Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie op het evaluatierapport van Berenschot over het functioneren van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) over de periode 2015 - 2021 (Kamerstuk 28286-1292)
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1300
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 juni 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 28 maart 2023 inzake de kabinetsreactie op het evaluatierapport
van Berenschot over het functioneren van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA)
over de periode 2015 – 2021 (Kamerstuk 28 286, nr. 1292)
De vragen en opmerkingen zijn op 11 mei 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 22 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
De adjunct-griffier van de commissie, Holtjer
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderliggende
stukken. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (LNV) benadrukt dat de primaire taak van de Raad voor Dierenaangelegenheden
(RDA) voor het kabinet is om maatschappelijke en wetenschappelijke opvattingen en
inzichten te verzamelen. Het is niet een willekeurige denktank op het gebied van dierenwelzijn.
Welke kaders geeft de Minister de RDA mee om willekeur te voorkomen?
Deze leden lezen ook dat het aan de RDA zelf is om te bepalen welke ongevraagde adviezen
het uitbrengt. Hoe zorgt de Minister ervoor dat aan de ene kant de RDA eigen invulling
kan geven aan ongevraagde adviezen en tegelijkertijd wordt voorkomen dat willekeur
ontstaat en de RDA zijn primaire taak vervult? Is dit dilemma onderwerp van gesprek
in de jaarlijkse bespreking van het werkprogramma?
Antwoord
De taak van de RDA is omschreven in de Wet Dieren (art. 10.8). Daarin staat dat de
Raad overlegt over vraagstukken betreffende het nationaal en internationaal beleid
op het gebied van de gezondheid van dieren en het welzijn van dieren. In het Besluit
handhaving en overige zaken Wet dieren valt verder te lezen dat de Raad aan de Minister
verslag uitbrengt van het overleg dat in de Raad plaatsvindt (art. 3.4, lid 4).1 Dat overleg vindt plaats op verzoek van de Minister of uit eigen beweging (art. 3.4,
lid 1). Over de jaarlijkse programmering vindt overleg plaats op ambtelijk niveau
en ook met mij als bewindspersoon. Door middel van deze overleggen wil ik borgen dat
het werk van de RDA voldoende aansluit bij de beleidsthema’s van LNV (en waar van
belang: VWS).
Bij de selectie van onderwerpen waar de Raad in de afgelopen jaren uit eigen beweging
overleg over gevoerd heeft, heeft de Staat van het Dier, die de RDA in 2019 heeft
uitbracht, een belangrijke rol gespeeld. De Staat van het Dier omvat een publieksenquete
beschouwingen en analyses van de Raad over de staat van het dier. Deze zijn breed
besproken in een congres en in seminars. De Staat van het Dier is recent herhaald
en zal na de zomer verschijnen. In de kabinetsreactie heb ik aangegeven dat de capaciteit
van het ministerie beperkt is op het terrein van dierenwelzijn en dat dat een sterkere
rol in de vraagarticulatie bemoeilijkt. Er vindt overleg plaats tussen RDA-medewerkers
en ambtenaren over de agenda van de raad. Dat gebeurt ook met mij en met de Minister
voor Natuur en Stikstof.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de RDA vanuit zijn verbindende rol
streeft naar consensus in de adviezen en dat dit mogelijk haaks staat op het in kaart
brengen van het maatschappelijk krachtenveld, vooral bij zogeheten schurende kwesties.
Kan de Minister een aantal voorbeelden noemen van zogeheten schurende kwesties waarbij
verschillende perspectieven niet goed in beeld zijn gebracht in een zienswijze? Hoe
gaat de Minister om met adviezen, die als maatschappelijk compromis zijn opgenomen
in de zienswijze?
Antwoord
Mij staat niet direct een zienswijze voor ogen waar onvoldoende de schurende kwesties
in beeld zijn gebracht. Het is goed mogelijk om verschillende maatschappelijke posities
rond een schurende kwestie in beeld te brengen en tegelijkertijd een begaanbaar pad
te schetsen hoe hier maatschappelijk en politiek mee om te gaan. De werkwijze van
de RDA ziet er nu zo uit dat hij in een traject om te komen tot consensus eerst de
wetenschappelijke inzichten, feiten en visies in beeld brengt. Doel is juist om op
basis van een goed overleg over die verschillen – te komen tot nieuwe inzichten en
daardoor te komen tot werkbare opties. Bij zeer principiële verschillen van inzicht
wordt er een minderheidsstandpunt voor die punten in de zienswijze opgenomen. Soms
wordt er een bijlage aan een zienswijze toegevoegd met inhoudelijke discussiepunten
of principiële onderliggende punten (of aannames) die niet in de zienswijze terugkomen.
Relevante punten en overwegingen komen in ieder geval in een zienswijze aan de orde.
In zijn evalutie van de RDA geeft bureau Berenschot aan dat de rol die de RDA op zich
neemt bij het formuleren van een zienswijze op een vraagstuk kan variëren en beveelt
aan dat vooraf te duiden: adviseur, verbinder, verkenner, of grensverlegger. Ook geeft
zij daarbij aan dat schurende kwesties vooral goed te duiden zijn als de RDA de rol
neemt van grensverlegger. Een dergelijke duiding heeft ook gevolgen voor het soort
product dat opgeleverd wordt. Door in de toekomst explicieter vanuit deze rollen te
werken kunnen de producten/zienswijzen aan scherpte winnen.
Het is verder van belang in het antwoord bij deze vragen aan te tekenen dat de leden
een diversiteit aan inzichten vanuit wetenschap, beleid en praktijk vertegenwoordigen
en dat zij dit doen op persoonlijke titel en niet als vertegenwoordiger van een bepaalde
organisatie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de taak van de RDA wettelijk niet scherp is
omschreven. Is de Minister voornemens de taakomschrijving van de RDA aan te scherpen
of te verduidelijken in de wet?
Antwoord
Het ministerie voert intern het gesprek of de RDA niet onder de Kaderwet Adviescolleges
zou moeten vallen aangezien de RDA de facto eenzelfde rol vervult als adviesraden
voor wie deze wet het wettelijk kader vormt. Dat de RDA zichzelf ook als adviserend
orgaan beschouwt, blijkt bijvoorbeeld uit het Huishoudelijk Reglement (art. 1.2) waar
sprake is van advisering van de Minister, terwijl de wet enkel spreekt over overleg
en het uitbrengen van verslag daarover aan de Minister. In het kader van deze discussie
wil ik opnieuw naar de taakomschrijving van de RDA kijken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van plan is met de RDA te overleggen
dat er maximaal vijf zienswijzen per jaar worden ingediend, om te borgen dat de reactietermijn
van drie maanden niet wordt overschreden. Is de Minister zich bewust van het feit
dat uit het evaluatierapport blijkt dat over de periode 2015–2021 gemiddeld minder
dan vier zienswijzen per jaar zijn ingediend? Op welke manier borgt de Minister dat
de reactietermijn van drie maanden voor vijf zienswijzen wordt gehaald, ondanks de
schaarse capaciteit voor dierenwelzijn op het Ministerie van LNVen het feit dat er
meer zienswijzen dan gemiddeld in de afgelopen periode worden verwacht?
Antwoord
Terecht leggen de leden van de VVD-fractie de vinger bij de moeilijkheid om bij een
toename van het aantal zienswijzen meer capaciteit beschikbaar te hebben om binnen
drie maanden een kabinetsreactie te vervaardigen. Ik ga hierbij uit van een maximum
van vijf; het kunnen er ook minder zijn. Afgezien van deze relativering zal ik me
blijven inzetten om de zienswijzen binnen de afgesproken periode van een kabinetsreactie
te voorzien, maar teken daarbij aan dat – zeker bij de ongevraagde zienswijzen – soms
sprake kan zijn van enige uitloop.
Daarbij kunnen zienswijzen, ook op eigen initiatief van de Raad, een tijdsbesparing
opleveren voor beleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderliggende
stukken. Deze leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen. Deze leden lezen dat
er op het gebied van zichtbaarheid en impact aan kracht te winnen is. Er wordt benoemd
dat verbinding met het parlement, formele vertegenwoordigers en belangenbehartigers
en het bereik van de huidige communicatiekanalen nog beperkt is. Welke rol speelt
het Ministerie van LNV hierin? Welke stappen zijn er sinds de evaluatie genomen om
deze beperkingen te verminderen? Heeft dit geleid tot de gewenste toename in transparantie,
intern en extern?
Antwoord
De D66-fractie vraagt naar de rol van het ministerie waar het de zichtbaarheid en
impact van de RDA betreft. De zorg voor zichtbaarheid en impact is primair een verantwoordelijkheid
van de RDA zelf. De RDA heef aandacht voor impact en zichtbaarheid geintensiveerd
de laatste jaren. Zie bijvoorbeeld het eerder genoemde traject «Staat van het Dier».
De RDA is inmiddels bezig met een gespreksronde langs parlementariërs.
Het ministerie kan wel bijdragen aan de impact en zichtbaarheid van de RDA waar het
gaat om het tijdig toezenden van de zienswijzen aan de Tweede Kamer en het formuleren
van een reactie daarop. Het ministerie kan verder bijdragen aan de impact en zichtbaarheid
van het werk van de RDA door bij de ontwikkeling van beleid, wanneer dat plaatsvindt
als gevolg van of rekening houdend met een zienswijze van de RDA, daarvan expliciet
melding te maken.
De leden van de D66-fractie lezen dat er meer impact is te realiseren wanneer er minder
nadruk ligt op consensus en de RDA zich nadrukkelijker buigt over schurende vraagstukken.
Deze leden verwachten dat een scherpere zienswijze en brede uiteenzetting van de vraagstukken
de discussie in het parlement ten goede komt door de professionaliteit en diversiteit
van de raadsleden. Deze leden zijn derhalve van mening dat de RDA hét orgaan is om
schurende vraagstukken uiteen te zetten. Heeft de Minister tot op heden zijn opdrachtverstrekking
aangepast om gehoor te geven aan het advies? Zo nee, is de Minister voornemens dit
in de toekomst wel te doen? Is de Minister voornemens om, overeenkomstig met het advies,
expliciet het beoogde resultaat af te wegen ten behoeve van het zienswijzeproces,
de strategische communicatie en de transparantie?
Antwoord
In zijn evalutie van de RDA geeft bureau Berenschot aan dat de rol die de RDA op zich
neemt bij het formuleren van een zienswijze op een vraagstuk kan variëren en beveelt
aan dat vooraf te duiden: adviseur, verbinder, verkenner, of grensverlegger. Dat heeft
ook gevolgen voor het product dat opgeleverd wordt. Over de rol en het te leveren
product vindt – naar aanleiding van de evaluatie – nu al in de beginfase van de opstelling
van een zienswijze een gesprek plaats met het ministerie. Deze procesafspraken dragen
zeker bij aan een grotere transparantie bij de totstandkoming van én duidelijkheid
over de reikwijdte van zienswijzen. Ik ben verder zeker bereid bij de formulering
van mijn aanvragen voor zienswijzen, scherper aan te geven wat ik van de RDA verwacht,
met andere woorden: welke rol ik passend acht: die van adviseur, verbinder, verkenner,
of grensverlegger.
Overigens heeft de RDA een eigen verantwoordelijkheid waar het de wijze betreft waarop
hij vraagstukken aan de orde stelt. Als de RDA voor de rol van grensverlegger kiest,
betreft het dikwijls schurende kwesties (voorbeelden hiervan zijn de zienswijzen op
«Doden van dieren aan het licht» en «Dilemma’s in de wildopvang»). Zoals gezegd in
reactie op een vraag van de leden van de VVD-fractie zie ik het als een waardevolle
bijdrage aan het publieke debat als schurende kwesties over de omgang van mensen met
dieren aan de orde worden gesteld. Ook hecht ik er aan dat goed in beeld komt waar
het dan precies schuurt. Nog meer stel ik het op prijs als de RDA ook rond schurende
kwesties een voorstel doet over de manier waarop we daar maatschappelijk en politiek
mee om kunnen gaan.
Graag wil ik ook nog melden dat waar het gaat om een heldere scheiding van verantwoordelijkheden
tussen ministerie en RDA in het afgelopen jaar besloten is dat binnen LNV het eigenaarschap
van de RDA apart georganiseerd wordt ten opzichte van het beleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben kennisgenomen van de onderliggende
stukken.
De leden van de PvdD-fractie sluiten zich aan bij de waardering die in het evaluatierapport
wordt uitgesproken voor de kennis en expertise bij de (leden van de) RDA.
De leden van de PvdD-fractie herkennen zeker ook de constatering in het rapport dat
bij «schurende» kwesties meer scherpte mogelijk en ook noodzakelijk is. Als adviesorgaan
dat adviseert over beleidsontwikkeling bij het Ministerie van LNV en het ministerie
vanVolksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), op het gebied van onder andere dierenwelzijn
en diergezondheid, zou volgens de leden ten principale het perspectief van het dier
centraal moeten staan en niet de bestaande praktijk. Als al bij de formulering van
een advies of zienswijze wordt gestreefd naar consensus of draagvlak, en als het uitgangspunt
de huidige praktijk van veehouderij is, waarbij de focus ligt op haalbaarheid en/of
aansluiting op het bestaande beleid, zullen veel bestaande problemen onderbelicht
blijven en zullen oplossingen of verbeteringen voor de dieren vaak überhaupt niet
in beeld komen. Zo zal de kloof tussen de praktijk en wat er nodig is voor dieren
en de kloof tussen de praktijk en het maatschappelijk denken over dieren niet worden
verkleind. In de kabinetsreactie lezen deze leden echter dat de Minister meer scherpe
advisering over schurende of gevoelige kwesties onwenselijk lijkt te vinden. Hij wijst
hierbij naar de verbindende rol die de RDA kan vervullen. Deelt de Minister de mening
dat de RDA primair zou moeten adviseren vanuit het belang, het welzijn en de gezondheid
van dieren? Gaat de Minister de RDA dan ook de ruimte geven om schurende en gevoelige
kwesties scherp neer te zetten? Zo ja, hoe? De belangen van partijen die geld verdienen
met het fokken en gebruiken van dieren worden immers al via andere kanalen en al in
ruim voldoende mate voor het voetlicht gebracht.
Antwoord
Het perspectief van het dier staat centraal bij de RDA, maar dit betekent nog niet
dat het perspectief van ieder lid van de RDA op het perspectief van het dier hetzelfde
is. De wettelijke taak van de RDA is zoveel mogelijk visies samen te brengen en het
gesprek met elkaar te voeren over die verschillen en wat die betekenen voor de praktijk.
In artikel 1.2 van zijn Huishoudelijk Reglement legt de Raad uit waarom hij breed
is samengesteld en er vertegenwoordigers uit wetenschap, beleid en praktijk deel uitmaken
van de Raad. Zoals ook gesteld in reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie
hebben de leden op persoonlijke titel zitting in de Raad; zij vertegenwoordigen niet
de opvatting van een bepaalde organisatie. Ik hecht aan de brede samenstelling van
de Raad, juist om het goede gesprek te voeren en met elkaar voortgang te blijven boeken
op de dossiers van dierenwelzijn en diergezondheid.
Zoals ik in het antwoord op de vragen van de D66-fractie al heb aangegeven, sta ik
open voor zienswijzen waarin schurende kwesties helder uiteengezet worden. Daarbij
komen de verschillende opvattingen over «het belang, het welzijn en de gezondheid
van dieren» aan de orde. Het is aan de RDA om daar in eerste instantie het overleg
over te voeren en te bepalen wat – gelet op de stand van de wetenschap en de verschillende
meningen binnen de Raad – zijn opvatting daarover is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van onderliggende
stukken. Dit lid herkent de conclusies in de evaluatie en heeft daar een enkele opmerking
over. In het rapport valt op diverse plekken te lezen dat de RDA het belangrijk vindt
om voor impact te zorgen. Dit lid wil ervoor waken dat deze inzet gaat leiden tot
vermenging met politieke standpunten. Op welke wijze draagt de Minister er zorg voor
dat de onafhankelijkheid blijft gewaarborgd? Wanneer heeft een onderwerp precies «impact»?
Het lid van de BBB-fractie vindt het verder van groot belang dat deskundigheid en
praktijkervaring voldoende aanwezig zijn en/of blijven. Hoe kan dit worden gewaarborgd?
Antwoord
De BBB-fractie geeft in haar vraag aan te vrezen dat de impact die de RDA nastreeft,
gelijk staat met het innemen van een bepaald politiek standpunt. Bij «impact» gaat
het m.i. om bekendheid met en gebruik van de zienswijzen en andere producten van de
RDA in het maatschappelijk en politiek debat over dierenwelzijn en diergezondheid.
Het is niet aan de RDA om politieke standpunten te formuleren en ik ben van mening
dat dat ook niet de situatie is. De RDA baseert zich daarentegen op de meest recente
wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische ontwikkelingen en voert op grond daarvan
het overleg. Ik herhaal ook hier dat de leden van de Raad daarin zitting nemen op
persoonlijke titel en dat ze geen vertegenwoordiger zijn van een specifieke belangengroep
(algemene maatregel van bestuur, art. 3.1, lid 2). De RDA is onafhankelijk en baseert
zijn zienswijzen op «een onbevoordeelde, transparante weging van gegevens, feiten
en opvattingen» (Huishoudelijk Reglement, art. 1.6). Indien de Raad van oordeel is
dat ten behoeve van een goede beoordeling van een bepaalde kwestie aanvullende kennis
of ervaring benodigd of wenselijk is, dan worden gedurende de looptijd van een traject
over dat onderwerp externen geraadpleegd of andersinds nauw betrokken bij het opstellen
van het product van de Raad over dat onderwerp.
Door bij de samenstelling van de Raad ook personen te selecteren die kennis hebben
van de praktijk is de inbreng van praktijkkennis gegarandeerd. De betekenis van kennis
uit zowel wetenschap, beleid, als praktijk is expliciet benoemd in het Huishoudelijk
Reglement (art. 1.2). Met die verwoording acht ik de bijdrage van praktijkkennis voldoende
geborgd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier