Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Baarle over het onderzoek naar het (risico)profiel UT001
Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën over het rapport voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken inzake onderzoek naar het (risico)profiel UT001 (ingezonden 25 mei 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst),
mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de
Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane (ontvangen 20 oktober 2023).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2906.
Vraag 1
Waarom heeft de Belastingdienst tot en met de procedure van wederhoor de onderzoekers
geen bescheiden overlegd? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke gang van zaken
is?1
Antwoord 1
De benaderde medewerkers van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen hebben de informatie
waar het onderzoeksbureau om vroeg gedurende het onderzoek verstrekt, voor zover zij
daarover beschikten. Uitzondering hierop zijn een zestal documenten zonder formele
status die pas tijdens de procedure van wederhoor zijn verstrekt. Het gaat om bestanden
die niet zijn goedgekeurd door het projectteam of de leiding van de Belastingdienst.
Daarom is niet met zekerheid te zeggen of en op welke wijze de inhoud van deze documenten
onderdeel was van het besluitvormingsproces. Het is niet uit te sluiten dat deze conceptdocumenten
op een later moment nog gewijzigd of aangevuld zijn. Er zijn geen definitieve of latere
versies gevonden van deze documenten. Dit is de reden dat deze zes documenten pas
na intern beraad verstrekt zijn, waarbij het onderzoeksbureau nadrukkelijk op de conceptstatus
is gewezen. Het onderzoeksbureau heeft deze documenten alsnog verwerkt in het onderzoek.
In bijlage 2 bij deze brief vindt u de opgeleverde documenten.
Er is gedurende het onderzoek geen verzoek gedaan om een centrale zoekslag te verrichten
in het archief van de Belastingdienst. Het onderzoeksbureau heeft interviews afgenomen
met medewerkers van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen en deze medewerkers
benaderd over de beschikbaarheid van documenten. In het onderzoeksrapport zijn de
individuele geïnterviewde medewerkers van de Belastingdienst omschreven als «de Belastingdienst.»
Vraag 2
Wat wordt bedoeld met de uiting «conform wettelijke bepalingen» (p. 6), als er wordt
gesteld dat documentatie van die periode niet meer beschikbaar is?
Antwoord 2
De frase «conform wettelijke bepalingen» ziet op het samenstel van Archiefwet, de
selectielijsten en de Regeling basisregistratie personen. De Archiefwet kent, naast
een bewaarplicht, ook een vernietigingsplicht. Na het verstrijken van bepaalde termijnen,
opgenomen in selectielijsten, is de Belastingdienst verplicht deze documenten te vernietigen.
De handelingen en bijbehorende bewaartermijnen zijn beschreven in de gepubliceerde
selectielijsten. Het ontbreken van bepaalde documenten valt deels te wijten aan de
lange periode die verstreken is sinds de totstandkoming van het profiel, waardoor
bepaalde bescheiden al vernietigd zijn, deels aan onvolkomenheden in de informatiehuishouding.
De Belastingdienst is zich bewust van deze onvolkomenheden en werkt aan het op orde
brengen hiervan.
Er is in 2021 een programma Informatiehuishouding op Orde Belastingdienst ingesteld.
In dit kader werkt de Belastingdienst aan een integrale archieftoepassing, het zogenaamde
«Generiek Document en Archiefbeheer systeem», voor de primaire processen. Van oorsprong
is archivering vaak binnen individuele processen of onderdelen tot stand gekomen.
Het is in toenemende mate van belang om dit integraal op te zetten, wat uiteindelijk
ondersteunend is voor het op samenhangende wijze inzicht geven in de dossiers van
burgers en bedrijven. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor
e-mailarchivering. De Belastingdienst verwacht de implementatie hiervan in 2024 te
starten. Hiernaast lopen verschillende andere projecten ter verbetering van de informatiehuishouding,
bijvoorbeeld op het gebied van nieuwe selectielijsten en de Wet open overheid. Hierover
bent u eerder geïnformeerd in de brief over de verbetering van de informatiehuishouding
binnen het Ministerie van Financiën.2
Vraag 3
Bent u bereid om de «beperkte hoeveelheid aan concepten en werkdocumenten waarvan
de status formeel niet vaststaat» (p. 6) aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 3
Ja. U vindt deze in bijlage 2.
Vraag 4, 5 en 6
Waarom geeft de Belastingdienst de onduidelijkheid over de status van documenten op
als reden om ze niet te delen voor onderzoek? Waarom zouden deze dan niet bruikbaar
zijn voor onderzoek (p. 6)?
Waarom is het voorkomen van «misvattingen en verkeerde interpretaties en conclusies» een reden om documenten niet te overleggen (p. 6)? De onafhankelijke onderzoekers
gaan toch over de conclusies en niet de Belastingdienst?
Waarom concludeert de Belastingdienst dat bepaalde documenten «niet de daadwerkelijke situatie/handelen van toentertijd» (p. 6) weergeven? Waar blijkt dit uit en waarom is het aan de Belastingdienst om
lopende het onderzoek slechts documenten te verschaffen die op basis van de eigen
visie het handelen van de Belastingdienst weergeven?
Antwoord 4, 5 en 6
Zie ook het antwoord op vraag 1. De «beperkte hoeveelheid aan concepten en werkdocumenten waarvan de status formeel niet
vaststaat» betreft een zestal documenten zonder formele status, die de benaderde medewerker
tot zijn beschikking had. Het gaat om bestanden die niet zijn goedgekeurd door het
projectteam of de leiding van de Belastingdienst. Er zijn geen definitieve of latere
versies gevonden van deze documenten. Dit is de reden dat deze zes documenten pas
na intern beraad verstrekt zijn, waarbij het onderzoeksbureau op de conceptstatus
is gewezen. In bijlage 2 vindt u de opgeleverde documenten.
Vraag 7, 8, 9 en 10
Zijn alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of
indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 aan de onderzoekers
overhandigd? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om een overzicht te doen toekomen van alle bescheiden, documenten, memo’s
of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op
het (risico)profiel UT001 die aan de onderzoekers zijn overhandigd en diegene die
niet aan de onderzoekers zijn overhandigd, met daarbij ook een argumentatie? Zo nee,
waarom niet?
Bent u bereid om alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die
direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 te doen
toekomen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om een «centrale zoekslag» (p. 6) te verrichten bij de Belastingdienst naar alle bescheiden, documenten, memo’s
of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op
het (risico)profiel UT001? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7, 8, 9 en 10
De forensisch accountant (onderzoeksbureau) heeft zelf medewerkers benaderd met verzoeken
om informatie. Er is geen centrale zoekvraag aan de Belastingdienst gesteld. Wel had
het bureau toegang tot het projectarchief van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit
(LAA). In het onderzoeksrapport zijn de individuele geïnterviewde medewerkers van
de Belastingdienst omschreven als «de Belastingdienst». Deze medewerkers beschikten
echter niet over alle bescheiden waar het onderzoeksbureau om vroeg. Dit heeft erin
geresulteerd dat niet alle relevante (concept-)documenten zijn gevonden.
Voor de beantwoording van uw vraag is ten eerste aan het onderzoeksbureau verzocht
om een inventarisatielijst op te stellen van de stukken die zijn gebruikt voor het
onderzoek naar het profiel. De inventarisatielijst en de betreffende stukken treft
u, gelakt op persoonsgegevens, in bijlage 1 bij deze brief. Deze stukken zien overigens
niet alleen of specifiek op het profiel UT001, het onderzoeksbureau heeft namelijk
ook gekeken naar de bredere context van de totstandkoming van het profiel. Stukken
die reeds openbaar zijn en twee concepten waarvan een definitieve versie beschikbaar
is, worden niet gedeeld.
Ten tweede heeft de Belastingdienst voor de beantwoording van uw vragen een zoekslag
gedaan. Hierbij zijn alsnog relevante documenten gevonden. Bij deze zoekslag is een
gearchiveerde schijf van de destijds betrokken afdeling gevonden. De benaderde medewerkers
hadden geen kennis van de gearchiveerde schijf van de betrokken afdeling, die voor
de beantwoording van deze vragen alsnog doorzocht is. Deze documenten vindt u in bijlage
3, gelakt op persoonsgegevens.
Voor de zoekslag is een gearchiveerde kopie van de groepsschijf doorzocht van de toenmalige
afdeling van de Belastingdienst die medewerking verleende aan het project LAA in 2015.
Op deze schijf is een map «Verwonderadressen» opgenomen. Deze term werd gebruikt om
LAA-signalen aan te duiden. Op deze schijf is gezocht op relevante zoektermen: naar
het profiel UT001, naar de «Belastingdienst mix» en de negen «business rules», naar
verslaglegging van de interne stuurgroep (LAA), naar stukken over de vergelijking
tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving
en stukken over selectieregels op basis van nationaliteit en op basis van geboorteland.
Binnen de map Verwonderadressen bleken voornamelijk (werk)documenten van de data-analisten
te staan. Dit zijn bestanden met alleen of vooral persoonsgegevens die gebruikt zijn
om ruwe data bij elkaar te brengen. Van één bestand met alleen persoonsgegevens dat
specifiek betrekking heeft op profiel UT001, heb ik alleen een beschrijving opgenomen
waarin vermeld staat welke en hoeveel persoonsgegevens in het document zijn opgenomen.
Omdat persoonsgegevens gelakt moeten worden, zou het document immers bij openbaarmaking
geen informatie bevatten. Van identieke documenten die slechts afwijkende persoonsgegevens
bevatten (bijvoorbeeld van verschillende gemeenten) is één versie opgenomen.
Aanvullend aan de gearchiveerde schijf zijn betrokken medewerkers die nog werkzaam
zijn bij de Belastingdienst gevraagd of zij nog over relevante documenten beschikken.
Hieruit is nog één document naar voren gekomen dat eerder niet gedeeld is. In bijlage
3 vindt u een inventaris van de relevante documenten die alsnog gevonden zijn en de
documenten zelf, waarbij de persoonsgegevens gelakt zijn.
Vraag 11, 12, 13 en 14
Hoe kan het zo zijn dat de mailcorrespondentie niet altijd is gearchiveerd in het
projectarchief van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) en er alleen op verzoek
iets werd opgeslagen? Deelt u de mening dat dit getuigt van volstrekte willekeur en
dat dit afkeurenswaardig is? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Hoe kon het gebeuren dat bescheiden op eigen schijven of andere plekken werden opgeslagen
zonder dat de projectorganisatie LAA daar zicht op had? Deelt u de mening dat dit
een onverantwoorde manier is om met overheidsinformatie om te gaan? Hoe wordt dit
in de toekomst voorkomen?
Kunt u uitsluiten dat er op dit moment overheidsinformatie of informatie van burgers
op lokale schijven of andere plekken zijn opgeslagen? Vindt u dat deze informatie
dient te worden achterhaald?
Hoe kan het zo zijn dat men zelf vrij was om te bepalen of iets opgeslagen moest worden?
Antwoord 11, 12, 13 en 14
LAA is een samenwerkingsverband van verschillende overheidsorganisaties, waaronder
gemeenten, diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties. Bij een samenwerkingsverband
kunnen de verantwoordelijkheden van de verschillende overheidsorganen in de praktijk
zo verweven zijn, dat niet goed uit te maken is welk overheidsorgaan precies voor
welke documenten verantwoordelijk is. In het wetsvoorstel voor de nieuwe Archiefwet
dat op dit moment in behandeling is bij uw Kamer (Kamerstuk 35 968) wordt een artikel over samenwerkingsverbanden voorzien. Samenwerkingsverbanden zullen
worden verplicht een gezamenlijke regeling te treffen op welke wijze de verantwoordelijke
overheidsorganen gezamenlijk invulling geven aan hun taken en bevoegdheden ten aanzien
van de archivering van documenten.
De centrale gegevensverwerking van LAA is inmiddels ondergebracht bij de Rijksdienst
voor Identiteitsgegevens (RvIG). Voor RvIG geldt, zoals voor de gehele Rijksoverheid,
dat de organisatie actief participeert in het programma Open Overheid. Een van de
speerpunten in het programma is het onder beheer brengen van e-mails van ambtenaren.
Inmiddels wordt gewerkt aan het zo spoedig mogelijk structureel veiligstellen van
e-mails van rijksambtenaren. Daarnaast zet het programma in op het versterken van
het informatiebewustzijn van alle medewerkers, zodat medewerkers op een meer verantwoorde
manier omgaan met overheidsinformatie.
Vraag 15 en 16
Hoe kan het dat verschillende organisaties uiteenlopende antwoorden hebben gegeven
over de te hanteren bewaartermijnen, namelijk 5, 10 en 12 jaar (p. 11)?
Hoe kan het dat de regelgeving over bewaartermijnen door organisaties verschillend
wordt geïnterpreteerd (p. 11)? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Antwoord 15 en 16
Het is op grond van de Archiefwet in beginsel aan organisaties (bestuursorganen) zelf
om door middel van selectielijsten vast te stellen welke bewaartermijn voor welke
categorieën informatie geldt.3 Dit maakt dat de bewaartermijnen per categorie (type) informatie en per organisatie
kunnen verschillen. Met de wettelijke inbedding van de LAA is op het niveau van formele
regelgeving duidelijkheid geboden over de bewaartermijn voor de hier bedoelde LAA-signalen
(adressen in de BRP die mogelijk onjuist zijn). De bewaartermijn is sinds het van
kracht worden van deze regelgeving 20 jaar. Selectielijsten moeten daarmee in lijn
zijn en zo nodig door de betrokken bestuursorganen op dit punt aangevuld of aangepast
worden. Het eerder aangehaalde artikel over samenwerkingsverbanden in de nieuwe Archiefwet
schept overigens ook de mogelijkheid om eenvoudiger één selectielijst voor een samenwerkingsverband
te ontwerpen en vast te stellen.
Vraag 17
Op welke specifieke «wettelijke bepalingen» doelt de Belastingdienst en kunt u een
overzicht geven van wettelijke bepaling per relevantie informatiecategorie (p. 11)?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Omdat de onderbouwing van de beantwoording door de geïnterviewden niet is gearchiveerd
of gevraagd binnen het onderzoek, is nu niet meer te reconstrueren op basis van welke
onderbouwing men bepaalde uitspraken heeft gedaan. De Archiefwet kent, naast een bewaarplicht,
ook een vernietigingsplicht. Na het verstrijken van bepaalde termijnen, opgenomen
in selectielijsten, is de Belastingdienst verplicht betreffende documenten te vernietigen.
Het respecteren van deze wettelijke vernietigingstermijnen is randvoorwaardelijk om
ook te kunnen voldoen aan andere wetgevende kaders, zoals de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG).
Vraag 18, 19 en 20
Klopt het dat er een algehele opdracht tot opschonen van alle Q-schijven is uitgevaardigd?
Waar blijkt dit uit? Waarom is dit gedaan en hoe voldoet dit aan de wettelijke bepalingen?
Hoe werd bepaald of data wel of niet relevant was?
Waarom is in 2018 informatie over de totstandkoming van de risicoprofielen collectief
verwijderd? Conform welke wettelijke bepaling is dit gedaan? Waarom is dit niet bewaard?
Wordt dit in de toekomst voorkomen?
Klopt het dat er binnen een periode van vijf jaar informatie over de risicoprofielen
is verwijderd? Waarom is dit gebeurd en waarom zou dit mogen?
Antwoord 18, 19 en 20
Het is gebruikelijk dat binnen teams/afdelingen Q-schijven periodiek worden geschoond
in het kader van AVG. Het is niet te reconstrueren of en zo ja welke documentatie
over het risicoprofiel is verwijderd. Er lopen diverse verbeterprogramma’s om, onder
andere, te borgen dat vernietigings- en bewaartermijnen uit de selectielijst organisatie-breed
worden toegepast.
Vraag 21, 22, 23, 24 en 25
Bent u bereid om alle ontwikkelde profielen van het Regionaal Coördinatiepunt Fraudebestrijding
(RCF) aan de Kamer te doen toekomen? Bent u bereid om hierbij expliciet in te gaan
op het (directe en indirecte) gebruik van de volgende indicatoren: geboorteland, het
verschil tussen datum van inschrijving en geboortedatum, etniciteit en nationaliteit?
Bent u bereid om het profiel dat als basis is gebruikt voor het (risico)profiel UT001
aan de Kamer te doen toekomen, met bijgevoegd alle informatie die te relateren valt
aan dat profiel?
Bent u bereid om de «risicoduiding van het RCF» (p. 22) aan de Kamer te doen toekomen?
Klopt het dat de Belastingdienst «diverse keren» de risicoduiding of het profiel van
het RCF heeft aangepast? Welke aanpassingen zijn doorgevoerd en waarom?
Klopt het dat de selectie in RCF-verband specifieker was (p. 22)? Waar blijkt dit
uit?
Antwoord 21, 22, 23, 24 en 25
In het kader van de behandeling van de Wet BRP LAA door uw Kamer zijn door de Staatssecretaris
van BZK samenvattingen (beschrijvingen) van alle risicoprofielen van LAA sinds de
start in 2014 openbaar gemaakt.4
De Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF’s) hebben zelf geen risicoprofielen
ontwikkeld. Zij ondersteunden de projecten van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams
(LSI). Ervaringen van de RCF’s met betrekking tot het tegengaan van adresgerelateerde
fraude zijn gedeeld met de Belastingdienst ten behoeve van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit,
zo volgt uit het onderzoeksrapport.
Op 1 december 2022 is overigens de evaluatie van het LSI-convenant gestart. Dit is
conform artikel 13, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst voor Interventieteams.5 In deze evaluatie wordt het convenant en de samenwerking tussen de LSI-partners geëvalueerd.
Ook wordt aandacht besteed aan gegevensuitwisseling. Daarnaast zal een extern onderzoek
plaatsvinden op basis van casuïstiek uit LSI-onderzoek waarbij wordt getoetst of alle
waarborgen op het gebied van privacy en non-discriminatie in de praktijk toegepast
worden.6
Het onderzoeksrapport over het profiel UT001 heeft geen duidelijkheid kunnen geven
over de precieze bijdrage vanuit de RCF aan de totstandkoming van het profiel UT001,
omdat hierover geen bescheiden ter beschikking waren.7 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, valt dit deels te wijten aan de lange
periode die verstreken is sinds de totstandkoming van het profiel, waardoor bepaalde
bescheiden al vernietigd zijn, deels aan onvolkomenheden in de informatiehuishouding.
Vraag 26
Bent u bereid alle profielen uit de zogenoemde «Belastingdienst Mix» aan de Kamer
te doen toekomen, samen met alle hieraan te relateren informatie?
Antwoord 26
In het kader van de behandeling van de Wet BRP LAA door uw Kamer zijn door de Staatssecretaris
van BZK samenvattingen (beschrijvingen) van alle risicoprofielen van LAA sinds de
start in 2014 openbaar gemaakt. Daarin zijn ook alle profielen uit de Belastingdienst
Mix opgenomen.8
Vraag 27
Is er nu wel of geen verslaglegging van de interne stuurgroep LAA? Bent u bereid om
alle informatie die te relateren is aan het (risico)profiel UT001 die hier in staat
te doen toekomen?
Antwoord 27
Behalve het conceptverslag dat aan het onderzoeksbureau is overlegd, is er geen verslaglegging
aangetroffen van de interne stuurgroep LAA bij de Belastingdienst. Zoals eerder aangegeven
treft u bij deze beantwoording de informatie over het risicoprofiel aan die is gebruikt
door het onderzoeksbureau, waaronder genoemd conceptverslag (bijlage 2).
Vraag 28
Waarom is destijds bij de Belastingdienst (p. 26) ervoor gekozen om een vergelijking
te maken tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste
adresinschrijving? Welke afwegingen speelden hierbij een rol? Klopt het dat dit te
maken heeft met de (wettelijke) onmogelijkheid om geboorteplaats en nationaliteit
te gebruiken?
Antwoord 28
Uit het rapport volgt dat in 2015 twee proefleveringen hebben plaatsgevonden met signalen
uit het betreffende profiel, waarbij in de eerste proeflevering in totaal 22 signalen
(over 22 personen) zijn geleverd aan drie gemeenten. De tweede proeflevering heeft
niet tot levering van signalen op basis van profiel UT001 aan gemeenten geleid. Het
profiel is daarna niet meer gebruikt en de proef is vervolgens definitief stopgezet.
De onderzoekers concluderen vervolgens dat er naar aanleiding van 15 van de 22 signalen
(administratieve) adresonderzoeken zijn uitgevoerd door de gemeenten, maar dat er
geen adreswijzigingen (aanpassingen in de registratie) hebben plaatsgevonden. De in
onderzoek genomen signalen van UT001 hebben volgens de onderzoekers niet geleid tot
gevolgen voor individuele burgers.
Zoals vermeld in het onderzoeksrapport bestond binnen het projectteam het vermoeden
dat de ontwikkelde profielen, waaronder UT001, zouden kunnen bijdragen aan het opsporen
van adresfraude. Het onderzoeksbureau concludeert dat niet vastgesteld kan worden
welke precieze selectiecriteria daadwerkelijk zijn toegepast voor de twee proefleveringen.
Ook de aanvullende documentatie geeft hierover geen uitsluitsel. In de documentatie
zijn verschillende (concept)beschrijvingen van het risicoprofiel aangetroffen, waarbij
in het ene geval gesproken wordt over selectie op nationaliteit en in het andere geval
over een vergelijking tussen de geboortedatum en datum van eerste inschrijving. Er
zijn geen documenten gevonden over de (formele) besluitvorming over de selectieregels.
Vraag 29
Deelt u de mening dat het maken van een vergelijking tussen de geboortedatum van een
belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving eigenlijk een indirecte
manier is om de indicator geboorteland te benutten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 29
Met een dergelijke vergelijking kan niet op een specifiek geboorteland geselecteerd
worden; het gaat om personen die niet in Nederland geboren zijn. In de brief van de
Staatssecretaris van BZK van 25 maart 2022 is met betrekking tot het profiel UT001
het selecteren op basis van de vergelijking tussen geboortedatum en eerste adresinschrijving
afgekeurd.9
Vraag 30
In welke andere risicoprofielen bij de Belastingdienst wordt de indicator vergelijking
tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving
gebruikt? Wat zijn hiervoor de redenen?
Antwoord 30
Binnen de Dienst Toeslagen wordt deze indicator niet toegepast om selecties te maken
of risicoprofielen op te stellen. In het verleden is bij het risicoclassificatiemodel
wel de indicator «Leeftijd Burgerservicenummer (bsn)» gebruikt voor zowel de huurtoeslag
als de kinderopvangtoeslag. Waarbij gekeken werd naar hoe lang geleden het Burgerservicenummer
geactiveerd is, gemeten van het moment van de aanvraag.10 Het risicoclassificatiemodel is stopgezet in juli 2020.
Voor zover kon worden nagegaan, wordt deze indicator ook niet toegepast binnen de
Belastingdienst om selecties te maken of risicoprofielen op te stellen. Omdat gebleken
is dat niet alle onderdelen van de risicoselectie die de Belastingdienst en Toeslagen
toepasten in het toezicht voldeden aan de geldende regels, zijn sinds maart 2020 verschillende
acties ingezet11 om bestaande problemen met betrekking tot onder andere risicomodellen en het gebruik
van persoonsgegevens zoals nationaliteit op te lossen. Zo zijn onder meer alle applicaties
die zijn gebruikt doorzocht op het gebruik van nationaliteit en hebben de Belastingdienst
en Dienst Toeslagen een waarborgenkader voor selectie-instrumenten opgesteld dat voor
alle nieuw te ontwikkelen selectie-instrumenten gaat gelden en dat onder meer het
gebruik van gegevens in selectie-instrumenten borgt.
Vraag 31
Klopt het dat er over deze selectieregel «veel vragen en er discussie was» bij de
Belastingdienst (p. 26)? Zo ja, waarom was dit het geval?
Antwoord 31
De discussie betrof voor zover nu nog na te gaan valt met name de vraag of nationaliteit
afgeleid zou kunnen worden uit de relatie geboortedatum en datum eerste inschrijving.
Vraag 32, 33, 34 en 35
Bent u bereid om de «negen business rules» (p. 28) met ons te delen? Betreft het hier
tevens de «negental selectiecriteria» (p. 29)?
Klopt het dat er een selectieregel in concept bestond getiteld «alleenstaande >60
jr. + buitenlander met uitkering» (p.29)? Kunt u alle aan deze selectieregel te relateren
informatie doen toekomen en verantwoorden hoe dit kan bestaan? Waarom werd er over
mensen gesproken als «buitenlander»?
Klopt het dat in een eerdere set aan selectieregels het aspect nationaliteit werd
meegenomen (p. 29)? Kunt u de informatie die dit aantoont en verklaart doen toekomen?
Is dit in de praktijk toegepast en waarom wel of waarom niet?
Kunt u de toenmalige set aan selectieregels (p. 29) doen toekomen?
Antwoord 32, 33, 34 en 35
Aangenomen wordt dat «business rules», «selectieregels» en «selectiecriteria» in deze
synoniemen zijn. In het onderzoeksrapport wordt verwezen naar een memo waarin negen
selectiecriteria, waaronder de aangehaalde selectieregel, in concept zijn omschreven.
Dit memo treft u onder nr. 22 in bijlage 1 bij deze beantwoording.
In het onderzoeksrapport worden verschillende omschrijvingen van het profiel genoemd.
De eerste daarvan luidt «Alleenstaande personen ouder dan 60 jaar, met een buitenlandse
(niet-Nederlandse) nationaliteit die een uitkering ontvangen met eventueel een toeslag
van UWV en/of BD Toeslagen.» Binnen de werkdocumenten die zijn gevonden in de zoekslag
van de Belastingdienst naar aanleiding van deze vragen, is deze omschrijving in meerdere
werkdocumenten aangetroffen. Ook zijn in werkdocumenten uit de periode voorafgaand
aan de eerste levering van UT001, naast andere persoonsgegevens ook (dubbele) nationaliteiten
opgenomen. De in deze werkdocumenten vermelde personen hebben (ook) een niet-Nederlandse
nationaliteit.
In de documenten waarvan bekend is dat ze buiten de Belastingdienst gemaakt of gedeeld
zijn, zijn geen (dubbele)nationaliteiten opgenomen. De gegevens met betrekking tot
nationaliteit waren afkomstig uit het systeem Beheer van Relaties (BVR). Zoals ik
uw Kamer al eerder gemeld heb, is BVR geschoond en bevat deze daarmee geen dubbele
nationaliteit meer naast de Nederlandse.12 Zie verder ook het antwoord op vragen 7 t/m 10 en bijlage 3.
Op basis van de documentatie is het exacte selectiecriterium dat daadwerkelijk is
toegepast voor de twee proefleveringen van UT001 niet te reconstrueren. Er zijn verschillende
omschrijvingen aangetroffen. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Vraag 36
Kunt u het memo waarnaar in het verslag wordt verwezen (p. 29) doen toekomen?
Antwoord 36
Er is specifiek gezocht naar dit memo, maar dit is niet gevonden.
Vraag 37
Bent u bereid om de beschrijving van de codering en de mix van thema’s van de Belastingdienst
met beschrijving met ons te delen?
Antwoord 37
In het onderzoeksrapport wordt verwezen naar een memo waarin negen selectiecriteria
in concept zijn omschreven. Dit memo treft u onder nr. 22 in de bijlage 1 bij deze
beantwoording. Zie verder het antwoord op vragen 32 tot en met 35.
Vraag 38, 39 en 40
Waarom wordt in een eerdere omschrijving van UT001 (p. 31) gesproken over alleenstaande
personen met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit? Klopt het dat de Belastingdienst
in dezen dus een profiel heeft ingezet waar nationaliteit als risico-indicator onderdeel
van uitmaakte?
Waar en op welke wijze is dit profiel met als indicator alleenstaande personen met
een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit door de Belastingdienst ingezet
en waarom was dit volgens de Belastingdienst toegestaan?
Hoe kijkt u terug op het feit dat de Belastingdienst als indicator alleenstaande personen
met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit heeft gehanteerd? Keurt u dit
af en acht u dit toegestaan?
Antwoord 38, 39 en 40
Op basis van de documentatie is het exacte selectiecriterium dat daadwerkelijk is
toegepast niet te reconstrueren. Er zijn verschillende omschrijvingen van het profiel
UT001 aangetroffen. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Het is van belang dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met (persoons)gegevens, waaronder
informatie over de nationaliteit van burgers. In het verleden voldeden niet alle onderdelen
van de risicoselectie die de Belastingdienst toepast in het toezicht aan de geldende
regels. De toenmalige Staatssecretaris van Belastingdienst, Toeslagen en Douane heeft
in zijn brief van 15 november 2019 daarom aangegeven dat nationaliteit vanaf 1 januari
2020 alleen gebruikt zal worden voor de handhavingstaak van de Belastingdienst als
daar een expliciete wettelijke grondslag voor bestaat. Dit om iedere suggestie van
oneigenlijk gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit uit te sluiten. De AVG vereist
geen expliciete wettelijke grondslag voor gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit.
De Belastingdienst stelt met de voorwaarde van een expliciete wettelijke grondslag
dus een hogere eis dan de AVG. Een overzicht van de expliciete wettelijke grondslagen
is naar uw Kamer gestuurd en wordt ook gepubliceerd op de website van de Belastingdienst.
Daarnaast hebben de Belastingdienst en Dienst Toeslagen een waarborgenkader ontwikkeld
voor de ontwikkeling en inzet van selectie-instrumenten. Belangrijke onderdelen van
dit waarborgenkader zijn de navolgbaarheid van de systemen voor de selectie en het
systematisch controleren van deze systemen. Daarmee draagt het bij aan de rechtmatigheid
en de transparantie van het proces van detectie en selectie. Sinds maart 2020 zijn
bovendien in het programma «Herstellen, Verbeteren en Borgen» (HVB) acties ingezet
om bestaande problemen met betrekking tot onder andere risicomodellen en het gebruik
van persoonsgegevens zoals nationaliteit op te lossen. Uw Kamer wordt sindsdien over
de voortgang van alle ingezette acties geïnformeerd.
Vraag 41, 42 en 43
Klopt het dat het profiel vervolgens is doorontwikkeld en het verschil tussen de geboortedatum
en de datum van inschrijving in Nederland als indicator is toegepast?
Welke varianten zijn in de praktijk van UT001 toegepast?
Wat was de drempelwaarde die is bepaald bij het gebruik van de vergelijking tussen
de geboortedatum en de datum van inschrijving in Nederland? Wat was de onderbouwing
van deze drempelwaarde?
Antwoord 41, 42 en 43
De precieze selectiecriteria en drempelwaarden van het profiel UT001 zijn niet te
reconstrueren op basis van de gevonden documentatie, zie ook het antwoord op vraag
28. Er zijn twee proefleveringen geweest. Bij de eerste proeflevering heeft dit geleid
tot 22 terugmeldingen over 22 personen. Bij de tweede proeflevering is geconstateerd
dat UT001 niet bruikbaar was, vanwege het te grote aantal signalen dat dit opleverde,
en is het dus in de praktijk niet gebruikt. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Vraag 44
Deelt u wat in het op pagina 32 genoemde memo wordt gesteld, namelijk dat het gebruiken
van deze vergelijking een indirecte wijze van het gebruik van nationaliteit is? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 44
Met deze vergelijking kan geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt worden. Ook
personen met een Nederlandse nationaliteit kunnen in het buitenland geboren zijn.
Vraag 45
Vindt u dat er sprake was van voldoende juridische onderbouwing en zwaarwegend belang
om de vergelijking tussen inschrijvingsdatum in Nederland en de geboortedatum toe
te passen? Waarom vindt u dat en waar blijkt dat uit?
Antwoord 45
In de brief van de Staatssecretaris van BZK van 25 maart 2022 is de toepassing van
dit profiel afgekeurd.13 Zie ook de beantwoording van vragen 28 en 29.
Vraag 46, 47 en 48
Welke omschrijvingen zijn in 2015 van het profiel UT001 gehanteerd?
Wat was de «fiscale context» (p. 34) waar de Belastingdienst op doelt als de dienst
stelt dat de omschrijvingen niet juist zouden zijn?
Is geboorteland toegepast als indicator van (eerdere) versies van UT001?
Antwoord 46, 47 en 48
De onderzoekers constateren dat niet precies vastgesteld kan worden welke selectiecriteria
in 2015 zijn gehanteerd. Ook uit de aanvullende documenten is niet precies vast te
stellen welke selectiecriteria gebruikt zijn, zie ook het antwoord op vraag 28. Omdat
de onderbouwing van de beantwoording door de geïnterviewden niet is gearchiveerd of
gevraagd binnen het onderzoek, is nu niet meer te reconstrueren op basis van welke
onderbouwing men bepaalde uitspraken heeft gedaan.
Vraag 49
Klopt het dat de verwijzingen naar nationaliteit die zijn opgenomen in definities
uit de tijd stammen van het RCF (p. 35)? Hoe speelde nationaliteit een rol in de profilering
van het RCF en wat was hierbij de onderbouwing? Waarom was dit toegestaan?
Antwoord 49
Dat is ons niet bekend. Het is op basis van de beschikbare documentatie niet te achterhalen
of deze suggestie juist is. Zie verder met betrekking tot het RCF het antwoord op
vragen 21 tot en met 24.
Vraag 50
Op welke wijze is UT001 in de verschillende rondes proefleveringen toegepast?
Antwoord 50
Uit het rapport volgt dat in 2015 twee proefleveringen hebben plaatsgevonden met signalen
uit het betreffende profiel, waarbij in de eerste proeflevering in totaal 22 signalen
(over 22 personen) zijn geleverd aan drie gemeenten. De tweede proeflevering heeft
niet tot levering van signalen op basis van profiel UT001 aan gemeenten geleid. Het
profiel is daarna niet meer gebruikt en de proef is vervolgens definitief stopgezet.
De onderzoekers concluderen vervolgens dat er naar aanleiding van 15 van de 22 signalen
(administratieve) adresonderzoeken zijn uitgevoerd door de gemeenten, maar dat er
geen adreswijzigingen (aanpassingen in de registratie) hebben plaatsgevonden. De in
onderzoek genomen signalen van UT001 hebben volgens de onderzoekers niet geleid tot
gevolgen voor individuele burgers. Welke selectiecriteria zijn gebruikt voor de totstandkoming
van beide proefleveringen is niet meer te reconstrueren.
Vraag 51
Vindt u dat de 77 personen die als signaal zijn geclassificeerd (p. 37) zijn geprofileerd
op basis van hun geboorteland? Waarom vindt u dit?
Antwoord 51
De onderzoekers constateren dat niet precies vastgesteld kan worden welke selectiecriteria
in 2015 zijn gehanteerd. Ook uit de aanvullende documenten is niet precies vast te
stellen welke selectiecriteria gebruikt zijn. Er is in één van de omschrijvingen sprake
van een vergelijking van geboortedatum en eerste adresinschrijving in Nederland. Hiermee
wordt een onderscheid gemaakt tussen geboren binnen Nederland en buiten Nederland.
Met een dergelijke vergelijking kan niet op een specifiek geboorteland geselecteerd
worden; het gaat om personen die niet in Nederland geboren zijn.
Vraag 52
Deelt u de mening dat er naar aanleiding van de eerste proeflevering geen aanleiding
is om te veronderstellen dat onderzoek naar signalen op basis van UT001 betrekking
heeft gehad op meer dan 22 personen? Hoe kunnen we dat zeker weten, gezien de slechte
informatiehuishouding en de gebrekkige medewerking van de Belastingdienst?
Antwoord 52
Wij delen die mening. Er is geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te
komen dan de forensisch accountant.14
Vraag 53
Klopt het dat de juistheid en volledigheid van de ingevoerde gegevens niet vastgesteld
kan worden (p. 39)? Klopt het derhalve dan ook dat er meer dan 22 personen geprofileerd
kunnen zijn door UT001?
Antwoord 53
Er is geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de forensisch
accountant.15 Wij verwijzen in dit verband naar de conclusie van de onderzoekers dat de toepassing
van het profiel UT001 heeft geresulteerd in 22 terugmeldingen (over 22 personen).16
Vraag 54
Welke aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de eerste proeflevering (p. 39)
en kunt u daarin specifiek ingaan op UT001?
Antwoord 54
Op basis van de beschikbare informatie is dit niet te reconstrueren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
A. de Vries, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.