Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk over de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32824-396)
2023D44461 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de op 2 oktober 2023 ontvangen brief: Eerste fase onderzoek
Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32 824, nr. 396).
De voorzitter van de commissie,
Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie,
Van den Broek
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
II Antwoord/Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief met de kabinetsreactie
op het rapport Het Turkse Diasporabeleid in Nederland van Clingendael1. Deze leden zijn van mening dat het van groot belang is om ongewenste buitenlandse
beïnvloeding tegen te gaan en maken zich zorgen over de mate van beïnvloeding vanuit
Turkije en het feit dat een kwart van de Nederlanders met een Turkse achtergrond zich
onveilig voelt vanwege beïnvloeding uit Turkije. Zij wensen enkele opmerkingen te
maken en vragen te stellen.
De VVD-fractie leest op pagina 7 van het rapport »De laatste decennia profileert de
Turkse regering zich steeds actiever in de Turkse diaspora-gemeenschappen in Europa».
Is dit ook het beeld van het kabinet of is dit nieuwe informatie? Op basis van welk
beeld heeft het kabinet de afgelopen 2,5 jaar beleid opgesteld rond ongewenste buitenlandse
beïnvloeding vanuit Turkije en via welke bronnen wordt het beeld bij de Minister van
beïnvloeding vanuit Turkije gevormd?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie welke acties het kabinet concreet heeft
ondernomen om de regel te handhaven dat buitenlandse politici drie maanden voor de
verkiezingen geen campagne mogen voeren in Nederland. Hoe vaak is er een notificatie
binnengekomen en hoe vaak is een overtreding geconstateerd? Staat het kabinet in contact
met ambassades en gemeenten over dit onderwerp en zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom
niet?
Ook vragen de leden van de VVD-fractie waarom actoren alleen als problematisch worden
aangemerkt als het gaat om criminele of radicaal/militante organisaties. Is de Minister
het met de leden van de VVD-fractie eens dat ook organisaties die actief de Nederlandse
integratie tegenwerken en/of antidemocratisch, anti-integratief en anti-rechtstatelijk
gedrag vertonen zouden moeten worden aangemerkt als problematisch?
Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe de Minister verklaart dat, ten opzichte
van andere West-Europese landen, Nederland een hoog percentage inwoners heeft dat
zowel Turks als Nederlands staatsburger is?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in mei 2021 de reactie van het kabinet
op een motie van het lid Becker2 (om een onderzoek te verrichten naar het verbieden van de Grijze Wolven) was, dat
dit niet proportioneel zou zijn vanwege de beperkte mate van geweldsdelicten. Kan
de Minister een beeld schetsen van de omvang en acties en de mate van geweldsdelicten
van de grijze wolven in Nederland sinds mei 2021 en of dit aanleiding geeft het oordeel
te herzien?
De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe het contact tussen het ministerie en de
Islamitische Stichting Nederland er concreet uitziet en hoe de afgesproken herziene
organisatiestructuur wordt nageleefd.
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de bemoeienis vanuit Turkije
«om integratie in de Nederlandse samenleving te bemoedigen op voorwaarde van behoud
van de Turkse identiteit» het risico in zich draagt dat Nederlanders met een Turkse
achtergrond niet voldoende integreren in de Nederlandse samenleving? Wat doet het
kabinet eraan om dit risico te ondervangen en welke gesprekken vinden hierover plaats
met de Turkse ambassadeur en regering? Hoeveel Turkse weekendscholen worden inmiddels
in Nederland door de Turkse overheid gefinancierd en zijn er andere projecten die
de Turkse overheid in Nederland financiert?
De leden van de VVD-fractie lezen dat «Verschillende rapporten suggereren dat de Turkse
overheid leden van de eigen diaspora intimideert». Welke aanwijzingen heeft het kabinet
dat dit ook in Nederland aan de hand is? Hoe staat het met de uitvoering van de recent
ingediende motie van het lid Becker3 om hiervoor een meldpunt in te richten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt aangegeven dat Diyanet mogelijk, in
politiek gevoelige kwesties, als verlengstuk van de Turkse staat kan opereren. Hoe
ziet dit eruit in Nederland?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de organisatie Presidency for Turks Abroad and
Related Communities (YTB) volgens het rapport een specifieke opvatting promoot van
de Turkse identiteit en dit kan botsen met nationale politiek en beleid in West-Europa.
Hoe ziet dit eruit in Nederland? Hoe actief is deze organisatie in Nederland. Staat
de Minister in contact met YTB? Zo ja, op welke manier en hoe vaak per jaar. Zo niet,
waarom niet? Op welke manier kan deze organisatie botsen met nationale politiek in
West-Europa?
De Yunus Emre Institutes is een organisatie die de Turkse taal promoot. Hebben zij
scholen in Nederland? Zo ja, hoeveel en waar zitten deze scholen? Staat de Minister
in contact met YEE? Zo ja, op welke manier en hoe vaak per jaar? Zo niet, waarom niet?
De Union of International Democrats (UETD) faciliteert onder andere politieke activiteiten
binnen de Turkse diaspora. Is deze organisatie actief in Nederland? Zo ja, hebben
zij al politieke activiteiten ondernomen in Nederland? Hoe staat het met de activiteiten
van de UETD in Nederland, die in het verleden volgens berichtgeving vele jongeren
hebben klaargestoomd voor de Nederlandse politiek? Doen zij dit vanuit een agenda
van buitenlandse beïnvloeding en kan de Minister deze beschrijven?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er sinds 2000 assertievere buitenlandse-
en veiligheidspolitiek is begonnen. Specifieke groepen Turken worden buitengesloten
en buitenspel gezet door de Turkse regering als hun identiteit niet strookt met de
gewenste karakteristieken van Turkse staatsburgers. Welke signalen zijn het kabinet
bekend dat dit fenomeen ook in Nederland aan de hand is en kan de Minister hiervan
cijfers delen? Worden deze buitengesloten staatsburgers buitengesloten door de Turkse
staat of ook geïntimideerd en welke acties onderneemt de Minister hiertegen?
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat resultaten die laten zien
dat 60% van de Nederlanders met een Turkse achtergrond zich meer Turks dan Nederlands
voelt, zorgelijk zijn. Wat zijn concrete acties die de Minister onderneemt om dit
getal naar beneden te krijgen? Wat zijn motieven waarom dit getal zo hoog ligt naast
de genoemde oorzaken in het rapport? Is bekend of een verband bestaat tussen het behoud
van de dubbele nationaliteit en een gevoel van vervreemding van de Nederlandse samenleving?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een groot deel van de Nederlanders met een Turkse
achtergrond zich niet gehoord voelt door de Nederlandse overheid omdat zij vinden
dat de contactorganisaties van de overheid geen goede afspiegeling is van de gemeenschap.
Hoe ziet de Minister deze gegevens? Wat wil de Minister eraan doen om in contact te
komen met een grotere verscheidenheid aan organisaties om zo alle groepen het gevoel
te geven dat zij zich gehoord voelen? Met hoeveel Nederlands-Turkse organisaties is
de Minister op dit moment in gesprek en kan zij een lijst verstrekken welke dit zijn?
Staat de Minister open om dit aantal uit te breiden?
Een groot deel van de Nederlanders met een Turkse achtergrond vindt dat er te weinig
wordt gedaan aan de discriminatie richting deze groep. Wat zijn acties vanuit het
ministerie om discriminatie richting deze groep tegen te gaan?
Een deel van de Nederlanders met een Turkse achtergrond is vóór het voorstel dat de
overheid moet ingrijpen bij organisaties als daar ondemocratische waarden worden gedoceerd
aan kinderen. Hoe staat het met de plannen van het kabinet om informeel onderwijs
onder verscherpt toezicht van de onderwijsinspectie te plaatsen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de reactie van de Minister gelezen
op het onderzoek naar het perspectief van de Turkse-Nederlandse gemeenschap en het
Turkse diasporabeleid in Nederland. Deze leden vinden dat iedereen in Nederland zich
vrij en veilig moet voelen, ongeacht wie je bent of waar je vandaan komt. Wat deze
leden betreft, ben je ook vrij om culturele verbondenheid te houden met het land waar
je zelf, je ouders of voorouders vandaan komen. Maar voor ongewenste buitenlandse
beïnvloeding of intimidatie is er geen plaats. Deze leden vinden dat de overheid een
taak heeft haar burgers hiertegen te beschermen. Deze leden hebben daartoe een aantal
vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat een kwart van de respondenten, Nederlanders
met een Turkse achtergrond, aangeeft zich onveilig te voelen vanwege de Turkse invloed
in Nederland. Deze leden schrikken hiervan en zien, zoals gezegd, een duidelijke rol
voor de Nederlandse overheid om haar burgers te beschermen tegenover bedreigingen
en intimidatie aangestuurd door een buitenlandse mogendheid. Kan de Minister uitgebreid
ingaan op welke maatregelen er reeds zijn genomen om deze burgers te beschermen en
hoe deze maatregelen worden ervaren door mensen die te maken krijgen met ongewenste
buitenlandse beïnvloeding, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden op welke
wijze de Minister uitvoering gaat geven aan de oproep van de Kamer om een meldpunt
in te richten voor ongewenste buitenlandse beïnvloeding, met als doel bescherming
van Nederlandse burgers. Kan de Minister tevens het bijbehorende tijdspad aangeven?
De leden van de D66-fractie lezen dat bijna de helft van de respondenten zich niet
vertegenwoordigd voelt door de Turks-Nederlandse koepelorganisaties waar het Rijk
mee spreekt. De Minister schrijft hier later op terug te komen. Deze leden vinden
dit onvoldoende en zouden graag zien dat de Minister dit signaal nu al oppakt. Kan
de Minister reflecteren waarom respondenten zich niet vertegenwoordigd voelen en nog
belangrijker welke plannen heeft de Minister om nieuwe of andere gesprekspartners
aan tafel uit te nodigen om dit te veranderen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat een eenzijdige focus op meer regulerende maatregelen,
zoals het verbieden van buitenlandse financiering van weekendscholen, tot weerstand
en vervreemding zal leiden van delen van de Turkse gemeenschap. Hiermee ontstaat het
risico dat delen ontvankelijker wordt voor het Turkse diasporabeleid. Kan de Minister
reflecteren op dit onderzoeksresultaat? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie
eens dat een eenzijdige focus, zoals de onderzoekers schrijven een averechts effect
kunnen hebben. Kan de Minister tevens ingaan op de aanbeveling op betere monitoring
en maatwerk qua eventuele interventies.
De leden van de D66-fractie lezen dat een merendeel van de respondenten aangeeft dat
er onvoldoende wordt gedaan aan het tegengaan van discriminatie. Tevens geeft het
onderzoek aan dat juist het richten op het verruimen van de sociaaleconomische integratiemogelijkheden
van Turkse Nederlanders met bijzondere aandacht voor het tegengaan van discriminatie
een effectief antwoord kan zijn op het Turkse diasporabeleid. Kan de Minister uitgebreid
aangeven welke beleidsmaatregelen er in werking zijn om discriminatie tegen te gaan,
zo vragen deze leden. Kan de Minister daarbij toelichten welk effect deze beleidsmaatregelen
hebben?
Tot slot, de leden van de D66-fractie constateren dat naast de Nederlands-Turkse gemeenschap
ook andere gemeenschappen met een migratieachtergrond te maken hebben met ongewenste
buitenlandse beïnvloeding. Op welke wijze lenen de resultaten van dit onderzoek zich
voor lessen voor andere gemeenschappen, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden
of de Minister kan aangeven hoe zij perspectieven vanuit andere gemeenschappen in
beeld wil brengen.
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.