Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel) : Memorie van toelichting
36 457 Voorstel van wet van het lid Ellian tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met de toevoeging van een regeling ter aanscherping van het regime in extra beveiligde inrichtingen en afdelingen intensief toezicht (Wet Aanscherping EBI- en AIT-regime)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Als gevolg van de investeringen in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit,
worden er steeds meer criminele kopstukken opgepakt en gedetineerd. Deze «nieuwe»
groep gedetineerden beschikt over meer macht, middelen en contacten en zijn daardoor
potentieel levensgevaarlijk. De Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft echter nooit
rekening gehouden met een dergelijke groep gedetineerden. Dat heeft veiligheidsrisico’s
tot gevolg. Daarom moet de Pbw bij de tijd worden gebracht, specifiek als het gaat
om de bepalingen gericht op die meest gevaarlijke groep gedetineerden. Bovendien blijkt
dat ook bij de gedetineerden die geen criminele kopstukken zijn, de vele communicatiemogelijkheden
tot veiligheidsrisico’s leiden. Dit wetsvoorstel strekt daarom tot de toevoeging van
een bepaling in de Pbw, waardoor de communicatiemogelijkheden van gedetineerden in
de extra beveiligde inrichting (hierna: EBI) en op de afdeling intensief toezicht
(hierna: AIT) worden beperkt. Op die manier wordt de controle op communicatie van
AIT- en EBI-gedetineerden geüniformeerd, geïntensiveerd en van een wettelijke grondslag
voorzien. Hiermee wordt onder andere uitvoering gegeven aan de wens die ten grondslag
ligt aan de motie van het lid Ellian, die de regering verzoekt om in de EBI te Vught
een vijftal maatregelen in te voeren (Kamerstukken II 2021/2022, 24 587, nr. 844).1
De voorgestelde regeling beoogt het regime in de EBI en in de AIT waar nodig aan te
scherpen.2 Deze aanscherping is noodzakelijk, aangezien beperking van de communicatiemogelijkheden
met de buitenwereld van gedetineerden in de EBI en op de AIT essentieel is om de maatschappij
te beschermen. Ten tijde van de ontwikkeling van de EBI, was het voorkomen van ontsnappingen
het voornaamste doel. Geconcludeerd kan worden dat dit doel is bereikt. Sinds de ingebruikname
van de EBI, heeft er immers geen enkele succesvolle ontsnapping plaatsgevonden.3 De tijden zijn echter veranderd. Ontsnappingsgevaar is niet langer het enige gevaar
dat uitgaat van de gedetineerden die in de EBI en op de AIT verblijven. Ook voortgezet
crimineel handelen tijdens detentie is een reëel risico, zeker bij criminele kopstukken.
Het voorkomen en tegengaan van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie is daarom
een nieuw uitgangspunt, dat ook wettelijk geëxpliciteerd moet worden. Om voortgezet
crimineel handelen tijdens detentie zoveel mogelijk te beperken, is een inperking
van de communicatiemogelijkheden voor AIT- en EBI-gedetineerden noodzakelijk. De hier
voorgestelde beperkingen van communicatiemogelijkheden hebben geen gevolgen voor de
communicatiemogelijkheden met geprivilegieerde contacten.
2. Aanleiding en achtergrond
De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.4 Dit werpt zijn vruchten af. Steeds vaker worden criminele netwerken ontmanteld en
worden criminele kopstukken opgepakt en gedetineerd. Deze kopstukken worden gedetineerd
in de EBI of op de AIT, waar zij een nieuwe categorie gedetineerden vormen. Zij beschikken
namelijk over meer vermogen, grotere netwerken en (daardoor) meer macht, waardoor
het risico op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie groter is. Ook leidinggevenden
van criminele netwerken of personen die een prominente rol binnen een crimineel netwerk
spelen, zijn onderdeel van deze categorie. Daarnaast valt te denken aan geharde criminelen
die niet per se een nieuwe categorie vormen, maar waarvan anno 2023 de analyse is
dat zij niet berusten in de straf en geen sprake zal zijn van een rustig detentieverloop.
Dat maakt dat in de EBI en de (andere) penitentiaire inrichtingen steeds vaker rekening
moet worden gehouden met voortgezet crimineel handelen tijdens detentie. Voortgezet
crimineel handelen tijdens detentie vormt een groot probleem.5 Het leidt allereerst tot onveiligheid binnen de penitentiaire inrichting (voortaan:
PI), hetgeen negatieve gevolgen heeft voor het personeel van die PI. Daarnaast kan
voortgezet crimineel handelen tijdens detentie leiden tot afpersing, intimidatie en
onderlinge agressie tussen gedetineerden, bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van
contrabande. Ten derde, en belangrijker, kan voortgezet crimineel handelen tijdens
detentie leiden tot onrust en onveiligheid in de samenleving buiten de PI. Onschuldige
burgers worden het slachtoffer en gebleken is hoe criminele kopstukken bereid zijn
de rechtsstaat in het hart aan te vallen. Zeker ten aanzien van de hiervoor omschreven
nieuwe categorie gedetineerden, die verblijven in de EBI of op de AIT, vormt dit een
groot risico.6 Zoals reeds benoemd, blijkt echter uit de dagelijkse praktijk dat eveneens gedetineerden
die geen onderdeel uitmaken van deze nieuwe categorie hun communicatiemogelijkheden
veelvuldig inzetten om hun criminele handelingen vanuit de gevangenis voort te zetten.
Dat maakt dat een zo volledig mogelijk toezicht op deze gedetineerden in de EBI en
op de AIT essentieel is om de maatschappij veilig te houden. Met het bestaande stelsel
van toezichts- en controlemaatregelen kan namelijk onvoldoende worden verhinderd dat
deze gedetineerden hun criminele netwerken tijdens detentie blijven aansturen en/of
crimineel handelen voortzetten tijdens detentie.7 Dit gebeurt onder andere door via bezoek, de post of telefonisch contact boodschappen
over te brengen, aan de buitenwereld of aan medegedetineerden. Dit risico is onaanvaardbaar,
gelet op de aard van de gedetineerden waar het hier om gaat. Onvoldoende toezicht
of controle doordat de communicatiemogelijkheden te ruim zijn kan desastreuze gevolgen
hebben voor de nationale veiligheid. Zo werd Benaouf A. veroordeeld voor het aansturen
van een criminele organisatie, het ronselen van huurmoordenaars en het geven van moordopdrachten
vanuit de gevangenis.8 Daarnaast vermoedden politie en justitie dat Ali G. vijf aanslagen beraamde en andere
criminele handelingen voortzette tijdens zijn detentie.9 Ridouan T. wordt ervan verdacht dat hij tijdens detentie zijn criminele organisatie
bleef aansturen en in dat kader verschillende moordopdrachten heeft verstrekt. Daarnaast
heeft T. tijdens detentie contact onderhouden met het Italiaanse maffiakopstuk Raffaele
Imperiale, om op die manier zijn criminele activiteiten voort te kunnen zetten.10 Ook bereidde T. vanuit de EBI een ontsnapping voor.11 Door de toename van de oplegging van (levens)lange gevangenisstraffen, ligt het overigens
voor de hand dat meer gedetineerde criminele kopstukken (gewelddadige) ontsnappingspogingen
zullen willen voorbereiden.12 En ter afsluiting van deze illustratie: Willem Holleeder bereidde volgens het Openbaar
Ministerie vanuit de EBI een aanslag op zijn zussen of ex-vriendin voor, doordat hij
contact zou hebben gelegd met medegedetineerden.13
Bovenstaand risico was onder andere de aanleiding voor de indiening van de hierboven
genoemde motie-Ellian. De regering blijkt deze motie slechts ten dele uit te willen
voeren.14 Daarmee wordt naar het oordeel van de initiatiefnemer onvoldoende gedaan om de samenleving
te beschermen tegen voortgezet crimineel handelen vanuit de EBI. Bovendien laat de
praktijk zien, dat ook het regime dat geldt in de AIT aan een aanscherping (en dus
modernisering), alsmede uniformering toe is.
3. Hoofdlijnen van het voorstel
3.1 Probleembeschrijving
De kern van het probleem dat aanleiding geeft tot dit voorstel, ziet op de twee detentieregimes,
de AIT en de EBI, en de nieuwe categorie gedetineerden die daar sinds enkele jaren
verblijft. Deze groep gedetineerden is vermogender dan voorheen, heeft een groter
(crimineel) netwerk en is (daardoor) potentieel gevaarlijker. Het huidige wettelijke
kader geeft onvoldoende antwoord op deze dreiging. In het algemeen zijn er binnen
de AIT en de EBI te veel contactmomenten met de buitenwereld, waardoor onnodige risico’s
worden genomen – ook als het gaat om de detentie van andere gedetineerden dan criminele
kopstukken. Dit probleem wordt verergerd, door het feit dat het momenteel toegestaan
is om in een vreemde taal te communiceren tijdens een bezoekmoment of telefoongesprek
of in de geschreven correspondentie met de buitenwereld. Om controle op boodschappen
in een vreemde taal te realiseren, is immers specialistische kennis en, mede daardoor,
meer tijd nodig.15 Daar komt boven op dat het erg moeilijk is om in het Nederlands gecodeerde boodschappen
te constateren, laat staan in een vreemde taal. Ten slotte is het mogelijk om via
de post en de telefoon contact te onderhouden met andere gedetineerden, waardoor potentieel
zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Zo probeerde Benaouf A. zijn medegedetineerden
te ronselen voor het plegen van een moord.16 Kortom: de gedetineerden in de EBI en op de AIT, waaronder de nieuwe categorie, beschikken
momenteel over te veel communicatiemogelijkheden. Dit kan tot onaanvaardbare risico’s
leiden. Daar komt bij dat het huidige wettelijke kader van de EBI en de AIT onduidelijk
is. Dat leidt ertoe dat vestigingsdirecteuren soms tot verschillende invullingen van
hetzelfde AIT-regime komen. Ook dit leidt tot onnodige risico’s. Bovendien is de huidige
wettelijke regeling hierdoor onvoldoende voorzienbaar. Zo is voor gedetineerden die
verblijven op de AIT dagelijks contact met de buitenwereld mogelijk, terwijl het onduidelijk
is of intensief toezicht op dat contact overal het uitgangspunt is. De Penitentiaire
beginselenwet, maar ook de lagere regelingen, geven geen antwoord op deze vraag. Dat
terwijl zéker voor de zwaarste detentieregimes van ons land duidelijk moet zijn, hoe
deze regimes zijn vormgegeven en welk contact met de buitenwereld is toegestaan. Daar
komt bij dat de situatie noopt tot snel ingrijpen.17
3.2 Probleemaanpak
Het hiervoor omschreven probleem is het gevolg van twee gebreken in de huidige wettelijke
regeling voor de AIT en de EBI: de communicatiemogelijkheden van deze potentieel gevaarlijke
gedetineerden zijn te ruim en de huidige wettelijke regeling is onvoldoende voorzienbaar.
Daarom moet de huidige wettelijke regeling worden aangescherpt en verduidelijkt. Daarmee
wordt voorkomen dat deze gedetineerden leiding kunnen (blijven) geven aan een crimineel
netwerk of op een andere manier hun criminele activiteiten vanuit de EBI of PI kunnen
voortzetten. Bij de hier voorgestelde wijziging geldt als uitgangspunt dat elk contactmoment
voor deze gedetineerden een potentieel risicomoment is, aangezien zij er in de regel
alles aan zullen doen om te kunnen communiceren met de criminele organisatie en/of
criminele familieleden.18 Daarom zijn beperkingen op de communicatiemogelijkheden van AIT- en EBI-gedetineerden
noodzakelijk, teneinde grote veiligheidsrisico’s te vermijden. Voor de nieuwe categorie
gedetineerden kan resocialisatie nog steeds een rol spelen,19 maar het belangrijkste uitgangspunt moet worden: veiligheid (binnen de inrichting
en daarbuiten), preventie en beveiliging van de samenleving. Met dit voorstel wordt
dat gerealiseerd.
De hier voorgestelde beperkingen van het AIT- en EBI-regime worden op het niveau van
een wet in formele zin gebracht. Daardoor kan de formele wetgever de noodzakelijke
grondrechtelijke afweging maken. Bovendien is in deze situatie een wet in formele
zin wenselijk, om de beperkingen gelijk te stellen voor álle penitentiaire inrichtingen.
De plaatsing van een gedetineerde wordt daarmee bepalend, voor zover dat niet al bepalend
was. Nu al moet de plaatsing na het selectietraject goed onderbouwd zijn (met behulp
van selectie- en adviescommissies).20 Dat is ook logisch en belangrijk: de plaatsing moet gebaseerd zijn op relevante informatie
en vooral een duiding zijn van waartoe een gedetineerde in staat is, gelet op macht,
middelen, criminele carrière en straflengte. Tegen een plaatsingsbeslissing staat
een rechtsmiddel open, namelijk beroep bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
(RSJ).
Met de voorgestelde aanpak wordt de veiligheid van gevangenisdirecteuren vergroot.
Waar nu veel bevoegdheden tot het opleggen van individuele beperkingen bij de gevangenisdirecteur
berusten,21 worden deze bevoegdheden veranderd in algemene uitgangspunten, voorzien van een wettelijke
grondslag. Voor zover dit wetsvoorstel ruimte laat aan de gevangenisdirecteur, kan
vanzelfsprekend van die beslissingsruimte gebruik worden gemaakt.
Met dit wetsvoorstel wordt enerzijds de voorzienbaarheid en rechtszekerheid van gedetineerden
vergroot, maar wordt anderzijds niet de individuele afweging per gedetineerde losgelaten
(zoals die nu al plaatsvindt in het selectietraject). Er wordt dus geen gecategoriseerde
werkwijze beoogd met dit voorstel. Per gedetineerde moet nog steeds naar de individuele
casus worden gekeken, dus onder andere naar macht, middelen, criminele carrière en
straflengte. Dit wetsvoorstel wijzigt de feitelijke- en rechtstoestand in de fase
ná de plaatsingsbeslissing, doordat dezelfde regimes (AIT, EBI) in de verschillende
PI’s nu één en hetzelfde, wettelijk vastgelegde, regime krijgen. Daardoor maakt het
voor de gedetineerde niet of nauwelijks meer uit in welke PI hij wordt geplaatst,
nu de invulling van het regime overal hetzelfde is. Dit voorkomt ook dat de vestigingsdirecteur
in een gevaarlijke positie wordt gebracht, als gevolg van de bij hem berustende bevoegdheden
om individuele beperkingen op te leggen.22 Daarnaast is nu onduidelijk in welke gevallen een directeur bepaalde beperkingen
al dan niet zou kunnen opleggen. Een discussie over welke beperkingen al dan niet
noodzakelijk zijn voor een bepaalde categorie gedetineerden, is met dit wetsvoorstel
beslecht. De voorgestelde regels zijn een gevolg van het gevaar dat van een gedetineerde
uitgaat, hetgeen onderbouwd moet zijn in een plaatsingsbesluit. Een dergelijk plaatsingsbeleid
is een individuele beoordeling, gebaseerd op informatie die relevant is voor dat individuele
geval. Daarbij merkt de initiatiefnemer op dat het voor de hand ligt dat informatie
over een crimineel netwerk relevant is bij die beoordeling. De motivering van de plaatsing
in de AIT of EBI is individueel en inhoudelijk gemotiveerd, waarmee voldaan is aan
het vereiste23 dat individueel gemotiveerd moet zijn waarom bepaalde regels van toepassing zijn.
Dat die regels van toepassing zijn is een logisch gevolg. Dit wetsvoorstel verbindt
dus zowel feitelijke als juridisch gevolgen aan het plaatsingsbesluit.
4. Voorgestelde maatregelen
Hieronder zullen de verschillende voorgestelde maatregelen worden besproken. De bespreking
valt uiteen in drie delen, uitgesplitst naar het regime waarop de maatregelen zien.
Dat betekent dat eerst de voorgestelde maatregelen voor alle AIT- en EBI-gedetineerden
worden besproken, gevolgd door de voorgestelde maatregelen voor de AIT-gedetineerden.
Ten slotte komen de voorgestelde maatregelen voor het EBI-regime aan bod.
4.1 Maatregelen voor de Afdeling Intensief Toezicht én de Extra Beveiligde Inrichting
Ten aanzien van de gevaarlijkste groep gedetineerden, de AIT- en EBI-gedetineerden,
zal een algeheel verbod gelden met betrekking tot het onderhouden van contact met
andere gedetineerden via de telefoon of de post. Daarmee worden veiligheidsrisico’s
voorkomen, die onvermijdelijk volgen uit contact tussen een AIT- of EBI-gedetineerde
en een andere gedetineerde. Zo is uit de praktijk gebleken dat de eerstgenoemde groep
gedetineerden andere gedetineerden kan proberen te ronselen voor criminele handelingen,
zoals het plegen van een moord.24 Bovendien is het, met het oog op resocialisatie, terugkeer in de maatschappij en
het voorkomen van recidive, onwenselijk dat AIT- en EBI-gedetineerden, die in de regel
over veel macht en middelen beschikken, contact kunnen hebben met gedetineerden die
lager op de criminele ladder staan en daardoor vatbaar kunnen zijn voor criminele
klussen in opdracht van AIT- en EBI-gedetineerden.25
Naast het bovenstaande verbod, geldt als uitgangspunt dat personen die een verdachte
rol hebben in een criminele organisatie geen contact mogen hebben met een AIT- of
EBI-gedetineerde. Die verdachte rol ziet op deelneming aan een criminele organisatie.
Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad is de verdachte al deelnemer als hij een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking
van het misdadig oogmerk van de criminele organisatie, of als hij die gedragingen
ondersteunt.26 Daarnaast wordt het verboden om contact te hebben met personen die verdacht worden
van een delict waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht
jaar of meer staat. Waar het in de kern op neer komt is dat geen risico’s meer moeten
worden genomen als het gaat om contacten met de buitenwereld. Contacten met anderen
die onderdeel zijn van een crimineel netwerk of betrokken zijn bij ernstige strafbare
feiten, is vanuit het perspectief van beveiliging van de samenleving onverantwoord
en onaanvaardbaar. Dat zal dus kunnen betekenen dat al in eerder stadium dan tot nu
toe gebruikelijk, het OM moet aangeven of bijvoorbeeld een familielid een verdachte
is. In grotere criminele netwerken is vaak sprake van meerdere familieleden die onderdeel
van het netwerk zijn. Ter illustratie: het criminele netwerk van Youssef T.27 en dat van Jos L. (alias «Bolle Jos»)28 bestond op enkele posities uit familieleden.
Initiatiefnemer merkt verder op dat ten aanzien van het toestaan van contact met de
buitenwereld, informatie van het Bureau Inlichtingen & Veiligheid (BIV) en van het
Gedetineerden Informatie Punt (GRIP; onderdeel van de politie) uiterst relevant is.
Met dit voorstel wordt vastgelegd dat voor AIT- en EBI-gedetineerden geldt dat alle
inkomende en uitgaande post moet worden gecontroleerd (op de manier zoals beschreven
in art. 36, derde lid, Pbw). Hetzelfde geldt met betrekking tot telefoongesprekken:
alle telefoongesprekken gevoerd door AIT- en EBI-gedetineerden moeten worden gecontroleerd
(op de voet van art. 39, tweede lid, Pbw).29 Daarbij geldt dat bij alle telefoongesprekken moet worden meegeluisterd en dat opnames
worden gemaakt.
Verder merkt initiatiefnemer op dat degene met wie de AIT- of EBI-gedetineerde wenst
te bellen of te schrijven, vooraf wordt gescreend (zodat kan worden vastgesteld of
de gedetineerde conform de (hier voorgestelde) regelgeving contact met deze persoon
mag hebben) en dat een brief pas wordt verstuurd ná controle. Daarnaast vindt controle
achteraf plaats. Dat houdt in dat bepaalde passages uit het telefoongesprek of uit
de brief worden teruggeluisterd of gelezen, het gedrag van de gedetineerde wordt geobserveerd
in het licht van de uitlatingen gedaan in het telefoongesprek of in de brief, et cetera.
Bij bezoek mag vanwege dit voorstel slechts één bezoeker per keer aanwezig zijn. Hierdoor
is controle en toezicht beter mogelijk en worden minder risico’s genomen. Bovendien
zijn de bezoekruimtes voor AIT-gedetineerden niet dusdanig uitgerust zoals in de EBI,
bijvoorbeeld met een glasplaat (omdat de bezoekruimtes voor AIT-gedetineerden ook
de ruimtes zijn waar andere gedetineerden hun bezoek ontvangen), waardoor bezoek moeilijker
te controleren is. Door het aantal bezoekers te beperken, kan betere controle worden
gerealiseerd. Op deze maatregel wordt een uitzondering gemaakt, indien het bezoek
door een minderjarige betreft. In dat geval mag er één meerderjarige mee (waarbij
ten aanzien van deze meerderjarige uiteraard vereist is dat het diegene conform de
(hier voorgestelde) regelgeving toegestaan is om contact te hebben met de gedetineerde).
Een vergelijkbaar systeem is ook ingevoerd in het Italiaanse gevangenisregime (onder
andere vormgegeven door het artikel «41-bis»). Deze beperking van de bezoekmogelijkheden
is door het EHRM niet in strijd bevonden met het EVRM.30
De laatste maatregel ten aanzien van communicatie door en met een AIT- of EBI-gedetineerde,
ziet op de taal die gesproken of geschreven wordt. Er mag tijdens het bezoek, tijdens
het telefoongesprek of in de schriftelijke correspondentie enkel Nederlands, Fries,
Papiaments of Engels gesproken of geschreven worden. Deze maatregel leidt ertoe dat
er sneller en effectiever toezicht kan worden gehouden. Het vertalen van teksten,
zeker vanuit het Arabisch of Berbers, heeft een grotere foutmarge en herbergt dus
grotere risico’s. Het constateren van versluierende boodschappen is in het Nederlands
al een uitdaging, laat staan in vreemde talen. Daarnaast is het vertalen van teksten
een tijdrovende aangelegenheid, hetgeen, gelet op de veiligheidsrisico’s, ongewenst
is.
Op deze maatregel kan slechts in één geval een uitzondering worden gemaakt, en dat
is in de situatie dat het evident is dat de gedetineerde en/of degene met wie de gedetineerde
wenst te communiceren (via bezoek, telefonie of post), geen van de voornoemde talen
machtig is. De vestigingsdirecteur bepaalt of dit het geval is. Is dat het geval,
dan kan in een taal worden gecommuniceerd die wordt beheerst door beide partijen.
Indien beide partijen het Nederlands, Fries, Papiaments of Engels machtig zijn en
vervolgens toch wordt gecommuniceerd in een andere taal, leidt dat ertoe dat het contact
direct wordt afgebroken. Voor wat betreft de schriftelijke correspondentie houdt dat
in dat brieven van de gedetineerde aan de wederpartij niet meer worden verzonden en
dat brieven van de wederpartij niet meer aan de gedetineerde worden uitgereikt. Voor
wat betreft telefonische communicatie geldt dat de verbinding direct verbroken wordt,
zodra wordt gecommuniceerd in een andere taal. Voor wat betreft bezoek, geldt dat
het bezoekmoment direct afgebroken wordt, zodra wordt gecommuniceerd in een andere
taal. Overigens acht initiatiefnemer het voorstelbaar dat ook andere (disciplinaire)
consequenties aan de orde zijn, zoals de sanctie dat niet langer wordt toestaan om
contact te hebben met de persoon met wie toch in een andere taal is gesproken.
4.2 Maatregelen voor de Afdeling Intensief Toezicht
Ten aanzien van de AIT worden een aantal maatregelen voorgesteld om het contact met
de buitenwereld te beperken, waardoor ook controle op de communicatie met de binnen-
en buitenwereld verbeterd wordt. De AIT’s zijn bedoeld om onder meer kopstukken of
het middenkader uit criminele samenwerkingsverbanden te detineren. Deze kopstukken
zijn in de regel invloedrijk en vermogend. Ook is de AIT de plek waar een EBI-gedetineerde
eerst naartoe gaat, na detentie in de EBI.31 Zolang Nederland geen diverse EBI’s kent, moet ervan uit worden gegaan dat in AIT’s
criminele kopstukken gedetineerd zijn of (deelnemers uit) het middenkader van criminele
organisaties. Maar ook valt te denken aan schutters en uitvoerders van liquidaties
die, vanwege de kennis die zij hebben, als relevant onderdeel worden gezien van een
criminele organisatie. Contact met medegedetineerden (bijvoorbeeld om hen te ronselen
voor criminele activiteiten of een crimineel netwerk) of de buitenwereld brengt daarom
onaanvaardbare risico’s met zich mee. Dat maakt dat intensieve controle en toezicht
op dit contact absoluut noodzakelijk is. Om dit mogelijk te maken, wordt het grote
aantal communicatiemogelijkheden in een AIT teruggebracht. Daartoe dienen de voorgestelde
maatregelen. De maatregelen worden hieronder één voor één benoemd, ingedeeld per categorie
waarop de maatregelen zien:
Telefonie
Ten aanzien van de mogelijkheden tot telefonisch contact, geldt een beperking ten
aanzien van het aantal momenten waarop getelefoneerd mag worden. Met dit voorstel
wordt het maximumaantal op één keer per week gesteld (maximaal tien minuten per telefoonmoment).
Dit maakt dat controle vooraf (screening van de te bellen personen), controle tijdens
(meeluisteren met de telefoongesprekken) en controle achteraf sneller en zorgvuldiger
kan plaatsvinden. Bovendien wordt het aantal risicovolle contactmomenten beperkt.
Bezoek
Ten aanzien van het ontvangen van bezoek, worden de mogelijkheden daartoe voor gedetineerden
op de AIT beperkt. Door de hier voorgestelde wijziging, is het voor de AIT-gedetineerden
mogelijk om hoogstens twee keer per maand bezoek te ontvangen. Door het beperken van
het aantal bezoekmogelijkheden, wordt het voor onder andere het BIV en het GRIP mogelijk
om diepgravender onderzoek te doen naar de bezoeker(s). Daarnaast wordt door het beperken
van het aantal bezoekmomenten van AIT-gedetineerden, het aantal bewegingen van AIT-gedetineerden
door de PI heen verlaagd.32 De veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan, worden verminderd door het beperken
van de mogelijkheden tot het ontvangen van bezoek. Bovendien is de genoemde maximering
van het aantal bezoekmomenten noodzakelijk om de risico’s te beperken die uitgaan
van het feit dat bezoek met een AIT-gedetineerde in de regel niet achter glas plaatsvindt.
4.3 Maatregelen voor de Extra Beveiligde Inrichting
Steeds vaker worden criminelen uit de top van een netwerk opgepakt en veroordeeld.
Deze criminelen vormen, zoals gezegd, een nieuwe categorie binnen het gevangeniswezen.
De huidige EBI-bewoners zijn gemiddeld machtiger en vermogender dan voorheen. Voortgezet
crimineel handelen tijdens detentie door deze gedetineerden is in de regel levensgevaarlijk.
Daarom dienen de communicatiemogelijkheden met de buitenwereld zoveel mogelijk beperkt
te worden om de veiligheid van de maatschappij te kunnen waarborgen. Bovendien heeft
Nederland, gelet op de nieuwe categorie criminelen die de laatste tijd worden aangehouden,
behoefte aan een duidelijk gevangenisregime voor deze zwaarste categorie. Daarmee
geeft de rechtsstaat het signaal af dat eenmaal aangehouden, gedetineerd en vervolgens
veroordeeld, de criminele carrière ten einde is. Hieronder staan de voorgestelde maatregelen
voor de EBI-gedetineerden opgesomd, wederom uitgesplitst naar onderwerp waarop de
maatregelen zien.
Telefonie
In het huidige EBI-regime is het momenteel toegestaan om maximaal twee keer per week,
tien minuten te bellen. Met dit voorstel wordt dat teruggebracht naar twee keer per
maand bellen (maximaal tien minuten per telefoonmoment). Hierdoor kan elk contact
van tevoren optimaal worden gescreend, is het beter mogelijk om elk telefoongesprek
mee te luisteren en kan de controle achteraf plaatsvinden. Hiermee worden risico’s
vermeden.
Bezoek
Ten aanzien van het ontvangen van bezoek, worden het aantal mogelijkheden beperkt.
Voortaan mag in beginsel één keer per maand bezoek worden ontvangen.33 De gevangenisdirecteur kan het maximumaantal bezoekmomenten verhogen naar twee keer
per maand, mits de desbetreffende gedetineerde gedurende een aaneengesloten periode
van ten minste twaalf maanden niet betrokken is geweest bij feiten die onverenigbaar
zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbeneming.34 Door het aantal bezoekmomenten op deze manier te beperken, wordt regelconform gedrag
gestimuleerd en is altijd diepgravend toezicht op het bezoek mogelijk. Op deze manier
wordt bovendien een positieve prikkel ingebouwd voor een gedetineerde om zich niet
schuldig te maken aan voortgezet crimineel handelen uit detentie.
4.4 Overzicht
Telefonie
Post/schriftelijke correspondentie
Bezoek
AIT én EBI
– Het is verboden om via de telefoon contact te onderhouden met andere gedetineerden
– Het is verboden om via de telefoon contact te onderhouden met personen die verdacht
worden van deelname aan een criminele organisatie of personen die verdacht worden
van een delict waarop een maximumgevangenisstraf van acht jaar of meer staat
– Alle telefoongesprekken moeten voor- en achteraf worden gecontroleerd en er moet
worden meegeluisterd. Ook worden er opnames gemaakt.
– Er mag aan de telefoon enkel Nederlands, Fries, Papiaments of Engels gesproken worden,
tenzij de gedetineerde of degene met wie gebeld wordt evident geen van die talen machtig
is
– Het is verboden om via post contact te onderhouden met andere gedetineerden
– Het is verboden om via post contact te onderhouden met personen die verdacht worden
van deelname aan een criminele organisatie of met personen die verdacht worden van
een delict waarop een maximumgevangenisstraf van acht jaar of meer staat
– Alle inkomende en uitgaande post moet voor- en achteraf worden gecontroleerd
– Er mag in de brieven enkel Nederlands, Fries, Papiaments of Engels geschreven worden,
tenzij de gedetineerde of de postontvanger/-verzender evident geen van die talen machtig
is
– Het is verboden om personen die verdacht worden van deelname aan een criminele organisatie
of een delict waarop een maximumgevangenisstraf van acht jaar of meer staat, als bezoeker
te ontvangen
– Tijdens het bezoek mag enkel Nederlands, Fries, Papiaments of Engels gesproken worden
– Maximaal één meerderjarige bezoeker, of maximaal één minderjarige en maximaal één
meerderjarige per bezoek
AIT
Maximaal één telefoongesprek per week
Geen aanvullende maatregelen
Maximaal twee keer per maand bezoek ontvangen
EBI
Maximaal twee telefoongesprekken per maand
Geen aanvullende maatregelen
Maximaal één keer per maand bezoek ontvangen, maar bij naleving regels eventueel verhogen
naar maximaal twee bezoekmomenten per maand
5. Uitvoerings- en handhavingsaspecten
De uitvoering van de hierboven genoemde maatregelen, vindt voornamelijk plaats door
de vestigingsdirecteur ex art. 3, derde lid, Pbw (dan wel diens plaatsvervanger in
de zin van het vierder lid). Hij of zij speelt een belangrijke rol bij het handhaven
van de hier genoemde maatregelen in het algemeen. Daarnaast bepaalt de vestigingsdirecteur
of het aantal bezoekmogelijkheden in de EBI mag worden uitgebreid. Ten slotte bepaalt
de gevangenisdirecteur van de EBI of de gedetineerde of diens bezoeker, ontvanger
of verzender van post of degene met wie de gedetineerde wenst te bellen, evident geen
van de talen van het Koninkrijk der Nederlanden of de Engelse taal machtig is.
Verder spelen het BIV en het GRIP een belangrijke rol bij het voorkomen van voortgezet
crimineel handelen tijdens detentie. De informatie die zij vergaren, is essentieel
om risicovol contact te voorkomen. Naar het oordeel van de initiatiefnemer is het
dan ook wenselijk dat het BIV en het GRIP intensiever en vaker met elkaar samenwerken.
Informatie uit de gevangenis hoeft niet noodzakelijk bekend te zijn bij de opsporing
en vice versa. Het is essentieel om deze informatie te delen, althans in ieder geval
de betrokken partijen bij elkaar te brengen om zo de informatie adequaat te kunnen
duiden.
6. Verhouding tot bestaande wet- en regelgeving
6.1 Verhouding met lagere (penitentiaire) regelgeving
De Penitentiaire beginselenwet regelt de basis van het gevangeniswezen. Verdere uitwerking
is behoorlijk verspreid over ministeriële regelingen, circulaires, gedragscodes en
huisregels. Na de hier voorgestelde wijziging van de Penitentiaire beginselenwet,
dient ook hierop gebaseerde regelgeving gewijzigd moet worden. De regelingen, maatregelen,
circulaires, gedragscodes en huisregels moeten daarom in overeenstemming worden gebracht
met de hier voorgestelde wijziging van de Pbw.
6.2 Verhouding met de Grondwet
Dit wetsvoorstel vormt in het bijzonder een beperking van drie in de Grondwet genoemde
grondrechten, te weten het recht op vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw), het recht
op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 10 Gw) en het
brief-, telefoon- en telegraafgeheim (art. 13 Gw). Onder persoonlijke levenssfeer
wordt onder andere ook briefwisseling en telefoongesprekken verstaan, en het omvat
(daarmee) een recht om niet afgeluisterd te worden. De maatregelen die hier zijn voorgesteld,
vormen een beperking van deze grondrechten, doordat ontvangen en verzonden brieven
worden gelezen en telefoongesprekken en bezoeken worden afgeluisterd. Bovendien kan
er, als het gaat om de EBI, onder omstandigheden niet in de moedertaal worden gecommuniceerd
bij bezoek, schriftelijke correspondentie en telefoongesprekken. Daarnaast vindt,
alvorens er met de buitenwereld kan worden gecommuniceerd, een screening plaats.
De maatregelen vormen desalniettemin geen onrechtmatige inperking van de Grondwet,
nu art. 15 Gw bepaalt dat degene die rechtmatig is gedetineerd, kan worden beperkt
in de uitoefening van grondrechten, voor zover die uitoefening zich niet met de vrijheidsontneming
verdraagt. De voorgestelde maatregelen zien inderdaad louter op personen wier vrijheid
op een rechtmatige wijze is ontnomen. Voorts zijn de maatregelen noodzakelijk om de
vrijheidsontneming te realiseren. Immers: door de maatregelen wordt de veiligheid
binnen de penitentiaire inrichting verhoogd (zo wordt het bemoeilijkt om ontsnappingspogingen
voor te bereiden) en wordt het personeel op die manier beter in staat gesteld om de
vrijheidsontneming op een goede manier plaats te laten vinden. Bovendien is één van
de doelen van detentie het beschermen van de samenleving. Door de hier voorgestelde
maatregelen is het beter mogelijk om dit doel te behalen. Kortom: dit wetsvoorstel
behelst een beperking van grondrechten genoemd in de Grondwet, maar deze beperking
is rechtmatig, nu deze enkel gelden ten aanzien van personen wier vrijheid op rechtmatige
wijze is ontnomen en de beperkingen bovendien noodzakelijk zijn om de vrijheidsontneming
te realiseren.
7. Verhouding tot Europees en internationaal recht
De hier voorgestelde wetswijziging van de Penitentiaire beginselenwet, vormt een inperking
van een aantal Europese35/internationale (mensen)rechten. Hieronder volgt een bespreking van die rechten, waarbij
wordt aangegeven waarom de hierboven genoemde maatregelen in lijn zijn met het internationaal
recht.
7.1 Verbod op foltering
Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) bevat het verbod op foltering: «Niemand mag worden onderworpen aan
folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.» Art.
3 EVRM is in tweeërlei opzicht een absoluut recht. Niet alleen kent het recht geen
beperkingsclausule in het artikel zelf, ook kan op basis van art. 15 lid 2 EVRM de
waarborging van dit recht niet worden opgeschort in geval van oorlog of andere noodtoestand.
Het ontbreken van een beperkingsclausule betekent dat foltering en onmenselijke of
vernederende behandeling of bestraffing altijd verboden is, ongeacht het gedrag of
gevaar van de betrokken persoon. De niet-opschortbaarheid van art. 3 is onder meer
relevant in verband met de strijd tegen terrorisme en georganiseerde zware criminaliteit.
Zelfs als staten worden geconfronteerd met groeperingen die terroristische aanslagen
plegen, houdt het EHRM vast aan het absolute karakter van het verbod van foltering
en onmenselijke behandeling of bestraffing.
Toetsingskader EHRM
Dit alles betekent dat in het EBI of AIT-regime geen sprake mag zijn van een vernederende
bestraffing (dat vormt de minst zware vorm van een inbreuk op art. 3 EVRM). Om vernederend
te zijn, moet sprake zijn van een minimaal niveau van ernst («minimum level of severity»),
die verder gaat dan de vernedering inherent aan elke straf.36 Of daar sprake van is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het EHRM kijkt
daarbij onder andere naar de aard en duur van de bestraffing en de fysieke of mentale
effecten ervan. Bij de beoordeling van klachten over detentieomstandigheden hanteert
het EHRM een cumulatief perspectief. Dat wil zeggen dat de gevolgen van verschillende
detentieomstandigheden in samenhang moeten worden beoordeeld.37
Als het gaat om de verplichtingen die uit art. 3 voortvloeien met betrekking tot de
omstandigheden waaronder iemand in detentie wordt gehouden, hanteert het EHRM het
volgende uitgangspunt:
«Under article 3 of the Convention the State must ensure that a person is detained
in conditions which are compatible with respect for his human dignity, that the manner
and method of the execution of the measure do not subject him to distress or hardship
of an intensity exceeding the unavoidable level of suffering inherent in detention
and that, given the practical demands of imprisonment, his health and well-being are
adequately secured by, among other things, providing him with the requisite medical
assistance.»38
Het EHRM gunt bij de invulling van bovenstaand uitgangspunt de verdragsstaten enige
ruimte voor extra strenge detentieregimes bij zeer gevaarlijke gedetineerden, zoals
personen die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor terrorisme of spionage.
Langdurige opsluiting in isolatie, zonder contact met andere gedetineerden, is dan
niet uitgesloten.39 Veiligheidsoverwegingen kunnen een streng detentieregime bovendien rechtvaardigen.
Het Hof toetst echter wel de striktheid van de maatregel, de duur ervan, het nagestreefde
doel en het effect ervan op de gedetineerde (bijvoorbeeld in het licht van diens algemene
psychische toestand). Bovendien moet een daadwerkelijke herbeoordeling plaatsvinden
omtrent het verblijf onder een speciaal regime. Met andere woorden: in elk afzonderlijk
geval dient te worden nagegaan of de beperkingen van het speciale regime te rechtvaardigen
zijn.40 Deze rechtvaardiging kan, zoals hierboven geschreven, bestaan uit veiligheidsbelangen.41
Een streng detentieregime, zoals geldt in Italië voor veroordeelden met maffiacontacten,
werd in Argenti t. Italië niet in strijd geacht met het EVRM.42 In deze zaak stelde Emmanuele Argenti, een Italiaanse gedetineerde, dat het voor
hem geldende detentieregime van art. 41bis in strijd was met het EVRM, specifiek de
artikelen 3 en 8. Argenti was reeds twaalf jaar eenzaam opgesloten toen de zaak werd
behandeld. Het voor hem geldende regime omvatte onder andere de volgende maatregelen:
– een verbod om te telefoneren;
– een verbod op gesprekken met derden;
– een verbod om te communiceren of te corresponderen met andere gedetineerden;
– een beperking van de bezoekregeling tot maximaal één keer per maand één uur bezoek
door een familielid met een glazen tussenwand;
– hooguit twee uur per dag luchten.
Het EHRM oordeelde dat dit art. 41bis-regime geen onmenselijke behandeling behelst
ex art. 3 EVRM. Het minimumniveau van ernst om binnen de werkingssfeer van art. 3
te vallen, wordt door dit regime niet behaald. De geldingsduur van het regime was
in totaal 21 keer verlengd. De Minister van Justitie rechtvaardigde dit telkens door
te verwijzen naar het voortbestaan van de omstandigheden die de initiële oplegging
rechtvaardigden. Onafhankelijke rechters hebben dit telkens getoetst en goedgekeurd.
De argumenten ter rechtvaardiging van de handhaving van het regime, werden door het
EHRM niet als onevenredig aan de door Argenti gepleegde misdrijven gezien. Gelet op
de banden die de gedetineerde had met zijn criminele organisatie, waarbij familieleden
een belangrijke rol speelden, werd de beperking van de bezoekregeling evenmin als
een schending van art. 8 EVRM gezien. De vastgestelde schending van het EVRM in deze
zaak, zag op het feit dat de regeling waarop de controle van de correspondentie was
gebaseerd, niet werd gezien als een wettelijke grondslag in de zin van de beperkingssystematiek
van het EVRM. In dit wetsvoorstel zal de wettelijke grondslag voor de maatregelen
wél voldoen aan deze beperkingssystematiek. Bovendien was art. 6 EVRM geschonden,
omdat over vier verzoeken van Argenti geen oordeel was geveld. Ook een dergelijke
schending zal met dit voorstel niet worden aangenomen, nu EBI- of AIT-gedetineerden
tegen de plaatsingsbeslissing in beroep kunnen bij de RSJ.
In de zaak Ramirez Sanchez t. Frankrijk, stond een streng detentieregime ook centraal, wederom met de vraag of nu art. 3
EVRM was geschonden.43 Ramirez Sanchez is een veroordeeld terrorist. Vanaf 1994 tot 2002 werd hij in eenzame
opsluiting gevangengehouden. Het voor hem geldende detentieregime kende een aantal
verboden en beperkingen. Zo was het Ramirez Sanchez verboden om contact te hebben
met medegedetineerden en ontving hij, buiten zijn advocaten en (eens per maand) een
priester, geen bezoek. Desalniettemin werd, onder andere vanwege de fysieke omstandigheden
van de cel, de onderliggende motivering en de aanwezigheid van boeken, kranten en
een televisie, geoordeeld dat geen sprake was van een schending van art. 3 EVRM.
Toepassing op de voorgestelde maatregelen
De inperking van het aantal contactmogelijkheden met de buitenwereld, leidt niet tot
een vernederende behandeling in de zin van art. 3 EVRM. Voor elke gedetineerde wordt
immers individueel bezien of deze geplaatst dient te worden in een AIT- of EBI-regime.
Veiligheidsoverwegingen rechtvaardigen het strenge regime.44 Daarnaast wordt de mentale schade als gevolg van het detentieregime beperkt, door
een humane bejegening door en omgang met de penitentiaire inrichtingswerkers. Bovendien
is er een televisie op de kamer en kunnen kranten worden gelezen. Ook is geestelijke
dan wel mentale stimulatie beschikbaar, zoals contact met een geestelijke en kan betekenisvol
contact worden onderhouden met het gevangenispersoneel.45 Hierdoor kan mentaal lijden worden voorkomen of tegengegaan.46 Bovendien leidt het verbieden van contacten met medegedetineerden uit veiligheidsoverwegingen
niet tot een vernederende behandeling in de zin van art. 3 EVRM.47 Kortom: de inperking van het aantal contactmogelijkheden leidt niet tot een schending
van art. 3 EVRM.
7.2 Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en recht op family life en
het recht op vrijheid van meningsuiting
Artikel 8 EVRM beschermt het recht op privéleven en dus ook onder andere het recht
om bezoek van de eigen familie te ontvangen. In tegenstelling tot artikel 3, is artikel 8
géén absoluut recht. Dat betekent dat het recht op privéleven – waaronder ook contact
met de buitenwereld wordt verstaan – kan worden beperkt op de voet van art. 8, tweede
lid, EVRM. Een inperking kent volgens dat lid drie vereisten: de inperking is bij
wet voorzien, ten behoeve van een legitiem doel en noodzakelijk in een democratische
samenleving.
De vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) is volgens het EHRM «one of the essential
foundations of a democratic society and one of the basic conditions for its progress
and for the development of every man and woman».48 Art. 10 EVRM omvat, naast de vrijheid zich te uiten, onder andere ook het recht op
het ontvangen van informatie en ideeën.49 Art. 10 EVRM overlapt, als het gaat om correspondentie en communicatie door gedetineerden,
met art. 8 EVRM. Het EHRM beoordeelt dan het verhinderen van contact op grond van
art. 8 EVRM.50 Bovendien is de beperkingssystematiek van art. 10 EVRM zeer vergelijkbaar met die
van art. 8 EVRM. Daarom wordt hier volstaan met het bespreken van de beperkingssystematiek
van art. 8 EVRM, in het licht van de hier voorgestelde maatregelen.
De drie vereisten voor een geldige inperking worden hieronder één voor één besproken.
Bij wet voorzien
De aanscherping van het AIT- en EBI-regime is neergelegd in een wet in formele zin:
de Penitentiaire beginselenwet. Deze wet is voldoende voorzienbaar en toegankelijk.
Immers: deze wijziging en de daarop betrekking hebbende stukken worden behoorlijk
bekend gemaakt. Voorts is de wijziging deugdelijk en kenbaar gemotiveerd. De regeling
zelf, zeker in combinatie met deze toelichting, is voldoende voorzienbaar: zij bevat
immers per detentieregime (AIT of EBI) de van toepassing zijnde maatregelen. De procedure
rondom de bepaling van de plaatsing van de gedetineerde is met voldoende waarborgen
omgeven.51 Willekeur is daarom uitgesloten. Bovendien vindt er elke twaalf maanden een periodieke
toetsing plaats. Daarbij wordt gekeken of verlenging van het verblijf in een EBI of
AIT gewenst is. Daarmee is voldaan aan het eerste vereiste.
Legitiem doel
De beperking van het recht op privéleven moet een legitiem doel hebben. In art. 8
EVRM worden onder andere genoemd de nationale veiligheid, de openbare veiligheid en
de voorkoming van strafbare feiten. Het is evident dat de hier voorgestelde wijzigingen
leiden tot (betere) waarborging van de nationale en openbare veiligheid, dat wil zeggen
zowel de veiligheid in de desbetreffende penitentiaire inrichtingen en extra beveiligde
inrichting(en), als in de samenleving daarbuiten. Een weerbare rechtstaat beschermt
zichzelf tegen diegenen die juist de rechtsstaat aanvallen. De rechtsstaat mag zich
niet verlagen tot het niveau van de aanvallers, maar dient zich wel te verdedigen.
Daar past dus bij dat voor een laag percentage van de gedetineerdenpopulatie de uitoefening
van enkele rechten beperkt wordt. Het gevaar van deze kleine groep is namelijk dermate
groot dat die beperkingen gerechtvaardigd zijn.52 Dat gevaar ziet op het functioneren van de rechtstaat en het leven van onschuldige
burgers. Bovendien wordt als legitiem doel genoemd «het voorkomen van wanordelijkheden
en strafbare feiten». Vanzelfsprekend wordt met dit voorstel beoogd om voortgezet
crimineel handelen tijdens detentie te voorkomen, waarmee dus ook strafbare feiten
worden voorkomen.
Noodzakelijk in een democratische samenleving
Een inmenging in het recht genoemd in art. 8 EVRM is noodzakelijk, wanneer sprake
is van een pressing social need (dringende maatschappelijke behoefte). Daarnaast moet de maatregel proportioneel53 zijn en moet het doel niet met een lichter middel kunnen worden bereikt (de subsidiariteitseis).
De aanscherping van het geldende regime in de EBI en de AIT beantwoordt aan een dringende
maatschappelijke behoefte: veiligheid. Burgers moeten ervan uit kunnen gaan dat, wanneer
(bijvoorbeeld) een crimineel kopstuk is gedetineerd, hij tijdens detentie geen strafbare
feiten kan plegen. Eén van de doelen van straffen is bovendien bescherming van de
samenleving. De hier voorgestelde wetswijziging heeft als doel om de realisatie van
dit strafdoel te verbeteren en (daarmee) de samenleving beter te beschermen, door
de communicatiemogelijkheden tijdens detentie voor een buitencategorie criminelen
te beperken. Immers: de veiligheidsrisico’s die leiden tot de dringende maatschappelijke
behoefte aan veiligheid, zijn in een substantieel aantal gevallen het rechtstreekse
gevolg van de huidige communicatiemogelijkheden van EBI- en AIT-gedetineerden. Met
dit voorstel worden die communicatiemogelijkheden beperkt, waardoor de veiligheidsrisico’s
eveneens afnemen. Daarmee kan geconcludeerd worden dat deze wijziging beantwoordt
aan een pressing social need.
Met betrekking tot de proportionaliteit, dient allereerst te worden opgemerkt dat
de gedane voorstellen geen enorme aanscherping van het regime inhouden. Deze wijziging
bevat enkele relatief beperkte aanscherpingen. Nu blijkt dat het huidige regime de
veiligheid van het gevangenispersoneel en de samenleving onvoldoende kan garanderen,
is een aanscherping van dit huidige regime noodzakelijk. Hierbij is er bewust voor
gekozen niet over te gaan tot totale isolatie van de buitencategorie gedetineerden
(ook al zou dit leiden tot minder veiligheidsrisico’s), om op die manier aan de eisen
van proportionaliteit en subsidiariteit te voldoen. Daarnaast dient, in het kader
van de proportionaliteit, te worden opgemerkt dat het strengere detentieregime slechts
wordt opgelegd aan gedetineerden die een veiligheidsrisico met zich meebrengen. Per
gedetineerde wordt immers een individuele afweging gemaakt bij de plaatsingsbeslissing.54 Bovendien vindt elke twaalf maanden opnieuw een toetsing plaats, waarin de vraag
centraal staat of het dan geldende detentieregime voor de individuele gedetineerde
nog passend is.55 Op deze manier is gewaarborgd dat het strengere detentieregime niet wordt opgelegd
aan gedetineerden die geen gedrag vertonen of hebben vertoond dat aanleiding geeft
tot een strenger detentieregime.56 Ten slotte zijn de bepalingen die het bezoek beperken met duidelijkheid omgeven en
zijn de (discretionaire) bevoegdheden van de relevante autoriteiten voorzienbaar omschreven
en is de reikwijdte en de wijze van uitoefening daarvan aangegeven.57
Het bovenstaande is ook van toepassing op de vereisten inzake de subsidiariteit. Een
minder vergaand regime laat, zo blijkt uit de huidige praktijk, te grote veiligheidsrisico’s
ontstaan.58 De hier voorgestelde maatregelen zijn noodzakelijk om een voldoende intensieve en
snelle controle op communicatie van de buitencategorie gedetineerden te realiseren.
Kortom: aan de vereisten is voldaan, waardoor met dit voorstel art. 8 en art. 10 EVRM
niet worden geschonden.59
7.3 Verbod op discriminatie
De wijziging van de Penitentiaire beginselenwet kan indirect leiden tot discriminatie.
Immers: specifieke bevolkingsgroepen kunnen indirect geraakt worden door de verplichting
om in beginsel Nederlands, Engels, Papiaments of Fries te spreken. Deze discriminatie
is evenwel gerechtvaardigd.
Art. 14 EVRM60 en art. 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM bevatten bepalingen over gelijke
behandeling en non-discriminatie. In zijn rechtspraak heeft het EHRM een aantal criteria
ontwikkeld om te kunnen beoordelen of een ongelijke behandeling wel of niet toelaatbaar
is. Volgens de jurisprudentie van het EHRM, is een onderscheid discriminatoir in de
zin van art. 14 EVRM, als
– er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is;
– het onderscheid geen legitiem doel heeft; óf
– er geen redelijke proportionaliteitsverhouding tussen het doel en de middelen.
De lidstaten hebben een beoordelingsruimte (margin of appreciation) bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een rechtvaardiging.61
Toegepast op de maatregelen uit de hier voorgestelde wetswijziging,62 moet de maatregel een objectieve en redelijke rechtvaardiging kennen, een legitiem
doel hebben en proportioneel zijn. Deze objectieve en redelijke rechtvaardiging, bestaat
uit het volgende. De overheid heeft als één van haar kerntaken de bescherming van
de democratische rechtsstaat. Met de intrede van een nieuwe categorie gedetineerden,
met buitengewoon veel middelen en macht, is gebleken dat (dreiging met) geweld met
een dodelijke afloop geenszins is uitgesloten. Dit geweld, dan wel de dreiging daarmee,
richt zich steeds vaker op vertegenwoordigers en hoeders van de democratische rechtsstaat:
rechters, officieren van justitie, journalisten, politieagenten, politici en medewerkers
van Dienst Justitiële Inrichtingen. Dit geweld wordt gefaciliteerd doordat de buitencategorie
gedetineerden te veel communicatiemogelijkheden met de buitenwereld heeft. Als gecommuniceerd
wordt moet dat volledig controleerbaar zijn. Om dit te realiseren, wordt het aantal
te spreken talen beperkt tot de officiële talen van het Koninkrijk der Nederlanden
en de Engelse taal. Hierdoor is er niet langer de noodzaak om (nieuwe) tolken (voor
andere talen) te regelen. Het legitieme doel van deze maatregel bestaat in de waarborging
van de nationale en openbare veiligheid,63 binnen en buiten de penitentiaire inrichtingen.
De maatregel is bovendien proportioneel. Communicatie blijft immers nog steeds mogelijk,
ook voor mensen die niet de talen van het Koninkrijk spreken of het Engels. Zij kunnen
immers, ter uitzondering op de maatregel, in hun eigen taal communiceren. Daarmee
wordt gerealiseerd dat de communicatiemogelijkheden niet worden ingeperkt door deze
taalverplichting.64 Dat maakt ook dat aan het vereiste van proportionaliteit is voldaan.
Kortom, de bepalingen die zien op het in beginsel niet mogen spreken of schrijven
van bepaalde talen, zijn een vorm van gerechtvaardigde indirecte discriminatie. Daarom
is geen sprake van een inbreuk op (inter)nationaal recht.
8. Financiële aspecten
Voor de initiatiefnemer is het lastig om vooraf in kaart te brengen wat de exacte
financiële gevolgen zijn van dit voorstel. De hierboven opgesomde maatregelen bevinden
zich namelijk te diep in de uitvoering. In zijn algemeenheid valt te zeggen dat met
dit voorstel de communicatiemogelijkheden van gedetineerden wordt beperkt, waardoor
er ook minder hoeft te worden gecontroleerd. Dat maakt dat de initiatiefnemer ervan
uitgaat dat dit voorstel kostenneutraal is.
9. Consultatie
Op 21 juli 2023 startte via de website van Internetconsultatie de consultatie van
het voorstel. De einddatum van de consultatie was 1 september 2023. Gedurende deze
zes weken hebben een aantal personen en instanties de moeite genomen om te reageren
op het consultatievoorstel. De initiatiefnemer wil hen daarvoor hartelijk bedanken.
Hieronder wordt kort ingegaan op enkele punten uit een aantal reacties. De reacties
zijn openbaar en te vinden via de website van Internetconsultatie.65
Reactie van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA)
Allereerst de reactie van de NOvA. De NOvA laat weten geen voorstander te zijn van
het voorstel, al onderschrijft men het doel van het voorstel wel: het risico op voortgezet
crimineel handelen tijdens detentie verminderen. De NOvA lijkt desalniettemin van
mening te zijn dat de noodzaak van het voorstel onvoldoende is aangetoond. Volgens
de NOvA is enkel het noemen van voorbeelden van voortgezet crimineel handelen tijdens
detentie onvoldoende. De initiatiefnemer wil echter benadrukken dat de voorbeelden
niet de enige onderbouwing uit de toelichting op het voorstel zijn. De voorbeelden
dienen slechts ter illustratie. Dat de noodzaak bestaat voor het beperken van het
onaanvaardbare risico op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie, blijkt onder
andere uit meerdere onderzoeken die in hoofdstuk 2 zijn vermeld (zie bijvoorbeeld
voetnoten 5, 6 en 7). Dat de NOvA van mening is dat de noodzaak van het voorstel onvoldoende
is onderbouwd, ondanks het benoemen van een aantal onderzoeken waaruit een onaanvaardbaar
risico op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie blijkt, is voor de initiatiefnemer
dan ook geen aanleiding om het voorstel of de toelichting daarop aan te passen.
Voorts vraagt de NOvA zich af waarom niet nog meer evaluaties en verdere onderzoeken
worden afgewacht, alvorens over te gaan tot nieuwe wetgeving. De reden dat niet nog
meer evaluaties en verdere onderzoeken worden afgewacht, is vanwege de grote risico’s
die gepaard gaan met de huidige mogelijkheden voor voortgezet crimineel handelen tijdens
detentie door de gedetineerden die verblijven in de EBI of op de AIT. Uit legio voorbeelden
en uit onderzoek (zie hoofdstuk 2) blijkt immers dat voortgezet crimineel handelen
vanuit de EBI of de AIT grote gevaren oplevert voor het personeel binnen de penitentiaire
inrichting en de samenleving daarbuiten. Bovendien is met dit voorstel reeds gebruik
gemaakt van eerdere evaluaties en onderzoeken. De initiatiefnemer is dan ook van mening
dat wachten op nog meer evaluaties en onderzoeken geen noemenswaardige voordelen met
zich meebrengt, terwijl de risico’s die daarmee gepaard gaan, onaanvaardbaar groot
zijn.
Verder maakt de NOvA meerdere opmerkingen over het selectiebeleid voor de EBI. Volgens
de NOvA draagt de voorgestelde regeling het gevaar in zich dat sprake is van een te
ruime uitbreiding van personen die in aanmerking komen voor het EBI-regime. De initiatiefnemer
merkt echter op dat de voorgestelde regeling niet ziet op het selectiebeleid. Daar
komt bij dat het recht van initiatief van leden van de Tweede Kamer ziet op wetten
in formele zin en dus niet op ministeriële regelingen, zoals de Regeling selectie,
plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.66 Met dit voorstel wordt het selectiebeleid dus niet aangepast.
De NOvA merkt op dat de minimumvoorwaarden voor EBI-gedetineerden, te weten humane
bejegening, minimale beperkingen en veilige passende resocialisatie, door het voorstel
niet of onvoldoende in acht zullen worden genomen. Allereerst merkt de initiatiefnemer
op dat nergens in het voorstel staat dat de bejegening van gedetineerden voortaan
inhumaan of minder humaan plaats moet vinden.
Het punt van de minimale beperkingen en veilige passende resocialisatie, alsmede het
proportionaliteitsbeginsel, worden volgens de NOvA door het voorstel nagenoeg overboord
gegooid. Initiatiefnemer is het daar niet mee eens. Onder andere in hoofdstuk 7 wordt
uitgebreid aangetoond dat de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit ook
na invoering van het voorstel nageleefd worden. Zo houden de aanscherpingen uit dit
voorstel geen totale isolatie in en vindt plaatsing in de EBI of op de AIT slechts
plaats na een individuele beoordeling (waartegen ook nog eens een rechtsmiddel kan
worden ingesteld). Op basis daarvan wordt geoordeeld of plaatsing in de EBI of op
de AIT nodig en noodzakelijk is. Eenmaal beland in de EBI of op de AIT, geldt een
strenger regime dan voorheen, aangezien uit tal van onderzoeken en uit de praktijk
is gebleken dat het huidige regime het risico op voortgezet crimineel handelen vanuit
de EBI of de AIT onvoldoende beperkt. Overigens merkt initiatiefnemer op dat goed
gedrag door een EBI-gedetineerde wordt beloond, doordat zijn bezoekmogelijkheden dan
kunnen worden uitgebreid (zie hoofdstuk 4).
Reactie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming
De RSJ heeft kort gereageerd op het voorstel en verwijst voornamelijk naar haar eerdere
adviezen. De RSJ laat weten geen voorstander te zijn van het voorstel, onder andere
omdat er geen noodzaak zou zijn voor het voorstel. Op dit punt heeft de initiatiefnemer
reeds gereageerd naar aanleiding van de opmerking van de NOvA (zie hiervoor).
Specifiek maakt de RSJ de opmerking dat een individuele belangenafweging moet plaatsvinden,
dat er oog moet zijn voor de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat
geen sprake moet zijn van generieke beveiligingsmaatregelen voor bepaalde categorieën
gedetineerden. Initiatiefnemer onderschrijft deze opmerking en voegt eraan toe dat
een dergelijke werkwijze ook in het licht van het internationale recht vereist is.
Vandaar dat de individuele plaatsingsbeslissing (die voorafgaat aan de plaatsing in
de EBI of op de AIT) met dit voorstel niet aangepast wordt. Zie over dit onderwerp
ook hoofdstuk 7.
Verder schrijft de RSJ dat de vrijheid en rechten van gedetineerden niet zwaarder
beperkt mogen worden, dan voor de veiligheid noodzakelijk is. Bovendien moeten de
beperkingen worden afgewogen tegen de beginselen van minimale beperkingen en resocialisatie,
en het uitgangspunt van humane bejegening. Op dit punt geldt hetzelfde als het vorige
punt: de initiatiefnemer onderschrijft deze opmerking en voegt eraan toe dat een dergelijke
werkwijze ook in het licht van het internationale recht vereist is. Met het voorstel
wordt hieraan voldaan (zoals uitgebreid beargumenteerd in hoofdstuk 7).
Ten slotte ziet de RSJ niet in hoe verdere beperking van het aantal minderjarigen
dat de gedetineerden per bezoekmoment mag bezoeken, leidt tot meer veiligheid. Via
deze weg wil initiatiefnemer dat verduidelijken, door erop te wijzen dat elk bezoek
aan een gedetineerde een potentieel risicomoment is. Uit de praktijk blijkt bovendien
dat het bezoek door meerdere minderjarigen tegelijkertijd (zonder glas) kan leiden
tot onoverzichtelijke situaties. Door het aantal bezoekers te beperken, worden het
aantal risicomomenten beperkt en is het voor de medewerkers van de penitentiaire inrichting
eenvoudiger om overzicht te houden en toezicht te houden op het bezoek.
Reactie van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM)
Het NJCM heeft een reactie gegeven die ziet op verschillende aspecten van het voorstel.
Een aantal van de gemaakte opmerkingen wordt door initiatiefnemer nog eens weergegeven
en zo nodig voorzien van een reactie of antwoord.
Het NJCM is voorstander van de rechtsstatelijke inbedding in een wet in formele zin,
gelet op de rechtszekerheid die daarmee gepaard gaat. Men moedigt de wetswijziging
uit rechtszekerheidsoogpunt aan, voor zover het voorstel specifiek maakt dat de AIT
bestaat en welke bijzondere aspecten er aan dit regime kleven.
Het NJCM is evenwel van mening dat het strenger wordende EBI-regime (als gevolg van
eerdere (wets)wijzigingen) een ongewenste ontwikkeling is. Volgens het NJCM is de
positie van EBI-gedetineerden zorgwekkend. De initiatiefnemer deelt deze mening niet.
De initiatiefnemer is van mening dat EBI-gedetineerden momenteel, of in de toekomst
met dit voorstel, op een humane wijze hun straf uitzitten, in lijn met het internationale
recht (zie hoofdstuk 7). Zo is er geen sprake van totale isolatie en blijven er mogelijkheden
voor bijvoorbeeld gespreksvoering met geestelijken. Dat de communicatiemogelijkheden
van EBI-gedetineerden dankzij eerdere voorstellen al enigszins en op incidentele schaal
kunnen worden beperkt, betekent niet dat het gevaar op voortgezet crimineel handelen
vanuit de EBI (of de AIT) al voldoende is beperkt. Bovendien is in het kader van de
rechtszekerheid een algemene regeling nodig, die het EBI- en AIT-regime in een wet
in formele zin vastlegt.
Ten slotte ziet het NJCM bezwaren in verband met het discriminatieverbod, in het kader
van de maatregel dat EBI-gedetineerden slechts in het Nederlands, Fries, Papiaments
en Engels mogen communiceren met de buitenwereld. Het regelen van nieuwe tolken is
volgens het NJCM niet een dusdanig zware belasting voor de Nederlandse overheid dat
daardoor een rechtvaardiging ontstaat voor de ongelijke behandeling. De initiatiefnemer
is een andere mening toegedaan. Gebleken is dat het regelen van «nieuwe» tolken wel
degelijk een grote inspanning vergt. Daar komt bij dat het vertalen van teksten, zeker
vanuit het Arabisch of Berbers, een grotere foutmarge heeft. De risico’s die daarmee
gepaard gaan, zijn onaanvaardbaar groot. Het constateren van versluierende boodschappen
is in het Nederlands al een uitdaging, laat staan in vreemde talen. Daarnaast is het
vertalen van teksten een tijdrovende aangelegenheid, hetgeen, gelet op de veiligheidsrisico’s,
ongewenst is. Overigens kan er een uitzondering worden gemaakt op de bepaling dat
slechts in het Nederlands, Fries, Papiaments of Engels mag worden gecommuniceerd.
Indien de betrokkenen geen van deze talen spreken, of betrokkenen niet in één van
deze talen met elkaar kunnen communiceren, is het immers toegestaan om in een andere
taal te communiceren. Initiatiefnemer ziet daarom geen bezwaren in verband met het
discriminatieverbod (zie ook hoofdstuk 7, paragraaf 3).
Kinderrechten
Verschillende personen en instanties hebben in hun reacties gewezen op de impact van
het voorstel op kinderen. Vooropgesteld: het is buitengewoon onwenselijk als kinderen
een ouder hebben die gedetineerd is in de EBI of op de AIT. Gelukkig proberen de medewerkers
van DJI de bezoekmomenten voor kinderen zo prettig mogelijk voor het kind te maken.
Met dit voorstel wordt het recht van kinderen op contact met de ouders niet geschonden.
Contact met de gedetineerde ouder blijft met dit voorstel in beginsel mogelijk, zij
het minder frequent. Bovendien mag een minderjarige slechts met één meerderjarige
een bezoek brengen aan de gedetineerde. Het is in het belang van de medewerkers van
de penitentiaire inrichting en de samenleving daarbuiten om deze maatregel te treffen
(zie hiervoor). Het is bovendien in het belang van het kind om te voorkomen dat het
kind wordt gebruikt om criminele boodschappen over te brengen. De voordelen van de
maatregelen (het beperken van veiligheidsrisico’s) wegen op tegen de nadelen die er
zijn voor het kind, als gevolg van de maatregelen.
10. Samenloop
Dit voorstel ziet voor een belangrijk deel op dezelfde problematiek als die waarop
het voorstel van de Minister voor Rechtsbescherming ziet (getiteld «Wijziging van
de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde
criminaliteit tijdens detentie»). Daarom zal de initiatiefnemer na advisering door
de Raad van State het wetsvoorstel aanvullen en deze toelichting aanvullen met een
apart hoofdstuk dat ziet op de samenloop.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
ARTIKEL I
Onderdeel A en B (Wettelijke definitie afdeling intensief toezicht)
De begripsomschrijving van artikel 1 Pbw wordt aangevuld met een definitie van de
afdeling voor intensief toezicht. Ook artikel 14 Pbw ondergaat in dit verband wijziging.
De afdelingen voor intensief toezicht worden als inrichtingen voor bijzondere opvang
toegevoegd aan de bestaande regeling.67 Gevolg hiervan is dat deze afdelingen nader kunnen worden genormeerd.
Onderdeel C (Invoegen van paragraafaanduiding in Hoofdstuk VII. Contact met de buitenwereld)
Met de introductie van de nieuwe paragraaf over bijzondere regels voor contact met
de buitenwereld voor afdelingen intensief toezicht en extra beveiligde inrichtingen,
wordt ook een paragraafaanduiding toegevoegd voor het algemene deel.
Onderdeel D (Toevoeging van vier artikelen aan Hoofdstuk VII. Contact met de buitenwereld)
Met deze wijziging wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, met daarin een bijzonder
regime voor contact met de buitenwereld voor gedetineerden in een AIT of EBI. Deze
regels zijn deels afwijkend van de algemene regels.
Artikel 40a
Dit artikel regelt voor gedetineerden in een EBI of AIT een bijzonder contactregime.
(eerste lid) Onder contact worden post, telefonie en bezoek gerekend, zoals die zijn
geregeld in de artikelen 36 tot en met 40. (tweede lid) In aanvulling op de regels
voor contact uit de vorige paragraaf, geldt dat gedetineerde alleen contact mogen
hebben met de buitenwereld, als de directeur toestemming heeft gegeven voor dat contact.
(derde lid) De directeur moet het contact in ieder geval weigeren als er contact gezocht
wordt met of door andere gedetineerden, of personen die worden verdacht van deelname
aan een criminele organisatie of van een delict waarop naar de wettelijke omschrijving
een maximale gevangenisstraf staat van acht jaar of meer. Met contact met «andere
gedetineerden» wordt bedoeld het verzenden of ontvangen van brieven of andere poststukken,
het ontvangen van bezoek (al zal bezoek door gedetineerden niet mogelijk zijn) en
het voeren van een telefoongesprek. Daarnaast kunnen er bij algemene maatregel van
bestuur nog aanvullende categorieën personen aangewezen worden, waarmee contact in
ieder geval verboden is. (vijfde lid)
Naast die niet-discretionaire afwijzingsgronden, zijn de gronden waarop de directeur
contact kan weigeren beperkt. Aansluitend op de algemene beperkingen uit artikel 36–40,
kan de directeur het contact ook weigeren, als dat noodzakelijk is met het oog op
(vierde lid):
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;
c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten; of
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.68
Voor de beoordeling of er sprake is van een grond tot weigering als bedoeld in het
vierde en vijfde lid, kan de directeur onder andere gebruik maken van het onderzoek
en advies van het BIV en de informatie van het GRIP.
De bepalingen van artikel 58, tweede, derde en vierde lid, omtrent het doen van mededeling
en het doen van beklag, zijn onverminderd van toepassing op de weigering van contact,
op basis van artikel 40a.
In aanvulling op het onder bepaalde gevallen weigeren van contact, is er in de AIT
en EBI ook sprake van aanvullend toezicht op het contact. Brieven en andere poststukken
worden opengemaakt en onderzocht op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen. Ook
op de inhoud wordt toezicht gehouden. Brieven en andere poststukken kunnen worden
gekopieerd. Telefoongesprekken worden beluisterd en opgenomen, en opnames kunnen achteraf
ook teruggeluisterd worden. Bij bezoek wordt eveneens meegeluisterd en worden opnames
gemaakt, die ook achteraf teruggeluisterd kunnen worden. (zesde lid)
Per bezoekmoment mag maar één persoon worden ontvangen. Als die persoon een minderjarige
is, mag die vergezeld worden door één volwassene. Voor deze volwassene (en uiteraard
ook voor de minderjarige) geldt dat vereist is dat het hij of zij conform de (voorgestelde)
regelgeving is toegestaan om contact te hebben met de gedetineerde. (zevende lid)
Om toezicht op de inhoud van het contact mogelijk te maken, worden de talen waarin
de gedetineerde mag communiceren, beperkt. Communicatie is alleen toegestaan in het
Nederlands, Fries, Papiaments of Engels. Alleen als de betrokkenen geen van deze talen
spreken, of betrokkenen niet in één van deze talen met elkaar kunnen communiceren,
is het toegestaan om in een andere taal te communiceren. Eventueel kan daarbij voor
het toezicht een tolk worden betrokken. De vestigingsdirecteur bepaalt of er sprake
is van de situatie dat betrokkenen geen van deze talen spreken, of betrokkenen niet
in één van deze talen met elkaar kunnen communiceren. Indien de gedetineerde en degene
met wie hij communiceert, niet communiceren in het Nederlands, Fries, Papiaments of
Engels, terwijl partijen allebei één van deze talen wel beheersen, wordt het contact
direct afgebroken. In geval van brieven of andere poststukken heeft dat als gevolg
dat brieven of andere poststukken van de gedetineerde niet worden verzonden en brieven
of andere poststukken van de wederpartij niet aan de gedetineerde worden overhandigd.
In geval van bezoek wordt het bezoek afgebroken. In geval van een telefoongesprek
wordt de verbinding verbroken en daarmee het telefoongesprek beëindigd. (achtste lid)
Artikel 40b
Dit artikel regelt voor gedetineerden in een EBI een bijzonder contactregime dat geldt
in aanvulling op het regime uit artikel 40a. (eerste lid, aanhef) In afwijking van
het minimale recht op contact uit artikel 36, 38 en 40, houdt dit regime in dat de
gedetineerde maximaal twee keer per maand een telefoongesprek mag voeren van maximaal
tien minuten en één keer per maand bezoek mag ontvangen. (onderdelen a en b)
Onder omstandigheden mag de directeur dit contactregime versoepelen, en twee keer
per maand bezoek toestaan. Daartoe is vereist dat de gedetineerde gedurende een aaneengesloten
periode van ten minste twaalf maanden niet betrokken is geweest bij feiten die onverenigbaar
zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbeneming (vergelijk art. 50 Pbw). Indien de gedetineerde betrokken
raakt bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting
dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, mag de gedetineerde
hooguit één keer per maand bezoek ontvangen. Pas na twaalf maanden voldoen aan voornoemd
vereiste, kan dit weer worden opgehoogd. (tweede lid)
Artikel 40c
Dit artikel regelt voor gedetineerden in een AIT een bijzonder contactregime dat geldt
in aanvulling op het regime uit artikel 40a en in afwijking van het bepaalde in artikel 38,
eerste lid. (eerste lid, aanhef) In afwijking van het minimale recht op contact uit
artikel 36, 38 en 40, houdt dit regime in dat de gedetineerde maximaal één keer per
week een telefoongesprek mag voeren van telkens maximaal tien minuten en twee keer
per maand bezoek mag ontvangen. (onderdelen a en b)
ARTIKEL II
Dit artikel bepaalt dat de wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip.
ARTIKEL III
Dit artikel bevat de citeertitel van de wet.
Ellian
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ulysse Ellian, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.