Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over kennisinfrastructuur en passende zorg Wlz (Kamerstuk 34104-374)
34 104 Langdurige zorg
Nr. 393
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 augustus 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 31 maart 2023 over de kennisinfrastructuur en passende zorg in de langdurige zorg
(Kamerstuk 34 104, nr. 374).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2023 aan de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 21 augustus 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
5
Vragen en opmerkingen van het lid van de Fractie Den Haan
6
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
6
II.
Reactie van de Minister
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de brief.
Op basis van kennis kunnen cliënten en zorgverleners samen besluiten over de zorgbehoefte.
Hoe is de Minister van plan om de beschikbare kennis ook bruikbaar te maken voor cliënten
en hun naasten? Wordt hierbij ook gedacht over begrijpbare taal en schrijfniveau?
De leden van de VVD-fractie kunnen zich goed voorstellen dat de wetenschappelijke
taal, die (begrijpelijk) gebruikt wordt in de kennisinfrastructuur, veel mantelzorgers
de pet te boven gaat.
Deze leden delen de mening dat het van belang is dat zorgverleners zich gesteund voelen
door wetenschappelijke kennis. Hoe wil de Minister deze vertaalslag van kennis naar
passende zorg zo makkelijk mogelijk maken?
Genoemde leden lezen dat het aantal informele zorgverleners de komende jaren afneemt
en dat men daarbij realistisch moet zijn wat van de mantelzorgers mag worden verwacht.
Zal de beschikbare kennis, die hierboven al genoemd is, iets van invloed hebben op
het afnemen van druk op individuele mantelzorgers? En zo nee, hoe kan bevorderd worden
dat beschikbare kennis zoveel mogelijk in dienst staat daarvan? Betekent het vergaren
van deze kennis een extra taak voor mantelzorgers?
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te horen dat de opbrengsten van de versterking
van de kennisinfrastructuur beschikbaar zullen zijn voor het openbaar domein en daarmee
voor zorg buiten de Wet langdurige zorg (Wlz). Hoe zal dit duidelijk kenbaar gemaakt
worden en gemakkelijk te vinden zijn?
Genoemde leden lezen dat het «leren van data»-programma zorgt voor het beschikbaar
stellen van data. Zij vinden het goed dat data gebruikt wordt om zo veel mogelijk
informatie te delen en combineren. Hoe borgt de Minister dat er goed wordt omgegaan
met de privacy van de gegevens uit de elektronische patiëntendossiers die hier gebruikt
worden?
Is de Minister van plan de benodigde middelen (€ 0,3 miljoen) structureel voor het
Zorginstituut Nederland te oormerken?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er binnen alle lopende onderzoeken
ook aandacht is voor jeugdigen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) die nu soms
een indicatie krijgen waar ze vervolgens maar heel moeilijk weer vanaf komen. Zij
merken op dat er ook binnen de kennisinfrastructuur hier aandacht voor moet zijn,
juist omdat het hier om een kwetsbare groep jongeren en jongvolwassenen gaat. Juist
bij hen is het goed om altijd het herstelvermogen mee te nemen in een af te geven
indicatie. Deze leden vernemen graag van de Minister welke stappen hierop worden ondernomen.
De leden van de VVD-fractie vinden het fijn om te lezen dat met Vilans afgesproken
is dat zij de relevante kennis voor de ouderen en gehandicaptenzorg inventariseren.
Op welke termijn zal dit gedaan worden en beschikbaar zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kennisagenda
Langdurige Ouderenzorg. Het is bovenal belangrijk en nuttig dat er een kennisagenda
is opgesteld, opgesteld door het zorgveld. Ook onderschrijven deze leden de doelstellingen
zoals deze zijn geformuleerd in de agenda. Wel hebben de leden nog enkele inhoudelijke
vragen en opmerkingen.
Realistische verwachtingen
In de kennisagenda staat nu ook opgenomen dat het ontwikkelen van deze kennisinfrastructuur
een bijdrage moet leveren aan de toekomstbestendigheid van de zorg, met in de context
dat de vraag naar zorg zal toenemen zonder dat het aantal zorgverleners mee zal groeien.
Kan de Minister toelichten in hoeverre zij verwacht dat de producten en resultaten
die vloeien uit deze kennisinfrastructuur dit tekort zal opvangen? Voor de leden van
de D66-fractie staat het buiten kijf dat het ontwikkelen van bewezen interventies
en kennis over de langdurige zorg bij zal dragen aan goede zorg, maar gelet op de
kennisvragen die nu per onderwerp staan geformuleerd twijfelen deze leden of deze
toegedichte verwachting realistisch is. Kan de Minister daarop reflecteren?
Koppeling met het onderwijs en de praktijk
De eerste doelstelling van de kennisinfrastructuur behelst het versterken van de vakbekwaamheid
en het professioneel handelen van de zorgverleners. Deze leden zien dat ook als kennislacune.
Echter, een groot deel van het langdurige zorgpersoneel zijn mbo-opgeleide professionals.
In hoeverre schat de Minister in dat de huidige opzet van de kennisinfrastructuur
aankomende professionals voldoende voorziet van de juiste kennisinstrumenten om hun
werk op een goede manier te vervullen? Hoe gaat de Minister zorg dragen voor de verankering
van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten binnen de onderwijsprogramma’s van opleidingsinstituten?
In hoeverre wordt er praktijkervaring opgehaald vanuit het werkveld én bij patiënten?
En wordt dit ook over wetten heen gedaan, bijvoorbeeld door informatie op te halen
bij cliëntondersteuners Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 én Wlz? Verder
vragen deze leden de Minister in hoeverre de kennisproducten worden toegespitst op
praktische toepasbaarheid, bijvoorbeeld door ze te borgen binnen de regiotafels.
Relatie tot het Kwaliteitskompas (en andere kwaliteitskaders)
De leden van de D66-fractie zien een uitdaging in hoe deze opgedane wetenschappelijke
inzichten hun weg vinden naar de praktijk. Daarom zou het nuttig zijn als kennisproducten
hun weg ook zouden vinden binnen de opgestelde kwaliteitskaders (zoals het Kwaliteitskompas
Verpleeghuiszorg). Deelt de Minister dit standpunt en welke stappen gaat zij nemen
om dit te realiseren?
Ontbreken van inclusieve zorg
Tenslotte constateren genoemde leden dat het kader Passende zorg als uitgangspunt
is gebruikt, bijvoorbeeld in de Tussenrapportage Eén centrale toegang tot onderbouwde
interventies. Dat is wat deze leden betreft belangrijk, ook gelet op de uniformiteit
binnen het zorgbeleid. Zoals de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) eerder
schreef1: «passende zorg ís inclusieve zorg». Echter, binnen deze kennisinfrastructuur wordt
geen aandacht besteed aan het inclusiever maken van de langdurige zorg. Dit terwijl
de urgentie daarvoor (bijvoorbeeld groei van percentage niet-westerse oudere migranten
of het gebrek aan sensitiviteit voor LGBTIQ-zorggebruikers) voor deze leden evident
is. Kan de Minister toelichten of zij bereid is om de huidige kennisinfrastructuur
aan te passen, zodat dit belangrijke thema wel wordt geborgd binnen de thema’s? En
vinden de perspectieven van álle zorggebruikers hun weg naar deze kennisinfrastructuur
(dus ook mensen met een lage sociaaleconomische status of laaggeletterden), zodat
de uiteindelijke producten ook hen ten goede komen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie zijn het met de Minister eens dat kennis een voorname randvoorwaarde
is voor passende zorg in de langdurige zorg. Zij missen in de brief echter de rol
van de beroepsopleidingen binnen de kennisinfrastructuur. Een goede beroepsopleiding
zorgt immers voor een goede kennisbasis. Hoe ziet de Minister de rol van de beroepsopleidingen
binnen de kennisinfrastructuur? Daarnaast krijgen deze leden signalen dat er problemen
zijn rondom stages binnen deze beroepsopleidingen. Stages vormen een belangrijk onderdeel
om vakbekwaamheid en professioneel handelen bij de nieuwe zorgverleners te ontwikkelen.
Door de tekorten in de zorg hebben studenten moeite om een goede stageplek te vinden.
Studenten lopen daardoor onnodig vertraging op en haken wellicht af. Herkent de Minister
deze signalen en kan de Minister cijfers over het stageaanbod in de zorg en de vraag
naar stages in de zorg met de Kamer delen? Mochten deze cijfers niet bekend zijn,
is de Minister dan bereid om hier onderzoek naar te laten doen en deze resultaten
met de Kamer delen? Verder vragen de genoemde leden de Minister wat zij concreet gaat
doen om de kwaliteit en de toegang tot stages in de zorg te blijven waarborgen en
te verbeteren. Daarnaast is de uitstroom van zorgverleners hoog. Met uitstroom gaat
ook kennis verloren. Is de Minister het met genoemde leden eens dat het beperken van
de uitstroom van de zorgverleners ook een onderdeel zou moeten zijn van de versterking
van de kennisinfrastructuur? Welke maatregelen gaat de Minister nemen om de uitstroom
van zorgverleners te verminderen?
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat één van de doelstellingen is om passende
zorg voor de Wlz te ontwikkelen. Passende zorg wordt in de brief gedefinieerd als
zorg die «bewezen effectief is, gericht is op de kwaliteit van leven, samen met de
cliënt (en/of naaste) tot stand komt en op de juiste plek en tijd geleverd wordt»».
De leden vragen de Minister of «»bewezen effectief»» hetzelfde is als evidence-based.
Is de Minister bekend met het kritische rapport «Zonder context geen bewijs» van de
RVS over dit onderwerp?2 Is deze kritiek voldoende meegenomen bij het vaststellen van deze doelstelling? Kan
de Minister het antwoord op deze laatste vraag toelichten? Daarnaast wordt er aangegeven
dat passende zorg gericht is op de kwaliteit van leven, samen met de cliënt (en/of
naaste) tot stand komt en op de juiste plek en tijd geleverd wordt. Kan de Minister
voor elke factor (kwaliteit van leven, samen met de cliënt (en/of naaste), juiste
plek en juiste tijd) uitleggen welke methoden er zullen worden gebruikt om vast te
stellen hoe en wanneer er aan deze factoren voldaan wordt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
over de kennisinfrastructuur van zorgverleners. Zij onderschrijven dat zorgverleners,
zeker voor de doelgroepen die zorg ontvangen vanuit de Wlz, de juiste kennis moeten
hebben om goed te kunnen bepalen hoe zij de cliënten zo goed mogelijk kunnen ondersteunen
bij het vormgeven van hun leven. Nu begrijpen genoemde leden dat dit voor de doelgroepen
binnen de Wlz erg complex kan zijn, maar zien zij ook dat die doelgroepen niet gelimiteerd
zijn tot de Wlz. Immers worden mensen met een beperking, ouderen of langdurige psychische
aandoening ook behandeld in het ziekenhuis of verzorgd vanuit de Wmo. Kan de Minister
toelichten waarom er is gekozen om de groep waarop deze kennisinfrastructuur is gericht,
is afgebakend binnen de Wlz? Genoemde leden lezen dat de opbrengsten en opgedane kennis
ook buiten het domein van de Wlz beschikbaar zal komen, maar dat de kennis beschikbaar
komt, betekent helaas niet dat deze ook zal worden gebruikt. Hoe wil de Minister ervoor
zorgen dat de kennis en infrastructuur ook daadwerkelijk in de andere domeinen gebruikt
gaan worden?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat zorgverleners moeten kunnen
herkennen wat cliënten nodig hebben. Vaak is de gemakkelijkste manier om erachter
te komen wat iemand nodig heeft door dat te vragen. Dan moet iemand echter wel de
mogelijkheid hebben om te kunnen communiceren. Het schetst de verbazing van de leden
van de GroenLinks-fractie dat spraakcomputers nog onvoldoende worden ingezet om de
communicatie van cliënten te ondersteunen. De leden van de GroenLinks-fractie zien
twee belangrijke problemen rondom de inzet van spraakcomputers. Zo is er nog weinig
kennis bij zorgverleners over de nut en noodzaak van spraakcomputers en zijn er knelpunten
in de financiering voor spraakcomputers, waardoor niet iedereen die er nodig heeft
een kan krijgen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij deze
knelpunten herkend, zij bereid is het gebrek aan kennis bij zorgverleners mee te nemen
in de kennisagenda en bereid is ruimhartig spraakcomputers te vergoeden vanuit de
Wlz. Kan de Minister toelichten waarom spraakcomputers, net als aangepaste rolstoelen,
niet worden vergoed? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister ook of
zij met hen de mening deelt dat sommige mensen een spraakcomputer nodig hebben om
vrij hun mening te kunnen uiten en dat zij zonder spraakcomputer daar dus in worden
beperkt.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot een aantal vragen over de kennisinfrastructuur
binnen de Wlz-zorg. Een deel van de zorg wordt in natura geleverd maar een ander deel
wordt vanuit persoonsgebonden budgetten (PGB)»s gefinancierd. Dit betreft soms cliënten
die zelfstandig wonen en ondersteuning zelf inkopen, en cliënten die in woongroepen
wonen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in hoeverre zorgverleners
die vanuit PGB’s worden gefinancierd zijn aangesloten bij dit project.
Vragen en opmerkingen van het lid van de Fractie Den Haan
Het lid van de Fractie Den Haan heeft kennisgenomen van de brief van de Minister en
heeft een aantal vragen. Zij wil benadrukken dat het van groot belang is dat zorgmedewerkers
in de ouderenzorg over de juiste kennis, ervaring en competenties beschikken om ouderen
de beste zorg te kunnen bieden.
Het is ook belangrijk dat zorgmedewerkers de tijd krijgen om die kennis op te doen.
De Minister geeft zelf in de brief aan dat het belangrijk is dat medewerkers de ruimte
krijgen om kennis te vergaren, maar hoe moeten zorgorganisaties met een groot personeelstekort
dat regelen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat die organisaties niet achterblijven?
Verder geeft de Minister aan dat het wenselijk is dat medewerkers interesse hebben
in het verwerven van kennis. Heeft de Minister ideeën hoe zorgorganisaties in de ouderenzorg
hun medewerkers daarin kunnen stimuleren?
Het lid van de Fractie Den Haan leest in de brief veel over het aanbieden van kennis
en nieuwe bevindingen aan zorgmedewerkers. Dat is zeker belangrijk, maar het is nog
belangrijker dat nieuwe kennis wordt toegepast. Er kan bijvoorbeeld gesteld worden
dat de implementatie van technologie in zorginstellingen niet altijd goed gaat door
het hoge verloop van personeel, waardoor nieuwe medewerkers niet weten hoe een apparaat
werkt en wat het allemaal kan. Daardoor wordt technologie niet altijd ten volle benut.
Heeft de Minister daar voldoende oog voor? En welke oplossingen ziet zij daarvoor?
In het bedrijfsleven wordt artificial intelligence (AI), zoals ChatGPT, al ingezet
voor het opleiden van medewerkers. In hoeverre worden de ontwikkelingen in de AI als
toepassing meegenomen bij het vergaren van kennis en bij de implementatie daarvan?
Tot slot wil genoemd lid ingaan op het onderzoek over mantelzorg, dat wordt aangehaald
in de brief. Kan de Minister aangeven waarom dat onderzoek nodig is? Is dit niet al
onderzocht? En als we dat niet al weten, op basis waarvan is het beleid rondom mantelzorg
dan ontwikkeld?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister. Het lid
heeft daarover enkele vragen en opmerkingen.
Het lid van de BBB-fractie ziet het belang van verankering van de kennisagenda in
het onderwijs. Hoe gaat de Minister zorgdragen voor de verankering van (nieuwe) wetenschappelijke
inzichten binnen de onderwijsprogramma’s van opleidingsinstituten? Hoe kijkt de Minister
naar de verbinding tussen de kennisinfrastructuur langdurige zorg, het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB)?
Het lid van de BBB-fractie denkt dat het belangrijk is dat er onderlinge verbinding
is tussen de verschillende deelterreinen op langdurige zorg, neem bijvoorbeeld de
verbinding tussen het Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)-programma en
het Integraal Zorgakkoord (IZA). Hoe gaat de Minister de samenhangen borgen tussen
de kennisinfrastructuur langdurige zorg en programma’s als het WOZO en het IZA?
Het lid van de BBB-fractie heeft ook een vraag over «passende zorg». De Minister ziet
«passende zorg» als «bewezen effectief». Als het gaat om langdurige ouderenzorg dan
is dit geen goede definitie omdat deze zorg context verbonden is. Kan de Minister
aangeven hoe zij binnen de kennisinfrastructuur voor de langdurige zorg invulling
wil geven aan het begrip «passende zorg»? En ziet de Minister ook dat dit voor dit
beleidsterrein niet zo makkelijk definieerbaar is met de woorden «bewezen effectief»?
Tenslotte vraagt het lid van de BBB-fractie wat volgens de Minister de rol van het
cliëntenperspectief is binnen de kennisinfrastructuur.
II Reactie van de Minister
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de brief.
Op basis van kennis kunnen cliënten en zorgverleners samen besluiten over de zorgbehoefte.
Hoe is de Minister van plan om de beschikbare kennis ook bruikbaar te maken voor cliënten
en hun naasten? Wordt hierbij ook gedacht over begrijpbare taal en schrijfniveau?
De leden van de VVD-fractie kunnen zich goed voorstellen dat de wetenschappelijke
taal, die (begrijpelijk) gebruikt wordt in de kennisinfrastructuur, veel mantelzorgers
de pet te boven gaat.
Wetenschappelijke kennis moet vertaald worden naar zowel de zorgverleners als de cliënten/verwanten.
Het uitgangspunt is dat de kennis in de langdurige zorg wordt opgenomen op de kennispleinen
e.d. van Vilans en daarbij -in taal en vorm- wordt toegesneden op de gebruikers van
de kennis. Hierbij ligt vooralsnog de nadruk op de zorgverleners maar in toenemende
mate ook op de cliënten en hun naasten.
Deze leden delen de mening dat het van belang is dat zorgverleners zich gesteund voelen
door wetenschappelijke kennis. Hoe wil de Minister deze vertaalslag van kennis naar
passende zorg zo makkelijk mogelijk maken?
In de brief -naar aanleiding waarvan deze vraag is gesteld- staat een werkagenda om
tot passende zorg in de langdurige zorg te komen. Het gaat daarbij o.a. om het transparant
maken van de interventies, het vormgeven van een apart onderzoeksprogramma en ontwikkeling
van richtlijnen. Op deze manier wil ik de beschikbare kennis toegankelijk maken voor
niet alleen de zorgverleners maar ook voor zorgkantoren, IGJ e.d.
Genoemde leden lezen dat het aantal informele zorgverleners de komende jaren afneemt
en dat men daarbij realistisch moet zijn wat van de mantelzorgers mag worden verwacht.
Zal de beschikbare kennis, die hierboven al genoemd is, iets van invloed hebben op
het afnemen van druk op individuele mantelzorgers? En zo nee, hoe kan bevorderd worden
dat beschikbare kennis zoveel mogelijk in dienst staat daarvan? Betekent het vergaren
van deze kennis een extra taak voor mantelzorgers
De te ontwikkelen kennis in de langdurige zorg moet bijdragen aan de transitie (anders
werken, anders organiseren) die noodzakelijk is. Om die reden zal ik de partijen in
de kennisinfrastructuur die werken aan de kennisagenda’s vragen zich specifiek daarop
te richten. Hiermee zal de druk op zowel de formele als de informele zorgverleners
verminderen. Het is daarmee vooral bedoeld ter ondersteuning van mantelzorgers.
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te horen dat de opbrengsten van de versterking
van de kennisinfrastructuur beschikbaar zullen zijn voor het openbaar domein en daarmee
voor zorg buiten de Wet langdurige zorg (Wlz). Hoe zal dit duidelijk kenbaar gemaakt
worden en gemakkelijk te vinden zijn?
De partijen die de kennis ontwikkelen zullen deze zelf breed verspreiden. De Academische
Werkplaatsen bijvoorbeeld hebben als doelstelling om de ontwikkelde kennis te verspreiden
onder de zorgaanbieders en zorgverleners. Dit niet alleen bij de zorgaanbieders die
bij hen zijn «aangesloten» maar ook bij alle andere relevante zorgaanbieders. Daarnaast
is het streven dat alle kennis die wordt ontwikkeld wordt opgenomen op de kennispleinen
van Vilans.
De Academische Werkplaatsen werken steeds vaker ook samen met mbo-zorgopleidingen
zodat aankomend professionals de juiste kennis in huis hebben.
Genoemde leden lezen dat het «leren van data»-programma zorgt voor het beschikbaar
stellen van data. Zij vinden het goed dat data gebruikt wordt om zo veel mogelijk
informatie te delen en combineren. Hoe borgt de Minister dat er goed wordt omgegaan
met de privacy van de gegevens uit de elektronische patiëntendossiers die hier gebruikt
worden?
Het adequaat borgen van de privacy van cliënten en hun de data die in het «leren van
data»-programma verzameld wordt, was een van de uitgangspunten al voor de start van
het programma. De privacy wordt gewaarborgd via een Trusted Third Party (TTP) constructie
bij het Nivel. Dat wil zeggen dat de onderzoekers die de data analyseren geen gegevens
te zien krijgen die herleidbaar zijn naar personen.
Is de Minister van plan de benodigde middelen (€ 0,3 miljoen) structureel voor het
Zorginstituut Nederland te oormerken?
Ik ben van plan dusdanige afspraken met Zorginstituut Nederland te maken dat de evaluatiefunctie
in de kennisinfrastructuur van de langdurige zorg structureel wordt ingevuld.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er binnen alle lopende onderzoeken
ook aandacht is voor jeugdigen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) die nu soms
een indicatie krijgen waar ze vervolgens maar heel moeilijk weer vanaf komen. Zij
merken op dat er ook binnen de kennisinfrastructuur hier aandacht voor moet zijn,
juist omdat het hier om een kwetsbare groep jongeren en jongvolwassenen gaat. Juist
bij hen is het goed om altijd het herstelvermogen mee te nemen in een af te geven
indicatie. Deze leden vernemen graag van de Minister welke stappen hierop worden ondernomen.
Zoals aangegeven in de brief over kennisinfrastructuur in de langdurige zorg -naar
aanleiding waarvan deze vraag wordt gesteld-, zal ik met de partijen die relevant
voor de GGZ-kennisinfrastructuur spreken over de noodzakelijke ontwikkelingen. Daarbij
zal ook aandacht zijn voor de genoemde groep cliënten.
De leden van de VVD-fractie vinden het fijn om te lezen dat met Vilans afgesproken
is dat zij de relevante kennis voor de ouderen en gehandicaptenzorg inventariseren.
Op welke termijn zal dit gedaan worden en beschikbaar zijn
Vilans neemt doorlopend de nieuw beschikbare kennis op de kennispleinen op. Door kennis
op de pleinen op te nemen, is deze kennis direct breed beschikbaar. Daarnaast zal
Vilans in het kader van de werkagenda passende zorg de interventies die gebruikt worden
in de langdurige zorg verzamelen. Dit is een traject dat fasegewijs zal verlopen en
dat waarschijnlijk zeker twee jaar zal vergen. Gaandeweg zullen resultaten transparant
worden gemaakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kennisagenda
Langdurige Ouderenzorg. Het is bovenal belangrijk en nuttig dat er een kennisagenda
is opgesteld, opgesteld door het zorgveld. Ook onderschrijven deze leden de doelstellingen
zoals deze zijn geformuleerd in de agenda. Wel hebben de leden nog enkele inhoudelijke
vragen en opmerkingen.
Realistische verwachtingen
In de kennisagenda staat nu ook opgenomen dat het ontwikkelen van deze kennisinfrastructuur
een bijdrage moet leveren aan de toekomstbestendigheid van de zorg, met in de context
dat de vraag naar zorg zal toenemen zonder dat het aantal zorgverleners mee zal groeien.
Kan de Minister toelichten in hoeverre zij verwacht dat de producten en resultaten
die vloeien uit deze kennisinfrastructuur dit tekort zal opvangen? Voor de leden van
de D66-fractie staat het buiten kijf dat het ontwikkelen van bewezen interventies
en kennis over de langdurige zorg bij zal dragen aan goede zorg, maar gelet op de
kennisvragen die nu per onderwerp staan geformuleerd twijfelen deze leden of deze
toegedichte verwachting realistisch is. Kan de Minister daarop reflecteren?
De te ontwikkelen kennis in de langdurige zorg moet bijdragen aan de transitie die
noodzakelijk is. Om die reden zal ik de partijen in de kennisinfrastructuur die werken
aan de kennisagenda’s vragen zich specifiek daarop te richten. Ook kan ik hierop sturen
via subsidievoorwaarden. Door het ontwikkelen van kennis die gericht is op de toekomstbestendigheid
van de langdurige zorg zal de druk op zowel de formele als de informele zorgverleners
verminderen. Kennis is overigens niet het enige dat nodig is. Wel levert kennis een
belangrijke bijdrage aan de toekomstbestendigheid. Een mooi voorbeeld is het «Blijf
actief thuis» trainingsprogramma, waardoor zorgverleners thuiswonende ouderen ondersteunen
in zelfredzaamheid3.
Koppeling met het onderwijs en de praktijk
De eerste doelstelling van de kennisinfrastructuur behelst het versterken van de vakbekwaamheid
en het professioneel handelen van de zorgverleners. Deze leden zien dat ook als kennislacune.
Echter, een groot deel van het langdurige zorgpersoneel zijn mbo-opgeleide professionals.
In hoeverre schat de Minister in dat de huidige opzet van de kennisinfrastructuur
aankomende professionals voldoende voorziet van de juiste kennisinstrumenten om hun
werk op een goede manier te vervullen? Hoe gaat de Minister zorg dragen voor de verankering
van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten binnen de onderwijsprogramma’s van opleidingsinstituten?
In hoeverre wordt er praktijkervaring opgehaald vanuit het werkveld én bij patiënten?
En wordt dit ook over wetten heen gedaan, bijvoorbeeld door informatie op te halen
bij cliëntondersteuners Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 én Wlz? Verder
vragen deze leden de Minister in hoeverre de kennisproducten worden toegespitst op
praktische toepasbaarheid, bijvoorbeeld door ze te borgen binnen de regiotafels
De kennisinfrastructuur zoals deze in de langdurige zorg wordt gevormd is gericht
op de kennisvragen van de zorgverleners en daarbij wordt expliciet aandacht gegeven
aan de kennisvragen mbo-professionals. Vilans verzamelt de kennisvragen van de zorgverleners
(waaronder de mbo-professionals), probeert deze te beantwoorden en geeft de nog open
vragen door aan ZonMw ten behoeve van programmering van onderzoek. Wetenschappelijke
kennis moet vertaald worden naar zowel de zorgverleners (met verschillend opleidingsniveau)
als de cliënten en hun verwanten. Vilans heeft juist aandacht voor hoe mbo-professionals
leren. Door Vilans wordt de wetenschappelijke kennis zo gepresenteerd dat deze aansluit
op hoe mbo-professionals leren. Daarop worden kennisproducten toegesneden, zodat zij
daar in de praktijk ook daadwerkelijk met uit de voeten kunnen. Overigens is de ontwikkelde
kennis niet alleen relevant voor aankomende professionals, maar ook voor ervaren medewerkers.
Door de verschillende partijen in de kennisinfrastructuur van de langdurige zorg wordt
contact onderhouden met opleidingsorganisaties om de nieuwe kennis voor het voetlicht
te brengen. Er zijn bijvoorbeeld Academische Werkplaatsen waarvan ook opleidingsorganisaties
lid zijn. Onder andere worden docenten betrokken bij onderzoek of zelfs als co-onderzoeker
in deeltijddienst genomen.
De leden van de D66-fractie willen weten in hoeverre er praktijkervaring wordt opgehaald
vanuit het werkveld én bij patiënten? En wordt dit ook over wetten heen gedaan, bijvoorbeeld
door informatie op te halen bij cliëntondersteuners Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo) 2015 én Wlz?
Veel van het onderzoek in de langdurige zorg wordt gedaan met behulp van de zorgverleners
om zo de relatie met de praktijk zeker te stellen. Bijvoorbeeld: veel van de bij Academische
Werkplaatsen aangesloten zorgaanbieders hebben een wetenschappelijke commissie van
waaruit wordt bijgedragen aan het onderzoek en ondersteunend is bij de implementatie
van nieuwe kennis. De activiteiten, zoals benoemd in de brief naar aanleiding waarvan
deze vraag wordt gesteld, richten zich primair op de Wlz verzekerde zorg. De kennis
die daarbij ontstaat, komt evenwel beschikbaar in het openbaar domein zodat er ook
in het sociaal domein gebruik van gemaakt kan worden.
De wetenschappelijke kennis moet vertaald worden naar zowel de zorgverleners als de
cliënten en hun verwanten. Het uitgangspunt is dat de kennis in de langdurige zorg
wordt opgenomen op de kennispleinen e.d. van Vilans en daarbij -in taal en vorm- wordt
toegesneden op de gebruikers van de kennis.
Relatie tot het Kwaliteitskompas (en andere kwaliteitskaders)
De leden van de D66-fractie zien een uitdaging in hoe deze opgedane wetenschappelijke
inzichten hun weg vinden naar de praktijk. Daarom zou het nuttig zijn als kennisproducten
hun weg ook zouden vinden binnen de opgestelde kwaliteitskaders (zoals het Kwaliteitskompas
Verpleeghuiszorg). Deelt de Minister dit standpunt en welke stappen gaat zij nemen
om dit te realiseren?
Juist omdat kennis en wetenschappelijke inzichten van belang zijn voor de praktijk
zijn diverse partijen uit de kennisinfrastructuur betrokken bij de ontwikkeling van
het Kwaliteitskompas verpleeghuiszorg. Dat zijn onder meer Vilans en de Academische
Werkplaatsen. Hierin is dus al voorzien.
Ontbreken van inclusieve zorg
Tenslotte constateren genoemde leden dat het kader Passende zorg als uitgangspunt
is gebruikt, bijvoorbeeld in de Tussenrapportage Eén centrale toegang tot onderbouwde
interventies. Dat is wat deze leden betreft belangrijk, ook gelet op de uniformiteit
binnen het zorgbeleid. Zoals de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) eerder
schreef4: «passende zorg ís inclusieve zorg». Echter, binnen deze kennisinfrastructuur wordt
geen aandacht besteed aan het inclusiever maken van de langdurige zorg. Dit terwijl
de urgentie daarvoor (bijvoorbeeld groei van percentage niet-westerse oudere migranten
of het gebrek aan sensitiviteit voor LGBTIQ-zorggebruikers) voor deze leden evident
is. Kan de Minister toelichten of zij bereid is om de huidige kennisinfrastructuur
aan te passen, zodat dit belangrijke thema wel wordt geborgd binnen de thema’s? En
vinden de perspectieven van álle zorggebruikers hun weg naar deze kennisinfrastructuur
(dus ook mensen met een lage sociaaleconomische status of laaggeletterden), zodat
de uiteindelijke producten ook hen ten goede komen?
De norm voor goede zorg is persoonsgerichte zorg, dus ook persoonsgerichte zorg voor
de genoemde groepen. Door vertegenwoordigers van deze groepen wordt ook zelf initiatief
om hieraan inhoud te geven. Een voorbeeld hiervan is de leidraad cultuurspecifieke
zorg die NOOM heeft ontwikkeld5. Ik zal met vertegenwoordigers van partijen bezien hoe de kennisbehoefte van deze
cliënten onderdeel van de kennisinfrastructuur kan worden gemaakt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn het met de Minister eens dat kennis een voorname randvoorwaarde
is voor passende zorg in de langdurige zorg. Zij missen in de brief echter de rol
van de beroepsopleidingen binnen de kennisinfrastructuur. Een goede beroepsopleiding
zorgt immers voor een goede kennisbasis.
Door de verschillende partijen in de kennisinfrastructuur van de langdurige zorg wordt
contact onderhouden met opleidingsorganisaties om de nieuwe kennis voor het voetlicht
te brengen. Er zijn bijvoorbeeld Academische Werkplaatsen waarvan ook opleidingsorganisaties
lid zijn.
Hoe ziet de Minister de rol van de beroepsopleidingen binnen de kennisinfrastructuur?
Daarnaast krijgen deze leden signalen dat er problemen zijn rondom stages binnen deze
beroepsopleidingen. Stages vormen een belangrijk onderdeel om vakbekwaamheid en professioneel
handelen bij de nieuwe zorgverleners te ontwikkelen. Door de tekorten in de zorg hebben
studenten moeite om een goede stageplek te vinden. Studenten lopen daardoor onnodig
vertraging op en haken wellicht af. Herkent de Minister deze signalen en kan de Minister
cijfers over het stageaanbod in de zorg en de vraag naar stages in de zorg met de
Kamer delen? Mochten deze cijfers niet bekend zijn, is de Minister dan bereid om hier
onderzoek naar te laten doen en deze resultaten met de Kamer delen? Verder vragen
de genoemde leden de Minister wat zij concreet gaat doen om de kwaliteit en de toegang
tot stages in de zorg te blijven waarborgen en te verbeteren. Daarnaast is de uitstroom
van zorgverleners hoog. Met uitstroom gaat ook kennis verloren. Is de Minister het
met genoemde leden eens dat het beperken van de uitstroom van de zorgverleners ook
een onderdeel zou moeten zijn van de versterking van de kennisinfrastructuur? Welke
maatregelen gaat de Minister nemen om de uitstroom van zorgverleners te verminderen?
Een tekort aan begeleidingscapaciteit is zorgelijk. Dit is dan ook één van de prioriteiten
in het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ). Zonder voldoende en kwalitatief
goede stageplaatsen kunnen opleidingen niet doorlopen worden en stokt de instroom
op de arbeidsmarkt. Stages zijn niet alleen belangrijk om studenten vaardigheden bij
te brengen, maar ook om ze een goed beeld van de sector te geven en een zachte landing
op de werkvloer te ondersteunen.
Over het studiejaar 2021–2022 zijn onder de subsidieregeling stageplaatsen zorg II
60.124 fte stageplaatsen gerealiseerd. In het studiejaar 2018–2019 waren dit nog 53.643
fte stageplaatsen.
Op 25 mei 2023 was er een tekort – dus meer vraag dan aanbod – van 749 stageplekken
voor mbo-opleidingen in de sector zorg, welzijn en sport. De grootste tekorten bestaan
bij de mbo-opleidingen «helpende zorg en welzijn» (138), «sociaal werker» (132) en
«mbo-verpleegkundige» (112).
Er zijn grote regionale verschillen. In 15 regio’s is het tekort nihil (het gaat om
Rivierenland, Nood-Limburg, Midden-Limburg, Noord-Holland Noord, Midden-Holland, Zaanstreek/Waterland,
Zuid-Holland Centraal, Helmond-De Peel, Gorinchem, Friesland, Drenthe, Holland Rijnland,
Zeeland, Zuid-Kennemerland en IJmond, Drechtsteden en Achterhoek). In andere regio’s
lopen de tekorten in de tientallen, met aan kop Midden-Utrecht (186), Amersfoort (167),
Twente (135) en Groot Amsterdam (76).
Bron: SBB
Voor hbo-opleidingen in de zorg is geen zicht op het vraag en aanbod van stageplekken.
Om hier zicht op te kunnen krijgen, zou een administratieve last met zich brengen
voor de hogescholen. Op dit moment hanteren zij hiervoor namelijk geen uniform registratiesysteem.
Met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) wordt ingezet
op het vergroten van werkplezier en het behoud van zorgprofessionals. Dit vraagt een
brede inzet, niet alleen vanuit TAZ en niet alleen met financiële middelen. Zo wordt
er ook ingezet op het verminderen van administratieve lasten via (ont)regel de zorg.
Met het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zetten we in op het voorkomen van zorgvraag.
Goed werkgeverschap en regionale branche overstijgende samenwerking zijn terreinen
die van groot belang zijn voor behoud en slimme inzet van schaars zorgpersoneel. Samen
met alle belanghebbende partijen – werkgevers, werknemers, vakbonden, zorginkopers,
toezichthouders en brancheorganisaties – zijn we aan de slag om de acties uit het
programmaplan TAZ uit te werken. Zo wordt onder andere gericht op de opgave om gezamenlijk
te zorgen voor meer domein overstijgende samenwerking in de regio om voldoende stagebegeleidingscapaciteit
te realiseren voor stagiairs, zij-instromers en nieuwe zorgmedewerkers.
Het behoud van medewerkers is één van de grootste uitdagingen waar de zorgsector voor
staat. Het behouden van medewerkers vraagt om een breed scala van instrumenten zoals
inwerken en begeleiding met een zorgvuldig inwerkprogramma. Hier ligt een belangrijke
taak voor de werkgever. De werkgever is immers primair verantwoordelijk voor goed
personeelsbeleid en zal vanuit die rol voor het behoud van werknemers moeten zorgen.
Het is daarmee onderdeel van het personeelsbeleid van werkgevers.
Zoals hiervoor ook is aangegeven, is de werkgever primair verantwoordelijk voor goed
personeelsbeleid en zal vanuit die rol ook voor het behoud van die medewerkers moeten
zorgen. Ik zie het als mijn taak om hen hiertoe te stimuleren en waar nodig te ondersteunen.
Dit vindt plaats middels het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ).
Met dit programma werk ik samen met vele partijen in de sector aan een toekomstbestendige
arbeidsmarkt.
Binnen dat programma is een aantal prioritaire thema’s benoemd waarvan verschillende
ook bij zullen dragen aan het behoud van medewerkers:
• Herstel van de balans tussen vast en flexibel personeel;
• Begeleiding van stagiairs en nieuwe medewerkers;
• Bekwaam is inzetbaar en voorwaarden voor leven lang ontwikkelen;
• Regeldrukvermindering.
Binnenkort zal ik een uitgebreide voortgangsrapportage over dit programma naar uw
Kamer sturen.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat één van de doelstellingen is om passende
zorg voor de Wlz te ontwikkelen. Passende zorg wordt in de brief gedefinieerd als
zorg die «bewezen effectief is, gericht is op de kwaliteit van leven, samen met de
cliënt (en/of naaste) tot stand komt en op de juiste plek en tijd geleverd wordt»».
De leden vragen de Minister of «»bewezen effectief»» hetzelfde is als evidence-based.
Is de Minister bekend met het kritische rapport «Zonder context geen bewijs» van de
RVS over dit onderwerp?6 Is deze kritiek voldoende meegenomen bij het vaststellen van deze doelstelling? Kan
de Minister het antwoord op deze laatste vraag toelichten? Daarnaast wordt er aangegeven
dat passende zorg gericht is op de kwaliteit van leven, samen met de cliënt (en/of
naaste) tot stand komt en op de juiste plek en tijd geleverd wordt. Kan de Minister
voor elke factor (kwaliteit van leven, samen met de cliënt (en/of naaste), juiste
plek en juiste tijd) uitleggen welke methoden er zullen worden gebruikt om vast te
stellen hoe en wanneer er aan deze factoren voldaan wordt?
Er zijn diverse manieren om de effectiviteit van de zorg aan te tonen, die evenwel
wetenschappelijk van een ander gehalte zijn. Een mogelijkheid is dat een interventie
is onderzocht met een randomized controlled trial (RCT). Andere mogelijkheden zijn
dat effectiviteit in de praktijk is gebleken (practice based) of dat er consensus
over is onder beroepsbeoefenaren. Bij de inventarisatie van de interventies in de
langdurige zorg zal Vilans dit meenemen.
Daarnaast wordt er aangegeven dat passende zorg gericht is op de kwaliteit van leven,
samen met de cliënt (en/of naaste) tot stand komt en op de juiste plek en tijd geleverd
wordt. Kan de Minister voor elke factor (kwaliteit van leven, samen met de cliënt
(en/of naaste), juiste plek en juiste tijd) uitleggen welke methoden er zullen worden
gebruikt om vast te stellen hoe en wanneer er aan deze factoren voldaan wordt?
Dit is op dit moment nog niet mogelijk. Onderdeel van de werkagenda voor passende
zorg in de langdurige zorg is het vormgeven van een apart onderzoeksprogramma voor
de langdurige zorg. Daarin gaat het onder andere juist om het doen van onderzoek naar
de methoden die gebruikt kunnen worden om vast te stellen of kennis bijdraagt aan
de kwaliteit van leven van de cliënt. Dit omdat juist op dit punt nog niet veel bekend
is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
over de kennisinfrastructuur van zorgverleners. Zij onderschrijven dat zorgverleners,
zeker voor de doelgroepen die zorg ontvangen vanuit de Wlz, de juiste kennis moeten
hebben om goed te kunnen bepalen hoe zij de cliënten zo goed mogelijk kunnen ondersteunen
bij het vormgeven van hun leven. Nu begrijpen genoemde leden dat dit voor de doelgroepen
binnen de Wlz erg complex kan zijn, maar zien zij ook dat die doelgroepen niet gelimiteerd
zijn tot de Wlz. Immers worden mensen met een beperking, ouderen of langdurige psychische
aandoening ook behandeld in het ziekenhuis of verzorgd vanuit de Wmo. Kan de Minister
toelichten waarom er is gekozen om de groep waarop deze kennisinfrastructuur is gericht,
is afgebakend binnen de Wlz? Genoemde leden lezen dat de opbrengsten en opgedane kennis
ook buiten het domein van de Wlz beschikbaar zal komen, maar dat de kennis beschikbaar
komt, betekent helaas niet dat deze ook zal worden gebruikt. Hoe wil de Minister ervoor
zorgen dat de kennis en infrastructuur ook daadwerkelijk in de andere domeinen gebruikt
gaan worden?
De ontwikkeling van de kennisinfrastructuur in de langdurige zorg komt stap voor stap
tot stand. In het verleden was de afbakening primair gericht op de Wlz omdat daar
de kennisinfrastructuur opgebouwd moest worden. Nu deze kennisinfrastructuur geleidelijk
vorm krijgt is het mogelijk om de verbinding met andere sectoren te maken. Ook dit
zal stap voor stap gaan, te beginnen met het beschikbaar stellen van de kennis die
in de kennisinfrastructuur van de langdurige zorg wordt ontwikkeld, zodat er ook buiten
de Wlz gebruik van gemaakt kan worden.
Ik zet in op breed gebruik van kennis door zeker te stellen dat deze gratis toegankelijk
is voor de gebruiker en toegespitst is op de verschillende soorten gebruikers. Daarnaast
wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een passende governance voor de kennisinfrastructuur,
waarbinnen aandacht wordt gegeven aan het uitdragen en toepassen van kennis.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat zorgverleners moeten kunnen
herkennen wat cliënten nodig hebben. Vaak is de gemakkelijkste manier om erachter
te komen wat iemand nodig heeft door dat te vragen. Dan moet iemand echter wel de
mogelijkheid hebben om te kunnen communiceren. Het schetst de verbazing van de leden
van de GroenLinks-fractie dat spraakcomputers nog onvoldoende worden ingezet om de
communicatie van cliënten te ondersteunen. De leden van de GroenLinks-fractie zien
twee belangrijke problemen rondom de inzet van spraakcomputers. Zo is er nog weinig
kennis bij zorgverleners over de nut en noodzaak van spraakcomputers en zijn er knelpunten
in de financiering voor spraakcomputers, waardoor niet iedereen die er nodig heeft
een kan krijgen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij deze
knelpunten herkend, zij bereid is het gebrek aan kennis bij zorgverleners mee te nemen
in de kennisagenda en bereid is ruimhartig spraakcomputers te vergoeden vanuit de
Wlz. Kan de Minister toelichten waarom spraakcomputers, net als aangepaste rolstoelen,
niet worden vergoed? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister ook of
zij met hen de mening deelt dat sommige mensen een spraakcomputer nodig hebben om
vrij hun mening te kunnen uiten en dat zij zonder spraakcomputer daar dus in worden
beperkt.
Hieromtrent zijn recent reeds Kamervragen beantwoord door de Minister van VWS. Kortheidshalve
verwijs ik daar naar (Kamerstuk 29 689, nr. 1181).
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot een aantal vragen over de kennisinfrastructuur
binnen de Wlz-zorg. Een deel van de zorg wordt in natura geleverd maar een ander deel
wordt vanuit persoonsgebonden budgetten (PGB)’s gefinancierd. Dit betreft soms cliënten
die zelfstandig wonen en ondersteuning zelf inkopen, en cliënten die in woongroepen
wonen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in hoeverre zorgverleners
die vanuit PGB’s worden gefinancierd zijn aangesloten bij dit project.
De kennis, die wordt ontwikkeld, komt in het openbaar domein beschikbaar. De inzet
is dat alle kennis in de langdurige zorg op de kennispleinen van Vilans wordt opgenomen.
Iedereen kan op de kennispleinen van Vilans deze kennis gratis raadplegen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de Fractie Den Haan
Het is ook belangrijk dat zorgmedewerkers de tijd krijgen om die kennis op te doen.
De Minister geeft zelf in de brief aan dat het belangrijk is dat medewerkers de ruimte
krijgen om kennis te vergaren, maar hoe moeten zorgorganisaties met een groot personeelstekort
dat regelen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat die organisaties niet achterblijven?
Verder geeft de Minister aan dat het wenselijk is dat medewerkers interesse hebben
in het verwerven van kennis. Heeft de Minister ideeën hoe zorgorganisaties in de ouderenzorg
hun medewerkers daarin kunnen stimuleren?
Ondanks de grote vacatureruimte en forse ziekteverzuim blijft het van belang om de
kennis op peil te houden. Het draagt bij aan behoud van medewerkers zodat zij zich
op deze manier kunnen blijven ontwikkelen Daarbij kan nieuwe kennis ook helpen het
zorgproces anders in te richten of anders met zorgvragen om te gaan. Het draagt bij
aan het effectief omgaan met de tijd die er wel is.
Het lid van de Fractie Den Haan leest in de brief veel over het aanbieden van kennis
en nieuwe bevindingen aan zorgmedewerkers. Dat is zeker belangrijk, maar het is nog
belangrijker dat nieuwe kennis wordt toegepast. Er kan bijvoorbeeld gesteld worden
dat de implementatie van technologie in zorginstellingen niet altijd goed gaat door
het hoge verloop van personeel, waardoor nieuwe medewerkers niet weten hoe een apparaat
werkt en wat het allemaal kan. Daardoor wordt technologie niet altijd ten volle benut.
Heeft de Minister daar voldoende oog voor? En welke oplossingen ziet zij daarvoor?
Het motiveren van medewerkers om nieuwe kennis op te doen is een verantwoordelijkheid
van de zorgaanbieders zelf. Gelukkig zie ik dat vele zorgaanbieders deze verantwoordelijkheid
ook nemen, bijvoorbeeld door zich aan te sluiten bij een Academische Werkplaats, deel
te nemen aan «Waardigheid en Trots» of door zelf initiatieven te nemen.
Met de brief naar aanleiding waarvan deze vraag is gesteld, reageer ik op een advies
van Zorginstituut Nederland over de versterking van de kennisinfrastructuur in de
langdurige zorg. Onderdeel van dit advies was het versterken van de governance op
de kennisinfrastructuur. Door Vilans, ZonMw, Trimbos en Zorginstituut Nederland zal
hiervoor een voorstel worden gedaan. In deze governance zal ook aandacht zijn voor
het bevorderen van gebruik van nieuwe kennis.
In het bedrijfsleven wordt artificial intelligence (AI), zoals ChatGPT, al ingezet
voor het opleiden van medewerkers. In hoeverre worden de ontwikkelingen in de AI als
toepassing meegenomen bij het vergaren van kennis en bij de implementatie daarvan?
In mijn brief over de kennisinfrastructuur heb ik aangegeven dat er in het voorjaar
van 2023 een bijeenkomst zou worden georganiseerd over datagedreven zorg. Deze bijeenkomst
heeft inmiddels plaats gevonden. Daarbij is gesproken over de mogelijkheden om de
data die reeds wordt verzameld zo te kunnen gebruiken dat deze het werk van zorgverleners
vergemakkelijkt of zelfs ontlast. Daarbij wordt ook AI benut. Tijdens de bijeenkomst
is geconstateerd dat datagedreven werken in combinatie met AI grote kansen in zich
heeft maar ook dat er nog vele vragen te beantwoorden zijn voordat deze verzilverd
kunnen worden. Deze vragen betreffen met name randvoorwaardelijke aspecten, zoals
borging van privacy. Afgesproken is dat in het najaar een vervolgbijeenkomst zal plaatsvinden
om deze vragen nader te verkennen.
Tot slot wil genoemd lid ingaan op het onderzoek over mantelzorg, dat wordt aangehaald
in de brief. Kan de Minister aangeven waarom dat onderzoek nodig is? Is dit niet al
onderzocht? En als we dat niet al weten, op basis waarvan is het beleid rondom mantelzorg
dan ontwikkeld?
Dit onderzoek is een voorbeeld uit de kennisagenda ouderenzorg die is ontwikkeld door
de Samenwerkende Academische Netwerken Ouderenzorg (SANO), ZonMw en Vilans. In het
onderzoek gaat het erom hoe zorgaanbieders de mantelzorgers het beste faciliteren
in de verlening van zorg, in de combinatie met werk, vrijwilligerswerk en in de samenwerking
met andere mantelzorgers en zorgprofessionals. Dit onderzoek is tevens van belang
om in beeld te brengen hoe overbelasting het best kan worden voorkomen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie ziet het belang van verankering van de kennisagenda in
het onderwijs. Hoe gaat de Minister zorgdragen voor de verankering van (nieuwe) wetenschappelijke
inzichten binnen de onderwijsprogramma’s van opleidingsinstituten?
Door de verschillende partijen in de kennisinfrastructuur van de langdurige zorg wordt
contact onderhouden met opleidingsorganisaties om de nieuwe kennis voor het voetlicht
te brengen. Er zijn bijvoorbeeld Academische Werkplaatsen waarvan ook opleidingsorganisaties
lid zijn.
Hoe kijkt de Minister naar de verbinding tussen de kennisinfrastructuur langdurige
zorg, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)?
Ik vind de verbinding met onder andere OCW van belang. Ik ben met OCW in overleg hoe
we deze verbinding goed vorm blijven geven, waarbij we expliciet aandacht hebben voor
het middelbaar beroepsonderwijs.
Het lid van de BBB-fractie denkt dat het belangrijk is dat er onderlinge verbinding
is tussen de verschillende deelterreinen op langdurige zorg, neem bijvoorbeeld de
verbinding tussen het Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)-programma en
het Integraal Zorgakkoord (IZA). Hoe gaat de Minister de samenhangen borgen tussen
de kennisinfrastructuur langdurige zorg en programma’s als het WOZO en het IZA?
De versterking van de kennisinfrastructuur maakt onderdeel uit van WOZO. Het is een
van de activiteiten zoals opgenomen in actielijn drie, passende Wlz-zorg.
Het lid van de BBB-fractie heeft ook een vraag over «passende zorg». De Minister ziet
«passende zorg’als «bewezen effectief». Als het gaat om langdurige ouderenzorg dan
is dit geen goede definitie omdat deze zorg context verbonden is. Kan de Minister
aangeven hoe zij binnen de kennisinfrastructuur voor de langdurige zorg invulling
wil geven aan het begrip «passende zorg»? En ziet de Minister ook dat dit voor dit
beleidsterrein niet zo makkelijk definieerbaar is met de woorden «bewezen effectief»?
Ik ben het met het lid van de BBB-fractie eens dat de term bewezen effectief in de
langdurige zorg complex is. Immers, het gaat er in deze zorg niet om dat mensen herstellen
maar om hun kwaliteit van leven. De effectiviteit van de zorg bestaat uit het resultaat
van de (medische) zorg en het effect op het welbevinden van de cliënt. Er zijn meerdere
manieren om de effectiviteit van de zorg aan te tonen, Mogelijk is dat een interventie
die onderzocht is met een randomized controlled trial (RCT). Andere mogelijkheden
zijn dat effectiviteit in de praktijk is gebleken (practice based) of dat er consensus
over is onder beroepsbeoefenaren. Onderdeel van de werkagenda voor passende zorg in
de langdurige zorg is het vormgeven van een apart onderzoeksprogramma voor de langdurige
zorg. Daarin gaat het onder andere juist om het doen van onderzoek naar de methoden
die gebruikt kunnen worden om vast te stellen of kennis bijdraagt aan de kwaliteit
van leven van de cliënt. Dit omdat juist op dit punt nog onvoldoende bekend is.
Tenslotte vraagt het lid van de BBB-fractie wat volgens de Minister de rol van het
cliëntenperspectief is binnen de kennisinfrastructuur.
De rol van de cliënt is belangrijk. Cliënten(organisaties) moeten kennisvragen kunnen
stellen, deelnemen aan onderzoek en kennis toepassen zodat samen met zorgverleners
kan worden besloten over de te bieden passende zorg aan cliënten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier