Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 425 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen)
Nr. 6
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 18 oktober 2023
Inhoudsopgave
1. Algemeen
1
2. Aanleiding
1
3. De codificatie van het Nederlandse kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen
3
4. Kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen: twee aanvullende methoden
3
5. Codificatie
5
6. Wijzigingen in wetgeving
6
7. Overgangsrecht bij het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open
                              cv
                           
7
8. Budgettaire aspecten
8
9. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
9
10. Uitvoeringskosten Belastingdienst
9
11. Doelmatigheid en doeltreffendheid, monitoring en evaluatie
10
12. Artikelsgewijze toelichting
10
1. Algemeen
               
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
                  leden van de fracties van de VVD, D66, de BBB, het CDA en het lid Omtzigt.
               
2. Aanleiding
               
De leden van de fractie van de VVD vragen welke kwalificatieverschillen als gevolg
                     van het voorstel naar verwachting worden voorkomen. Kwalificatieverschillen zijn aan
                     de orde als het ene land een lichaam als niet-zelfstandig belastingplichtig beschouwt
                     (transparant, de achterliggende participanten worden als belastingplichtigen beschouwd),
                     terwijl een ander land dat lichaam als zelfstandig belastingplichtig beschouwt (ook
                     wel aangeduid als: niet-transparant). Hierdoor kunnen zogenoemde hybridemismatches
                     ontstaan. Hybridemismatches zijn situaties waarin een belastingvoordeel kan worden
                     behaald door de verschillen in de fiscale behandeling van lichamen, instrumenten,
                     vaste inrichtingen of vestigingsplaatsen tussen verschillende stelsels van winstbelasting
                     te benutten. Dit kan resulteren in enerzijds (economisch) dubbele belasting en anderzijds
                     in dubbele aftrek of aftrek zonder dat deze kosten bij een ander in de belastingheffing
                     worden betrokken.
                  
Het wetsvoorstel voorziet in voorkoming van kwalificatieverschillen door de zelfstandig
                     belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (open cv) af te schaffen. Uit
                     de praktijk blijkt dat de kwalificatie door Nederland van de cv – en daarmee vergelijkbare
                     internationale rechtsvormen – internationaal gezien uit de pas loopt. Daarnaast worden
                     kwalificatieverschillen voorkomen door introductie van de symmetrische methode op
                     basis waarvan voor de kwalificatie van bepaalde in het buitenland gevestigde lichamen
                     wordt aangesloten bij de fiscale kwalificatie in het buitenland.
                  
Deze leden vragen voorts hoe het onderhavige wetsvoorstel zich verhoudt tot de wetsvoorstellen
                  Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling en
                  Wet aanpassing fiscale beleggingsinstellingen. In zowel het onderhavige wetsvoorstel
                  als het wetsvoorstel Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling
                  komt het internationaal ongebruikelijke toestemmingsvereiste te vervallen. Door het
                  vervallen van dit vereiste wordt in dit wetsvoorstel de open cv afgeschaft en wordt
                  in het andere wetsvoorstel de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast.
                  Daarnaast kennen beide wetsvoorstellen vergelijkbaar overgangsrecht voor belastingplichtigen
                  die anticiperend op het vervallen van de belastingplicht van de open cv en de aanpassing
                  van de definitie van het fgr gaan herstructureren.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen bij welke rechtsvormen en uit welke landen
                     in de praktijk verschillen in kwalificatie van de rechtsvormen optreden. Samen met
                     de leden van fractie van D66 vragen zij in hoeveel gevallen kwalificatieverschillen
                     een rol spelen. In hoeveel gevallen er sprake is van een hybridemismatch is niet bekend
                     omdat dit niet systematisch wordt bijgehouden door de Belastingdienst. In de praktijk
                     zijn het vooral personenvennootschappen, die tot een verschil in kwalificatie leiden
                     met hybridemismatches tot gevolg. Bij de personenvennootschappen gaat het dan in de
                     regel om buitenlandse rechtsvormen die met een cv overeenkomen (cv-achtigen), zoals
                     een Limited Partnership, aangezien die veelal gebruikt worden in internationale structuren.
                     Ondanks dat veel van deze structuren gebruikmaken van Limited Partnerships, gaat het
                     niet alleen om Limited Partnerships naar het recht van het Verenigd Koninkrijk of
                     één van de staten van de Verenigde Staten, maar ook om cv-achtigen naar het recht
                     van andere landen waar de multinationale onderneming actief is. Deze kwalificatieverschillen
                     worden vooral veroorzaakt door het toestemmingsvereiste van de open cv. Met dit wetsvoorstel
                     komt dat toestemmingsvereiste te vervallen, waarmee het wetsvoorstel – in antwoord
                     op de vraag van de leden van de fractie van de VVD daarover – geschikt is om kwalificatieverschillen
                     te voorkomen.
                  
Een ander voorbeeld van rechtsvormen die tot kwalificatieverschillen leiden zijn de
                     buitenlandse rechtsvormen die zowel kenmerken van zogenoemde kapitaalvennootschappen
                     als van personenvennootschappen hebben. De Limited Liability Partnership naar het
                     recht van het verenigd Koninkrijk is hier een voorbeeld van. Deze rechtsvormen hebben
                     geen Nederlands equivalent en leiden in de regel dan ook tot discussies over de vraag
                     of er sprake is van een transparant of niet-transparant lichaam. In voorkomende gevallen
                     wordt deze discussie door de rechter beslist. Doordat het wetsvoorstel ook de fiscale
                     behandeling van deze niet-vergelijkbare rechtsvormen regelt, worden genoemde discussies
                     zoveel mogelijk vermeden en ontstaat er rechtszekerheid. Aangezien wordt voorgesteld
                     om bij de in het buitenland gevestigde niet-vergelijkbare rechtsvormen de fiscale
                     behandeling van dat lichaam in dat buitenland te volgen (symmetrische methode), worden
                     op deze manier voor deze gevallen eveneens kwalificatieverschillen voorkomen. Het
                     kabinet is dan ook van mening dat het wetsvoorstel doeltreffend is.
                  
De leden van de fractie van de VVD vragen of buitenlandse personenvennootschappen
                  gedurende 2024 als opbrengstgerechtigden van dividenden kunnen worden aangemerkt.
                  Het is mogelijk dat er buitenlandse personenvennootschappen momenteel als opbrengstgerechtigde
                  voor de dividendbelasting worden aangemerkt die door inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
                  niet langer als opbrengstgerechtigde worden aangemerkt. In dat laatste geval geldt
                  per 1 januari 2025 dat de achterliggende participant of de achterliggende participanten
                  van die buitenlandse personenvennootschappen als opbrengstgerechtigde worden aangemerkt.
               
3. De codificatie van het Nederlandse kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen
               
De leden van de fractie van de VVD vragen uit welke hoek kritiek is geuit op het toestemmingsvereiste.
                  Onder andere bij de behandeling van de implementatiewetgeving van ATAD21 waarmee de hybridemimatchmaatregelen in de vennootschapsbelasting zijn geïntroduceerd
                  en de Wet bronbelasting 2021 is in de Tweede Kamer aandacht gevraagd voor aanpassing
                  van het kwalificatiebeleid.2 Dit is mede naar aanleiding van een oproep door belangengroepen (de Nederlandse Orde
                  van Belastingadviseurs en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen)
                  om het Nederlandse kwalificatiebeleid, en dan met name het internationaal afwijkende
                  toestemmingsvereiste bij de kwalificatie van (buitenlandse) cv(achtige) te herzien.
                  Voorgaande heeft geleid tot de toezegging van het kabinet om het Nederlandse kwalificatiebeleid
                  te herzien. Meer in het algemeen wordt er ook al jaren door (belasting)wetenschappers
                  in de literatuur aandacht gevraagd voor dit onderwerp.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom bij het fonds voor gemene rekening
                  een ander criterium wordt aangehouden om als niet-transparant te kunnen worden aangemerkt.
                  Het fgr is in de vennootschapsbelasting opgenomen om beleggingsmaatschappijen die
                  als rechtsvorm de naamloze vennootschap (nv) hebben en de «open beleggingsfondsen»
                  gelijk te behandelen. Open beleggingsfondsen vervullen in het maatschappelijk verkeer
                  eenzelfde functie als nv’s. Het fgr als zelfstandig belastingplichtig lichaam komt,
                  in tegenstelling tot de open cv, niet te vervallen om ook in de toekomst open beleggingsfondsen
                  en beleggingsmaatschappijen die nv zijn voor de vennootschapsbelasting gelijk te behandelen.
                  Om het feitelijke gebruik van het fgr meer in overeenstemming te brengen met het doel
                  stelt het kabinet voor om deze definitie aan te passen.
               
4. Kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen: twee aanvullende methoden
               
De leden van de fractie van de VVD vragen welke van de twee aanvullende kwalificatiemethoden
                  in de praktijk het vaakst zal worden toegepast. De aanvullende kwalificatiemethoden
                  bieden uitkomst voor de situatie dat een buitenlands lichaam een rechtsvorm heeft
                  die niet vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm (hierna: niet-vergelijkbaar
                  lichaam). Indien zo een lichaam in Nederland is gevestigd, wordt op basis van de vaste
                  methode dit lichaam volledig vennootschapsbelastingplichtig. Indien het niet-vergelijkbare
                  lichaam niet in Nederland is gevestigd dan is de symmetrische methode van toepassing.
                  Bijvoorbeeld om te bepalen of er sprake is van buitenlandse belastingplicht in de
                  vennootschapsbelasting (als het buitenlandse niet-vergelijkbare lichaam Nederlands
                  inkomen geniet). Het gaat in beide aanvullende kwalificatiemethoden enkel om naar
                  buitenlands recht opgerichte of aangegane lichamen. Aangezien naar buitenlands recht
                  opgerichte of aangegane lichamen veelal in het buitenland gevestigd zijn, is de verwachting
                  dat in meeste gevallen de symmetrische methode zal worden toegepast.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel niet-vergelijkbare buitenlandse
                  lichamen in Nederland zijn gevestigd. Het is niet precies bekend hoeveel belastingplichtigen
                  onder de (nieuwe) omschrijving van het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel
                  h, Wet Vpb 1969 zullen gaan vallen. Wel blijkt uit de praktijk dat het met name gaat
                  om Limited Liability Partnerships opgericht naar het recht van het Verenigd Koninkrijk.
               
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe andere landen met de fiscale kwalificatieproblematiek
                     omgaan. Ook andere landen maken gebruik van één of meerdere van de vier gebruikelijke
                     kwalificatiemethoden; rechtsvormvergelijking-, keuze-, vaste- of symmetrische- methode.
                     Uit de literatuur blijkt het volgende.3
Het vergelijken van rechtsvormen is de meest voorkomende methode, zeker in lidstaten
                     van de Europese Unie. Zo hanteren België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg
                     en Oostenrijk een methode gebaseerd op rechtsvormvergelijking. Ook het Verenigd Koninkrijk
                     hanteert die methode. Het zogenoemde check-the-box systeem in de Verenigde Staten
                     is een voorbeeld van de keuze methode. De vaste methode wordt op verschillende manieren
                     ingevuld. Zo zijn voor bijvoorbeeld Australië en Nieuw-Zeeland alle buitenlandse personenvennootschappen
                     transparant en alle rechtspersonen niet-transparant en daarmee zelfstandig belastingplichtig.
                     Ook Italië gebruikt de vaste methode; alle buitenlandse rechtsvormen zijn zelfstandig
                     belastingplichtige lichamen. De symmetrische methode wordt door bijvoorbeeld Spanje
                     en Zweden gebruikt naast de methode van rechtsvormvergelijking.
                  
De leden van de fractie van het CDA vragen of er ondanks het wetsvoorstel hybridemismatches
                  blijven bestaan en of die door de hybridemismatchmaatregelen van ATAD2 worden aangepakt.
                  Hybridemismatches die het gevolg zijn van het internationaal ongebruikelijke toestemmingsvereiste
                  van de open cv worden met het onderhavige wetsvoorstel beëindigd. In voorkomende gevallen
                  kunnen nog steeds kwalificatieverschillen aan de orde zijn. Hierbij kan gedacht worden
                  aan de situatie waarin een in Nederland gevestigd lichaam dat zelfstandig belastingplichtig
                  is voor de vennootschapsbelasting door het buitenland als transparant wordt beschouwd.
                  Een voorbeeld hiervan is het hiervoor genoemde check-the-box systeem dat de Verenigde
                  Staten hanteert, waarbij er gekozen kan worden om de Nederlandse besloten vennootschap
                  (bv) vanuit de Verenigde Staten als transparant lichaam te zien. De eventuele belastingderving
                  als gevolg van deze -ook nu al bestaande – kwalificatieverschillen wordt voorkomen
                  door de hybridemismatchmaatregelen in de vennootschapsbelasting die volgen uit ATAD2.
               
De leden van de fractie van de BBB vragen naar voorbeeld 3 van de symmetrische methode
                  in de memorie van toelichting en vragen of het minder aantrekkelijk wordt om met Nederlandse
                  ondernemingen in zee te gaan. De symmetrische methode biedt kortgezegd een oplossing
                  voor de situatie dat er sprake is van een buitenlandse rechtsvorm, die inwoner is
                  van een andere staat en niet vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm. In dat
                  geval wordt de fiscale kwalificatie van de staat waarin het buitenlandse lichaam inwoner
                  is (in het geval van voorbeeld 3: Duitsland) gevolgd. Kortom, er ontstaan dan dus
                  ook geen fiscale kwalificatieverschillen tussen, in dit geval, Nederland en Duitsland.
                  De kwalificatiemethoden leiden dus niet tot een verslechtering van de Nederlandse
                  concurrentiepositie en de werkgelegenheid.
               
5. Codificatie
               
De leden van de fractie van de BBB vragen waarom de zinsmede «en andere vennootschappen
                  welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen in verdeeld» door dit wetsvoorstel
                  overbodig wordt. De reden voor het laten vervallen van de zinsnede «en andere vennootschappen
                  welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» is tweeledig. Ten eerste
                  heeft die zinsnede door de in het wetsvoorstel voorgestelde codificatie van de rechtsvormvergelijkingsmethode
                  geen functie meer bij het bepalen van de belastingplicht. Op basis van deze zinsnede
                  in samenhang met de jurisprudentie zijn onder de huidige wet in Nederland gevestigde
                  buitenlandse lichamen waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een nv of
                  bv momenteel belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Dergelijke lichamen
                  zijn na de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen binnenlands
                  of buitenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode.
               
Ten tweede bewerkstelligt het vervallen van deze zinsnede dat personenvennootschappen,
                  die op grond van de jurisprudentie4 materieel een in aandelen verdeeld kapitaal lijken te hebben en daardoor vergelijkbaar
                  zijn met kapitaalvennootschappen als de nv of bv, niet langer zelfstandig belastingplichtig
                  voor de vennootschapsbelasting zijn. Die, naar huidig recht beoordeeld, zelfstandig
                  belastingplichtige personenvennootschappen kunnen vormgegeven zijn als maatschap,
                  vof of een daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsvorm. Op grond van bestaande jurisprudentie
                  geldt voor deze personenvennootschappen een dubbele voorwaarde om zelfstandig belastingplichtig
                  voor de vennootschapsbelasting te zijn: i) de participaties in die personenvennootschap
                  dienen – maatschappelijk gezien – overeen te komen met aandelen (vergelijkbaar met
                  de aandelen in een nv) en ii) voor de vervreemding van die participaties door een
                  van de vennoten is geen toestemming van de andere vennoten vereist. Vanwege het algeheel
                  vervallen van het toestemmingsvereiste (voor de open cv en het fgr) is ervoor gekozen
                  om ook de zelfstandige belastingplicht van de genoemde personenvennootschappen te
                  laten vervallen. Voor de situaties dat deze personenvennootschappen in het buitenland
                  zijn gevestigd en in de regel aldaar fiscaal als transparant lichaam worden beschouwd,
                  wordt ook hier een kwalificatieverschil en hybridemismatch voorkomen.
               
6. Wijzigingen in wetgeving
               
De leden van de fractie van D66 vragen naar de overwegingen bij de keuze voor de vaste-
                     en symmetrische methode, en vragen in hoeveel gevallen deze methoden een uitkomst
                     zullen bieden. De huidige kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen volgt beleidsmatig
                     op grond van de jurisprudentie de rechtsvormvergelijkingsmethode. Bij deze methode
                     wordt de buitenlandse rechtsvorm fiscaal op dezelfde wijze in de Nederlandse heffing
                     betrokken als de meest vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm. Inherent aan dit systeem
                     is dat, indien er geen Nederlands equivalent kan worden gevonden, de buitenlandse
                     rechtsvorm niet gekwalificeerd kan worden. Het behoud van de huidige Nederlandse kwalificatiemethode
                     voor buitenlandse lichamen (de rechtsvormvergelijkingsmethode) verdient echter de
                     voorkeur volgens het kabinet, aangezien deze methode volgt uit de (EU) jurisprudentie
                     en in de meeste situaties adequaat werkt bij de aanpak van kwalificatievraagstukken.
                     Daarbij kiest het kabinet ervoor om alleen voor de gevallen dat het buitenlandse lichaam
                     een rechtsvorm heeft dat niet vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm aanvullende
                     kwalificatiemethoden te introduceren. Gangbare methoden die verder bestaan zijn de
                     keuze-methode, de vaste methode en de symmetrische methode. Bij de keuze-methode mag
                     het buitenlandse lichaam zelf een keuze maken of het als fiscaal transparant of als
                     niet-transparant wenst te worden aangemerkt. Het kabinet acht de keuze-methode niet
                     wenselijk omdat de verwachting is dat dit in voorkomende gevallen leidt tot ongewenste
                     structuren, waarin kwalificatieverschillen worden geoptimaliseerd. Ook is een dergelijke
                     methode voor de uitvoering complexer dan de door het kabinet gekozen methoden (vaste-
                     en symmetrische methode). Door de introductie van de vaste- en symmetrische methode
                     zullen buitenlandse lichamen met een rechtsvorm die niet vergelijkbaar is met een
                     Nederlandse rechtsvorm voor Nederlandse fiscale doeleinden altijd fiscaal gekwalificeerd
                     kunnen worden. Dit is zeer wenselijk omdat dit zowel voor belastingplichtigen als
                     de Belastingdienst rechtszekerheid geeft.
                  
Ter verdere invulling van de rechtsvormvergelijkingsmethode wordt een algemene maatregel
                     van bestuur (amvb) opgesteld. Deze amvb zal niet alleen nadere regels voor de rechtsvormvergelijking
                     bevatten, maar bevat ook een lijst met gekwalificeerde buitenlandse rechtsvormen.
                     Daarin wordt ook aangeven welke buitenlandse rechtsvormen als niet-vergelijkbaar worden
                     gekwalificeerd. Op basis van de voorgestelde wet kunnen deze niet-vergelijkbare lichamen
                     als gevolg van de vaste of symmetrische methode al dan niet zelfstandig belastingplichtig
                     zijn. Het is daarbij de verwachting dat slechts een gering aantal buitenlandse rechtsvormen
                     niet vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm.
                  
De leden van de fractie van D66 vragen inzicht te geven in hoeveel de opbrengsten
                  aan vennootschapsbelasting zullen afnemen en hoeveel de opbrengsten aan inkomstenbelasting
                  zullen stijgen. Het is uit de gegevens van de Belastingdienst niet af te leiden wie
                  de commanditaire vennoten van de cv’s zijn. Alleen de beherende vennoten worden geregistreerd.
                  In de situatie dat de commanditaire vennoot een vennootschapsbelastingplichtig lichaam
                  is, zoals een besloten vennootschap, zal de heffing in de vennootschapsbelastingsfeer
                  blijven plaatsvinden. In dat geval is er sprake van verlegging van de vennootschapsbelastingplicht
                  van de ene vennootschapsbelastingplichtige naar de andere vennootschapsbelastingplichtige
                  en is er derhalve ook geen verschuiving van vennootschapsbelasting naar inkomstenbelasting.
                  Er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit tot meer of minder heffing leidt. In
                  een situatie dat een commanditaire vennoot een natuurlijk persoon of een personenvennootschap
                  woonachtig/gevestigd in Nederland is, zal het rendement uit de cv in principe in de
                  inkomstenbelasting, via box 1 of box 3, in de heffing betrokken worden. Het is onbekend
                  welk deel van de vennoten dit betreft.
               
De leden van de fractie van D66 vragen naar de belastingdrukgevolgen van het wetsvoorstel
                  voor cv’s. Het kabinet merkt op dat als gevolg van het wetsvoorstel alle cv’s – behoudens
                  bijzondere gevallen – als transparant worden gekwalificeerd voor Nederlandse belastingdoeleinden
                  en dus niet langer zelfstandig belastingplichtig zullen zijn. In het voorstel bedraagt
                  de belastingdruk voor de transparante cv’s per 2025 derhalve nihil. In plaats daarvan
                  worden – als gevolg van de fiscale transparantie – de bezittingen en schulden, opbrengsten
                  en kosten, onderscheidenlijk uitgaven van de cv bij de commanditaire vennoten in de
                  belastingheffing betrokken. Het is de verwachting dat de belastingdruk in de open
                  cv – gemiddeld gezien – ongeveer even hoog is als bij de commanditaire vennoten, aangezien
                  deze met gebruikmaking van de doorschuifregeling van het overgangsrecht ook vennootschapsbelastingplichtig
                  zijn. Mede daarom heeft het voorstel van wet geen budgettair effect.
               
Deze leden vragen voorts of het de verwachting is dat het aantal cv’s zal verminderen.
                  Het doel van dit wetsvoorstel is niet is om de rechtsvormkeuze te beïnvloeden, maar
                  om kwalificatieverschillen te voorkomen. Het is derhalve niet het doel om het aantal
                  cv’s te verminderen.
               
De leden geven aan dat het einde van de open cv tot gevolg heeft dat er over de eindafrekeningswinst
                  afgerekend zal moeten worden door de cv, wanneer er sprake is van ten minste één subjectief
                  vrijgestelde cv. Deze leden vragen of het kabinet in beeld heeft of dit betaalbaar
                  is voor cv’s of dat beherende vennoten hierdoor schade lopen doordat activa verkocht
                  zal moeten worden, ondanks de tienjaarstermijn? Uit een analyse van de balansen van
                  de open cv over de periode 2017–2021 geldt dat gemiddeld ongeveer 26% van de balans
                  bestaat uit liquiditeiten, effecten, of financiële vaste activa. Het is daarom de
                  verwachting dat de vennoten over een tijdsperiode van 10 jaar voldoende liquiditeiten
                  hebben om de eindafrekeningswinst te kunnen voldoen.
               
7. Overgangsrecht bij het vervallen van de zelfstandige belastingplicht van de open
                  cv
               
De leden van de fractie van D66 vragen naar het overgangsrecht voor de bedrijfsopvolgingsregeling
                     (BOR). Het overgangsrecht voor de BOR regelt, kortgezegd, dat een commanditaire vennoot
                     als gevolg van de wetswijzigingen de BOR nog steeds kan toepassen. Door dit wetsvoorstel
                     zal namelijk het aandeel in de cv veranderen in een medegerechtigdheid. Voor de medegerechtigdheid
                     gelden extra voorwaarden om de BOR toe te kunnen passen. Aan deze extra voorwaarden
                     kan de commanditaire vennoot niet voldoen, omdat vroeger geen sprake was van een medegerechtigdheid
                     maar van een aandeel in een cv waar deze extra voorwaarden niet voor golden. Door
                     het voorgestelde overgangsrecht vormen deze extra voorwaarden die als gevolg van dit
                     wetsvoorstel plotseling zouden gaan gelden geen belemmering voor het toepassen van
                     de BOR.
                  
Het andere deel van het overgangsrecht ziet op de bezits- en voortzettingseis. Dit
                     overgangsrecht zorgt ervoor dat dit wetsvoorstel niet tot gevolg heeft dat niet (meer)
                     aan de bezitseis of het voortzettingsvereiste wordt voldaan.5
Het lid Omtzigt vraagt of de termijn voor het overgangsrecht niet verlengd zou moeten
                     worden vanwege de verwerkingstermijn van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel.
                     Het overgangsrecht voor de overdrachtsbelasting, waarvan wordt voorgesteld dat het
                     per 1 januari 2024 in werking treedt, geldt alleen als de open cv tot stand is gekomen
                     voor bekendmaking van het wetsvoorstel op 19 september 2023, 15:15 uur. De vrijstelling
                     is tijdelijk en is alleen van toepassing op verkrijgingen als gevolg van gebruikmaking
                     van de aandelenfusiefaciliteit, die uiterlijk op 31 december 2024 moeten plaatsvinden.
                     In de toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven dat voor de beoordeling van wanneer
                     de open cv tot stand is gekomen, voor de toepassing van dit overgangsrecht, het moment
                     van inschrijving van de cv in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bepalend
                     is. Het gaat erom wanneer de inschrijving door de belastingplichtige is gedaan. Niet
                     wanneer die inschrijving door de Kamer van Koophandel is verwerkt. Daarom is het kabinet
                     ook van mening dat het overgangsrecht niet verlengd hoeft te worden. Het is overigens
                     ook mogelijk om op andere manieren aan te tonen dat de open cv bestaat voor eerdergenoemde
                     datum en tijd. Het gaat erom dat op basis van betrouwbare, objectief controleerbare
                     en extern verifieerbare gegevens wordt aangetoond door belastingplichtige dat de open
                     cv tot stand is gekomen voor bekendmaking van dit wetsvoorstel. Andere bewijsmiddelen
                     zijn bijvoorbeeld een schriftelijke instellingsovereenkomst of inbrengakte waar een
                     notaris of een advocaat bij betrokken is geweest. Met alleen de overlegging van een
                     schriftelijke onderhandse overeenkomst zonder aanvullende bewijsmiddelen die zien
                     op het moment van (totstandkoming en) ondertekening van de overeenkomst wordt niet
                     voldaan aan de eis dat de gegevens objectief controleerbaar en extern verifieerbaar
                     zijn.
                  
Het overgangsrecht van het Wetsvoorstel aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde
                     beleggingsinstelling kent een vergelijkbare faciliteit voor de overdrachtsbelasting.
                     Dat overgangsrecht geldt alleen als een fgr tot stand is gekomen voor bekendmaking
                     van dat wetsvoorstel op 19 september 2023, 15:15 uur. In de memorie van toelichting
                     bij dat wetsvoorstel is aangegeven dat voor de beoordeling van wanneer het fgr tot
                     stand is gekomen, voor de toepassing van dat overgangsrecht, het moment van ontvangst
                     van het formulier Aanmelding open fonds voor gemene rekening6 door de Belastingdienst bepalend is. Het kabinet hecht eraan om te vermelden dat
                     voor het aantonen van de totstandkoming van een fgr dezelfde voorwaarden gelden. Indien
                     op basis van betrouwbare, objectief controleerbare en extern verifieerbare gegevens
                     kan worden aangetoond door belastingplichtige dat een fgr tot stand is gekomen voor
                     bekendmaking van dat wetsvoorstel, voldoen ook andere bewijsmiddelen dan eerdergenoemd
                     formulier.
                  
8. Budgettaire aspecten
               
De leden van de fractie van de VVD vragen om een toelichting op de gevallen waarin
                     de kwalificatie als het gevolg van dit wetsvoorstel zal wijzigen.
                  
In de eerste plaats wordt met het wetsvoorstel de bestaande rechtsvormvergelijkingsmethode
                     gecodificeerd. Deze codificatie heeft derhalve geen gevolgen voor de kwalificatie
                     van buitenlandse lichamen met een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse
                     rechtsvorm. Het wetsvoorstel heeft wel gevolgen voor de fiscale kwalificatie van de
                     open cv’s en buitenlandse lichamen die daarmee vergelijkbaar zijn. Daarnaast zullen
                     de aanvullende kwalificatiemethoden die met het wetsvoorstel worden geïntroduceerd
                     in voorkomende gevallen leiden tot een andere kwalificatie dan onder huidig recht.
                     Zo kan de symmetrische methode ertoe leiden dat een nu als transparant gekwalificeerd
                     buitenlands lichaam vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel als niet-vergelijkbare
                     rechtsvorm op grond van het buitenlandse fiscale recht als zelfstandig belastingplichtige
                     aangemerkt wordt. En andersom is ook mogelijk.
                  
Deze leden vragen hoe de verwachte budgettaire opbrengst zich verhoudt tot het doel
                  van het wetsvoorstel om hybridemismatches te voorkomen en vragen wat de belastingderving
                  is die als gevolg van het wetsvoorstel voorkomen wordt. Zoals de leden van de fractie
                  van de VVD terecht opmerken is een belangrijke doelstelling van het wetsvoorstel het
                  voorkomen van hybridemismatches door internationaal meer in de pas te lopen op het
                  gebied van de fiscale kwalificatie van rechtsvormen en in het bijzonder de kwalificatie
                  van buitenlandse rechtsvormen die vergelijkbaar zijn met een cv. De belastingderving
                  als gevolg van hybridemismatches wordt al beperkt door de hybridemismatchmaatregelen
                  die zijn genomen in het kader van ATAD2. Hierdoor zal het wegnemen van de oorzaak
                  van hybridemismatches niet leiden tot minder belastingderving. Het voorkomen van kwalificatieverschillen
                  zorgt er wel voor dat de complexe hybridemismatchbepalingen die in het kader van ATAD2
                  zijn ingevoerd buiten toepassing kunnen blijven in gevallen waar niet langer sprake
                  is van een hybridematch als gevolg van dit wetsvoorstel.
               
9. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
               
De leden van de fractie van de VVD lezen dat het wetsvoorstel geen «noemenswaardige»
                  gevolgen voor de regeldruk zal kennen. Deze leden vragen of het kabinet deze aanname
                  nader kan toelichten en onderbouwen en of ze kunnen toelichten hoe deze aanname zich
                  verhoudt tot de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst. Voor een relatief beperkt
                  aantal belastingplichtigen zal de fiscale kwalificatie als gevolg van dit wetsvoorstel
                  wijzigen. Open cv’s zullen als gevolg van dit wetsvoorstel niet langer zelfstandig
                  belastingplichtig zijn. Daarbij wordt de belastingplicht alleen verlegd. De inschatting
                  is dat de complexiteit van de fiscale situatie voor en na de wetswijzing naar verwachting
                  niet sterk zal veranderen en daarom niet tot een grote wijziging van de regeldruk
                  zal leiden. In de uitvoeringstoets wordt zodoende ook niet uitgegaan van een complexere
                  interactie met burgers/bedrijven.
               
10. Uitvoeringskosten Belastingdienst
               
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de hoogte van de uitvoeringskosten
                  van dit wetsvoorstel. Deze leden vragen naar de verhouding tussen deze uitvoeringskosten
                  en de verwachtte opbrengst van het onderhavige wetsvoorstel en of het wetsvoorstel
                  in de huidige vorm proportioneel is. De leden van de fractie van het CDA en het lid
                  Omtzigt vragen voorts naar de werving door de Belastingdienst naar aanleiding van
                  dit wetsvoorstel. Tegelijkertijd met dit wetsvoorstel zijn meerdere wetswijzigingen
                  aangekondigd die samenhangen met wat er in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Dit
                  betreft meer specifiek wetswijzigingen in het kader van het wetsvoorstellen Wet aanpassing
                  fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling en Wet aanpassing
                  fiscale beleggingsinstellingen. Deze wetsvoorstellen raken meerdere belastingmiddelen
                  en de invordering. Dit maakt de uitvoering complex. Daarnaast wordt als gevolg van
                  de overgangsmaatregelen een toename verwacht van verzoeken tot vooroverleg en gesprekken
                  over verzoeken tot herstructurering en met name verzoeken voor toepassing van de doorschuiffaciliteit.
                  De toename van de capaciteit betreft cumulatief 83 fte verspreid over de periode 2023–2028.
                  Dat is de som van de fte’s die daarvoor in de jaren 2023 (1,3 fte), 2024 (35,3 fte),
                  2025 (20,9 fte), 2026 (12,0 fte) en 2027 en verder (13,4 fte cumulatief) per jaar
                  voor benodigd is. Structureel gaat het in totaal om ongeveer 10 fte verdeeld over
                  verschillende directies, waaronder Particulieren, MKB en Grote Ondernemingen. Het
                  werk zal gedaan moeten worden door met name hoogopgeleide medewerkers. Door de forse
                  wervingsopgave wordt het risico gelopen dat er tijdelijk zal moeten worden geherprioriteerd
                  en medewerkers worden onttrokken aan lopende werkprocessen.
               
11. Doelmatigheid en doeltreffendheid, monitoring en evaluatie
               
De leden van de fractie van de VVD lezen dat in monitoring van het wetsvoorstel niet
                  is voorzien. Deze leden vragen of het kabinet bereid is om dit te heroverwegen ten
                  aanzien van de budgettaire opbrengst van het voorstel en of het kabinet bereid is
                  om de Kamer periodiek te informeren ten aanzien van dit punt. Het voorstel van wet
                  heeft als doel het voorkomen van verschillen in de kwalificatie van lichamen in internationaal
                  verband. Daarmee wordt de oorzaak van hybridemismatches aangepakt. De in dit voorstel
                  voorgestelde maatregelen pakken de oorzaak van het probleem aan. Voor een relatief
                  beperkt aantal belastingplichtigen zal de fiscale kwalificatie als gevolg van dit
                  wetsvoorstel direct wijzigen. Dit geldt in ieder geval voor alle open cv’s die als
                  gevolg van dit wetsvoorstel niet langer zelfstandig belastingplichtig zijn. Daarmee
                  zijn in de toekomst deze situaties niet meer herkenbaar of te monitoren. In monitoring
                  en evaluatie van dit voorstel van wet is daarom dan ook niet voorzien.
               
12. Artikelsgewijze toelichting
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet een overzicht kan geven van
                  de verschillende buitenlandse rechtsvormen waarvoor in Nederland geen vergelijkbare
                  rechtsvorm bestaat. De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen naar de
                  regels die de algemene maatregel van bestuur bij het wetsvoorstel zal stellen voor
                  de beoordeling of een buitenlands lichaam een met een Nederlandse rechtsvorm vergelijkbare
                  rechtsvorm heeft. Het kabinet heeft het voornemen om de amvb uiterlijk het eerste
                  kwartaal van 2024 ter internetconsultatie aan te bieden. De amvb zal niet alleen nadere
                  regels voor de rechtsvormvergelijking van buitenlandse rechtsvormen met Nederlandse
                  rechtsvormen bevatten, maar geeft ook een lijst met reeds gekwalificeerde buitenlandse
                  rechtsvormen. Het uitgangspunt is dat ook buitenlandse rechtsvormen waarvoor geen
                  vergelijkbare Nederlandse rechtsvorm gevonden kan worden, worden toegevoegd aan die
                  lijst.
               
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet signalen uit de praktijk
                     heeft ontvangen dat de uitgestelde inwerkingtredingsdatum tot knelpunten zal leiden
                     doordat de hybridebepaling van de Wet BB 2021 van toepassing is op dividenden per
                     1 januari 2024. De leden vragen of het kabinet de uitbreiding van de Wet BB 2021 alsnog
                     kan uitstellen voor zover deze van toepassing zou zijn op situaties die niet onder
                     de reikwijdte van de Wet BB 2021 hadden gevallen als de relevante onderdelen van dit
                     wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking waren getreden. Het kabinet heeft inderdaad
                     deze signalen ontvangen en acht de uitkomst van de latere inwerkingtreding van dit
                     wetsvoorstel in bepaalde situaties onevenredig. Om die reden voorziet het kabinet
                     in een maatregel bij nota van wijziging om dit ongewenste effect van de latere inwerkingtreding
                     van dit wetsvoorstel weg te nemen. Aanvankelijk had het kabinet het voornemen om dit
                     wetsvoorstel en daarmee het afschaffen van de open cv in werking te laten treden per
                     1 januari 2024. Hierdoor zou in bepaalde situaties bronbelasting op dividenden, die
                     op per 1 januari 2024 in werking treedt, achterwege kunnen blijven. Met de latere
                     inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2025 wordt de bronbelasting in
                     voorkomende gevallen gedurende een periode van één jaar echter wel geheven doordat
                     in Nederland open cv’s fiscaal anders gekwalificeerd worden dan in het buitenland,
                     met kwalificatieverschillen tot gevolg. Belanghebbenden hebben niet voldoende tijd
                     om hierop te anticiperen.
                  
Als gevolg van in de nota van wijziging voorgestelde maatregel wordt in bepaalde situaties
                     vanaf 1 januari 2024 geen bronbelasting op dividenden geheven van de open cv (of een
                     daarmee vergelijkbaar buitenlands lichaam), maar dient bij de achterliggers bepaald
                     te worden of er sprake is van belastingplicht voor de bronbelasting op dividenden.
                  
De leden van de fractie van de VVD om een cijfervoorbeeld waarin uiteen wordt gezet
                  hoe de eindafrekening van het voorgestelde artikel XI plaatsvindt bij een open cv
                  met verrekenbare verliezen van meer dan € 1 miljoen. Daarbij vragen deze leden of
                  artikel XI van het wetsvoorstel zo kan worden aangepast dat de verliesverrekeningsmaatregel
                  geen toepassing vindt ten aanzien van de eindafrekening ingevolge artikel IV. Het
                  wetsvoorstel leidt er onder meer toe dat de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht
                  van de open cv komt te vervallen. Dit resulteert civielrechtelijk niet in een overdracht
                  van vermogensbestanddelen. Om de fiscale claim te behouden, wordt bij fictie geregeld
                  dat een cv die met ingang van 1 januari 2025 niet langer zelfstandig belastingplichtig
                  is alle vermogensbestanddelen aan haar commanditaire vennoten vervreemdt. Eventueel
                  nog openstaande verliezen kunnen worden verrekend met de winst als gevolg van deze
                  vervreemdingsfictie. Het kan zo zijn dat een open cv in het verleden behaalde verliezen
                  niet volledig kan verrekenen als gevolg van artikel 20, tweede lid, Wet op de vennootschapsbelasting
                  1969. Indien de open cv op 1 januari 2025 niet langer zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig
                  is vervallen in beginsel de nog verrekenbare verliezen. Het kabinet voorziet met dit
                  wetsvoorstel ook in overgangsrecht. Om hiervoor in aanmerking te komen kan de open
                  cv samen met de commanditaire vennoten bij de inspecteur een verzoek indienen om toepassing
                  van de door het kabinet geboden doorschuiffaciliteit, mits aan de voorwaarden wordt
                  voldaan. Indien de doorschuiffaciliteit wordt toegepast, treden de commanditaire vennoten
                  met betrekking tot de verkregen vermogensbestanddelen volledig in de plaats van de
                  open cv. Hiermee kan tevens worden voorkomen dat verrekenbare verliezen komen te vervallen.
               
De Staatssecretaris van Financiën,
                  M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën