Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bouchallikht over de berichten 'Miljardenschade door chemische uitstoot Shell en industrie in Rotterdamse haven' en 'Duizenden doden, ieder jaar opnieuw: dit kost de chemische industrie in de Rotterdamse haven'
Vragen van het lid Bouchallikh (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de berichten «Miljardenschade door chemische uitstoot Shell en industrie in Rotterdamse haven» en «Duizenden doden, ieder jaar opnieuw: dit kost de chemische industrie in de Rotterdamse haven» (ingezonden 6 juni 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 6 september
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2971.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Miljardenschade door chemische uitstoot Shell
en industrie in Rotterdamse haven» en «Duizenden doden, ieder jaar opnieuw: dit kost
de chemische industrie in de Rotterdamse haven» van Follow The Money?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de verontreinigende lucht die veroorzaakt
wordt door chemische bedrijven leidt tot de genoemde maatschappelijke schade? Welke
maatregelen gaat u treffen om de schade te verminderen of compenseren?
Antwoord 2
Ik vind het belangrijk dat de leefomgeving schoon en gezond is. Wat betreft emissies
is het uitgangspunt dat bedrijven primair zelf verantwoordelijk zijn om ervoor te
zorgen dat er geen schadelijke uitstoot plaatsvindt. Via vergunningverlening, toezicht
en handhaving worden nadere eisen gesteld aan emitterende bedrijven. Dit draagt bij
aan een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, naast ook de aanpak via andere instrumenten
zoals de plannen voor de fysieke leefomgeving.
Ik zet daarnaast in op de doorontwikkeling en verbeterde uitvoerbaarheid van het chemische
stoffenbeleid en werk daar onder meer aan in het Impulsprogramma Chemische Stoffen.
Ik zal u zoals toegezegd dit najaar informeren over de voortgang en eerste resultaten
van dit programma.
Vraag 3
Welke concrete maatregelen gaat u treffen, zodat de overheid aan haar zorgplicht voldoet
en de gezondheid van alle Nederlanders beschermt tegen de uitstoot van deze bedrijven?
Antwoord 3
Zoals ik aangaf in het antwoord bij antwoord op vraag 2 worden via het stelsel van
vergunningverlening, toezicht en handhaving nadere eisen gesteld aan emitterende bedrijven
en werk met het Impulsprogramma Chemische Stoffen aan de doorontwikkeling en verbeterde
uitvoerbaarheid van het chemische stoffenbeleid.
Daarnaast werk ik momenteel aan een reactie op het rapport «Industrie en Omwonenden»
van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), waarin staat dat er meer oog moet zijn
voor gezondheid bij emissies van schadelijke stoffen. Ik ben hierover in gesprek met
mede-overheden, omwonenden van de in het rapport genoemde bedrijven en andere stakeholders,
waaronder de bedrijven zelf. De kabinetsreactie op dit rapport zal naar verwachting
in oktober aan u worden verzonden, waarin ik aan u laat weten welke stappen ondernomen
gaan worden.
Vraag 4
Ziet u dit bericht, samen met het rapport van UNICEF3, als oproep om gezondheidsrisico’s als gevolg van de blootstelling aan industriële
emissies van omwonende kinderen te beperken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De huidige Europese en nationale wetgeving heeft als doel om de grootschalige emissies
van de grote industrie te voorkomen, en als dat niet mogelijk is, deze te beperken.
Ook is er nationaal beleid en wetgeving van kracht die grenzen stelt aan de maximale
concentraties van stoffen waaraan omwonenden mogen worden blootgesteld als gevolg
van industriële activiteiten. Voor zeer zorgwekkende stoffen geldt dat de uitstoot
van deze stoffen, en daarmee de blootstelling van omwonenden, moeten worden geminimaliseerd.
Dit beleid is gericht op het verbeteren van de leefomgeving van alle omwonenden en
is niet specifiek gericht op één leeftijdscategorie, maar ik onderschrijf uiteraard
dat het belangrijk is dat kinderen kunnen opgroeien in een situatie waarin zij aan
zo min mogelijk gezondheidsrisico’s worden blootgesteld. De toepasselijke eisen worden
regelmatig aangescherpt, bijvoorbeeld bij het actualiseren van de Europese Best Available
Technology Reference documenten die van toepassing zijn op grote, industriële installaties.
Tevens vinden periodiek aanscherpingen plaats van toepasselijke blootstellingsnormen.
Bijvoorbeeld in het kader van de nu lopende aanscherping van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijn.
Vraag 5
Hoe apprecieert u de economische schade die industriële luchtverontreiniging veroorzaakt
in België?
Antwoord 5
De grootschalige uitstoot van industriële bedrijven in Nederland verwaait deels naar
het buitenland en de uitstoot van buitenlandse industrie, waaronder de Belgische industrie,
verwaait deels naar Nederland. Het is duidelijk dat deze gezamenlijke grootschalige
emissies de Europese gemeenschap als geheel geld kosten en schade kunnen toebrengen
aan het milieu en de gezondheid van mensen. Het Europese beleid is er daarom op gericht
om de uitstoot zo veel mogelijk terug te dringen op basis van het toepassen van de
beste, beschikbare technieken en door het stellen van normen voor maximale concentraties
in lucht, water en bodem. De Europese doelstelling, die ook door het kabinet wordt
onderschreven, is om de vervuiling in 2050 zo ver teruggedrongen te hebben dat er
geen schade wordt toegebracht aan gezondheid en natuurlijke ecosystemen.
Vraag 6
Bent u van mening dat de huidige emissieregistratie van het RIVM voldoende is om gezondheidsrisico’s
te voorkomen?
Antwoord 6
De Emissieregistratie is het fundament voor het opstellen, uitvoeren en monitoren
van emissiegerelateerd milieubeleid op zowel nationale als regionale schaal. Het registreren
van emissies leidt niet in zichzelf tot het voorkomen van gezondheidsrisico’s, wel
vormt het een belangrijke bijdrage aan het voeren van effectief milieubeleid met als
doel het realiseren van zo veel mogelijk gezondheidswinst voor mens en milieu.
Het voornaamste doel van de Emissieregistratie is het monitoren van emissies naar
bodem, water en lucht ten behoeve van het opstellen van rapportages en publicaties
op internationaal, nationaal en regionaal gebied. Het gaat daarbij vooral om het inzichtelijk
maken van nationale emissietotalen en trendontwikkeling. De ruimtelijk verdeelde emissiedata
geeft een bruikbare indicatie van het beeld op landelijk en regionale schaal, maar
is niet nauwkeurig genoeg om op lokaal schaalniveau vergaande conclusies te trekken.
Wel kunnen deze data gebruikt worden voor het uitvoeren van verschillende gezondheidskundige
analyses, zoals bijvoorbeeld het bereken van gerealiseerde gezondheidswinst in het
kader van het Schone Lucht Akkoord.
Vraag 7
Ziet u een mogelijkheid om in gesprek te gaan met het RIVM om meer stoffen te registreren
en meetmethodes sneller te ontwikkelen?
Antwoord 7
In het kader van de jaarlijkse opdrachtverlening wordt, samen met de Ministeries van
Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, meerdere
keren per jaar het gesprek gevoerd met het RIVM over de uit te voeren taken en het
vaststellen van de meerjarenstrategie. Belangrijk uitgangspunt is dat de Emissieregistratie
voldoet aan de minimale vereisten ten aanzien van te registreren stoffen die volgen
uit (internationale) wet- en regelgeving, waaronder het minimaal aantal te registreren
stoffen. Doel van de meerjarenstrategie is dat de doelmatigheid van de Emissieregistratie
behouden blijft. In dat kader ben ik bijvoorbeeld met het RIVM in overleg over het
opnemen van ultrafijn stof in de Emissieregistratie, en het ontwikkelen van de benodigde
meet- en modelleringsmethodes.
Daarnaast wordt er door het RIVM gewerkt aan een ZZS-emissiedatabase, waarin bedrijven
hun emissies van ZZS (Zeer Zorgwekkende Stoffen) zullen gaan registreren. Ook wordt
in het kader van opvolging van het OVV rapport «Industrie en omwonenden» bekeken of
meer registratie van stoffen gewenst is.
Vraag 8
Hoe beoordeelt u dat Shell, BP en Exxon wel aan de emissienormen voldoen, maar de
gezondheid van omwonende klaarblijkelijk niet voldoende beschermd wordt? Ziet u aanleiding
tot het aanvullen en aanscherpen van de normen?
Antwoord 8
De grootste emissies van grote industriële bedrijven bestaan uit verbrandingsemissies
die vrijkomen uit hoge schoorstenen. De vervuiling die daarbij vrijkomt (met name
stikstofoxiden, zwaveloxide en fijn stof) draagt honderden kilometers ver. Deze vervuiling
heeft gezondheidseffecten binnen heel Europa, maar heeft geen exclusief effect op
direct omwonenden. Daarnaast komen bij bedrijven emissies vrij op lage hoogte die
kunnen zorgen voor blootstelling van omwonenden aan schadelijke stoffen. Aan zowel
de uitstoot uit de schoorstenen als de uitstoot op lage hoogte worden Europese en
nationale eisen gesteld. Deze eisen worden op periodieke basis aangescherpt.
De bestaande emissienormen dragen bij aan het bevorderen van een gezonde leefomgeving
(water, bodem, lucht). Duidelijk is echter dat er meer nodig is om een gezonde leefomgeving
te garanderen. Het in antwoord op vraag 3 aangehaalde OVV-rapport, waar ik een reactie
op voorbereid, wijst daar ook op. Een maatregel die al is genomen is de minimalisatieplicht
voor de uitstoot van zogenaamde Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) door vergunningplichtige
bedrijven. Uitgangspunt hierbij is dat het voor deze stoffen onvoldoende is te voldoen
aan een bestaande emissienorm: de emissies moeten worden voorkomen of, als dat niet
mogelijk is, zo ver mogelijk geminimaliseerd.
In het Impulsprogramma Chemische Stoffen dat op 16 december jl. aan de Tweede Kamer
is gestuurd4 zijn diverse projecten opgenomen om een impuls te geven aan het verder voorkomen
en terugdringen van vervuiling van het milieu door gevaarlijke chemische stoffen.
Met dit programma zal een verdere bescherming van omwonenden worden gerealiseerd.
Zo is het project «Versterking VTH-stelsel – Try-out ZZS» opgezet om bevoegde gezagen
via specifieke kennis te ondersteunen en zo de uitvoeringspraktijk te verbeteren.
Ook wordt gekeken naar de cumulatie van stoffen in de leefomgeving en de daarmee samenhangende
risico’s die die stoffen met zich brengen als ze tegelijkertijd in het milieu terecht
komen. Doel is om betere handvatten voor vergunningverleners te ontwikkelen die het
mogelijk maken om via maatregelen in vergunningen en maatwerkvoorschriften rekening
te houden met de cumulatie van stoffen en effecten. De eerste uitkomsten van deze
projecten worden dit najaar verwacht en uiteraard zal ik de Kamer daarover informeren.
Bij de komende aanpassing van de EU-stoffenverordening REACH zal cumulatie meegenomen
worden bij het vaststellen van veilige grenswaarden en ook dat kan leiden tot het
aanscherpen van normen.
Vraag 9
Ziet u ruimte voor kwaliteitsonderzoek, herziening en eventuele aanscherping van de
vergunningverleningen voor deze bedrijven?
Antwoord 9
Ja, die ruimte is er. Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij industriële
bedrijven vallen onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegde gezagen,
in dit geval de provincie. Regelmatig wordt door het bevoegd gezag bezien of verleende
vergunningen nog actueel zijn, en worden vergunningen aangescherpt in reactie op veranderingen
in wet- en regelgeving, onder invloed van nieuwe beste, beschikbare technieken die
op de markt zijn gekomen of als er nieuw inzicht is ontstaan over de emissies van
bedrijven. Het is aan de provincie als bevoegd gezag om te besluiten over kwaliteitsonderzoek,
herziening en eventuele aanscherpingen van deze vergunningen.
In het kader van het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht
en handhaving (VTH) wordt er binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel
(IBP) voor milieu gewerkt aan het versterken van de effectiviteit en slagvaardigheid
van de omgevingsdiensten.
Vraag 10
Bent u van mening dat de huidige vergunningverlening voor zeer zorgwekkende stoffen
nog in orde is, gebaseerd op de huidige gezondheidskosten van omwonenden?
Antwoord 10
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 8 gaat het emissiebeleid inzake Zeer Zorgwekkende
Stoffen uit van een minimalisatieplicht. Dit is het strengst mogelijke emissieregime
buiten het stilleggen van betreffende bedrijven. Dit beleid is passend vanuit het
oogpunt van de schadelijkheid van deze stoffen. Bedrijven dienen aan hun bevoegde
gezagen inzicht te geven in de wijze waarop zij met deze verplichting omgaan, onder
meer via het opstellen van vermijdings- en reductieprogramma’s. In het Impulsprogramma
Chemische Stoffen is een project opgenomen ter verbetering van de uitvoering daarbij
en ik verwacht de Kamer dit najaar over dit project te kunnen informeren.
Vraag 11
Ziet u kansen om milieuwetgeving optimaal te benutten om zo strengere vergunningen
te verlenen, en zo de gezondheid van omwonenden te waarborgen?
Antwoord 11
Zoals in het antwoord bij vraag 9 aangegeven, valt vergunningverlening bij industriële
bedrijven onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegde gezagen, in dit
geval de provincie. In het Schone Lucht Akkoord zijn afspraken gemaakt met decentrale
overheden, waaronder alle provincies, om scherp te vergunnen met als doel om zo de
luchtverontreinigende emissies en de hiermee samenhangende gezondheidseffecten te
verlagen en zodoende de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit doet het bevoegd gezag door
de strengst mogelijke emissie-eisen te hanteren bij het verlenen of actualiseren van
vergunningen.
Vraag 12
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten om milieukwaliteitsnormen voor
de overige milieugevaarlijke stoffen wettelijk vast te stellen?
Antwoord 12
Binnen Europa gelden milieukwaliteitsnormen voor lucht, oppervlaktewater, grondwater
en drinkwater. In Nederland zijn er (nationale) normen voor lucht (Maximaal Toelaatbaar
Risiconiveau – MTR), oppervlaktewater, grondwater en drinkwater (Milieukwaliteitsnorm
– MKN). Nederland werkt op dit moment in Europa op verschillende manieren aan de aanscherping
van de milieukwaliteitsnormen. In het domein luchtkwaliteit zet Nederland zich in
voor een aanscherping van de luchtkwaliteitsnormen in de herziening van de Richtlijn
Luchtkwaliteit, en voor een verdere verbetering van de Richtlijn Industriële Emissies,
onder meer door ook daar de uitstoot van Zeer Zorgwekkende Stoffen specifiek te adresseren.
Dit ook met het oog op het tegengaan van grensoverschrijdende belasting. Daarnaast
zet Nederland zich in voor verdere harmonisatie en duidelijke normen voor waterkwaliteit
in het raamwerk van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Vraag 13
Zijn de gemeenten rondom de chemische bedrijven in de Rotterdamse haven op de hoogte
van de gezondheidsrisico’s in hun omgeving? Zo ja, is informatie rondom de risico’s
beschikbaar voor de omwonenden?
Antwoord 13
Alle gemeenten in de Rijnmondregio, Goeree-Overflakkee, de GGD Rotterdam-Rijnmond,
de provincie Zuid-Holland, het Havenbedrijf Rotterdam en DCMR Milieudienst Rijnmond
werken samen in het platform «Staat van Rijnmond». Dit platform bundelt, bewerkt en
presenteert data van en over de Rijnmondgemeenten op het gebied van het milieu en
de leefomgeving. DCMR is de uitvoerende partij.
Door Deltalinqs (de ondernemersvereniging van de haven- en industriële bedrijven in
de Mainport Rotterdam) en het havenbedrijfsleven worden periodiek omgevingsdialogen
met omwonenden georganiseerd. Hierin worden ontwikkelingen bij de haven en ervaringen
van omwonenden besproken. Zo is tijdens de laatste omgevingsdialoog gesproken over
gezondheid door de GGD.
Vraag 14
Hoe apprecieert u de uitspraak dat lage dosissen van fijnstof, zwaveldioxide en stikstofdioxide
sterker kankerverwekkend zijn dan incidentele hoge dosissen? Bent u bereid om onderzoek
te doen naar de risico’s van de dosissen van deze stoffen?
Antwoord 14
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik het RIVM geraadpleegd. De impact op de
gezondheid van langetermijnblootstelling aan lagere concentraties zijn in het algemeen
ernstiger dan de effecten van korte termijn piekconcentraties.
Dat wil echter niet zeggen dat langetermijnblootstelling aan een lage dosering luchtverontreiniging
erger is dan langetermijnblootstelling aan een hoge dosering. Juist lage doseringen
kunnen door het menselijke immuunsysteem makkelijker onschadelijk worden gemaakt dan
hoge doseringen. Het is wel zo dat bepaalde stoffen bij lage doseringen kunnen ophopen
in organen en daarmee op termijn een effect kunnen sorteren.
Vraag 15
Neemt u ontwikkelingen zoals benoemd in de berichten mee in de actualisatie van de
uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord?
Antwoord 15
In het algemeen worden bij de herziening van de uitvoeringsagenda ontwikkelingen op
het gebied van luchtkwaliteit van de afgelopen jaren meegenomen. Bij het publiceren
van de uitvoeringsagenda zal worden stilgestaan bij wat er is aangepast in de herziening
en waarom.
Vraag 16
Deelt u de mening dat berichten zoals deze aantonen dat de huidige houding van het
kabinet onvoldoende opvolging geeft aan de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen?5 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Deze berichten onderstrepen het belang van een goed werkend VTH-stelsel. De commissie
Van Aartsen heeft aanbevelingen geformuleerd om het VTH-stelsel te versterken. Met
de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
het Openbaar Ministerie, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten werk ik in het
interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) samen aan de opvolging
van deze aanbevelingen. Over de voortgang van het IBP VTH bent u voor de zomer geïnformeerd6. Daarnaast spreek ik met de stelselpartners over zaken die buiten het IBP VTH vallen.
Hierbij neem ik actie als de situatie erom vraagt.
Vraag 17
Bent u van mening dat omgevingsdiensten en het bevoegd gezag genoeg ondersteuning
ontvangen vanuit het ministerie en het Rijk om ervoor te zorgen dat zij hun VTH-taken
kunnen uitvoeren?
Antwoord 17
Als het gaat om financiële ondersteuning worden de omgevingsdiensten gefinancierd
door de provincies en gemeenten met gelden uit het Provincie- en Gemeentefonds. Daarnaast
hebben alle omgevingsdiensten vorig jaar een specifieke uitkering ontvangen. Deze
specifieke uitkering wordt bekostigd vanuit de 18 miljoen euro die het coalitieakkoord
structureel reserveert voor de versterking van het VTH-stelsel. De specifieke uitkering
wordt door de omgevingsdiensten gebruikt voor de inzet en ondersteuning van activiteiten
van het IBP VTH. Daarnaast werk ik met alle in het antwoord op de vorige vraag genoemde
partijen samen in het IBP VTH aan de versterking van het VTH-stelsel. Hierbij wordt
gekeken naar verbetering van de informatie-uitwisseling, datakwaliteit en kennisinfrastructuur.
Ook via deze weg wordt ondersteuning aan omgevingsdiensten het bevoegd gezag gegeven.
Vraag 18
In hoeverre bent u bereid om u op basis van dit bericht in te zetten om verder te
investeren in de ontwikkeling van het VTH-stelsel om zo kennis, ervaring en de capaciteit
van de omgevingsdiensten te verbeteren?
Antwoord 18
Samen met alle partijen in het IBP VTH werk ik hard aan de versterking van het VTH-stelsel.
Zo wordt in pijler 4 (Kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt) van het IBP VTH gewerkt
aan kennisopbouw, kennisdeling en uitbreiding van de capaciteit van omgevingsdiensten.
Vraag 19
Deelt u de mening dat de IPPC/Europese kwaliteitsnormen voor luchtkwaliteit niet robuust
genoeg zijn om gezondheidsschade te voorkomen? Zo ja, ziet u een mogelijkheid om de
richtlijnen gelijk te stellen aan de WHO-advieswaardes?
Antwoord 19
Er is nog geen drempelwaarde van luchtvervuiling bekend waaronder geen gezondheidsschade
voorkomt. Zo treden er zelfs onder de WHO-advieswaarden gezondheidseffecten op. De
WHO-advieswaarden zijn leidend voor mijn beleid op luchtkwaliteit. Dit is voor mij
niet hetzelfde als deze advieswaarden overnemen als Europese grenswaarden. Op 15 mei7 heb ik een brief gestuurd over de inzet van Nederland in de Raad met betrekking tot
de richtlijn Luchtkwaliteit. Daarin heb ik aangegeven dat het doel is: tijdig een
ambitieuze, maar haalbare richtlijn die leidt tot verdere verbetering van de luchtkwaliteit
in Europa, en dus ook in Nederland. Daarnaast sturen we met het Schone Lucht Akkoord
op gezondheidseffecten en houden wij daarmee zicht op het eindresultaat dat wij willen
bereiken: schone en gezonde lucht voor iedereen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.