Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 427 Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 6 oktober 2023
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen het doel van de regering om ervoor te zorgen
dat de grote druk op de rechterlijke macht wordt verminderd door de bezwaarprocedures
te hervormen. Deze leden vinden het van belang dat dit geen afbreuk mag doen aan de
toegankelijkheid van de rechterlijke macht voor burgers of drempels opwerpt voor burgers
om tegen een in hun ogen onterechte aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) in bezwaar
te gaan. Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten hoe deze balans is
gevonden in het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden hechten groot belang aan laagdrempelige en toegankelijke rechtsbescherming.
Maar deze leden zien ook, net als de regering, de urgentie om snel maatregelen te
nemen tegen de overbelasting van gemeenten, Belastingdienst en de rechtspraak door
de werkwijze en het verdienmodel van «no cure no pay»-bureaus. Deze leden hebben nog
enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en
hebben daar op dit moment geen verdere vragen over.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Wet
herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm. Deze leden zien het nut in van
het verlagen van de proceskostenvergoedingen om zo geen verdienmodel te maken van
de bezwaarprocedures en het tegengaan van «no-cure-no-pay»-procedures. Deze leden
hebben op dit moment geen aanvullende vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Wet herwaardering proceskosten
WOZ en bpm en hebben hierover enkele vragen. In hoeverre denkt de regering dat een
stijging van het aantal bezwaren op een WOZ-waarde mede wordt veroorzaakt door de
stijgende huizenprijzen en lastendruk? Is de regering zich ervan bewust dat de barrière
verhogende werking die het onderhavige wetsvoorstel kan hebben om een bezwaarschrift
in te dienen? Hoe reflecteert de regering hierop in het kader van de originele doelen
van de Algemene Wet Bestuursrecht als «het bestuursrecht wordt laagdrempeliger»? Heeft
de regering laten uitzoeken welke onbedoelde beleidsgevolgen het rechtstreeks uitbetalen
aan de belanghebbenden zelf kan hebben?
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden erkennen de noodzaak om iets te doen aan de hoge kosten voor gemeenten
als het gaat om procedures met betrekking tot de WOZ en de BPM, maar wijzen daarnaast
wel op de rechtsbescherming van burgers. Deze leden hebben dan ook enkele vragen.
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft hierover op dit
punt de volgende vragen.
De regering wil de financiële prikkel wegnemen om namens burgers en bedrijven bezwaarprocedures
te starten tegen WOZ-beschikkingen, bpm-aangiften en bpm- naheffingsaanslagen. Kan
de regering dit probleem kwantificeren? Om hoeveel procedures gaat het en tot welke
achterstanden leidt dit? In hoeveel van de gevallen worden belanghebbenden thans in
het gelijk gesteld? Legt dit niet een dieper probleem bloot; namelijk kennelijk zijn
WOZ-beschikkingen vaak te hoog vastgesteld? In hoeverre worden door deze voorstellen
drempels opgeworpen voor een laagdrempelige rechtsgang? Kan de regering aangeven waarom
er niet is gekozen voor een delegatiebepaling die het mogelijk maakt om in het Besluit
proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb) bijzondere regels voor WOZ- en Bpm-zaken
op te nemen? Welke voor- en nadelen ziet de regering ten opzichte van de voorgestelde
vormgeving?
2. Cijfers
De leden van de VVD-fractie vragen naar een nadere uitleg van de «explosieve» stijging
van het aantal bezwaren in 2023. Zijn hiervan oorzaken in kaart gebracht? Is duidelijk
welk deel van deze stijging een gevolg is van de toename in populariteit van «no cure
no pay»-bedrijven? Welke rol speelt hierbij dat WOZ-taxaties in toenemende mate te
hoog uitvallen? Welke rol kan het verbeteren van de kwaliteit van WOZ-taxaties spelen
bij het tegengaan van deze stijging? Wat is de verwachte hoogte van uitbetaalde proceskostenvergoedingen
door gemeenten in 2023? Hoe zit dit ten aanzien van bpm-zaken en andere bezwaarprocedures
waarin «no cure no pay»-bedrijven een rol hebben? Wat is het verwachte effect van
de wetswijziging op de hoogte van het aantal bezwaren en de uitbetaalde proceskostenvergoedingen?
Is de regering bereid om gemeenten op te roepen om besparingen op proceskostenvergoedingen
als gevolg van het voorstel (ten dele) te investeren in het verbeteren van de kwaliteit
van WOZ-taxaties?
De leden van de CDA-fractie hebben in eerdere schriftelijke vragen gevraagd hoeveel
gemeenschapsgeld «no cure no pay»-bedrijven jaarlijks van gemeenten ontvangen in procedures
tegen WOZ-beschikkingen. Deze leden vragen of de regering hiervan een update wil geven
voor de jaren na 2020. Ook vragen deze leden of de regering in het algemeen (bij benadering)
wil aangeven wat de totale kosten zijn voor gemeenten, rechtspraak en Belastingdienst
samen als gevolg van bezwaren en procedures in WOZ- en bpm-zaken via «no cure no pay»-bedrijven.
Met andere woorden, deze leden zijn benieuwd naar de totale kosten voor de gemeenschap
ten behoeve van het verdienmodel van een beperkt aantal commerciële bureaus.
2.1 Aantal ingediende bezwaarschriften
Wat is volgens de regering de reden van de explosieve stijging van WOZ-bezwaarschriften
in 2023, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
2.2 Aantal beroepsprocedures en doorlooptijden
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken in hoeverre
de stijging van doorlooptijden in belastingzaken een direct effect zijn van de toegenomen
WOZ- en bpm-zaken.
3. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het voorliggende wetsvoorstel gemeenten en
de Belastingdienst de vergoedingen direct aan de burger of het bedrijf namens wie
het bezwaar is gemaakt gaan betalen. Dus niet meer aan de organisatie die juridische
hulp biedt. Deze leden vragen hoe in het voorliggende wetsvoorstel wordt ondervangen
dat «no cure no pay»-bedrijven dit in hun honorarium gaan verwerken waardoor de afnemers
van de diensten van «no cure no pay»-bedrijven dit alsnog moeten afstaan.
Deze leden vragen of de regering kan toelichten op welke wijze bpm-aangiftes in de
praktijk nu gedaan worden. Gebeurt dit digitaal? Wat vraagt de huidige praktijk van
het doenvermogen van ondernemers, de administratieve lastendruk en de uitvoeringscapaciteit
van de Belastingdienst?
3.1 Verlaging proceskostenvergoeding
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering voorstelt om aan de proceskostenvergoeding
een vermenigvuldigingsfactor van 0,25 toe te voegen als de belanghebbende inhoudelijk
in het gelijk wordt gesteld en een factor van 0,10 in overige gevallen. Deze leden
vragen of de regering nader wil toelichten wanneer in juridische zin sprake is van
de situatie dat een belanghebbende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld en wanneer
niet.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering is gekomen tot de factoren van
0,25 en 0,10. Deze leden lezen dat de regering een verlaging tot 25 procent van de
huidige vergoeding passend vindt, omdat uit een analyse van het COELO blijkt dat de
tijdsinspanning voor een WOZ-bezwaar circa twee uur is. Deze leden vragen of hieruit
volgt dat de oorspronkelijke vergoeding onder andere is gebaseerd op een tijdsinspanning
van acht uur voor een WOZ-bezwaar. Kortom, deze leden zijn benieuwd naar een nadere
onderbouwing van de beide nieuwe factoren.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de verlaging van de proceskostenvergoeding alleen
geldt voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De
regering beoogt hiermee oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Tegelijkertijd worden hiermee
ook belanghebbenden geraakt die te goeder trouw handelen en die niet enkel gericht
zijn op het behalen van hoge proceskostenvergoedingen. De goeden lijden dus onder
de kwaden. Hoe weegt de regering dit? Welke alternatieve oplossingen zijn overwogen?
In «bijzondere omstandigheden» kan de rechter beslissen een vergoeding toe te kennen
die afwijkt van de forfaitaire bedragen, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Kan
de regering deze «bijzondere omstandigheden» meer toelichten? Om welke omstandigheden
kan het dan concreet gaan?
3.3 Rechtstreeks uitbetalen aan de belanghebbenden
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering ervoor wil zorgen dat gemeenten
niet langer de tijd gaan nemen tijdens de bezwaarperiode omdat de vergoeding voor
uitstel van besluit op bezwaar wordt verlaagd. Hoe kunnen burgers zekerheid hebben
dat zij snel en adequaat duidelijkheid krijgen?
De leden van de CDA-fractie vinden het een goede gedachte om uitbetalingen van vergoedingen
alleen toe te staan op de bankrekening van de belanghebbende. Deze leden vragen wel
hoe uitvoerbaar deze maatregel is voor de gemeente en de Belastingdienst. Deze leden
vragen of er wel altijd wordt gewerkt met een machtiging en of deze machtiging altijd
onderdeel uitmaakt van de stukken, zodat voor het bestuursorgaan duidelijk is wie
de echte belanghebbende is. Deze leden vragen of de regering dit nader wil toelichten.
Deze leden vragen verder of deze maatregel leidt tot extra uitvoeringslasten voor
bestuursorganen, omdat zij bij belanghebbenden het bankrekeningnummer dienen op te
vragen. Deze leden verwijzen in dit kader naar de Uitvoeringsscan door de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG), waarin staat dat ten minste één grote gemeente en één
groot samenwerkingsverband hebben aangegeven dat dit grote gevolgen heeft voor de
uitvoering.
4. Rechtsbescherming
Het laten bijstaan door een professioneel gemachtigde wordt door het voorliggende
wetsvoorstel onaantrekkelijker gemaakt, zo constateren de leden van de SGP-fractie.
Wordt hiermee niet ook afbreuk gedaan aan de rechtsbescherming van burgers? In hoeverre
wordt het voor hen lastiger gemaakt om te procederen? Betekent een afname van beroeps-
en bezwaarprocedures niet ook een afname van rechtsbescherming?
5. Reeds genomen en nog te nemen maatregelen
De leden van de SGP-fractie lezen dat onderzocht wordt of naast WOZ- en bpm-zaken
andere rechtsgebieden te maken hebben met vergelijkbare problematiek. Welk rechtsgebieden
worden hiervoor onderzocht en is al meer duidelijk over de grootte van de problematiek
in deze andere zaken?
Daarnaast begrijpen de leden van de SGP-fractie enerzijds te wens om snel te komen
tot maatregelen in WOZ- en bpm-zaken. Anderzijds wijzen deze leden op de rechtsongelijkheid
die optreedt, doordat in sommige rechtsgebieden wellicht dezelfde problematiek speelt,
maar dat hiervoor op korte termijn geen maatregelen voor genomen worden. Hoe ziet
de regering dit en hoe is dit meegewogen bij het onderhavige wetsvoorstel? Op welke
termijn is de regering voornemens om mogelijk ook voor andere rechtsgebieden maatregelen
te nemen?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat veel gemeenten niet alleen de WOZ op een
aanslagbiljet opnemen, maar ook andere gemeentelijke heffingen gelijktijdig op dit
biljet meenemen. In hoeverre bestaat het risico dat «no cure no pay»-bureaus door
ook bezwaar of beroep te maken tegen andere heffingen alsnog aanspraak kunnen maken
op de volledige proceskostenvergoedingen? Is hiervoor niet een nadere inkadering nodig?
5.1 WOZ
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een concreet stappenplan waarin
de regering samen met de gemeenten kan komen tot een stelsel van WOZ-waardering, waarin
de WOZ-waarden beter aansluiten bij de werkelijkheid. Deze leden zijn van mening dat
indien de WOZ-waarde beter dan nu overeenkomt met de werkelijke waarde er geen reden
hoeft te zijn tot bezwaar en dit, naast de voorstellen van de regering, een andere
oplossing voor de toename aan WOZ-bezwaarprocedures zou kunnen zijn. Deze leden begrijpen
dat dit geen gemakkelijke opgave is, maar vinden het belangrijk om deze ambitie uit
te spreken. Kan de regering hierop nader ingaan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering nog andere mogelijke een aanverwante
aanpassingen in wet- en regelgeving onderzoekt op het terrein van de WOZ. Deze leden
vragen wat de status is van dit onderzoek, wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd
en waarom het nog niet mogelijk was om eventuele maatregelen bij het onderhavige wetsvoorstel
meteen mee te nemen.
6. Overwogen alternatieven
De leden van de VVD-fractie vragen of is overwogen om de wet zo te wijzigen dat «no
cure nog pay»-dienstverleners geen vergoeding krijgen indien met een resultaat-gebonden
honorarium wordt gewerkt? Is tevens overwogen of onderzocht of het mogelijk is de
lengte in de vorm van het aantal woorden van een bezwaar- of beroepschrift te maximeren?
Zo zou kunnen worden voorkomen dat bij de bezwaar- en beroepsprocedure omvangrijke
dossiers worden ingediend die ertoe kunnen leiden, in combinatie met andere bezwaren,
termijnen worden overschreven en hiervoor dan een vergoeding moet worden betaald.
Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Wat zijn andere mogelijkheden om dit te voorkomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering er bewust voor gekozen heeft deze
maatregelen op te nemen in een formele wet, en bijvoorbeeld niet in een algemene maatregel
van bestuur (AMvB). Tegelijk hangt een deel van de wet samen met het Besluit proceskosten
bestuursrecht (Bpb). Deze AMvB is vrij eenvoudig te wijzigen, wat ook gevolgen kan
hebben voor het voorliggende wetsvoorstel. Zorgt deze vormgeving niet voor een beperkt
houdbare wet, omdat deze vrij gemakkelijk een andere invulling kan krijgen door aanpassing
van de Bpb? Kan de regering de gekozen vormgeving (formele wet) nader toelichten?
7. Verhouding tot hoger recht
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat een
in het Bpb opgenomen onderscheid in de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de
WOZ en bpm in strijd is bevonden met het discriminatieverbod van artikel 1 van de
Grondwet. Deze leden lezen ook dat de Raad voor de Rechtspraak aangeeft nog weinig
effect van de maatregelen te verwachten, zolang de Hoge Raad nog niet heeft geoordeeld
over dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of de regering hierop wil reageren en zijn
ook benieuwd of bijvoorbeeld is overwogen om de Hoge Raad om advies over het onderhavige
wetsvoorstel te vragen.
De leden van de CDA-fractie verwachten daarnaast dat het nog enige tijd kan duren
voordat de Hoge Raad zich over het onderhavige wetsvoorstel uitspreekt en vragen de
regering welke effecten van het onderhavige wetsvoorstel zij tot die tijd verwacht.
9. Doenvermogen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering in het algemeen weinig impact verwacht
op het doenvermogen van belanghebbenden. Deze leden missen echter een toelichting
op het feit dat een afname van het aantal «no cure no pay»-bedrijven die op basis
van het wetsvoorstel verwacht mag worden, kan leiden tot een lager ervaren doenvermogen,
omdat burgers in de nieuwe situatie vaker zelf WOZ- en bpm-zaken zullen moeten beginnen
als zij dit willen. Deze leden vragen of het zelf indienen van bezwaar en beroep meer
van het doenvermogen van burgers eist dan het in de arm nemen van een gemachtigde.
Zo ja, dan vragen deze leden of de regering wil toelichten of dit nadelige gevolgen
kan hebben voor de rechtsbescherming en of dit is meegenomen in de doenvermogenscan.
12. Uitvoeringsaspecten
De leden van de CDA-fractie vragen of het voor een bestuursorgaan of de rechter altijd
voldoende duidelijk is dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze leden vragen of het vaststellen hiervan leidt tot extra uitvoeringshandelingen
van een bestuursorgaan en/of de rechter en of dit door de betrokken stakeholders is
ondervangen in de uitvoeringstoets.
13. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om in te gaan op de twee aanbevelingen
van de VNG inzake de evaluatie en de eventuele wijzigingen in de Gemeentewet.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel 30a Wet waardering onroerende zaken)
Bijzondere omstandigheden
De leden van de CDA-fractie lezen dat in bijzondere omstandigheden van de forfaitaire
proceskostenvergoeding kan worden afgeweken. Deze leden vragen of deze bepaling ruimte
laat dat door de rechter ook de factor van 0,25 of 0,10 kan worden aangepast of dat
in een dergelijk geval altijd geldt dat de desbetreffende factor in het geheel niet
wordt meegenomen.
Artikel III (evaluatie)
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bij de evaluatie ook expliciet wil
ingaan op het effect op het doenvermogen van burgers in relatie tot de tevredenheid
over de mate van rechtsbescherming. Deze leden achten dit van belang omdat de mate
van rechtsbescherming erg afhankelijk is van het doenvermogen, dat nogal verschilt
voor verschillende groepen burgers. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie.
OVERIG
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst
in zijn brief aan de Kamer van 23 maart 2023 (Kamerstuk 29 279, nr. 776) heeft aangegeven ook te overwegen om geen proceskostenvergoeding toe te kennen in
het geval de WOZ-waarde of de bpm slechts licht wordt bijgesteld (maatregel 3). Deze
leden vragen waarom de regering deze maatregel niet heeft opgenomen in het onderhavige
wetsvoorstel, net als de maatregel voor een verplicht informeel traject voor de WOZ
(maatregel 4).
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de regering wil aangeven of al meer
duidelijk is over «nadere maatregelen die zijn gebaseerd op soortgelijke ervaringen
in het buitenland», zoals ook in de brief van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst
van 23 maart 2023 is aangegeven.
De leden van de CDA-fractie vragen overigens of er een beeld is in welke gemeenten
deze bureaus actief zijn en of er verschillen zijn tussen gemeentes. Als dat beeld
er is, zijn er grote verschillen? Zo ja, waar komt dit door (bijvoorbeeld het proces
van eenvoudig bezwaar kunnen maken bij de gemeente is bij gemeente A goed ingericht
en dat ziet men terug in minder bezwaren door deze bureaus)? Ook vragen deze leden
of het klopt dat het werkveld van deze bureautjes steeds groter wordt en inmiddels
ook processen als de hersteloperatie Kinderopvangtoeslag verstoren.
De voorzitter van de vaste commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.