Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda formele Energieraad 17 oktober 2023
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1037 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 oktober 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over:
– de geannoteerde Agenda formele Energieraad 17 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1036),
– het verslag informele energieraad van 11–12 juli 2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1030),
– het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Energieraad
11–12 juli 2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1028)
– het verslag van de formele Energieraad van 19 juni 2023 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1026),
– de appreciatie Commissievoorstel voor een gecoördineerde opzegging van het ECT door
de Unie en Euratom en Nederlandse inzet COP28 voor Milieuraad 16 oktober (Kamerstuk
22 112, nr. 3767).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 oktober 2023 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 12 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Klink
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de vorige Energieraad van 19 juni
discussie was tussen verschillende lidstaten over de vormgeving van het artikel van
het pakket aan voorstellen voor hervorming van de elektriciteitsmarkt (EMD) over tweerichtingscontracten
(two sided contracts for difference, CfD). Deze leden onderschrijven hierbij dat lidstaten
zoveel mogelijk vrij gelaten moeten worden om te bepalen waar eventuele inkomsten
van tweerichtingscontracten aan worden uitgegeven. Ook volgen zij de richting van
het kabinet dat er geen noodzaak is om tweerichtingscontracten te verplichten.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat er nog discussie bestaan over de mogelijkheden
om CfD’s toe te passen op bestaande kerncentrales.
1
Deze leden zijn teleurgesteld dat de Minister zich wederom niet bij Frankrijk heeft
aangesloten en vraagt om verduidelijking op dit punt.
Antwoord
Waar het gaat om de toepassing van «two-sided contracts for difference» (tweerichtingscontracten
– CfD’s) op bestaande capaciteit, komen de Nederlandse en de Franse positie op sommige
punten overeen. Zo deelt Nederland de Franse positie dat tweerichtingscontracten ook
mogen worden ingezet voor levensduurverlenging van bestaande elektriciteitscentrales,
waaronder kerncentrales. Dit is voor Nederland relevant gezien de voorgenomen levensduurverlenging
van Borssele, ik wil hiervoor geen opties uitsluiten.
Anderzijds verschillen onze posities van elkaar wat betreft het verplichte karakter
van tweerichtingscontracten. Zo is Frankrijk vanaf het begin van de discussie over
de hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt voorstander van het verplicht gebruik
van tweerichtingscontracten bij directe prijssteun, terwijl Nederland voorstander
is van vrijwillige toepassing. Een verplichting beperkt lidstaten onnodig in de ondersteuning
van hernieuwbare en CO2-vrije elektriciteitsproductie. Tweerichtingscontracten kunnen bovendien leiden tot
een hogere subsidiebehoefte en bij een slecht ontwerp tot minder prikkels voor systeemintegratie
en daarmee hogere systeemkosten.
Frankrijk wil bovendien dat de besteding van inkomsten uit tweerichtingscontracten
in de EMD wordt vastgelegd, terwijl Nederland er juist voor pleit om lidstaten zoveel
mogelijk zelf te laten bepalen waar eventuele inkomsten van tweerichtingscontracten
aan worden uitgegeven (conform nationale begrotingsregels), zolang dat past binnen
het bestaande EU-staatssteunkader. De toepassing van tweerichtingscontracten op bestaande
capaciteit kan eventueel leiden tot verstoring van het gelijke speelveld tussen lidstaten.
De mogelijkheid op tweerichtingscontracten toe te passen op bestaande capaciteit verschillen
en daarmee ook de mate waarin lidstaten eventuele inkomsten uit tweerichtingscontracten
kunnen distribueren naar eindafnemers.
De leden van de VVD-fractie lezen dat lidstaten worden verplicht om een kader voor
samenwerking op grensoverschrijdende hernieuwbare projecten op te stellen.
2
Kan de Minister aangeven hoe hij van plan is gebruik te maken van het kader bij grensregio’s?
Antwoord
Een dergelijk kader bestaat (nog) niet. Volgens artikel 9 van de bestaande Richtlijn
voor hernieuwbare energie (RED II) kunnen twee of meer lidstaten samenwerken in alle
soorten gezamenlijke projecten betreffende de productie van elektriciteit, verwarming
of koeling uit hernieuwbare bronnen. Lidstaten worden nu onder de REDIII verplicht
om een kader op te stellen voor eventuele, gezamenlijke projecten. Nederland zal dit
te zijner tijd met interesse bekijken om te bezien welke voordelen het kan opleveren
voor onze grensregio’s grenzend aan Duitsland en/of België. Bij de implementatie van
de REDIII wordt de uitwerking van een dergelijk kader voorbereid. Ik kan op dit moment
niet vooruitlopen op de inhoud daarvan.
3
Is de Minister van plan dit ook toe te passen bij de plannen van Kerkrade, Emmen en
Losser om duurzame stroom uit Duitsland te halen?
Antwoord
Ik ben regelmatig in gesprek met provincies en gemeenten over hoe zij optimaal ondersteund
kunnen worden bij de energietransitie. Zo voer ik nu ook kennismakingsgesprekken met
de nieuwe gedeputeerden. In sommige regio’s zijn er al vaker ideeën geweest over grensoverschrijdende
projecten rondom duurzame opwek. Tot concrete projectvoorstellen heeft het echter
nog niet geleid.
In Kerkrade, Emmen en Losser is momenteel geen sprake van uitgewerkte plannen voor
grensoverschrijdende samenwerking. In gesprekken met de desbetreffende medeoverheden
heb ik de afgelopen jaren wel verkend hoe bestaande ambities voor grensoverschrijdende
samenwerking in de regio gerealiseerd zouden kunnen worden. Dit onder andere naar
aanleiding van de nader gewijzigde motie Paternotte en Sienot (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 70). Dit heeft tot nu toe niet tot concrete projectvoorstellen van medeoverheden geleid.
Afgesproken is dat het ministerie open blijft staan voor gesprekken met de grensregio’s
aan de hand van concrete projectenvoorstellen. Het is mogelijk dat een eventueel kader,
zoals genoemd in Artikel 9 van de RED, richting kan bieden. Hier kan ik echter geen
concrete uitspraken over doen omdat een dergelijk kader nog niet bestaat en het ontbreekt
aan concrete projectvoorstellen.
Voor de volledigheid merk ik op dat Nederland een groot aantal verbindingen met het
buitenland telt (interconnectoren) en dat aangeslotenen op het Nederlandse elektriciteitsnet
in de praktijk al elektriciteit uitwisselen of uit kunnen wisselen met onze omringende
landen, ook in de hiervoor genoemde grensgemeenten. Voor de import van Duitse, hernieuwbare
stroom is geen nieuw kader noodzakelijk.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de ontwikkelingen van de RED-III.
4
Deze leden vragen hoe het staat met de uitwerking van de verplichting van bijmengen
van hernieuwbare brandstoffen?
Antwoord
De voorgestelde wijziging van de Wet milieubeheer voor de implementatie van de REDIII
voor transport is op 3 oktober jl. in internetconsultatie gegaan. Dit document bevat
de voorgestelde systeemkeuzes voor de systematiek energie vervoer, waaronder de reeds
aan de Kamer gecommuniceerde overstap van energiesturing naar CO2-sturing, de overstap naar sectorsturing en het verruimen van inboekmogelijkheden
voor hernieuwbare elektriciteit.
In het najaar zal ook het concept voor het Besluit energie vervoer ter consultatie
worden aangeboden. Hierin zullen, onder andere, de voorstellen voor de hoogte van
de verplichting per sector, en de subdoelen en sublimieten voor de verschillende grondstoffen
worden opgenomen. Begin 2024 zullen beide voorstellen ter behandeling aan de Kamer
worden gestuurd.
5
Welke opgaven krijgt Nederland door deze bijmengverplichting en welke plannen heeft
de Minister hiervoor voorbereid?
Antwoord
De REDIII leidt tot een noodzakelijke stijging van de inzet van hernieuwbare energiedragers
in transport, naast de in het voorjaar al door de Kamer goedgekeurde additionele ambitieverhoging
van 20PJ. Aan de verdere vormgeving van het instrument en exacte verdeling van de
opgave over de verschillende sectoren wordt nu gewerkt. Het doel is om de voorgestelde
aanpassingen van de Wet Milieubeheer en het Besluit energie vervoer begin 2024 met
uw Kamer te delen, en om de nieuwe regelgeving per 1 januari 2025 in te laten treden.
6
Deze leden vragen verder hoe het zit met de versnelde vergunningverlening onder de
RED-III. Welke technieken vallen hieronder?
Antwoord
In de REDIII staat de volgende definitie van hernieuwbare energie: «energie uit hernieuwbare
niet-fossiele bronnen, namelijk windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie
en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, osmose-energie, omgevingsenergie,
getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en
energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas (art.
2 punt 1).»
REDIII biedt daarnaast ook mogelijkheden voor versnelde vergunningverlening voor netwerk-
en opslaginfrastructuurprojecten die nodig zijn voor de integratie van hernieuwbare
energie in het elektriciteitssysteem.
7
Op welke technieken kunnen deze mogelijkheden de transitie in Nederland versnellen?
Antwoord
In principe kan de richtlijn vergunningverlening rond al deze technieken versnellen.
Ik wil de mogelijkheden voor versnellen van REDIII maximaal benutten en denk onder
andere aan projecten gerelateerd aan elektriciteits-infrastructuur en wind op zee.
De komende tijd moet uit de uitwerking blijken waar de versnelling van de transitie
door REDIII precies mogelijk is.
8
Hoe gaat de Minister over tot implementatie van deze mogelijkheden?
Antwoord
Graag wil ik de mogelijkheden van REDIII voor versnelling optimaal benutten. Daarvoor
is het belangrijk om de drie hoofdcategorieën voor versnellen van REDIII te onderscheiden,
te weten:
• Reeds aangemerkte opwek-gebieden: voor deze gebieden is al een plan-MER uitgevoerd
en worden er geen significante negatieve milieueffecten verwacht. Deze gebieden worden
binnen 6 maanden na inwerkingtreding van de REDIII aangewezen.
• Versnelde uitrolgebieden: deze gebieden worden binnen 27 maanden na inwerkingtreding
van REDIII aangewezen.
• Gebieden voor elektriciteits-infrastructuur en opslag.
9
Kan de Minister hierbij een tijdslijn schetsen?
Antwoord
Op 9 oktober jl. heeft bekrachtiging van de REDIII in de Raad plaatsgevonden. 20 dagen
na publicatie in het Publicatie Blad van de Europese Unie zal de REDIII in werking
treden. Dit betekent dat de voorbereiding voor implementatie in volle gang zijn om
de mogelijkheden optimaal te benutten. In het antwoord op de vorige vraag zijn de
verschillende termijnen voor het benutten van de versnellingsmogelijkheden van REDIII
weergegeven.
De leden van de VVD-fractie lezen in de voorlopige inzet voor de COP28 dat het kabinet
zich zal inspannen om de mondiale capaciteit van hernieuwbare te verdriedubbelen en
om de energie-efficiëntie te verdubbelen.
10
Deze leden steunen dit maar vragen het kabinet ook om officieel een standpunt in te
nemen over kernenergie als belangrijk onderdeel van een CO2-vrije energievoorziening. Is het kabinet daartoe bereid?
Antwoord
Nederland ziet een aanvullende rol voor kernenergie om de toekomstige energiemix klimaatneutraal
te maken. Daarom is er door het kabinet besloten om de kerncentrale in Borssele langer
open te houden en zet Nederland de benodigde stappen voor de bouw van twee nieuwe
kerncentrales. Kernenergie is hiermee een aanvulling op de nieuwe hernieuwbare energiecapaciteit.
De Nederlandse positie ten aanzien van kernenergie in de Europese en mondiale kaders
is er daarom op gericht dat er voldoende prikkels in de beleidskaders blijven om nieuwe
capaciteit voor elektriciteitsopwekking te bouwen, waaronder nieuwe kernreactoren
en nieuwe hernieuwbare elektriciteitsopwekking. Om deze woorden kracht bij te zetten,
heb ik al de gezamenlijke verklaring van de Nucleaire Alliantie gesteund waarin specifiek
aandacht wordt gevraagd voor nucleaire energie als belangrijk onderdeel voor het bereiken
van de klimaatdoelen uit het Parijsakkoord. Deze Nederlandse inzet zal ik ook uitdragen
tijdens COP28. Daarnaast wil ik COP28 benutten om goede discussies te voeren over
COP28-thema’s zoals mondiale doelen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie,
loss and damage, klimaatfinanciering en klimaatadaptatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat er voortgang wordt geboekt op het
uittreden uit het Energiehandvestverdrag (ECT). Deze leden staan achter de inzet van
het demissionaire kabinet, om door te gaan met de opzegging door Nederland, parallel
aan de gecoördineerde uittreding door de Europese Unie. Zij hebben hierover nog enkele
vragen.
11
De leden van de D66-fractie vragen of er al meer bekend is over wanneer de onderhandelingen
over de voorstellen zullen beginnen en het Europese krachtenveld dat zich daarbij
aftekent.
Antwoord
Op 7 juli 2023 heeft de Europese Commissie twee voorstellen tot Raadsbesluiten gepubliceerd
waarin zij voorstelt dat de EU en Euratom het ECT opzeggen. Daarnaast heeft de Commissie
haar voorstellen tot Raadsbesluiten waarin een positieve grondhouding werd aangenomen
ten aanzien van de modernisering, ingetrokken. Momenteel is het onduidelijk hoe de
besluitvorming op EU-niveau verder zal verlopen. Een aanzienlijk deel van de EU-lidstaten
heeft te kennen gegeven zelfstandig partij te willen blijven bij het Verdrag. Het
is daarom onzeker of, en hoe lang dit het Europese besluitvormingsproces zal vertragen.
Op dit moment wordt door het EU-voorzitterschap naar een manier gezocht waarop de
wens van deze lidstaten om partij te blijven, zal worden gefaciliteerd. In het licht
van de hierboven toegelichte ontwikkelingen en de wens van het kabinet om het Verdrag
zo snel mogelijk op te zeggen, is het kabinet voornemens om het Verdrag op dit moment
op te zeggen als zelfstandige Verdragspartij. Nederland zet zich in Brussel in voor
een snelle, gecoördineerde uittreding.
12
Verwacht het demissionaire kabinet nog problemen rondom de onderhandelingen nu de
heer Hoekstra Eurocommissaris Klimaat wordt, terwijl zijn partij in Nederland tegenstander
was van uittreding en opzegging van het ECT en de Europese Volkspartij (EVP) in het
Europees Parlement tegen de resolutie voor uittreding stemde?
Antwoord
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 heeft de Europese Commissie reeds
voorstellen gedaan om het ECT op te zeggen. Bovendien heeft het kabinet besloten om
het ECT als zelfstandige Verdragspartij op te zeggen.
13
Heeft het demissionaire kabinet inzicht in hoeveel projecten nu nog worden opgestart,
zodat die nog onder het ECT vallen?
Antwoord
Investeringen die gemaakt worden door een investeerder uit een verdragspartij van
het ECT in energie-gerelateerde economische activiteiten van andere verdragspartij
vallen potentieel onder het verdrag. Deze economische activiteiten en de voorwaarden
voor investeringsbescherming worden gedefinieerd in de verdragstekst van het ECT.
Het kabinet houdt geen overzicht bij van investeringen in Nederland die mogelijk onder
het ECT vallen zolang Nederland nog partij is bij het ECT.
De leden van de D66-fractie hebben ook vragen over fossiele subsidies. Zij zijn blij
met de toezegging van de demissionair Minister voor Klimaat en Energie om de internationale
fossiele subsidies te agenderen bij de aankomende Energieraad en de Kamer over de
uitkomst van de bespreking te informeren.
14
Deze leden verzoeken de Minister om bij deze bespreking de nadruk te leggen op de
risico’s van fossiele subsidies voor de toekomst van de Europese economie. Net als
het ECT staan fossiele subsidies verduurzaming in de weg. Tevens verzoeken zij de
Minister om aandacht te besteden aan de onzichtbare schade van fossiele subsidies,
namelijk jonge, groene bedrijven die niet van de grond kunnen komen omdat de fossiele
subsidies zorgen voor een lock-in van fossiele bedrijven. Tenslotte verzoeken deze
leden de Minister er bij collegaministers op aan te dringen het afschaffen van fossiele
subsidies ook aan te kaarten in andere relevante raadsformaties zoals de Transportraad.
Antwoord
Binnen de Europese Unie en bij collega Ministers zal ik de aankomende tijd aandacht
vragen voor het onderwerp fossiele subsidies, zoals ik ook heb gedaan op de recente
Climate and Energy Summit op 2 oktober jl. in Madrid, georganiseerd door de IEA en
het Spaans voorzitterschap. Ik heb de afgelopen periode ook met meerdere landen bilateraal
contact gehad om dit onderwerp breder onder de aandacht te brengen en tot een gezamenlijke
inzet te komen. Dit betreft landen binnen de Friends of Fossil Fuel Subsidy Reform
maar ook andere landen die internationaal aandacht vragen voor uitfasering van fossiele
subsidies.
Specifiek op de Milieuraad zal ik het benoemen in de context van de raadsconclusies
van COP28. Ik zal hierbij de volgende drie punten inbrengen:
i. de noodzaak om transparantie te krijgen over de fiscale en niet-fiscale voordelen
die worden gegeven aan het gebruik van fossiele brandstoffen;
ii. inclusie van het onderwerp in de EU inzet richting COP28; en
iii. het belang van gelijk optrekken bij het nemen van nationale maatregelen.
15 en 16
De leden van de D66-fractie vragen de Minister uit te wijden over zijn plan en inzet
over hoe uitvoering te geven aan de motie-Paternotte/Bontenbal over het tot diplomatiek
speerpunt maken van het afschaffen van internationale subsidies (Kamerstuk 36 410, nr. 22). Zij vragen de Minister in te gaan op de resultaten van deze inzet in het verslag
van de energieraad.
Antwoord vraag 15 en 16
Zoals 5 oktober jl. aan de Kamer gecommuniceerd (Kamerbrief Nederlandse inzet COP28
voor Milieuraad 16 oktober 2023(Kamerstuk 31 793, nr. 254)) zal Nederland in de Milieuraad aandacht vragen voor het onderwerp fossiele subsidies.
Een groot gedeelte van de Nederlandse fossiele subsidies hebben hun oorsprong in internationale
afspraken. Voor Nederland is het belangrijk dat deze afspraken worden aangepast. Samenwerking
met andere landen is nodig voor het behoud van een internationaal gelijk speelveld,
in EU-verband en mondiaal. De motie van de leden Paternotte en Bontenbal roept het
kabinet op om hier een speerpunt van te maken (Kamerstuk 36 410, nr. 22). Nederland zal daarom de komende periode landen vragen mee te helpen om internationale
afspraken te wijzigen en zal dit punt actief inbrengen bij de milieu en Energieraad.
Uw Kamer ontvangt een update met het verslag van de Energieraad.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Europese Commissie overweegt het tijdelijke
platform voor gemeenschappelijke gasaankopen een permanent karakter te geven.
17
Deze leden vragen naar de positie van het kabinet inzake dit signaal.
Antwoord
In mijn brief van 5 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 449) ben ik ingegaan op het EU Energieplatform, AggregateEU en de deelname van (Nederlandse) partijen hierin. Ik heb toegelicht dat momenteel
op voorstel van de Europese Commissie wordt bezien of het wenselijk is om één of meer
maatregelen van Verordening 2022/2576, waaronder het EU Energieplatform, op te nemen
in het zogenaamde Decarbonisatiepakket. In het Decarbonisatiepakket wordt de bestaande
wetgeving voor de regulering van de gasmarkt momenteel herzien en verbreed naar andere
gassen, inclusief waterstof. De opname van het EU Energieplatform in het Decarbonisatiepakket
zou het EU Energieplatform een permanent karakter geven. Over dit pakket vinden momenteel
de finale onderhandelingen plaats tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese
Commissie.
In mijn brief van 5 oktober 2023 heb ik toegelicht dat het kabinet niet onwelwillend
staat tegen het permanent maken van het EU Energieplatform, maar dat dit moet gebeuren
op basis van een gedegen analyse. De Commissie heeft inmiddels haar evaluatierapport
van Verordening (EU) 2022/2576 gepubliceerd. Volgens de Commissie heeft het EU Energieplatform
in de eerste twee rondes de belangstelling van veel marktdeelnemers gewekt wat erop
wijst dat marktdeelnemers mogelijk interesse hebben voor een vergelijkbaar, maar vrijwillig
platform. Het kabinet vindt het belangrijk dat eventuele deelname aan het EU Energieplatform
gebaseerd is op vrijwilligheid en dat overheden, die zelf geen gas inkopen, niet kunnen
worden verplicht om te zorgen voor een minimale deelname. Daarnaast vindt het kabinet
het belangrijk dat de gezamenlijke inkoop zich verder verbreedt naar het aangaan van
lange termijncontracten. Dit kan de leveringszekerheid van gas voor de Europese Unie
ten goede komen.
De leden van de D66-fractie constateren dat afnameverplichting voor waterstof aanzienlijk
is beperkt in ambitie. Voor toekomstige waterstofproducenten is onder deze verplichting
veel onzekerheid over hun toekomstige markt.
18
Herkent de Minister dit probleem, hoe wil hij de onzekerheid doorbreken?
Antwoord
Ja dit probleem herken ik, met de kanttekening dat ik tot op heden nooit een bepaald
ambitieniveau heb afgegeven met betrekking tot de nationale implementatie van de afnameverplichting.
Samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat werk ik aan meerdere instrumenten om (toekomstige) waterstofproducenten
meer zekerheid te geven. Naast beoogde verplichtingen voor de industrie en de mobiliteit
zie ik ook een belangrijke rol voor subsidies voor elektrolyseprojecten en vraagsubsidies,
om waterstofproducenten zekerheid over de verwachte inkomsten te geven. U krijgt binnenkort
meer informatie over deze instrumenten in een volgende brief over vormgeving instrumentarium
hernieuwbare waterstof.
19
Denkt de Minister aan een nationaal verhoogde ambitie op inzet van groene waterstof?
Antwoord
De keuze voor een nationaal verhoogde ambitie kan in mijn ogen niet losstaan van een
besluit over de maatvoering van nationale instrumenten, inclusief beschikbare subsidies.
Die keuze is wat mij betreft aan een volgend kabinet.
Deze leden merken op dat eigen productie en import van waterstof nog op gang moeten
komen, waarbij deze twee zaken ook van invloed zijn op elkaar.
20
Hoe gaat de Minister sturen op de verhouding tussen binnenlandse productie, groene
of grijze import?
Antwoord
De verhouding tussen eigen productie en import hangt ook af van de keuzes die bedrijven
maken in hun verduurzaming, bijvoorbeeld via de maatwerkaanpak. De Minister van Economische
Zaken en Klimaat, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik houden
met de hoogte van de beoogde verplichtingen en subsidies zo goed mogelijk rekening
met de vraag naar en aanbod van waterstof (en waterstofdragers zoals bijvoorbeeld
ammoniak en methanol). Hierover wordt u verder geïnformeerd in de volgende brief over
vormgeving instrumentarium hernieuwbare waterstof.
21
Hoe wordt gegarandeerd dat hierin CO2-reductie centraal blijft staan?
Antwoord
Om de optimale vormgeving van de beoogde verplichtingen en subsidies te bepalen heb
ik afgelopen periode meerdere consultatiesessies en onderzoeken laten uitvoeren, onder
meer naar de effecten op de verwachte CO2-reductie. Randvoorwaarde is dat de nationale klimaatdoelen voor 2030 worden gehaald.
Hierover wordt u verder geïnformeerd in de volgende brief over vormgeving instrumentarium
hernieuwbare waterstof.
22
Hoe wordt naar betaalbaarheid gekeken binnen het marktinstrument van de afnameverplichting?
Antwoord
In de consultatiesessies en onderzoeken die ik de afgelopen maanden heb laten uitvoeren
speelde betaalbaarheid een belangrijke rol. De Minister van Economische Zaken en Klimaat
en ik zoeken op basis daarvan bij de hoogte en spelregels van de beoogde afnameverplichting
voor de industrie naar een balans tussen het bieden van een investeringsprikkel en
het borgen van de concurrentiepositie. Een verplichting die door zeer hoge kosten
slechts leidt tot verplaatsing van waterstofgebruik naar het buitenland achten we
onwenselijk. In de afgelopen twee Kamerbrieven over de opschaling van de waterstofmarkt
heb ik ook de randvoorwaarden geschetst voor de implementatie van de afnameverplichting.
Hierover wordt u verder geïnformeerd in de volgende brief over vormgeving instrumentarium
hernieuwbare waterstof.
23
Hoe wil de overheid stimuleren of garanderen dat de enkele marktpartijen onder deze
afnameverplichting langjarige (10–15 jaar) contracten met elkaar gaan afsluiten, om
marktrisico’s weg te nemen en investeringsbesluiten te stimuleren?
Antwoord
De instrumenten waar het kabinet aan werkt moeten bedrijven voldoende zekerheid geven
over verwachte inkomsten en voldoende duidelijkheid over de verwachte omvang van de
markt. Dat zou hen in staat moeten stellen om ook voor langere termijnen verplichtingen
aan te gaan en risico’s te nemen.
De rol van de overheid is in mijn ogen om bedrijven duidelijke doelen en spelregels
te bieden, en daarvoor doelmatige instrumenten te ontwikkelen zodat er een volwassen
en goed functionerende markt ontstaat. Dat is dan ook wat het kabinet beoogt te doen.
24
Hoe wordt ervoor gezorgd dat Nederland goedkope en internationaal/Europees concurrerende
waterstof kán produceren en daarmee de verhouding tot import kansrijker maakt?
Antwoord
Op de korte termijn beoogt het kabinet de betaalbaarheid van waterstof uit Nederland
vooral te versterken met subsidies. Op lange termijn hangt de betaalbaarheid van Nederlandse
waterstof echter vooral af van een betaalbaar aanbod van CO2-vrije elektriciteit en de kosten voor de benodigde energie-infrastructuur (voor transport
van elektriciteit én waterstof). Het kabinet zet hier dan ook fors op in, met name
door de grootschalige uitrol van wind op zee. De duidelijke doelen hiervoor, de vormgeving
van de tenders en de coördinerende rol van de overheid bij het ontwikkelen van windparken
en infrastructuur op zee moeten ervoor zorgen dat de kosten zo laag mogelijk blijven.
De binnenlandse productie van waterstof vind ik los van de economische voordelen van
belang ter voorkoming van strategische afhankelijkheden van een of kleine groep landen
(zoals met gas het geval was). Waterstof is cruciaal om een klimaatneutraal Nederland
te realiseren en Nederland moet daarbij inzetten op zowel aanlevering van waterstof
via import uit een gediversifieerde groep landen, alsmede via binnenlandse productie.
Ter bevordering van deze binnenlandse waterstofproductie zet het kabinet daarom ook
in op de opschaling van elektrolyse.
Daarnaast zie ik ook een rol weggelegd voor koolstofarme (blauwe) waterstof in de
energietransitie, zowel voor de verduurzaming van de industrie als voor het CO2-vrij maken van de elektriciteitssector. Dit is ook opgenomen in het concept Nationaal
Programma Energiesysteem. Op deze wijze wordt ook optimaal gebruik gemaakt van de
waterstofinfrastructuur en kan op een kosteneffectieve wijze CO2-reductie worden gerealiseerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie wachten met spanning op de verdere besluitvorming
rondom de vernieuwde energiemarkt. De Minister geeft aan, in een gezamenlijke brief
met onder andere Duitsland, Denemarken en Finland, dat hoewel tweerichtingencontracten
(two-way Contracts for Differences) een belangrijke stap zijn in meer stabiliteit
voor de consument, er ook nadelen zijn. Daarom is er in bovenstaande brief opgeroepen
om te focussen op nieuwe duurzame technieken. Frankrijk wenst om deze contracten ook
in te zetten bij renovaties, uitbreidingen en levensduurverlenging van bestaande kerncentrales.
Deze leden zijn mening dat kernenergie niet valt onder nieuwe duurzame investeringen.
Daarnaast zijn er zorgen over het creëren van een verstoord speelveld door middel
van het terugsluizen van winsten via de industrie.
25
Is de Minister van mening dat het voorstel van de Franse delegatie onwenselijk is?
Antwoord
De elektriciteitsmarkthervorming is erop gericht om nieuwe regels vast te stellen
voor het marktontwerp voor de Europese interne markt voor elektriciteit. Deze hervorming
bepaalt niet welke vormen van elektriciteit als duurzaam mogen worden aangemerkt.
Nederland is van mening dat lidstaten de mogelijkheid moeten krijgen om levensduurverlenging,
renovatie en uitbreiding van bestaande elektriciteitscentrales, waaronder kerncentrales,
te ondersteunen. Nederland deelt deze positie met Frankrijk, mede vanwege het voornemen
van dit kabinet om de levensduur van de kerncentrale in Borssele te verlengen.
Tegelijkertijd blijft Nederland kritisch kijken of de levensduurverlenging van bestaande
elektriciteitsproductie via tweerichtingencontracten niet leidt tot verstoring van
het gelijke speelveld tussen lidstaten. Dit staat los van de rol van kernenergie in
de elektriciteitsmix van lidstaten.
26
Deelt de Minister de mening dat de Franse kerncentrales niet onder nieuwe duurzame
investeringen mogen vallen?
Antwoord
De elektriciteitsmarkthervorming is erop gericht om nieuwe regels vast te stellen
voor het marktontwerp voor de Europese interne markt voor elektriciteit. Deze hervorming
bepaalt niet welke vormen van elektriciteit als duurzaam mogen worden aangemerkt.
27
Kan de Minister toelichten hoe het level playing field voor de Europese industrie
in het geding dreigt te komen als gehoor wordt gegeven aan de Franse wens?
Antwoord
De Franse inzet in de onderhandelingen lijkt erop gericht om de levensduurverlenging
van de significante hoeveelheid Franse nucleaire reactoren te ondersteunen met het
gebruik van tweerichtingscontracten. Indien steun op die wijze zal worden verleend,
dient dit uiteraard getoetst te worden op mogelijke effecten op het gelijke speelveld
conform de bestaande Europese staatssteunkaders.
Tweerichtingscontracten bieden enerzijds een vorm van steun om investeringen te stimuleren
en anderzijds de mogelijkheid om excessieve winsten te voorkomen. In welke mate subsidie
kan worden verstrekt of in welke mate tweerichtingscontracten leiden tot inkomsten
is mede afhankelijk van het prijsniveau dat wordt vastgesteld en ook dit zal worden
getoetst door de Europese Commissie in het kader van een staatssteuntoets.
Afhankelijk van de uiteindelijke prijsniveaus van een instrument en de uiteindelijke
(Franse) elektriciteitsprijzen op de groothandelsmarkt zal dit instrument leiden tot
een subsidiebehoefte van bestaande kerncentrales of inkomsten voor de Franse staat.
In het geval dat dit instrument leidt tot inkomsten zouden deze op generieke wijze
gedistribueerd kunnen worden naar alle eindafnemers in Frankrijk. Dit zou kunnen leiden
tot een lagere elektriciteitsprijs voor alle eindafnemers in Frankrijk, waaronder
de industrie. Omdat dit een generieke distributie betreft wordt deze als zodanig onder
de huidige staatssteunkaders niet als staatssteun gezien en zal deze distributie ook
niet worden getoetst door de Europese Commissie.
Andere lidstaten hebben mogelijk niet hetzelfde vermogen om op de korte termijn een
dergelijk volume aan inkomsten te ontvangen vanuit tweerichtingscontracten welke zij
vervolgens (generiek) kunnen distribueren naar alle eindafnemers. Daarom kan dit leiden
tot verstoring van het gelijke speelveld tussen lidstaten.
Zoals eerder genoemd kijkt Nederland kritisch naar deze mogelijke verstoring van het
gelijke speelveld. De Nederlandse inzet is erop gericht dat het gelijk speelveld tussen
lidstaten zoveel mogelijk geborgd blijft en dat lidstaten tegelijkertijd vrij zijn
om te bepalen waar eventuele inkomsten van tweerichtingscontracten aan worden uitgegeven
(binnen de huidige kaders van de EU-staatssteunregels). Het (deels) verwijderen van
het relevante artikel wordt hiervoor door Nederland als mogelijke oplossingsrichting
gezien.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn van mening dat er op Europees niveau
stappen moeten worden gezet bij de afbouw van fossiele subsidies. Landen zijn verplicht
aan te geven in het National Energy and Climate Plan (NECP), of in het Nederlands
het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK), aan te geven hoe ze de subsidies
voor fossiele brandstoffen gaan afbouwen. Deze leden zijn van mening dat dit nog te
weinig wordt gedaan in de INEK van Nederland, evenals de andere NECP’s van Europese
landen. Eerder heeft de Minister toegezegd dat hij zich op internationaal gaat inzetten
om steun te vinden voor de afbouw van Europese fossiele subsidies. Deze leden roepen
de Minister op om zich in EU-verband hiervoor actief in te zetten.
28
Deelt de Minister de mening dat de ambitie van de afbouw van fossiele subsidies niet
voldoende is uitgewerkt in het INEK?
Antwoord
Ja. Dit zal nader worden uitgewerkt in de definitieve update INEK die op 30 juni 2024
naar de Europese Commissie gestuurd moet worden.
29
Kan de Minister aangeven welke landen momenteel onvoldoende de afbouw van fossiele
subsidies zijn uitgewerkt in hun NECP?
Antwoord
De afbouw van fossiele subsidies wordt in het algemeen kader voor de rapportage van
de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen niet expliciet uitgevraagd.
In het najaar ontvangt het kabinet de aanbevelingen van de Europese Commissie over
de concept update INEK die op 30 juni 2023 naar de Commissie is verzonden. Er is in
dit proces geen vergelijking tussen de INEK’s van de verschillende lidstaten voorzien.
Daarnaast hebben ook nog niet alle lidstaten hun concept update INEK aangeleverd.
30
Kan de Minister aangeven bij welke van deze landen de Minister wel samenwerking ambieert
op dit thema?
Antwoord
Op dit moment wordt het gesprek op Europees niveau met meerdere landen opgezocht,
zie hiervoor vraag 14.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over
de Nederlandse inzet voor de COP28 en hebben daar ook een aantal vragen over.
31
Is de Minister bekend met het artikel in Climate Change Home dat redeneert dat het
EU doel voor hernieuwbare energie niet in lijn is met Parijs?1
Antwoord
Ja.
32
Is de Minister bereid om tijdens de EU-onderhandelingen te pleiten voor een verdrievoudiging
van het huidige doel voor hernieuwbare energie en om dit te koppelen aan 1,5 TW op
jaarbasis, om daarmee in lijn te opereren met het Akkoord van Parijs?
Antwoord
In de Kamerbrief over de Nederlandse inzet voor COP28 voor de Milieuraad, heb ik mijn
steun al uitgesproken voor het voorstel van de Europese Commissie voor verdrievoudiging
van de wereldwijd geïnstalleerde hernieuwbare capaciteit naar 11 TW in 2030 en verdubbeling
van de mondiale energie-efficiëntie (Kamerstuk 31 793, nr. 254). Deze inzet is in lijn met de Europese doelen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie
voor 2030 die onlangs zijn vastgesteld als onderdeel van het Fit-for-55 Pakket.
33
Kent de Minister de conclusies in de recente «IEA Net Zero Roadmap: A Global Pathway
to Keep the 1.5 °C Goal in Reach»2 waarin wordt gesteld dat er tegen 2030 jaarlijks 80 tot 100 miljard dollar aan concessionele
financiering nodig is om de financieringskosten te dekken en privaat kapitaal te mobiliseren?
Antwoord
Ja.
34
Is de Minister bereid om een ambitieus internationaal doel voor hernieuwbare energie
te combineren met een concreet bedrag aan publieke financiering om investeringen rendabel
te maken en de opschaling van hernieuwbare energie ook in ontwikkelingslanden te stimuleren?
Antwoord
Ik onderken dat aanvullende inzet op hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden nodig
is om de mondiale doelen te kunnen halen. Ik ondersteun dan ook een EU-onderhandelingsmandaat
waarin wordt opgeroepen om samen te werken met ontwikkelingslanden op het gebied van
capaciteitsopbouw en door het verlenen van technische en financiële assistentie van
zowel publieke als private bronnen. De publieke klimaatfinanciering richt zich daarbij
op het verschaffen van toegang tot hernieuwbare energie voor de allerarmsten in de
minst ontwikkelde landen waar private klimaatinvesteringen achterwege blijven. In
andere situaties is de inzet gericht op het mobiliseren van meer private klimaatinvesteringen.
35
Is de Minister bereid in de EU-onderhandelingen, in lijn met de conclusies van het
Energie Agentschap over dat Carbon Capture and Storage (CCS) als techniek de verwachtingen
niet waarmaakt, vast te houden aan een volledige uitfasering van fossiele brandstoffen?
Antwoord
In de Kamerbrief over de Nederlandse inzet voor de Milieuraad van 16 oktober heb ik
aangegeven dat het kabinet zich in de EU-onderhandeling inzet voor een sterke verwijzing
naar de uitfasering van fossiele brandstoffen, en ik zal dat blijven doen. Daarbij
zal ik ook aangeven dat een techniek als CCS op dit moment op nog weinig plaatsen
economisch rendabel is en dat er mondiaal gezien beperkte opslagcapaciteit is en dat
CCS daarmee eindig is. Daarom zal CCS vooral gebruikt moeten worden voor de hard-to-abate sectoren en voor negatieve emissies.
36
Is de Minister bereid om nader te onderzoeken hoe een internationaal doel op uitfaseren
van fossiele brandstoffen verder geconcretiseerd kan worden, bijvoorbeeld door vastlegging
in de NDC’s?
Antwoord
De eerste stap is om binnen de EU alle landen te overtuigen van de noodzaak dat fossiele
brandstoffen uitgefaseerd moeten worden. De volgende stap is om een afspraak daarover
vast te leggen in het COP28-besluit. Met mijn gelijkgestemde collega’s ben ik in contact
om te onderzoeken hoe we daar de komende maanden stappen kunnen zetten. Samenwerking
met andere landen op dit onderwerp is belangrijk voor behoud van een gelijk internationaal
speelveld.
37
Kan Nederland voor verdere concretisering pleiten in de aankomende EU-onderhandelingen
richting COP28?
Antwoord
Ik zal in de aankomende EU-onderhandeling benadrukken dat er in de uitkomsten van
COP28 en de Global Stocktake concrete maatregelen moeten worden genoemd om de wereld
op koers te brengen naar het behalen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs.
38
Kan de Minister, met het oog op de trage voortgang van de internationale klimaatonderhandelingen
en het afnemende vertrouwen van ontwikkelingslanden door het niet nakomen van financiële
toezeggingen door rijke landen, aangeven wat de strategie van Nederland en de EU is
om dit vertrouwen te herstellen en voortgang te boeken bij COP28?
Antwoord
Voor het vertrouwen in de klimaatonderhandelingen is het belangrijk dat de middelen
voor klimaatactie toenemen, waaronder voor klimaatadaptatie. In 2015 spraken ontwikkelde
landen af vanaf 2.020 USD 100 miljard per jaar aan financiering te mobiliseren voor
klimaatactie in ontwikkelingslanden. Deze collectieve toezegging wordt naar verwachting
dit jaar voor het eerst gehaald. Dit zal echter door middel van rapportages pas in
2025 kunnen worden aangetoond. Nederland levert zijn aandeel aan deze zogenoemde «100 miljard
doelstelling».
Omdat er wereldwijd te weinig adaptatiefinanciering is, besteedt Nederland bovendien
meer dan de helft van de publieke klimaatfinanciering aan adaptatie. Nederland roept
ook andere landen op om meer aan adaptatie te besteden. Dit doen we in bilaterale
contacten en in coalitieverband. Zo is Nederland een van de initiatiefnemers van de
Champions Group on Adaptation Finance. Tijdens de klimaattop zet Nederland zich in
voor de organisatie van en deelname aan side-events op het terrein van adaptatiefinanciering.
Hierbij benadrukt Nederland onder andere het belang van mobilisatie van meer private
adaptatie-investeringen en brengt Nederland het succesvolle voorbeeld onder de aandacht
van het Dutch Fund for Climate and Development. Naast mobilisatie-initiatieven die
direct bijdragen aan de afspraken over klimaatfinanciering, onderstreept Nederland
de kansen van andere vormen van private mobilisatie. Zo volgt Nederland met grote
interesse innovaties vanuit de Nederlandse financiële sector. Een voorbeeld hiervan
is het Nederlandse investeringsfonds ILX, dat door Nederland gesteund is in de opstartfase,
en dat ruim USD 1 miljard heeft opgehaald bij Nederlandse pensioenfondsen en dit samen
met ontwikkelingsbanken in projecten investeert in ontwikkelingslanden.
39
Is het waar dat rijke landen, waaronder Nederland en de EU, het principe van «gemeenschappelijke
maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid» (CBDR) ter discussie stellen met betrekking
tot de financiering van het Klimaatschadefonds dat tijdens COP28 moet worden opgericht?
Antwoord
De geldende principes van het raamwerkverdrag inzake klimaatverandering staan niet
ter discussie. Voor een effectieve aanpak van klimaatschade en verlies in de meest
kwetsbare landen stellen ontwikkelde landen, waaronder Nederland, dat de financieringsbasis
voor schade en verlies zo breed mogelijk dient te zijn. Het leggen van de focus op
het ondersteunen van de meest kwetsbare landen onderstreept de verschillende capaciteiten
van landen. Het vasthouden aan de in 1992 vastgestelde lijst met landen die zouden
moeten bijdragen is niet wenselijk en doet geen recht aan de veranderde wereld met
opkomende economieën, zoals China en Saudi-Arabië.
40
Is de Minister bereid om te pleiten voor een duidelijke definitie van wat een eerlijk
aandeel aan klimaatfinanciering (onder andere voor het klimaatschadefonds) is, gebaseerd
op de historische verantwoordelijkheid van een land voor klimaatverandering?
Antwoord
Nee, want over een dergelijke definitie wordt naar verwachting geen consensus bereikt.
Dit zou de benodigde voortgang op het gebied van klimaatfinanciering belemmeren, terwijl
vooruitgang op alle onderdelen van de Overeenkomst van Parijs nodig is om tot een
succesvol COP-resultaat te komen.
41
Is de Minister bereid om bilaterale financiering beschikbaar te stellen voor het aanpakken
van klimaatschade, additioneel aan de bestaande klimaatfinanciering en andere officiële
ontwikkelingshulp (ODA), in aanloop naar COP28?
Antwoord
Een eventueel besluit om aanvullende financiering beschikbaar te stellen voor klimaatschade
is aan een volgend kabinet. Gezien de enorme bedragen die hiermee gemoeid zijn, is
het verstandig om ook expliciet te kijken naar nieuwe, innovatieve vormen van financiering.»
42
Deze leden maken zich zorgen over het onderbrengen van het klimaatschadefonds bij
de Wereldbank. Wat vindt de Minister van het feit dat dit voor de landen die het zwaarst
getroffen worden door klimaatverandering gaat zorgen voor beperkte toegang tot het
fonds en hen opzadelt met aanvullende beleidsvoorwaarden?
Antwoord
Nederland wil de financieringsregelingen voor klimaatschade, inclusief een fonds,
focussen op de noden van de meest kwetsbare landen, hetgeen betekent dat juist deze
landen toegang dienen te hebben tot het klimaatschadefonds. Onafhankelijk van waar
een fonds wordt ondergebracht zullen bepaalde beleidsvoorwaarden worden gesteld, waaronder
fiduciaire voorwaarden, om efficiëntie en effectiviteit van besteding te garanderen.
Een voordeel van het onderbrengen bij de Wereldbank is dat het fonds naar verwachting
sneller operationeel kan zijn en tegemoet kan komen aan de noden van de meest kwetsbaren,
in tegenstelling tot een volledig zelfstandig fonds dat nog geheel moet worden vormgegeven.
43
Hoe denkt de Minister dat dit adequaat geadresseerd kan worden?3
Antwoord
Om te waarborgen dat de meest kwetsbaren toegang hebben tot het klimaatschadefonds
zet Nederland er onder meer op in dat de fondsstructuur zo is ingericht dat middelen
worden gereserveerd voor de meest kwetsbare landen, namelijk de minst ontwikkelde
landen en kleine eilandstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie lezen niets terug over een mogelijkheid dat het slimmer
maken van het Elektriciteitsnet. Daarover is eerder de Gewijzigde motie-Van der Plas
over prioriteit geven aan het slimmer maken van het net ingediend (Kamerstuk 32 813, nr. 1269).
44
In welke mate wordt dit besproken bij de formele raad en is dit iets waar op Europees
niveau verbeteringen te behalen vallen? Zo ja, hoe? Hoe gaat Nederland dit inbrengen?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet expliciet op de agenda van de komende Energieraad. De discussie
in de Raad zal zich voornamelijk richten op het pakket aan voorstellen voor de hervorming
van de Europese elektriciteitsmark en dan specifiek de bepalingen over tweerichtingencontracten.
Een ander en reeds besproken onderdeel van de hervormingsvoorstellen van de Europese
Commissie is gericht op het verbreden van de tariefmethodologie om netbeheerders te
stimuleren optimaler gebruik te maken van het bestaande elektriciteitsnet en tegelijkertijd
de ruimte te bieden aan netbeheerders om anticiperende investeringen in het elektriciteitsnet
te doen. Nederland heeft positief op dit voorstel gereageerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J. Klink, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier