichting vallen, maar waarvan wel wordt verwacht dat
zij invulling geven aan de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat artikel 7(1)(a) van de Raadspositie van bedrijven vraagt hun
mate van betrokkenheid bij een nadelig gevolg pas te bepalen bij het opstellen van
het plan van aanpak nadat er prioritering heeft plaatsgevonden, terwijl de OESO-richtlijnen
juist voorschrijven om dit te doen voorafgaand aan de prioritering en het bepalen
van het plan van aanpak?7 Verplaatst de Raadspositie hiermee een onderdeel van stap 2 van het proces van gepaste
zorgvuldigheid naar stap 3, en wijkt zij daarin dus af van de OESO-richtlijnen, zoals
het NCP constateert?
Antwoord 11
De OESO-richtlijnen schrijven, evenals de Raadspositie, voor dat bedrijven risico’s
dienen te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van een negatief
gevolg. Volgens de OESO-richtlijnen moeten bedrijven hun mate van betrokkenheid bij
een risico meenemen bij de prioritering van geïdentificeerde risico’s. In de Raadspositie
is dit geen relevante factor bij de prioritering van negatieve effecten, wel bij het
bepalen van passende maatregelen. Dit betekent in de praktijk dat bedrijven op basis
van de Raadspositie ook risico’s waaraan zij gelieerd zijn kunnen prioriteren, mits
uit hun analyse blijkt dat dit de meest ernstige en waarschijnlijke negatieve effecten
in hun ketens zijn. Voor mij staat voorop dat de risicogebaseerde benadering een centrale
plek heeft gekregen in de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen in de Raadspositie,
in tegenstelling tot de nadruk op gevestigde zakelijke relaties en contractuele clausules
zoals de Commissie heeft voorgesteld. Die verbetering is voor mij cruciaal. Nederland
heeft hier tijdens de Raadsonderhandelingen stevig op ingezet en zal dit ook tijdens
de trilogen blijven doen.
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat uit meerdere onderzoeken, onder meer uitgevoerd in opdracht
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, blijkt dat de vereisten aan het proces
van gepaste zorgvuldigheid zoals omschreven in de OESO-richtlijnen wel degelijk naar
wetgeving kunnen worden vertaald?8 Klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik te maken van open
normen?
Antwoord 12
Het omzetten van niet-juridische kaders, zoals de OESO-richtlijnen, naar wetgeving
is mogelijk. Ook klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik
te maken van open normen. Daarbij geldt wel dat de OESO-richtlijnen vrijwillige normen
zijn die in veel opzichten opener zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving.
Bij vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds een balans
worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen
toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving
essentieel is – zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor toezichthouders
die de wetgeving moeten handhaven.
Vraag 13
Waarom heeft u de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse pas op 10 oktober 2023,
ná het schriftelijk overleg waarbij deze brief aan de orde had kunnen komen, naar
de Kamer gestuurd, terwijl deze brief volgens de beslisnota al op 18 september klaarlag?9
Antwoord 13
Beslisnota’s geven onder andere inzicht in het proces voorafgaand aan de besluitvorming
en in beslisnota’s zit dikwijls verschil tussen de datum dat een nota wordt aangemaakt
en de datum van verzending. In die tijd is ruimte voor ambtelijke, interdepartementale
en – indien nodig – politieke afstemming. Deze Kamerbrief was door uw Kamer gevraagd
voorafgaand aan het herfstreces. Uw Kamer heeft niet verzocht deze te ontvangen voor
het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 19 en 20 oktober.
Zoals in de beslisnota is te lezen, was het de verwachting dat uw Kamer deze brief
zou agenderen voor een schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel.
Na ontvangst van de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse heeft de Commissie
BuHa-OS op 25 oktober besloten deze brief te agenderen voor het schriftelijk overleg
van de Raad Buitenlandse Zaken Handel d.d. 15 november. Daarmee komt deze brief op
dat moment aan de orde.
Vraag 14
Waarom heeft u de voor «na de zomer» aangekondigde resultaten van de tussenmeting
van het onderschrijven van de OESO-richtlijnen nog niet gepubliceerd?10
Antwoord 14
Het monitoringsonderzoek is inmiddels gestart. De onderzoeksresultaten zullen op een
later moment beschikbaar zijn dan toegezegd in het BHOS-jaarverslag over 2022 (Kamerstuk
36 360 V, nr. 1). De resultaten worden begin 2024 verwacht. Zie ook de Kamerbrief over Sectorale
Samenwerking voor nadere details over dit onderzoek (Kamerstuk 26 485, nr. 430).
Vraag 15
Kunt u de uitkomst van het kabinetsoverleg binnen de Raad Europese Aangelegenheden
op 12 september 2023 over de CSDDD met de Kamer delen?11
Antwoord 15
Tijdens de Raad Europese Aangelegenheden van 12 september jl. is gesproken over de
Nederlandse inzet tijdens de trilogen over de CSDDD. Het kabinet heeft de Nederlandse
inzet conform het BNC-fiche herbevestigd.
Vraag 16
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
en van Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven?
In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de orde gekomen?
Antwoord 16
Het uitgangspunt van het kabinet is regelmatig met stakeholders te spreken over het
uitwerken van het IMVO-beleid waaronder (Europese) wetgeving. Het kabinet acht het
van belang met partijen te spreken die direct te maken krijgen met de gevolgen van
IMVO en regelgeving op dat vlak. Dit zijn in de eerste plaats bedrijven die (in de
toekomst) moeten voldoen aan Europese IMVO-verplichtingen en daarnaast (vertegenwoordigers
van) belanghebbenden in productielanden waarin verbeteringen plaats zouden moeten
vinden door die verplichtingen, zoals maatschappelijke organisaties en vakbonden.
In 2023 vonden tot nu toe verschillende gesprekken en bijeenkomsten plaats waarin
de Minister van Economische Zaken en ikzelf met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven
en maatschappelijk middenveld spraken over IMVO-wetgeving, waaronder de CSDDD. In
sommige gevallen zijn gesprekken specifiek aan Europese IMVO-wetgeving gewijd, in
andere gevallen kwam IMVO-wetgeving zijdelings aan de orde. Het is niet mogelijk om
het aantal gesprekken waarin Europese IMVO-wetgeving ongeagendeerd aan de orde kwam
precies weer te geven. Evenwel schets ik hieronder een beeld van de momenten waarop
de CSDDD ter sprake kwam, geagendeerd of ongeagendeerd.
Op 23 januari 2023 organiseerde ik de conferentie over IMVO-wetgeving12. In het panel zaten zowel vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties en vakbonden. Op 7 maart en 13 november vond een gesprek over IMVO plaats
met de Dutch Sustainable Growth Coalition (DSGC). De vormgeving en potentiële impact
van de CSDDD kwamen daarbij aan de orde. De Minister van Economische Zaken ging op
22 maart in gesprek met MVO Platform als koepelorganisatie van ngo’s en vakbonden.
Op 22 mei sprak ik met Kim Putters, voorzitter van de SER, over o.a. IMVO-wetgeving.
Op 14 september ging ik met MVO Platform, de vakbonden, MVO Nederland en VNO-NCW/MKB-Nederland
in gesprek over sectorale samenwerking op het vlak van IMVO. De relatie met (Europese)
IMVO-wetgeving is daarin ook aangestipt. Daarnaast bracht ik IMVO in brede zin onder
de aandacht bij bedrijven tijdens ten minste tien werkbezoeken. In het resterende
deel van 2023 staat nog een aantal gesprekken over Europese IMVO-wetgeving gepland,
waaronder met het bedrijfsleven.
Overigens geldt dat mijn ministerie regulier contact onderhoudt met zowel vertegenwoordigers
van bedrijfsleven als vakbonden en het maatschappelijke middenveld. Ook wordt nauw
met hen samengewerkt, o.a. in het kader van sectorale samenwerking en het IMVO-steunpunt.
Vraag 17
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
en Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties
en vakbonden? In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de
orde gekomen?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 16.
Vraag 18
Onderschrijft u het belang van het verplichten van bedrijven om de potentiële invloed
van hun eigen inkooppraktijken op misstanden onder de loep te nemen, om zo te voorkomen
dat zij verantwoordelijkheden doorschuiven naar de keten en het mkb? Zet u zich hiervoor
in binnen de Raad? Zet u zich daarbij ook in voor het expliciet benoemen van het belang
van het realiseren van een leefbaar loon en inkomen voor werkenden en boeren in de
Richtlijn?
Antwoord 18
In lijn met het BNC-fiche, is het kabinet van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheden
naar zakelijke relaties die formeel niet onder de richtlijn vallen, voorkomen moet
worden. Het Europees Parlement heeft voorgesteld om verantwoorde inkooppraktijken
en leefbare inkomens op te nemen in de CSDDD. Het voorstel van het Europees Parlement
houdt in dat bedrijven een analyse van hun eigen inkooppraktijken, evenals het risico
op het gebrek aan een leefbaar inkomen, mee moeten nemen in hun gepaste zorgvuldigheidsproces.
Nederland steunt deze inzet van het Europees Parlement. Het opnemen van verantwoorde
inkooppraktijken en leefbare inkomens is in lijn met de inzet uit het BNC-fiche om
bij te dragen aan substantiële verbetering in ontwikkelingslanden.
Vraag 19
Kunt u bevestigen dat Nederland conform het BNC-fiche inzet op opname van een verplichting
tot het daadwerkelijk uitvoeren van een klimaatplan, waarin bedrijven ook hun «scope-3»-emissies
betrekken? Kunt u bevestigen dat opname van een referentie aan het Klimaatakkoord
van Parijs in de Richtlijn daarvoor zeer relevant is?
Antwoord 19
Ja, Nederland zet zich hiervoor in. De uitkomst is uiteraard afhankelijk van de onderhandelingen
tussen de Raad, het EP en de Europese Commissie tijdens de trilogen.
Vraag 20
Kunt u in aanvulling op de impacttoets Ondernemingsklimaat eveneens een impacttoets
uitvoeren op de verwachte effecten van de CSDDD op de naleving van de OESO-richtlijnen
en daarmee het respecteren van mensenrechten, arbeidsrechten, het klimaat en het milieu,
om eventuele onbedoelde effecten te kunnen corrigeren? Is het mogelijk om deze impacttoets
uit te voeren in het kader van de verplichte kwaliteitseisen Effecten op ontwikkelingslanden
en Effecten op gendergelijkheid uit het Beleidskompas?13
Antwoord 20
Het kabinet zal de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart brengen
met behulp van bestaande toetsing bij nieuwe regelgeving. Een impacttoets op de effecten
in ontwikkelingslanden zal, in lijn met de motie-Van der Graaf (Kamerstuk 29 237, nr. 198), zorgvuldig ten uitvoer gebracht worden in het kader van de SDG-toets en de kwaliteitseisen
daarin m.b.t. effecten op ontwikkelingslanden en op gendergelijkheid. Daarbij wordt
aandacht besteed aan de relatie met de OESO-richtlijnen en de verwachte gevolgen voor
mensenrechten en milieu.
Vraag 21
Hoe wilt u voorkomen dat de aangekondigde impacttoets Ondernemingsklimaat14 ertoe leidt dat bij het ontwikkelen van de implementatiewetgeving uitsluitend de
belangen van het bedrijfsleven in ogenschouw worden genomen, en niet of in veel mindere
mate het belang van mensenrechten en het milieu?
Antwoord 21
Het is onderdeel van het reguliere wetgevingsproces om (implementatie)wetgeving bij
verschillende stakeholders te consulteren. Zoals ook beschreven in het antwoord op
vraag 20, zal het kabinet de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart
brengen met behulp van bestaande toetsingsinstrumenten bij nieuwe regelgeving. Onder
andere door middel van de SDG-toets en de kwaliteitseisen «effecten op ontwikkelingslanden»
en «effecten op gendergelijkheid» worden de verwachte gevolgen voor mens en milieu
in kaart gebracht. Daarnaast dienen de Bedrijfseffectentoets en, in het geval van
verdergaande nationale regelgeving, de impacttoets Ondernemingsklimaat ertoe om de
verwachte gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven in kaart te brengen. Door het
betrekken van deze verschillende invalshoek en het uitvoeren van beide kwaliteitstoetsen
tijdens het implementatietraject houd ik niet alleen rekening met de effecten van
IMVO-wetgeving op het bedrijfsleven, maar ook met de effecten op mens en milieu in
ontwikkelingslanden. In hoeverre de CSDDD daadwerkelijk effectief zal zijn, zal moeten
blijken uit evaluatie. Daarom zet ik tijdens de onderhandelingen tevens in op een
integrale evaluatie van de richtlijn, in lijn met het BNC-fiche.
Vraag 22
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk voor de volgende triloog in november
beantwoorden?
Antwoord 22
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.