Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Strien over Nederlandse speelfilms met amper internationaal succes
Vragen van het lid Van Strien (VVD) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over Nederlandse speelfilms met amper internationaal succes (ingezonden 12 oktober 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Uslu (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 7 november
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Nederland produceert veel films, maar met amper internationaal
succes»1?
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Wat vindt u van het onderzoek van Olsberg SPI dat in opdracht van het Filmfonds is
uitgevoerd?2
Antwoord 2
Het onderzoek van Olsberg SPI, dat in opdracht van het Nederlands Filmfonds is uitgevoerd,
werpt een blik op hoe Nederlandse speelfilms internationaal presteren. Het is waardevol
om hier een beeld van te hebben. De onderzoekers hebben specifiek gekeken naar commercieel
succes in de vorm van het aantal bioscoopbezoekers en artistiek succes in de vorm
van een selectie in de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals (Berlijn,
Cannes, Venetië en Sundance) of een nominatie voor een Academy Award of European Film
Award. Er is een vergelijking gemaakt met speelfilms uit België, Denemarken, Zweden
en Oostenrijk, waarbij Nederlandse speelfilms internationaal gezien minder succesvol
zijn. Die uitkomst is best confronterend, maar niet verrassend. Ik verwijs hierbij
graag het volgende antwoord.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat Nederland in twaalf jaar 487 speelfilms produceerde, bijna dubbel
zoveel films als vergelijkbare Europese landen, maar dat Nederlandse speelfilms zelden
de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals of de shortlist van belangrijke
filmprijzen redden?
Antwoord 3
Een verhoging van de aantrekkelijkheid, kwaliteit en zichtbaarheid wordt breed gezien
als een sleutel om het concurrentie- en exportvermogen van de Nederlandse audiovisuele
sector duurzaam te versterken. Hiertoe heb ik samen met het Filmfonds reeds maatregelen
genomen, waaronder:
• In te zetten op grotere productiebudgetten. Dus meer geld voor minder films en een
stapeling van zowel publieke als private middelen. Dit betekent ook dat er scherpere
keuzes gemaakt zullen moeten worden, bijvoorbeeld als het gaat om het aantal speelfilms.
• Talentontwikkeling te stimuleren en talent te koesteren. Er is de afgelopen jaren
door het Filmfonds meer financiële ruimte en creatieve vrijheid gegeven aan nieuwe
en gevestigde makers om binnen en buiten het maakproces hun handschrift te ontwikkelen,
te vernieuwen en te excelleren. Sinds dit jaar heb ik ook structureel extra middelen
vrijgemaakt voor talentontwikkeling in de regio (filmhubs).
• Meer geld en tijd te bieden voor de scenario- en ontwikkelingsfase voorafgaand aan
het productieproces.
• Het aanjagen van een goede samenwerking tussen de driehoek van producent, regisseur
en scenarioschrijver.
• (Inter)nationale coproducties te stimuleren. Er is in de afgelopen jaren door het
Filmfonds gewerkt aan het versterken van het internationale coproductiebeleid door
het budget voor minoritaire speelfilms en ondersteunende internationale activiteiten
te verhogen. Hierdoor kunnen Nederlandse producenten meewerken aan films met een hoger
budget en kan het aandeel van hun creatieve inbreng worden vergroot.
We moeten gezamenlijk optrekken in het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid
van Nederlandse speelfilms. Ook de filmsector is zich ervan bewust dat de lat hoger
gelegd moet worden, zodat er meer eigenzinnige en gedurfde speelfilms worden gemaakt.
Speelfilms die uitdagen, prikkelen en inspireren. Ik juich dit toe, want films met
een duidelijke signatuur en lef zullen het zowel goed doen bij het (inter)nationale
publiek als op filmfestivals. Ik ben daarom blij dat de onderzoekers van Olsberg SPI
schrijven dat Nederland een groot creatief potentieel heeft en er tal van kansen liggen
om de positie van Nederlandse speelfilms te verbeteren.
Bij het onderzoek wil ik wel graag de volgende opmerkingen plaatsen:
• Nederlandse speelfilms zijn bij het Nederlandse bioscooppubliek juist populair: in
2022 bereikten veertien speelfilms de Gouden Film-status.
• Het onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op Nederlandse speelfilms. Documentaires,
korte films, animatiefilms, jeugdfilms en virtual reality-films zijn niet meegenomen
in het onderzoek, stuk voor stuk categorieën die veel succes laten zien.3
• Er bestaat een verschil tussen het succes van Nederlandse speelfilms en de meetlat
die Olsberg SPI hanteert, waarbij artistiek en commercieel succes is afgebakend, door
te kijken naar de hoofdcompetitie van vier filmfestivals alsmede de drempel van 250.000
Europese bioscoopbezoekers. Er zijn Nederlandse speelfilms die in de onderzochte periode
werden geselecteerd voor deze of andere filmfestivals, maar deze voldeden niet aan
de zogeheten «high excellence»-criteria van het onderzoek. Dergelijke films blijven
daarom buiten beeld in het rapport.4
• Het onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op bioscoopbezoek in Europa. Publieksbereik
buiten Europa en via andere aanbieders, zoals televisie en video-on-demand (VOD),
blijven buiten beeld.5
Vraag 4
Hoe congruent acht u de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI met de doelstelling
van het Filmfonds om «een kwalitatief hoog ambitieniveau te bereiken, waardoor de
Nederlandse film in de volle breedte nationaal en internationaal een grotere en opvallendere
rol kan spelen.»6
Antwoord 4
Ik acht de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI juist congruent met de doelstelling
van het Filmfonds. Het Filmfonds heeft al maatregelen getroffen om een hoger kwaliteitsniveau
te bereiken. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De conclusies
uit het rapport Olsberg helpen om deze maatregelen verder aan te scherpen, om de kansen
op internationale filmfestivals te vergroten en de waardering van het internationale
filmpubliek te verkrijgen.
Het rapport van Olsberg SPI biedt geen kant en klare oplossingen, maar dat was ook
niet de opdracht van het Filmfonds. Wel worden er belangrijke bevindingen gepresenteerd,
die zoals aangegeven grotendeels samenvallen met de al ingeslagen route van het Filmfonds
om kwaliteit boven kwantiteit te stellen en meer de focus te leggen op de positionering
en zichtbaarheid van speelfilms. Ook komen de bevindingen overeen met de aanbevelingen
in de rapportage van de Werkgroep sectorplan, dat door de filmsector zelf is opgesteld.7 Ik ben blij met deze rapportage omdat ik samenwerking tussen alle partijen in de
productie-exploitatie-distributie keten belangrijk vind.
Vraag 5
Hoe rijmt het ieder jaar stijgende budget van inmiddels € 92,6 miljoen van het Filmfonds
met deze onderzoeksconclusies? Acht u dit effectieve besteding van schaarse publieke
middelen?
Antwoord 5
Het rapport van Olsberg SPI gaat over Nederlandse speelfilms. Het deel van het budget
van het Filmfonds dat gaat naar de ontwikkeling, productie en distributie van Nederlandse
speelfilms betrof in 2022 € 33 miljoen.8 In het kader van de vierjaarlijkse financiering van het Filmfonds door OCW vindt
onder meer jaarlijks monitoring plaats, worden subsidieregelingen goedgekeurd en wordt
een beleidskader meegegeven. Hierover zijn het Filmfonds en OCW blijvend in gesprek
met elkaar.
Het maken van films is kostbaar en zonder publieke financiering komen producties,
net als in andere landen, niet tot stand. Film is een van de meest toegankelijke kunstvormen
met brede verspreidingsmogelijkheden (festivals, bioscopen, video-on-demand, omroepen).
Nederlandse makers zijn belangrijk om verhalen van eigen bodem te vertellen en Nederlandse
films helpen ons de wereld om ons heen beter te begrijpen. Juist in een tijd van het
enorme internationale aanbod en het belang van een hoge production value is het cruciaal dat er voldoende budget is voor de productie van Nederlandse films
en dat deze breed zichtbaar zijn in binnen- en buitenland. Ik verwijs hierbij ook
naar mijn antwoord op vraag 7.
Vraag 6
Wat vindt u ervan dat producenten tegelijkertijd vijf filmvoorstellen indienen om
subsidie te krijgen? Is dat bevorderlijk voor de kwaliteit?
Antwoord 6
We kennen in Nederland een aantal zeer succesvolle productiehuizen, die meerdere succesvolle
titels huisvesten. Het kan dan inderdaad voorkomen dat er tegelijkertijd meerdere
filmvoorstellen door eenzelfde producent worden ingediend. Daarnaast moet het aantal
aanvragen ook bezien worden in het licht van de coronapandemie, waardoor een periode
minder films geproduceerd kon worden. Het Filmfonds heeft in die periode de sector
op verschillende manieren ondersteunt met de ontwikkeling van filmplannen. Het is
logisch dat de makers deze filmplannen willen realiseren en er daardoor relatief veel
aanvragen zijn. Het Filmfonds neemt overigens ook maatregelen om ervoor te zorgen
dat het aantal aanvragen minder wordt, door bijvoorbeeld te gaan werken met een pitchronde
vooraf. Op deze manier wordt sneller duidelijk welke filmplannen kansrijk zijn en
welke niet.
Vraag 7
Bent u van plan extra of scherpere voorwaarden te stellen aan het Filmfonds zodat
de Nederlandse filmsector gestimuleerd wordt weer echt mooie producties te maken?
Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
In de huidige beleidsperiode heeft het Filmfonds de focus aangescherpt. De nadruk
ligt op het stimuleren van een kwalitatief en vernieuwend aanbod met een sterke signatuur.
De verwachting is dat de resultaten van het scherpere selectiebeleid in de komende
jaren te zien zullen zijn. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoorden op vragen 2,
3 en 4.
Het Filmfonds schrijft momenteel het beleidsplan voor de periode 2025–2028. Dit doet
het op basis van het door mij opgestelde beleidskader, waarin ook inhoudelijke aanwijzingen
zijn opgenomen. Het stimuleren van een kwalitatief aanbod staat centraal. Specifiek
heb ik het Filmfonds gevraagd om de koers van «verdikking» vast te houden: door scherper
te selecteren moet een kleiner maar divers aantal producties met meer middelen worden
ondersteund. Hogere budgetten kunnen leiden tot meer kwaliteit, omdat er dan meer
geld en tijd is voor de scenario- en ontwikkelingsfase, de draaidagen en het postproductieproces.
Ik vraag het Filmfonds ook beleid te ontwikkelen voor de positionering en zichtbaarheid
van toonaangevend Nederlands aanbod op het internationale podium en de versterking
van de internationale marktpotentie. Dit beleid moet in ieder geval gericht zijn op
een toename in de deelname van Nederlandse producties aan de hoofdprogramma’s van
toonaangevende internationale (film)festivals. Ook vraag ik het Filmfonds zich blijvend
in te spannen voor het stimuleren van internationale coproducties, ook omdat dergelijke
producties vaak meer succesvol zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat het Filmfonds, in overleg met de filmsector, ook in de
volgende beleidsperiode de nodige stappen zet om de positie van de Nederlandse speelfilm
nationaal en internationaal verder te versterken. Het Ministerie van OCW zal de resultaten
hiervan natuurlijk nauwlettend volgen.
Vraag 8
Bent u het ermee eens dat de toekenningen door het Filmfonds in ieder geval meer open
en toegankelijker moeten gebeuren en dat daarbij primair op kwaliteit in plaats van
onafhankelijkheid gestuurd moet worden?
Antwoord 8
De opdracht van het Filmfonds richt zich op de financiering van onafhankelijke producenten
en andere onafhankelijke filmmakers. Het Filmfonds biedt subsidieregelingen voor allerlei
soorten filmmakers, van autodidacten tot zeer ervaren makers. Een rijk veld aan onafhankelijke
producenten zorgt voor diversiteit en de pluriformiteit van Nederlandse films, series
en documentaires. Het is daarom cruciaal dat onafhankelijke producenten blijvend in
staat worden gesteld om mooie Nederlandse producties van hoge kwaliteit te maken.
Daarbij vind ik het wel belangrijk dat onafhankelijke producenten de mogelijkheid
hebben om samen te werken met andere partijen uit de keten, in het licht van de stapeling
van publiek-private middelen.
Openheid en toegankelijkheid zijn uiteraard belangrijk voor het Filmfonds. Op de website
van het Filmfonds kan bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in de toekenningen voor
specifieke producties op basis van de verschillende regelingen. Het Filmfonds heeft
recent de website vernieuwd. Samen met het Filmfonds zal ik kijken naar eventuele
verbeteringen op het gebied van de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van
deze informatie.
Vraag 9
Zou het de kwaliteit van de filmproductie in Nederland ten goede komen als toekenningen
door het Filmfonds meer sturen op samenwerking en cofinanciering binnen de filmsector
zodat meer budgetten bij elkaar gebracht kunnen worden (zoals van de NPO & streamers)
en meer kwalitatief hoogstaande (en duurdere) producties gemaakt kunnen worden)?
Antwoord 9
Samenwerking en cofinanciering in de filmsector is inderdaad belangrijk en gebeurt
al sinds jaar en dag. Bij de financiering van films gaat het om samenwerking tussen
verschillende partijen waarbij een producent financiering van fondsen, omroepen, distributeurs,
sales-agents, coproducenten en investeerders bij elkaar brengt om een project te financieren.
In de huidige tijd kunnen ook streamingdiensten belangrijke partners voor onafhankelijke
producenten zijn.
Wat ik wil stimuleren is verdergaande publiek-private samenwerking waardoor er grotere
en kwalitatief betere producties kunnen worden gemaakt met meer kans op commercieel
en artistiek succes. Het Filmfonds deelt deze visie. Daarbij moet uiteraard wel rekening
worden gehouden met de kaders van de subsidieregelingen. Ik verwijs hierbij ook naar
mijn antwoord op vragen 2, 3 en 8.
Vraag 10
Hoe duidt u de kwalificatie van filmmaker Martin Koolhoven dat het Filmfonds «stuurloos»
is?
Antwoord 10
Het Filmfonds heeft de afgelopen tijd te maken gehad met een aantal wisselingen in
het bestuur. Ik kan me voorstellen dat dit tot zorgen in de sector heeft geleid. Het
Filmfonds is echter niet stuurloos. De huidige directeur-bestuurder Sandra den Hamer
heeft de opdracht gekregen om, te midden van het snel bewegende speelveld, zich de
komende periode te richten op het bestendigen van de reeds ingezette artistiek-inhoudelijke
koers van het Filmfonds, de samenwerking met de sector en de voorbereidingen op het
nieuwe beleidsplan. Daarin zal de ingezette focus op het versterken van de kwaliteit
en zichtbaarheid van de Nederlandse onafhankelijke film worden voorgezet. De procedure
ten behoeve van de opvolging van Sandra den Hamer zal ruim op tijd en op zorgvuldige
wijze worden ingezet.
Vraag 11
Waarom heeft het Filmfonds de Dutch Academy For Film (DAFF) aangewezen om tot een
plan te komen over verbetering van de positie van de Nederlandse speelfilm? Is DAFF
de juiste partij, gezien de afhankelijkheid van filmsubsidies die veel leden van DAFF
hebben? Hoe ziet u dit?
Antwoord 11
De Dutch Academy for Film (DAFF) verenigt bijna 700 makers uit alle disciplines binnen
de audiovisuele sector in Nederland. Samen met het Nederlands Film Festival draagt
de DAFF als Nederlandse Academy ook de verantwoordelijkheid voor de Gouden Kalveren
Competitie, waarbij de leden hun vakgenoten eren door het bepalen van nominaties en
prijzen. Daarnaast ziet de DAFF het als de functie van een Academy om hobbels in de
sector te detecteren en hierop in te spelen. Zij vindt het uiterst belangrijk dat
de inhoudelijke creatieve analyse, zelfreflectie en toekomstvisie in eerste aanleg
vanuit de sector zelf komt. Vanuit deze gedachte speelde de vereniging al langer met
het plan voor het faciliteren van het kwaliteitsdebat, om naar aanleiding van de jaaroogst
gezamenlijk een kritische blik te werpen op waar de sector zich op dat moment bevindt.
De selectie voor de Gouden Kalveren Competitie toonde een sterke contradictie in films
die door het publiek hoog werden gewaardeerd ten opzichte van die door vakgenoten
werden bekroond. Dit, samen met het rapport van Olsberg SPI, heeft de vereniging ertoe
bewogen om nog dit jaar een open gesprek met de sector te initiëren. Zij komen niet
met een concreet plan, maar denken samen met alle stakeholders in de keten – van makers
en producenten tot distributeurs, exploitanten en fondsen – na over mogelijke verbeteringen
voor de positie van de Nederlandse speelfilm.
De DAFF doet dit niet in opdracht van het Filmfonds, maar vanuit een eigen verantwoordelijkheid
als Academy en vanuit hun onafhankelijke functie. De suggestie dat de vereniging niet
onafhankelijk is, is naar mijn mening ongegrond.
Vraag 12
In hoeverre moedigt het Filmfonds ondernemerschap van producenten aan? Is het te rechtvaardigen
dat zo veel publieke middelen worden ingezet op films waar slechts een zeer klein
deel van Nederland naar gaat kijken, laat staan het buitenland?
Antwoord 12
Het is belangrijk om het algemene succes van de Nederlandse speelfilm niet te verwarren
met de specifieke lens waardoor het onderzoeksbureau Olsberg heeft gekeken (zie ook
mijn antwoord op de vragen 2 en 3). Nederlandse speelfilms trekken veel bezoekers
naar de Nederlandse bioscopen en filmtheaters. Het afgelopen jaar had bijvoorbeeld
de door het Filmfonds gesteunde films De Tatta's (2022) en Soof 3 (2022) respectievelijk
bijna 700.000 en 500.000 bioscoopbezoekers. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord
op vraag 5. Ook als we kijken naar het marktaandeel van Nederlandse films in het aantal
nationale bioscoopbezoeken in 2022 was dat ruim 16 procent.9
Zoals geantwoord op vraag 5, is het maken van films kostbaar en zijn publieke middelen
onmisbaar. Ondernemerschap is belangrijk voor iedere producent. Het Filmfonds moedigt
dit aan. Filmfinanciering is immers complex en er zijn vele partijen en financiers
bij betrokken. De steun die het Filmfonds als publiek fonds kan geven is aan maximale
percentages verbonden. Een producent moet dus altijd aanvullende financiering inbrengen
om voor financiering van het Filmfonds in aanmerking te komen. Producenten blijven
zelf creatief en zakelijk verantwoordelijk voor de producties die worden gemaakt en
vertoond.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.