Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Laan over het bericht 'Pestgedrag, intimidatie en seksuele relaties tussen hoogleraren en studenten op Radboud Universiteit'
Vragen van het lid Van der Laan (D66) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Pestgedrag, intimidatie en seksuele relaties tussen hoogleraren en studenten op Radboud Universiteit» (ingezonden 11 oktober 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 13 november
2023).
Vraag 1
Kunt u reflecteren op het bericht in de Gelderlander en het Algemeen Dagblad over
het onderzoek dat is gedaan door de Gelderlander naar wat zij benoemen als een «structureel
probleem» van pestgedrag, (seksuele) intimidatie en seksisme op de Radboud Universiteit?1
Antwoord 1
Een universiteit – en elke onderwijsinstelling – moet een plek zijn waar je je veilig
voelt en waar je op een respectvolle manier met elkaar omgaat. Op zo’n plek is geen
ruimte voor pestgedrag, (seksuele) intimidatie en seksisme. Ik vind het vreselijk
dat verschillende medewerkers en studenten van de Radboud Universiteit dergelijk ongewenst
gedrag hebben ervaren. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden
van een veilige leer- en werkomgeving, waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan
ontplooien. De voorvallen waarover de Gelderlander en het Algemeen Dagblad hebben
bericht, laten zien dat dit niet altijd makkelijk is en niet altijd vlekkeloos verloopt,
zelfs wanneer instellingen beschikken over voorzieningen als vertrouwenspersonen en
meldpunten.
Daarmee laat het ook zien dat het waarborgen van een veilige werk- en leeromgeving
blijvende aandacht behoeft. Om dit te stimuleren en ondersteunen heb ik in het Bestuursakkoord
hoger onderwijs en wetenschap 2022 afspraken gemaakt met onderwijsinstellingen om
de sociale veiligheid te verbeteren. Daarnaast heb ik recent een integrale aanpak
gepresenteerd voor het bevorderen van sociale veiligheid in het hoger onderwijs. Hiermee
wil ik het huidige beleid rond sociale veiligheid binnen het hoger onderwijs en wetenschap
versterken.
Vraag 2
Kunt u reflecteren op de berichtgeving dat op drie universiteiten grensoverschrijdend
gedrag onder de radar is gebleven? Hoe beoordeelt u de meldstructuur?
Antwoord 2
Het Algemeen Dagblad heeft geschreven over een hoogleraar over wie op drie universiteiten
signalen en meldingen zijn binnengekomen over grensoverschrijdend gedrag. Ik betreur
het ten zeerste dat verschillende betrokkenen aangeven ongewenst gedrag te hebben
ervaren. Er ligt een grote verantwoordelijkheid bij het bestuur en management van
instellingen om te zorgen voor een leer- en werkomgeving waar iedereen zich veilig
en thuis voelt. Dat betekent wanneer onveilige situaties zich onverhoopt voordoen,
dat meldingen serieus worden genomen en dat daarop kordaat, zorgvuldig en transparant
actie wordt ondernomen. In deze casus is er duidelijk iets niet goed gegaan. Of dit
te wijten is aan een falende meldstructuur, kan ik niet beoordelen. Wel concludeerde
de Inspectie van het Onderwijs al eerder dat meld- en klachtvoorzieningen in het hoger
onderwijs helaas niet altijd op orde zijn.2 Naar aanleiding hiervan heb ik in mijn Kamerbrief over mijn integrale aanpak sociale
veiligheid aanvullende maatregelen aangekondigd, zoals een onderzoek naar de kwaliteit
van klachtenprocedures.
Vraag 3, 4 en 5
Is het bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekend of de meldstructuur
op onderwijsinstellingen op dit moment tekortschiet?
Bent u het ermee eens dat deze meldstructuur verbeterd moet worden en dat er adequater
moet worden gehandeld bij meldingen?
Wat gaat u doen om deze meldstructuren te verbeteren?
Antwoord 3, 4 en 5
De Inspectie van het Onderwijs concludeerde eerder dat de voorzieningen voor klachten
en meldingen op instellingen niet altijd op orde zijn3. Zo weten studenten en medewerkers niet altijd waar ze terecht kunnen met een klacht.
Ook hebben ze onvoldoende vertrouwen dat een klacht serieus genomen wordt. Klachten
leiden daarnaast lang niet altijd tot een oplossing. Als gevolg hiervan wordt er niet
altijd melding gemaakt. Klachten die een basis hebben in structurele oorzaken worden
regelmatig gereduceerd tot slechts incidenten. Daardoor zorgen klachten niet voor
de noodzakelijke verandering en worden oorzaken die in de structuur van een organisatie
besloten liggen, niet aangepakt.
In mijn kamerbrief over mijn integrale aanpak sociale veiligheid kondigde ik reeds
verschillende maatregelen aan die bij moeten dragen aan het verbeteren van klacht-
en meldstructuren. Zo expliciteer ik de plicht van de instelling om zorg te dragen
voor sociale veiligheid middels het opnemen van een zorgplicht in de wet, en breid
ik de overleg-, meld- en aangifteplicht van instellingen uit. Ook zal aanvullend onderzoek
worden verricht om een beter beeld te krijgen van de kwaliteit van klachtenprocedures,
de informatie erover en de tevredenheid over de procedures. Ook onderzoek ik hierbij
mogelijkheden om deze systemen en procedures te verbeteren, bijvoorbeeld middels anoniem
melden of een onafhankelijk punt buiten de instelling voor steun en advies.
Daarnaast wil ik middels een landelijk programma onderwijsinstellingen helpen om het
beleid rond sociale veiligheid te verbeteren. Dit programma moet de samenwerking tussen
universiteiten en hogescholen stimuleren en zorgen voor verandering. Daarbij ligt
de nadruk op de organisatiestructuur (en de machtsrelaties daarbinnen), de cultuur
en het systeem.
Vraag 6
Op welke manier is er de afgelopen tijd gewerkt aan het verbeteren van de structuur
bij meldingen over sociale veiligheid? Welke rol spelen ombudspersonen daarbij? Op
welke manier wordt hierbij ingezet op verbetering?
Antwoord 6
De verantwoordelijkheid om te zorgen voor een leer- en werkomgeving waar iedereen
zich veilig en thuis voelt ligt bij het bestuur en management van instellingen. Dit
betekent dat het aan de instellingen zelf is om de meld- en klachtvoorziening, evenals
de voorzieningen eromheen, zoals de informatievoorziening, in te richten op een manier
die aansluit op de wensen en behoeftes van studenten en medewerkers en daarmee bijdraagt
aan een veilige omgeving. Instellingen beschikken reeds over meld- en klachtvoorzieningen
binnen de eigen organisaties. Dat is ook nodig gelet op de verantwoordelijkheid die
zij reeds hebben op grond van de Arbowet om te zorgen voor een veilige werkomgeving.
Het is mij niet bekend welke stappen individuele instellingen reeds op eigen initiatief
hebben gezet om hun meldstructuur te verbeteren, noch welke rol ombudspersonen daarbij
spelen. Wel heb ik naar aanleiding van de recente berichtgeving in de bestuurlijke
overleggen met VH en UNL laten weten de signalen zorgwekkend te vinden. Tevens heb
ik de urgentie uitgesproken om stevig door te pakken en tot een constructieve basis
voor samenwerking te komen zodat een Regiegroep kan worden ingesteld die zo snel mogelijk
aan de slag gaat met het uitrollen van een landelijk programma op sociale veiligheid.
Aan dit programma werk ik momenteel in samenspraak met de relevante stakeholders,
waaronder UNL, VH en de studentenorganisaties.
Vraag 7
Welke mogelijkheden ziet u om de onafhankelijkheid van vertrouwenspersonen te verstevigen?
Hoe staat u tegenover het idee van onafhankelijke vertrouwenspersonen op elke instelling
die niet in dienst zijn van de instelling maar bijvoorbeeld van het ministerie of
de inspectie?
Antwoord 7
Ik betreur het wanneer studenten of werknemers zich niet veilig genoeg voelen bij
vertrouwenspersonen die in dienst zijn van de onderwijsinstelling, waardoor hun onafhankelijkheid
in twijfel wordt getrokken. In mijn kamerbrief over mijn integrale aanpak sociale
veiligheid kondigde ik reeds aan dat ik middels aanvullend onderzoek een beter beeld
wil krijgen van de kwaliteit van klachtenprocedures, de informatie erover en de tevredenheid
over de procedures. Ook onderzoek ik mogelijkheden om deze systemen en procedures
te verbeteren, bijvoorbeeld middels anoniem melden of een onafhankelijk punt buiten
de instelling voor steun en advies. Ik zal uw Kamer over de inzichten uit het onderzoek
te zijner tijd nader informeren.
Vraag 8
Bent u het ermee eens dat het zeer kwalijk is dat grensoverschrijdend gedrag door
een hoogleraar op drie verschillende universiteiten heeft kunnen plaatsvinden omdat
signalen onderling niet zijn uitgewisseld, aangezien onderwijsinstellingen daartoe
niet verplicht zijn volgens de huidige regelgeving?
Antwoord 8
Ik betreur ten zeerste dat er op instellingen gebeurtenissen zijn voorgevallen waardoor
studenten en medewerkers sociale onveiligheid hebben ervaren. Het klopt dat instellingen
niet verplicht zijn om signalen onderling uit te wisselen. Een dergelijke verplichting
zou ook op belemmeringen vanuit de privacy wet- en regelgeving stuiten. Zo is het
uitwisselen van dergelijke gegevens enkel in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk,
bijvoorbeeld als er sprake is van een gerechtvaardigd belang waarbij het belang van
delen van persoonsgegevens tussen werkgevers zwaarder weegt dan het privacybelang
van de betrokkene. De complexiteit hiervan wordt geïllustreerd door een recente casus
in de sportsector.
In de sportsector werd recentelijk een Data Protection Impact Assessment (DPIA), een
assessment gegevensverwerking, uitgevoerd voor het centrum Veilige Sport. Dit centrum
fungeerde als meldpunt binnen de sportsector waarin gegevens van vermeende daders
en beschuldigden werden verzameld en gedeeld, ter bevordering van de sociale veiligheid
binnen de sportsector. Hierbij werd geconstateerd dat er onvoldoende grondslag is
voor de verwerking van strafrechtelijke gegevens, en dat het privacybelang van de
betrokkenen zwaarder woog. De grondslag van een «gerechtvaardigd belang» hield geen
stand.
Vraag 9
Hoe staat u tegenover het oprichten van één onafhankelijk, landelijk meldpunt voor
gedrag, intimidatie en andere vormen van machtsmisbruik? Bijvoorbeeld naar voorbeeld
van het voornemen om een onafhankelijk integriteitscentrum voor de sport op te zetten?
Antwoord 9
Zoals reeds genoemd heb in ik in mijn integrale aanpak uw Kamer laten weten onderzoek
te zullen doen naar de klacht- en meldprocedures. In hoeverre een centraal meldpunt
van toegevoegde waarde is zal hier uitdrukkelijk ook onderdeel van uitmaken. Daarbij
zal uiteraard ook naar ervaringen van meldloketten in andere sectoren gekeken worden,
zoals het door u aangehaalde onafhankelijke Integriteitscentrum voor veilige sport.
Voor nadere toelichting over het belang om hierbij de privacywetgeving in ogenschouw
te nemen, verwijs ik naar de beantwoording van vraag 8.
Verder heb ik op 11 oktober jl. uw Kamer in het debat over Onderwijskwaliteit toegezegd
om mijn aanpak op drie punten aan te scherpen om tot meer eenduidigheid in klacht-
en meldingsprocedures te komen. Ik zal aan de nog in te stellen regiegroep verzoeken
het belang van eenduidige en zorgvuldige klacht- en meldingsafhandeling als aandachtspunt
mee te nemen. Verder wil in overleg met UNL en VH komen tot een aanscherping van de
afspraak in het bestuursakkoord over sociale veiligheid, zodat in de jaarverslagen
in ieder geval gerapporteerd wordt over aantal en aard van de klachten en meldingen
en de wijze waarop daarop is gehandeld. Ik heb regeringscommissaris Mariëtte Hamer
gevraagd om in haar zienswijze op de integrale aanpak ook expliciet in te gaan op
het verbeteren van de meld- en klachtafhandeling en of de optie van een centraal meldpunt
daarbij van meerwaarde kan zijn.
Vraag 10
Bent u bereid om de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen en Universiteiten van Nederland
te vragen om mee te denken over een voorstel voor één onafhankelijke, landelijk meldpunt?
Antwoord 10
Zoals reeds genoemd zal ik de komende tijd aanvullend onderzoek doen naar de meld-
en klachtsystemen en de mogelijkheden tot verbetering in het mbo en ho. In het programma
Sociale Veiligheid werk ik nauw samen met onder andere vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen
in het hbo en wo. Wanneer blijkt dat een onafhankelijk landelijk meldpunt van meerwaarde
zou kunnen zijn, zal ik zeker met hen in gesprek gaan over hoe zo’n meldpunt eruit
zou moeten zien. In dat geval treed ik hierover ook in gesprek met de MBO Raad.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.