Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over seizoensarbeid
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over seizoensarbeid (ingezonden 7 juli 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 30 augustus
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3354.
Vraag 1
Waarom bent u van plan om de onderbrekingstermijn in de ketenbepaling van toepassing
te blijven verklaren voor seizoensarbeid, waaronder vele arbeidsmigranten, terwijl
u de onderbrekingstermijn voor andere werkenden schrapt? Waarom kiest u hier voor
een andere richting dan die volgt uit het rapport van de commissie Roemer dat arbeidsmigranten
beter beschermd dienen te worden?
Antwoord 1
Ik vind het belangrijk dat er in de wetgeving een balans is tussen de bescherming
van de werknemer en gerechtvaardigde belangen van de werkgever. Seizoenswerk is een
realiteit in Nederland. Bij seizoenswerk is het werk niet doorlopend beschikbaar.
Denk bijvoorbeeld aan aspergeplukkers, of werknemers in de strandtenten. In dit specifieke
geval heeft de wetgever in 2016 daarom de keuze gemaakt om hier oog te hebben voor
de bijzondere omstandigheden van de werkgever. Met de Wet werk en zekerheid is daarom
voor seizoensfuncties een uitzondering bij cao mogelijk gemaakt op de onderbrekingstermijn.
Dat zijn functies die ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden verricht. Daarbij
is ook oog voor de bescherming van werkenden, doordat deze functies bij cao moeten
worden aangewezen. Seizoenswerkers hebben voor het overige dezelfde bescherming als
andere werkenden, behoudens de uitzonderingen waar ik in mijn antwoord op vraag 9
op inga.
Ook in het SER MLT advies over de toekomst van de arbeidsmarkt hebben werkgevers en
werknemers geadviseerd om deze uitzondering in stand te laten. Mede daarom wil ik
hier geen verandering in aanbrengen. Ik ben dus niet voornemens de bestaande mogelijkheid
te schrappen dat bij cao functies voor terugkerend tijdelijk werk aangewezen kunnen
worden waarvoor een tussenpoos van 3 maanden geldt. Ten aanzien van het beleid om
arbeidsmigratie beter te reguleren volg ik de aanbevelingen van de Commissie Roemer
op. De Commissie Roemer besteedt in haar advies geen specifieke aandacht aan de samenhang
met de ketenbepaling. Ik zal de uitzondering bij de ketenbepaling in stand laten.
Vraag 2
Bent u zich ervan bewust dat draaideurconstructies hierdoor voor seizoenswerkers mogelijk
blijven? Wat zegt u tegen de seizoenswerker die jaar in jaar uit voor dezelfde baas
werkt en die jaarlijks de zogeheten Werkloosheidswet (WW─)vakantie wordt ingedrukt,
zonder uitzicht op een vast contract?
Antwoord 2
Ik ben mij ervan bewust dat de specifieke regeling voor terugkerend tijdelijk werk,
waaronder seizoenswerk in de ketenbepaling, ertoe kan leiden dat werknemers voor meerdere
jaren bij een werkgever kunnen werken zonder vast contract, als er een tussenpoos
van meer dan 3 maanden tussen een reeks tijdelijke contracten zit. Hiervoor is een
bewuste keuze gemaakt door de wetgever bij de Wet werk en zekerheid (Wwz). Zoals ik
in het plenair debat van 1 juni jl. inzake het arbeidsmarktpakket heb aangegeven,
is een vast contract in deze gevallen voor de werkgever én voor de werknemers vaak
minder aantrekkelijk. Het vaste contract krijgt in zo’n geval de vorm van een contract
op basis van een jaarurennorm. Het maandelijks ontvangen loon is dan laag, omdat rekening
gehouden moet worden met de maanden dat er niet gewerkt kan worden.
Vraag 3
Deelt u de opvatting dat seizoenswerkers net zoals andere werknemers bescherming verdienen?
Deelt u de opvatting dat seizoenswerkers na drie jaar voor dezelfde baas te hebben
gewerkt ook een vast contract verdienen?
Antwoord 3
Seizoenswerkers verdienen bescherming. Hierbij dient wel oog te zijn voor de bijzondere
omstandigheden van seizoenswerk, zoals ik in mijn vorige antwoord ook heb aangegeven.
Daarbij is het belangrijk om te benadrukken dat bij cao seizoensfuncties aangewezen
moeten worden. Het werknemersbelang wordt door deze route van vastleggen van seizoensfuncties
ook geborgd.
Vraag 4
Deelt u de opvatting dat seizoenspatronen er weliswaar voor zorgen dat er niet het
hele jaar door werk is, maar dat seizoenspatronen in beginsel te voorzien en planbaar
zijn omdat ze terugkerend zijn?
Antwoord 4
Seizoenspatronen zijn in beginsel te voorzien en waarschijnlijk tot op zekere hoogte
planbaar. Daarbij moet het voor de uitzondering noodzakelijk zijn dat het voorzienbaar
een realiteit is dat het gaat om functies die gedurende een periode van ten hoogste
negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde
werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden
per jaar. De uitzondering heeft ook niet als doel om planningsproblemen op te lossen,
maar rekening te houden met een situatie dat er minstens 3 maanden in zijn geheel
geen werk is.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat ondernemersrisico niet afgewenteld mag worden op werkenden?
Antwoord 5
Ik vind het belangrijk dat er een balans is tussen de bescherming van de werknemer
en gerechtvaardigde belangen van de werkgever. In dit specifieke geval heeft de wetgever
de keuze gemaakt om hier oog te hebben voor de bijzondere omstandigheden van de werkgever,
met daarbij ook oog voor de bescherming van werkenden, doordat deze functies bij cao
moeten worden aangewezen. Seizoenswerkers hebben voor het overige dezelfde bescherming
als andere werkenden, behoudens de uitzonderingen waar ik in mijn antwoord op vraag
9 op inga.
Vraag 6
Op welke manier kunnen vaste contracten worden vormgegeven zodat er voor werkenden
zekerheid is, maar zodat ook kan worden ingespeeld op seizoenspatronen? Zouden urennormen
een uitkomst kunnen bieden? Welke andere instrumenten zijn denkbaar?
Antwoord 6
Zoals ik in het al genoemde plenair debat van 1 juni jl. en in mijn antwoord op vraag
2 heb aangegeven kan het vaste contract in zo’n geval worden vormgegeven als een contract
op basis van een jaarurennorm, waarbij het loon gespreid over het jaar wordt uitbetaald.
Het maandelijks ontvangen loon is dan lager, omdat rekening gehouden moet worden met
de maanden dat er in zijn geheel niet gewerkt kan worden. Mede daarom is door brancheorganisaties
en vakbonden in het onderzoek naar premiedifferentiatie in de WW aangegeven dat deze
contracten door werknemers vaak niet aantrekkelijk worden gevonden.1
Vraag 7
Op welke manier gaat u seizoensarbeid wettelijk verankeren? Bent u nog steeds van
mening dat het niet mogelijk is om seizoensarbeid op een goede manier af te bakenen,
dat er op dit moment geen eenduidige en gedragen definitie van het begrip bestaat
en dat hierdoor een te ruime of te smalle invulling van het begrip wordt gehanteerd,
zoals u opmerkt in de brief «premiedifferentiatie WW»?2
Antwoord 7
De uitzondering op de tussenpoos in de ketenbepaling is al wettelijk verankerd, waarbij
het aan sociale partners is om te bezien of er sprake is van een seizoensfunctie en
deze in de cao ook nauw genoeg te omschrijven. Deze mogelijkheid blijft bestaan en
staat los van een wettelijke verankering van seizoensarbeid om daarmee een uitzondering
op de hoge premie in premiedifferentiatie in de WW of een subsidieregeling ter compensatie
vanwege de hoge WW-premie te realiseren. Afgezien van de beleidsmatige afwegingen
heb ik in de door u genoemde brief aangegeven dat een dergelijk onderscheid voor seizoensarbeid
niet uitvoerbaar en handhaafbaar is voor UWV en de Belastingdienst.
Vraag 8
Waarom is de arbeidsrechtelijke uitzondering van seizoensarbeid wel toegestaan, terwijl
subsidieregelingen voor seizoensarbeid juridische belemmeringen kennen, bijvoorbeeld
in de vorm van staatssteunregels? Geldt het argument dat hier sprake kan zijn van
risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik ook niet voor deze uitzondering, net zoals
daar sprake van kan zijn bij een subsidieregeling?
Antwoord 8
Bij uitzonderingen in het arbeidsrecht is er geen sprake van staatssteun. Daarnaast
is er in dat geval geen sprake van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden.
Daarbij is relevant dat in het arbeidsrecht de functie waarvoor een uitzondering op
de onderbrekingstermijn in de ketenpaling geldt moet worden aangewezen door cao-partijen.
Zij zijn ook verantwoordelijk om een proces in te richten hoe de cao wordt nageleefd.
In sectoren wordt hier op verschillende manieren uitvoering aan gegeven, bijvoorbeeld
door cao-nalevingsinstanties in het leven te roepen. Cao-partijen en werkgevers en
werknemers zijn het best in staat om te bezien of zij onder de cao vallen en of er
sprake is van een functie zoals deze in de cao is omschreven. Een werknemer kan, al
dan niet met hulp van de vakbond, zich tot de rechter wenden als hij van mening is
dat zijn werkgever de uitzondering onterecht toepast en er recht is op een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd.
De risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik bij de hoge WW-premie bij een eventueel
onderscheid voor seizoensarbeid zijn van andere aard. Deze heb ik toegelicht in mijn
brief aan uw Kamer van 7 juni. Daarin heb ik ook toegelicht waarom een dergelijk onderscheid
onuitvoerbaar is.
Vraag 9
Welke andere uitzonderingen bestaan er voor seizoenswerk? Kunt u per uitzondering
aangeven in welk artikel van een wet of van een cao ze zijn geregeld?
Antwoord 9
In artikel 668a, dertiende lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de mogelijkheid
gecreëerd dat bij cao een functie wordt aangewezen waarvoor een onderbrekingstermijn
van 3 maanden geldt in plaats van 6 maanden in het kader van de ketenbepaling. Cao’s
mogen op basis van de wet deze functie aanwijzen als er sprake is van een functie
met terugkerend tijdelijk werk die gedurende een periode van ten hoogste negen maanden
per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen
worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar. Kort
gezegd gaat het erom dat werknemers in deze functie niet meer dan 9 aaneengesloten
maanden werk hebben en dus minstens 3 maanden in het jaar in zijn geheel geen werk
hebben. Dit kunnen ook seizoensfuncties betreffen.
In het veertiende lid van dat artikel is de mogelijkheid gecreëerd dat op verzoek
van de Stichting van de Arbeid een dergelijke functie bij ministeriële regeling wordt
aangewezen. Van die mogelijkheid is tot nu toe geen gebruik gemaakt.
In artikel 628a, elfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat
bij cao seizoensfuncties kunnen worden aangewezen waarvoor de oproeptermijn, loon
bij afzegging en/of het aanbod van 12 maanden in het kader van oproepovereenkomsten
niet geldt. Het gaat hier enkel om seizoensfuncties die als gevolg van klimatologische
of natuurlijke omstandigheden gedurende een periode van ten hoogste negen maanden
per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen
worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.
Er is geen actueel overzicht van alle cao’s waarin gebruikt wordt gemaakt van deze
uitzonderingen. Wel is er een onderzoek van mijn ministerie over 2021 met een steekproef
van 98 cao’s, van toepassing op 5 miljoen werknemers (88% van het totaal aantal werknemers
onder een cao). In tien cao’s uit de steekproef (van toepassing op 16% van de werknemers)
wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een onderbrekingstermijn van 3 maanden
in het kader van een functie met terugkerend tijdelijk werk aan te wijzen. In acht
van deze cao’s wordt verwezen naar klimatologische en natuurlijke omstandigheden als
aanleiding voor de tijdelijk terugkerende karakter van het werk.3
Er zijn echter sectoren waarvan de cao’s gezien hun werknemersaantal niet in de steekproef
zitten, maar waar gezien de aard van het werk er behoefte kan zijn aan verruiming
van het aantal jaren/ arbeidsovereenkomsten en/of het verkorten van de tussenpoos.
Dit betreft met name de sectoren cultuur, sport en recreatie. Daarom is een aanvullend
onderzoek gedaan naar 28 cao’s in die sectoren, waarbij nog 8 gevallen zijn gevonden
met een verkorting van de onderbrekingstermijn vanwege terugkerend tijdelijk werk.
Dit gaat in bijna alle gevallen om seizoenswerk, het sportseizoen, het culturele seizoen,
werk dat tijdens de zomerstop stil ligt. In onderstaande tabel (tabel II.2 van het
onderzoek) wordt aangegeven om welke cao’s dit gaat (het betreft de kolom «afwijking
van de tussenpoos»).
In de cao’s Horeca en Groen, grond en infrastructuur (8% van de werknemers) is gebruik
gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van de minimale oproeptermijn en het aanbod
van een vast aantal uren voor functies die als gevolg van klimatologische of natuurlijke
omstandigheden maximaal negen maanden per jaar kunnen worden uitgevoerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.