Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over het Manifest ‘Menswaardige zorg voor elke burger’ (Kamerstuk 31765-706)
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 788 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 juni 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 8 februari 2023 over de reactie op verzoek commissie over het Manifest «Menswaardige
zorg voor elke burger» (Kamerstuk 31 765, nr. 706).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 maart 2023 aan de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Coco Martin
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
5
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
6
II.
Reactie van de Minister
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van
de commissie over het manifest «Menswaardige zorg voor elke burger». Deze leden vinden
het belangrijk dat er, na enige tijd, reactie is gekomen op het manifest. Ook vinden
zij het goed dat de Minister het manifest inhoudelijk onderschrijft. Deze leden hebben
nog een paar vragen en opmerkingen.
Deze leden lezen dat de Minister stelt dat het pleidooi de essentie van de zorg raakt
en dat niemand, wanneer zij in een afhankelijk positie komen als een nummer behandeld
willen worden. Daar sluiten deze leden zich bij aan. Regels en protocollen moeten
niet in de weg staan van goede zorg maar dit juist mogelijk maken. Heeft de Minister
concrete voorbeelden hoe ze deze persoonsgerichte zorg wil stimuleren? Ziet de Minister
oplossingen om de verschillende zorgwetten beter op elkaar af te stemmen?
Ook lezen genoemde leden van de VVD-fractie dat de Minister van mening is dat dit
niet vanuit Den Haag kan worden opgelost. Hoe wil de Minister dat dit bij de uitvoering
van beleid wordt vormgegeven? Wordt hierbij ingezet op de verlaging van administratieve
lasten en innovatie in de zorg om een dergelijke cultuurverandering in beweging te
zetten?
Ook vragen de genoemde leden de Minister wat zij verstaat onder een responsief zorgsysteem
en hoe zij dat in uitwerking ziet?
Wanneer komt er een update over het in de brief genoemde vervolgtraject dat wordt
uitgewerkt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het hierboven genoemde manifest
en de reactie van de Minister. Deze leden zijn onder de indruk van het persoonlijke
verhaal van de briefschrijfster en betreuren haar negatieve ervaringen met het zorgstelsel.
Deze leden onderschrijven de oproep die in het manifest wordt gedaan voor een meer
prominente rol voor «de menselijke maat» (of responsiviteit) in ons zorgsysteem.
De Minister geeft aan dat zij, in samenspraak met de opsteller van het manifest, een
vervolgtraject opstelt en de uitvoeringspraktijk wil verrijken met de uitkomsten van
dit traject. Echter, de leden van de D66-fractie willen de urgentie benadrukken voor
mensen zoals de opsteller van het manifest. Wanneer iemand volledig (of in grote mate)
afhankelijk is van zorg en daarbij tegen allerlei hindernissen oploopt, wordt de levenskwaliteit
belemmert.
Genoemde leden constateren dat zowel in het proefschrift van Janny Bakker-Klein áls
door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) wordt geconstateerd
dat er een spanning ontstaat tussen het institutionele regime waarbinnen de verschillende
sectoren functioneren, de oriëntatie waarmee de dienstverlenende instellingen en de
daar werkzame professionals opereren en de vraag die mensen ten aanzien van die instellingen
formuleren. Kan de Minister daarop reflecteren en daarbij ingaan op welke acties zij
daarop onderneemt?
De leden van de D66-fractie zien het vastlopen tussen de domeinen van zorg ook als
pleidooi voor een overkoepelende blik en maatwerk. Onafhankelijke cliëntondersteuning
kan die rol vaak vervullen voor zorggebruikers. Kan de Minister ingaan op de vraag
of zij de rol van onafhankelijke cliëntondersteuning gaat versterken en welke acties
zij daarvoor uitvoert?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het manifest «Menswaardige zorg
voor elke burger» en de reactie van de Minister daarop en hebben daarover nog enkele
vragen en opmerkingen.
Waarom gaat de Minister in haar reactie niet in op de genoemde sterker wordende bureaucratisering
in de zorg en dan met name rondom de herindicaties?
Welke van de aangegeven blokkades in de zorgsystemen zullen worden aangepakt? Worden
initiatiefnemers van dit manifest hierbij betrokken?
Welke stappen gaat de Minister concreet nemen om de bureaucratie in de zorg terug
te dringen?
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de menselijkheid en persoonsgerichte zorg doorgevoerd
zal worden in het bestaande beleid?
De leden van de PVV-fractie lezen dat er een gesprek heeft plaatsgevonden met enkele
ondertekenaars van het manifest, een verzekeraar, een zorgkantoor en het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Wat zijn de uitkomsten van dit gesprek? Welke
stappen worden genomen? Zijn de zorgverzekeraars bereid iets te veranderen aan het
indicatieproces voor mensen die levenslang complexe zorg nodig hebben. Zo ja wat?
Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de mogelijkheid gebruik enkele aanvullende
vragen te stellen naar aanleiding van de brief van de Minister over het manifest «menswaardige
zorg voor elke burger». Steeds meer mensen met een levenslange en levensbrede zorgvraag,
wonen en werken zelfstandig. De voor hen noodzakelijke ondersteuning wordt georganiseerd
vanuit de gemeente en de zorgverzekeraar. Toch blijft een integrale, responsieve indicatiestelling
vaak achterwege. En dit kan leiden tot onmenselijke uitkomsten. De leden van de CDA-fractie
delen het standpunt dat respect, betrokkenheid en het voeren van een menselijke dialoog
altijd centraal zou moeten staan, de menselijke maat moet centraal staan. Vindt de
Minister dat de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015/
Zorgverzekeringswet (Zvw)) daartoe voldoende ruimte biedt? Is de Minister bereid om
in een nader te bepalen aantal gemeenten een experiment te doen met responsieve indicatiestelling,
waarbij gebruik wordt gemaakt van het daarvoor vanuit onze eigen landelijke kennisinfrastructuur
ontwikkelde instrumentarium?
De Minister stelt dat de eerste vervolgstap heeft geresulteerd in een voorstel voor
een vervolgtraject (in samenwerking met de opsteller en enkele ondertekenaars). Kan
de Minister dit traject verder toelichten? Wat is het tijdspad hiervoor?
Er wordt in de laatste alinea van de brief gesteld dat dit traject de uitvoeringspraktijk
moet helpen. Hoe ziet de Minister dit precies voor zich? Hoe zorgt zij dat zoveel
mogelijk zorgverleners hiervan op de hoogte zijn en dit gaan toepassen? Hoe verhoudt
zich dit tot het plan om bij mensen met een medische situatie die langdurig onveranderd
blijft (bijvoorbeeld bij een lichamelijke beperking als een dwarslaesie of blind/doof
zijn) dat er minder geïndiceerd gaat worden? Hoe verhoudt zich dit tot de schriftelijke
vragen van genoemde leden naar aanleiding van het item in Op1 op 15 februari 2023?
In het kader van menswaardige zorg vinden de leden van de CDA-fractie het gewijzigde
beleid van zorgverzekeraars, waardoor medische hulpmiddelen (zoals incontinentie-,
stoma- en verbandmaterialen en medische voeding) niet meer door de eigen apotheek
wordt geleverd, niet menswaardig. Als een wijkverpleegkundige heeft uitgezocht of
er incontinentiemateriaal nodig is vinden de leden van de CDA-fractie het niet respectvol
en menswaardig als diezelfde patiënt dit gesprek dunnetjes over moet doen bij de leverancier
van die hulpmiddelen. Deelt de Minister dit uitgangspunt?
«Kan er ook vanuit het kader van menswaardige zorg naar dit probleem gekeken worden
en opgelost worden? Kan de Minister een uitgebreide reactie geven op dit punt?»
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van
de commissie over het manifest «Menswaardige zorg voor elke burger». Zij hebben hier
nog een aantal vragen en opmerkingen over.
Deze leden steunen van harte het pleidooi van de opstellers van het manifest voor
de menselijke maat in de zorg. Zij vragen de Minister of zij het ermee eens is dat
de menselijke maat beter geborgd kan worden in een zorgsysteem waarin zorgverleners
meer ruimte hebben om te besluiten welke zorg iemand nodig heeft, in plaats van dit
over te laten aan zorgverzekeraars of het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Zo
ja, welke stappen gaat zij zetten om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe het inmiddels staat met de uitwerking
van haar toezegging om toe te werken naar langere beschikkingen voor zorg en ondersteuning.
De huidige realiteit van overbodige herhaalindicaties is namelijk totaal geen voorbeeld
van menswaardige zorg.
Genoemde leden vragen of de Minister kan reageren op het voorstel om de menselijke
maat vast te leggen in zorgwetgeving. Hoe kijkt zij hiernaar? Welke mogelijkheden
ziet zij hiervoor?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vinden de reactie van de Minister op het manifest te
beperkt en vrijblijvend. Zij lezen dat als eerste vervolgstap een voorstel voor een
vervolgtraject wordt uitgewerkt om bewustwording te bevorderen en zo nodig verder
beleid te formuleren. Dit komt op deze leden nog over als een nog weinig concrete
aanpak. Zij vragen de Minister om een uitgebreide toelichting op de «vervolgstap»
en het «vervolgtraject». Deze leden vragen de Minister ook of met deze reactie bedoeld
wordt dat slechts gewerkt wordt aan bewustwording. Er is toch meer nodig dan dat?
Zij lezen in het manifest dat de opstellers wijzen op de noodzaak van een responsief
zorgsysteem dat gebaseerd is op vertrouwen. Welke wetten en regels staan dat op dit
moment in de weg en welke stappen zijn noodzakelijk om tot een responsief zorgsysteem
te komen? Welke rol speelt de (ontbrekende) afstemming tussen de verschillende zorgwetten?
Kunnen concrete knelpunten benoemd worden en hoe kunnen deze worden opgelost? Hoe
zou de controle op rechtvaardigheid, billijkheid en redelijkheid ingekaderd kunnen
worden vanuit het begrip responsiviteit? Waarom is het nog steeds nodig, ondanks verschillende
verzoeken daartoe vanuit de Kamer, dat mensen jaarlijks geïndiceerd worden en ieder
jaar opnieuw moeten laten zien dat zij zorg nodig hebben, terwijl hun omstandigheden
niet veranderen? Waarom kan, zoals in het manifest staat, geen evaluerend gesprek
plaatsvinden op basis van gelijkwaardigheid tussen zorgvrager en indicatieorgaan?
Welke aanvullende bevoegdheden hebben professionals nodig om de menselijke maat in
de praktijk te kunnen brengen? Welke veranderingen zouden daartoe noodzakelijk zijn
bij leidinggevenden en bestuurders?
Genoemde leden begrijpen dat, zoals de Minister schrijft, «de benodigde beweging vraagt
om een cultuurverandering die we als samenleving met elkaar vormgeven». Deze leden
menen echter dat een verandering niet vanzelf tot stand komt en de overheid hier een
bepalende en sturende rol in heeft. Hoe ziet de Minister haar eigen rol en verantwoordelijkheid
in deze? Welke concrete stappen gaat zij zetten om tot een meer responsief zorgsysteem
te komen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister tot slot een reactie op het proefschrift
van Janny Bakker, «Anders kijken» en zij vragen op welke wijze de bevindingen van
dit onderzoek worden meegenomen in het vervolgtraject.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken uit de brief op dat het manifest bij de Minister
een snaar heeft geraakt. Zij zijn blij dat de Minister de inhoud van het manifest
onderschrijft. Het is goed dat het de Minister dit serieus oppakt en er al diverse
gesprekken zijn gevoerd met de opsteller. Tegelijkertijd schrikken genoemde leden
er ook van hoe ingewikkeld en taai het is om de terechte zorgen en kritiekpunten uit
het manifest te vertalen naar (mogelijke) beleidswijzigingen. Daarom willen deze leden
een paar concrete vragen stellen.
Wat is ervoor nodig om het mogelijk te maken dat indicatiestelling bij chronische
patiënten niet langer jaarlijks of tweejaarlijks, maar bijvoorbeeld slechts elke vijf
of tien jaar worden herhaald?
Wat is er voor nodig om ervoor te zorgen dat bij de indicatiestelling van chronische
patiënten alleen gegevens worden opgevraagd of gedeeld die voor de specifieke zorgvraag
noodzakelijk zijn en er bijvoorbeeld niet langer gegevens worden gevraagd aangaande
seksualiteit en religie (wat niets met de indicatie te maken heeft)?
Wat is ervoor nodig om ervoor te zorgen dat het steeds herhalen van dezelfde gegevensuitvraag
voor indicatiestelling bij chronische patiënten stopt?
De leden van SGP-fractie stellen voor de gegevens in het traject van indicatiestelling
tot die gegevens te beperken die voor de specifieke zorgvraag noodzakelijk zijn. Zij
stellen ook voor in te regelen dat een cliënt over de beantwoording van eventuele
aanvullende gegevens, waar de beste bedoelingen achter kunnen zitten, zelf het stuur
in handen heeft.
Kan de Minister aangeven welke verantwoordelijkheid en mogelijkheden zij zelf heeft
voor het stellen van regels rondom indicatiestelling? Betreft dit alleen de Wet langdurige
zorg (Wlz) of kan zij ook invloed uitoefenen op de indicatiestelling voor andere zorgwetten?
De leden van de SGP-fractie lezen dat er afspraken zijn gemaakt over een uit te werken
vervolgtraject. Deze leden vragen de Minister om de Kamer op de hoogte te houden van
de voortgang van dit proces en de Kamer hierover uiterlijk voor het zomerreces te
informeren.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de reactie van de Minister op het
manifest «Menswaardige zorg voor elke burger». Het lid van de BBB-fractie is blij
dat de Minister dit onderwerp serieus heeft opgepakt en bezig is met een vervolgtraject,
maar het lid wil ook benadrukken dat het erg vrijblijvend klinkt en daar leent dit
onderwerp zich helemaal niet voor.
Het lid van de BBB-fractie vindt dat de briefschrijfster met het manifest een hele
duidelijke boodschap afgeeft. Een boodschap die we veel vaker horen vanuit de samenleving.
Zij geeft ook punten aan die meteen moeten worden aangepakt, zoals het feit dat mensen
die levenslang bepaalde zorg nodig hebben, toch elk jaar weer dezelfde voorzieningen
moeten aanvragen of stapels papieren moeten invullen om de voorziening te behouden.
Het lid van de BBB-fractie vindt dat dit anders moet én dat dat nu voortvarend moet
worden opgepakt. Het lid vraagt de Minister of zij bereid is om dit onderdeel in ieder
geval met voorrang op te pakken en een uitzonderingspositie te gaan creëren voor mensen
met aandoeningen die niet meer verbeteren.
Het lid van de BBB-fractie heeft er begrip voor als de Minister wat meer tijd voor
nodig heeft om de Zvw, Wlz en Wmo 2015 beter op elkaar af te stemmen. Het lid wil
de Minister wel verzoeken om daar haast mee te maken. Het gaat hier immers niet om
nieuwe problemen; het manifest vestigt vooral de aandacht op zaken die al langer bekend
zijn. Het lid van de BBB-fractie ontvangt dan ook een graag een tijdspad en daarbij
een plan van aanpak van de Minister. Kan zij daar zorg voor dragen?
Ten slotte wil het lid van de BBB-fractie opmerken dat het begrip «menselijke maat»
echt iets heel anders is dan het begrip «passende zorg», zoals in het Integraal Zorgakkoord
(IZA) (Kamerstuk 31 765, nr. 655) geformuleerd. Als de Minister dit manifest naast het begrip «passende zorg» uit
het IZA legt dan kan het lid van de BBB-fractie op voorhand al aangeven dat dit de
menselijke maat niet ten goede gaat komen. Het is de behoefte van de persoon die centraal
moet staan en het beschikbare budget. Zolang de betaalbaarheid van zorg leidend is,
staat niet de doeltreffendheid voorop. Het lid van de BBB-fractie is sterk van mening
dat zorg die het beste aansluit bij de behoeften van de patiënt, de best passende
zorg is en ook als deze in eerste instantie wellicht niet de goedkoopste vorm van
zorg is, dit op lange termijn wel zo is.
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Deze leden lezen dat de Minister stelt dat het pleidooi de essentie van de zorg raakt
en dat niemand, wanneer zij in een afhankelijk positie komen als een nummer behandeld
willen worden. Daar sluiten deze leden zich bij aan. Regels en protocollen moeten
niet in de weg staan van goede zorg maar dit juist mogelijk maken. Heeft de Minister
concrete voorbeelden hoe ze deze persoonsgerichte zorg wil stimuleren? Ziet de Minister
oplossingen om de verschillende zorgwetten beter op elkaar af te stemmen?
Persoonsgerichte zorg zou de norm moeten zijn, in de gehele zorg. Ik weet uit de praktijk
dat dit ook veelal het geval is: medewerkers in de zorg kiezen hun beroep vanuit een
bewogenheid om voor anderen iets te kunnen betekenen. Het knelt soms wanneer mensen
een zorgvraag hebben die de afgebakende kaders overstijgt. Domeinoverstijgend werken
is kenmerkend voor de trajecten die zijn ingezet, in het bijzonder Wonen, Ondersteuning
en Zorg voor Ouderen (WOZO) (Kamerstuk 29 389, nr. 111) en het Integraal Zorgakkoord (IZA). Een heel concreet voorbeeld is de doelstelling
dat inwoners van Nederland in 2025 digitaal de beschikking krijgen over al hun eigen
zorggegevens. Zij kunnen zo desgewenst meer eigen regie nemen op hun gezondheid en
zorg en invulling geven aan het samen beslissen met hun zorgverlener.
Ook lezen genoemde leden van de VVD-fractie dat de Minister van mening is dat dit
niet vanuit Den Haag kan worden opgelost. Hoe wil de Minister dat dit bij de uitvoering
van beleid wordt vormgegeven? Wordt hierbij ingezet op de verlaging van administratieve
lasten en innovatie in de zorg om een dergelijke cultuurverandering in beweging te
zetten? Ook vragen de genoemde leden de Minister wat zij verstaat onder een responsief
zorgsysteem en hoe zij dat in uitwerking ziet?
Ik zet in op de vermindering van administratieve lasten in de zorg met het programma
[Ont]Regel de Zorg 2022–20251, dat ik in juni 2022 naar uw Kamer heb gezonden. Twee voorbeelden van concrete acties
in dit verband:
• Ik werk aan VWS-beleid dat werkt in de praktijk, dat betekent dat ik in de praktijk
check of nieuwe wetten en regels werkbaar zijn.
• Ik zet in op een lokale aanpak van regeldruk binnen zorginstellingen, onder meer door
middel van een subsidieregeling voor [ont]regelprojecten en een (kosteloze) training
en e-learning voor zorgmedewerkers.
Verder is in het Integraal Zorgakkoord afgesproken dat alle «regelmakers» in de brede
zin van het woord (VWS, zorgverzekeraars, toezichthouders, werkgevers, branche- en
beroepsverenigingen) nieuwe en bestaande regelgeving toetsen aan het uitgangspunt
«zinnig en radicaal simpel». Zinnig is wat bijdraagt aan betaalbaarheid, toegankelijkheid
en kwaliteit van zorg. Ook is afgesproken dat werkgevers aan de slag gaan met de vermindering
van regeldruk, waarvan de oorsprong binnen de eigen organisatie ligt. Dit draagt wat
mij betreft bij aan een responsief zorgsysteem: een zorgsysteem dat zich aanpast aan
de veranderende behoeften en verwachtingen van patiënten en zorgverleners.
Wanneer komt er een update over het in de brief genoemde vervolgtraject dat wordt
uitgewerkt?
In samenwerking met de opsteller van het manifest en enkele ondertekenaars heeft als
eerste vervolgstap een vervolggesprek plaatsgevonden, waarbij onder andere Per Saldo,
Zorgverzekeraars Nederland en VWS op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd waren. De
insteek was om, los van hoe het op dit moment in beleid en wet- en regelgeving is
geregeld, met elkaar te delen wat de verschillende perspectieven op het begrip «menswaardigheid»
zijn. In het gesprek viel op dat er veel raakvlakken zijn in de verschillende percepties
van het begrip menswaardigheid. Zo gaat het bijvoorbeeld om respectvolle communicatie,
recht op privacy, zelfbeschikking, kwalitatief goede zorg wanneer nodig, betrekking
van naasten en responsiviteit.
Hiermee is de kous natuurlijk nog niet af; het gaat erom dat deze waarden ook terug
te zien zijn in de praktijk. Een volgende stap is daarom om deze waarden te toetsen
aan de concrete ervaring van de auteur(s) van het manifest. De inzichten van dit gesprek
zullen ook gedeeld worden met alle zorgverzekeraars zodat het leereffect groter is
dan een enkele casus. Uiteraard neemt VWS de inzichten mee in het verder (door)ontwikkelen
van beleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Genoemde leden constateren dat zowel in het proefschrift van Janny Bakker-Klein áls
door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) wordt geconstateerd
dat er een spanning ontstaat tussen het institutionele regime waarbinnen de verschillende
sectoren functioneren, de oriëntatie waarmee de dienstverlenende instellingen en de
daar werkzame professionals opereren en de vraag die mensen ten aanzien van die instellingen
formuleren. Kan de Minister daarop reflecteren en daarbij ingaan op welke acties zij
daarop onderneemt?
Binnen de instituties lopen de gesprekken vaak goed, maar het gaat soms mis als mensen
met een zorgvraag een behoefte hebben die de afgebakende kaders overstijgt. Verbetering
van deze (domeinoverstijgende) samenwerking tussen verschillende zorgverleners is
één van de speerpunten van de gesloten akkoord en programma’s. In het IZA hebben partijen
afgesproken dat wordt voorzien in de noodzakelijke randvoorwaarden om de zorgtransformatie
in de regio voor elkaar te krijgen, waarvan juist die samenwerking een belangrijk
onderdeel is. Daarom worden er bijvoorbeeld transformatiemiddelen beschikbaar gesteld,
wordt er ingezet op het faciliteren van samenwerking, wordt er ruimte geboden voor
experimenteermogelijkheden en is er een werkgroep met relevante partijen ingesteld
die met voorstellen komt met oplossingen voor knelpunten in «domeinoverstijgende bekostiging».
De leden van de D66-fractie zien het vastlopen tussen de domeinen van zorg ook als
pleidooi voor een overkoepelende blik en maatwerk. Onafhankelijke cliëntondersteuning
kan die rol vaak vervullen voor zorggebruikers. Kan de Minister ingaan op de vraag
of zij de rol van onafhankelijke cliëntondersteuning gaat versterken en welke acties
zij daarvoor uitvoert?
In de vorige kabinetsperiode is in totaal € 55 miljoen beschikbaar gesteld voor de
versterking van cliëntondersteuning en vanaf 2022 jaarlijks € 10 miljoen structureel.
In de Toekomstagenda «Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking»2 is de versterking van de functie cliëntondersteuning een belangrijk speerpunt. Samen
met gemeenten, cliëntenorganisaties, aanbieders van cliëntondersteuning en de BCMB
wordt voor de jaren 2022–2025 ingezet op versterking van de functie onafhankelijke
cliëntondersteuning langs de volgende drie sporen:
(i) Inzetten op verbetering van de kwaliteit van cliëntondersteuning;
(ii) Verbeteren overgang tussen Wmo en Wlz cliëntondersteuning;
(iii) Vergroten bekendheid en vindbaarheid van cliëntondersteuning.
Op 8 mei 2023 heeft de Staatssecretaris van VWS in zijn Voortgangsbrief Wmo3 uw Kamer geïnformeerd over de tot nu toe bereikte resultaten en de inzet voor de
jaren 2022–2024.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Waarom gaat de Minister in haar reactie niet in op de genoemde sterker wordende bureaucratisering
in de zorg en dan met name rondom de herindicaties?
De duur van de afgegeven zorgindicaties is een belangrijk thema waar uw Kamer terecht
aandacht voor vraagt. Te vaak hebben mensen met een levenslange beperking het gevoel
keer op keer te moeten aantonen dat hun situatie ongewijzigd is. Meerjarige beschikkingen
kunnen bij hen onzekerheid over de te ontvangen zorg en/of ondersteuning verminderen
en tevens bijdragen aan het verminderen van de administratieve last. Het uitgangspunt
moet zijn dat gemeenten, verzekeraars en zorgkantoren passende beschikkingen afgeven:
langer wanneer sprake is van levenslange beperkingen en korter bij mensen met ontwikkelpotentieel
of een wisselend ziektebeeld en/of veranderende behoefte aan zorg en/of ondersteuning.
Wat betreft de Zvw-pgb heb ik recent uw Kamer geïnformeerd over de Handreiking verlengde
toekenning Zvw-pgb4. Middels de handreiking wordt het mogelijk voor Zvw-pgb budgethouders die in aanmerking
komen, om een verlengde toekenning Zvw-pgb aan te vragen. Ik ben ervan overtuigd dat
de handreiking budgethouders met een stabiele zorgbehoefte (verpleging en verzorging),
kan zorgen voor een verlichting van de administratieve lasten bij budgethouders.
Welke van de aangegeven blokkades in de zorgsystemen zullen worden aangepakt? Worden
initiatiefnemers van dit manifest hierbij betrokken?
In het manifest wordt gerefereerd aan blokkades met betrekking tot de toegang tot
zorg, waarbij het herhaaldelijk moeten invullen van diverse formulieren en vragenlijsten
als belastend wordt omschreven. Zoals ik hierboven aangeef zet ik in op passend beschikken
voor alle wetten. Dit zorgt ervoor dat, wanneer er sprake is van een stabiele zorgbehoefte,
een belangrijk deel van de administratieve last wordt weggenomen.
Daarnaast zijn wij in gesprek met de auteur(s) van het manifest om te analyseren op
welke momenten deze blokkades als meest prangend worden ervaren en of deze eventueel
te voorkomen zijn. De inzichten van dit gesprek zullen ook gedeeld worden met alle
zorgverzekeraars zodat het leereffect groter is dan deze enkele casus. Uiteraard neemt
VWS de inzichten mee in het verder (door)ontwikkelen van beleid.
Welke stappen gaat de Minister concreet nemen om de bureaucratie in de zorg terug
te dringen? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de menselijkheid en persoonsgerichte
zorg doorgevoerd zal worden in het bestaande beleid?
Menselijkheid en persoonsgerichte zorg moet de norm zijn in de (uitvoering van de)
zorg en is dat meestal ook. Dit zit in de aard van zorgverleners en die willen niets
liever dan dit in de praktijk brengen. Beleid kan hier slechts in beperkte mate aan
bijdragen, en extra regels creëren om de menselijke maat vast te leggen draagt het
paradoxale risico met zich mee van nog meer administratieve lasten. Ik vind het vooral
belangrijk om de ruimte te geven aan professionals en deze ruimte ook te vergroten
waar nodig.
Ik zet daarom in op de vermindering van administratieve lasten in de zorg met het
programma [Ont]Regel de Zorg 2022–20255, dat ik in juni 2022 naar uw Kamer heb gezonden. Een belangrijk uitgangspunt in dit
programma is dat het verlagen van administratieve lasten niet alleen in Den Haag kan
worden opgelost. Twee voorbeelden van concrete acties in dit verband:
• Ik werk aan VWS-beleid dat werkt in de praktijk, dat betekent dat ik in de praktijk
check of nieuwe wetten en regels werkbaar zijn.
• Ik zet in op een lokale aanpak van regeldruk binnen zorginstellingen, onder meer door
middel van een subsidieregeling voor [ont]regelprojecten en een (kosteloze) training
en e-learning voor zorgmedewerkers.
Verder is in het Integraal Zorgakkoord afgesproken dat alle «regelmakers» in de brede
zin van het woord (VWS, zorgverzekeraars, toezichthouders, werkgevers, branche- en
beroepsverenigingen) nieuwe en bestaande regelgeving toetsen aan het uitgangspunt
«zinnig en radicaal simpel». Zinnig is wat bijdraagt aan betaalbaarheid, toegankelijkheid
en kwaliteit van zorg. Ook is afgesproken dat werkgevers aan de slag gaan met de vermindering
van regeldruk waarvan de oorsprong binnen de eigen organisatie ligt.
De leden van de PVV-fractie lezen dat er een gesprek heeft plaatsgevonden met enkele
ondertekenaars van het manifest, een verzekeraar, een zorgkantoor en het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Wat zijn de uitkomsten van dit gesprek? Welke
stappen worden genomen?
Zoals in eerdere beantwoording al aangegeven heeft er op verzoek van de initiatiefnemers
een vervolggesprek plaatsgevonden, waarbij naast een aantal ondertekenaars onder andere
Per Saldo, Zorgverzekeraars Nederland, VWS op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd
waren. Een volgende stap is om te toetsen in hoeverre de belangrijke waarden die worden
benoemd in het manifest, die ik overigens onderschrijf, terug te herkennen zijn in
de praktijk aan de hand van concrete ervaringen. De inzichten van dit gesprek zullen
ook breder gedeeld worden, met alle zorgverzekeraars zodat het leereffect groter is
dan deze enkele casus. Uiteraard neemt VWS de inzichten mee in het verder (door)ontwikkelen
van beleid.
Zijn de zorgverzekeraars bereid iets te veranderen aan het indicatieproces voor mensen
die levenslang complexe zorg nodig hebben. Zo ja wat? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven heb ik recentelijk uw Kamer geïnformeerd over de Handreiking
verlengde toekenning Zvw-pgb. Middels de handreiking wordt het mogelijk voor Zvw-pgb
budgethouders die in aanmerking komen, om een verlengde toekenning Zvw-pgb aan te
vragen. Ik ben ervan overtuigd dat de handreiking budgethouders met een stabiele zorgbehoefte
(verpleging en verzorging), kan zorgen voor een verlichting van de administratieve
lasten bij budgethouders.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Steeds meer mensen met een levenslange en levensbrede zorgvraag, wonen en werken zelfstandig.
De voor hen noodzakelijke ondersteuning wordt georganiseerd vanuit de gemeente en
de zorgverzekeraar. Toch blijft een integrale, responsieve indicatiestelling vaak
achterwege. En dit kan leiden tot onmenselijke uitkomsten. De leden van de CDA-fractie
delen het standpunt dat respect, betrokkenheid en het voeren van een menselijke dialoog
altijd centraal zou moeten staan, de menselijke maat moet centraal staan. Vindt de
Minister dat de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015/
Zorgverzekeringswet (Zvw)) daartoe voldoende ruimte biedt?
Ook binnen de huidige wetgeving is ruimte voor maatwerk in het indicatieproces. Zo
is het indiceren en organiseren van verpleging en verzorging, conform het Normenkader
van V&VN, expliciet gericht op het versterken van eigen regie en zelfredzaamheid van
cliënten en het cliëntsysteem. De indicatie en het zorgplan komen dus in samenspraak
(samen beslissen) met de zorgvrager (en/of diens netwerk) tot stand en is afgestemd
op de persoonlijke situatie.
Daarbij hoort wat mij betreft ook dat de duur van de beschikkingen passend moet zijn.
Het uitgangspunt moet zijn dat gemeenten, verzekeraars en zorgkantoren passende beschikkingen
afgeven: langer wanneer sprake is van levenslange beperkingen en korter bij mensen
met ontwikkelpotentieel of een wisselend ziektebeeld en/of veranderende behoefte aan
ondersteuning.
Is de Minister bereid om in een nader te bepalen aantal gemeenten een experiment te
doen met responsieve indicatiestelling, waarbij gebruik wordt gemaakt van het daarvoor
vanuit onze eigen landelijke kennisinfrastructuur ontwikkelde instrumentarium?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van de ondersteuningsbehoefte
van haar inwoners. Momenteel ben ik met de VNG in gesprek of en op welke wijze gemeenten
ondersteund kunnen worden bij de responsieve indicatiestelling, ook wel passend beschikken
genoemd.
De Minister stelt dat de eerste vervolgstap heeft geresulteerd in een voorstel voor
een vervolgtraject (in samenwerking met de opsteller en enkele ondertekenaars). Kan
de Minister dit traject verder toelichten? Wat is het tijdspad hiervoor? Er wordt
in de laatste alinea van de brief gesteld dat dit traject de uitvoeringspraktijk moet
helpen. Hoe ziet de Minister dit precies voor zich? Hoe zorgt zij dat zoveel mogelijk
zorgverleners hiervan op de hoogte zijn en dit gaan toepassen?
Zoals in eerdere beantwoording al aangegeven heeft er op verzoek van de initiatiefnemers
een vervolggesprek plaatsgevonden, waarbij naast een aantal ondertekenaars onder andere
Per Saldo, Zorgverzekeraars Nederland, VWS op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd
waren. Een volgende stap is om te toetsen in hoeverre de belangrijke waarden die worden
benoemd in het manifest, die ik overigens onderschrijf, terug te herkennen zijn in
de praktijk aan de hand van concrete ervaringen. De inzichten van dit gesprek zullen
ook breder gedeeld worden, met alle zorgverzekeraars zodat het leereffect groter is
dan deze enkele casus. Uiteraard neemt VWS de inzichten mee in het verder (door)ontwikkelen
van beleid.
Hoe verhoudt zich dit tot het plan om bij mensen met een medische situatie die langdurig
onveranderd blijft (bijvoorbeeld bij een lichamelijke beperking als een dwarslaesie
of blind/doof zijn) dat er minder geïndiceerd gaat worden?
Zoals eerder toegelicht heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de Handreiking
verlengde toekenning Zvw-pgb6. Middels de handreiking wordt het mogelijk voor Zvw-pgb budgethouders die in aanmerking
komen, om een verlengde toekenning Zvw-pgb aan te vragen. Ik ben ervan overtuigd dat
de handreiking budgethouders met een stabiele zorgbehoefte verpleging en verzorging,
kan zorgen voor een verlichting van de administratieve lasten bij budgethouders. Dit
neemt niet weg dat er altijd verbeteringen mogelijk blijven in het indicatieproces.
Hoe verhoudt zich dit tot de schriftelijke vragen van genoemde leden naar aanleiding
van het item in Op1 op 15 februari 2023? In het kader van menswaardige zorg vinden
de leden van de CDA-fractie het gewijzigde beleid van zorgverzekeraars, waardoor medische
hulpmiddelen (zoals incontinentie-, stoma- en verbandmaterialen en medische voeding)
niet meer door de eigen apotheek wordt geleverd, niet menswaardig. Als een wijkverpleegkundige
heeft uitgezocht of er incontinentiemateriaal nodig is vinden de leden van de CDA-fractie
het niet respectvol en menswaardig als diezelfde patiënt dit gesprek dunnetjes over
moet doen bij de leverancier van die hulpmiddelen. Deelt de Minister dit uitgangspunt?
De noodzaak van de verstrekking van medische hulpmiddelen wordt vastgesteld door de
zorgprofessional aan het bed en wordt niet (opnieuw) vastgesteld door de leverancier
of zorgverzekeraar. Het kan wel zo zijn dat de gespecialiseerde verpleegkundige van
de medisch speciaalzaak navraag doet bij de zorgprofessional aan het bed, om zo het
best passende hulpmiddel te vinden. Navraag gebeurt ook als de aanvraag bijvoorbeeld
niet volledig is. De regie over het zorgproces ligt bij de wijkverpleegkundige.
U heeft hier 23 februari Kamervragen over ingezonden. Mijn uitgebreide reactie vindt
u in mijn beantwoording die ik uw Kamer 6 april jl. heb toegezonden.7
Kan er ook vanuit het kader van menswaardige zorg naar dit probleem gekeken worden
en opgelost worden? Kan de Minister een uitgebreide reactie geven op dit punt?
Op dit moment ben ik samen met mijn collega, de Minister van VWS, actief aan de slag
met de motie van het lid Van Den Berg c.s.8 over zeggenschap voor wijkverpleegkundigen en huisartsen in de hulpmiddelenzorg.
Er lopen op dit moment twee gesprekken. In spoedsituaties heeft de levering van de
hulpmiddelen de hoogste prioriteit. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft alle
betrokken partijen bij elkaar aan tafel gezet om de problemen bij levering van hulpmiddelen
op te lossen. Hierbij hebben spoedzorg en palliatieve zorg prioriteit. Daar worden
verschillende situaties doorgesproken hoe een zogenaamde spoedstroom eruit zou moeten
zien. Dit om knelpunten die we nu zien in de praktijk op te lossen. Voor levering
aan chronische hulpmiddelengebruikers zijn veldpartijen met elkaar in gesprek in het
Bestuurlijk Overleg Hulpmiddelen (BOH) om over de nu zichtbare knelpunten, zoals de
rol van (wijk)verpleegkundige, goede werk- en kwaliteitsafspraken te maken. De Minister
van VWS zal de kamer na de zomer informeren over de uitkomsten van de gesprekken over
knelpunten in de extramurale hulpmiddelenzorg die de NZa op dit moment voert.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Deze leden steunen van harte het pleidooi van de opstellers van het manifest voor
de menselijke maat in de zorg. Zij vragen de Minister of zij het ermee eens is dat
de menselijke maat beter geborgd kan worden in een zorgsysteem waarin zorgverleners
meer ruimte hebben om te besluiten welke zorg iemand nodig heeft, in plaats van dit
over te laten aan zorgverzekeraars of het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Zo
ja, welke stappen gaat zij zetten om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ stelt als onafhankelijk poortwachter vast of iemand toegang heeft tot de Wlz
en welk zorgprofiel het best passend is. Ik hecht waarde aan het onafhankelijke onderzoek
dat het CIZ doet ten behoeve van de indicatiestelling en ben niet voornemens deze
taak te beleggen bij zorgverleners. Dit kan ook meer administratieve lasten veroorzaken
voor zorgverleners. De indicaties die het CIZ stelt voor de Wlz zijn bovendien levenslang,
dat betekent dat cliënten niet jaarlijks of halfjaarlijks opnieuw onderzocht hoeven
te worden door het CIZ. Van een herindicatie is alleen sprake wanneer de zorgbehoefte
zodanig toeneemt dat het zorgprofiel niet meer toereikend is. Het CIZ een doorlopend
klanttevredenheidsonderzoek uit, afgelopen maart werd het CIZ door klanten beoordeeld
met een 7,9.
Er wordt daarnaast door de indicatiesteller enkel om informatie gevraagd die relevant
is en betrekking heeft op de zorgvraag. Er is geen regelgeving die hierin verder gaat.
De indicaties die het CIZ stelt zijn levenslang en worden niet jaarlijks of halfjaarlijks
herzien. Van een herindicatie is alleen sprake wanneer de zorgbehoefte zodanig toeneemt
dat het zorgprofiel niet meer toereikend is. Ik hecht waarde aan het onafhankelijke
onderzoek dat het CIZ doet ten behoeve van de indicatiestelling. Het CIZ voert daarnaast
een doorlopend klanttevredenheidsonderzoek uit om hun dienstverlening verder te verbeteren.
Binnen de Zvw geldt dat de wijkverpleegkundige de indicatie stelt. Zorgverzekeraars
hebben vervolgens een eigenstandige verantwoordelijkheid om te controleren of indicaties
voldoen aan de beroepsnorm en wet- en regelgeving, alvorens zij overgaan tot een toekenning.
Beiden mogen zich hierbij niet mengen in de rol van de ander. Zorgverzekeraars bepalen
dus niet welke zorg iemand nodig heeft.
In het domein van de Wmo hebben gemeenten de taak om de aanvraag van hun inwoner voor
een maatwerkvoorziening te beoordelen en eventueel te beschikken. Gemeenten zijn verplicht
om hierbij gedegen onderzoek te verrichten. Na onderzoek ontvangen inwoners een beschikking.
Binnen dit proces is er ruimte voor maatwerk. Inwoners kunnen indien gewenst gebruik
maken van clientondersteuning, om de inwoner te ondersteunen bij het aanvragen van
een maatwerkvoorziening. Het startpunt van het onderzoek in het kader van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 is het zogenoemde keukentafelgesprek. Aan de keukentafel, bij de
inwoner thuis, wordt de mogelijke behoefte aan ondersteuning, passend bij de individuele
situatie in kaart gebracht.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe het inmiddels staat met de uitwerking
van haar toezegging om toe te werken naar langere beschikkingen voor zorg en ondersteuning.
De huidige realiteit van overbodige herhaalindicaties is namelijk totaal geen voorbeeld
van menswaardige zorg.
Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Handreiking verlengde toekenning Zvw-pgb9. Middels de handreiking wordt het mogelijk voor Zvw-pgb budgethouders die in aanmerking
komen, om een verlengde toekenning Zvw-pgb aan te vragen.
Waarom kan, zoals in het manifest staat, geen evaluerend gesprek plaatsvinden op basis
van gelijkwaardigheid tussen zorgvrager en indicatieorgaan? Welke aanvullende bevoegdheden
hebben professionals nodig om de menselijke maat in de praktijk te kunnen brengen?
Welke veranderingen zouden daartoe noodzakelijk zijn bij leidinggevenden en bestuurders?
Ik vind het belangrijk dat er ruimte is voor de zorgprofessional om maatwerk te bieden
en oog te hebben voor de specifieke hulpvraag en omstandigheden van de patiënt. Het
indicatieproces, in bijvoorbeeld de Zvw-pgb, is daar ook op ingericht. Indicerend
wijkverpleegkundigen stellen de indicatie vast. Zorgverzekeraars hebben vervolgens
de wettelijke taak om te controleren of de indicatie navolgbaar is en mengen zich
niet in de inhoud van de indicatie. Ik sta achter deze rolverdeling. Wel vind ik dat
patiënten die een chronische en stabiele zorgbehoefte hebben daarbij zo min mogelijk
belast moeten worden, vanwaar ik in actie ben gekomen om de langdurige toekenningen
voor deze groep mogelijk te maken. Daarnaast is het zo dat, conform het verpleegkundig
cyclisch proces van de beroepsgroep, de wijkverpleegkundige de zorgbehoefte regelmatig
laagdrempelig evalueert in samenspraak met de cliënt. Hierbij wordt op basis van de
uitvoering, monitoring en evaluatie continue samen met de zorgvrager en diens netwerk
gekeken wordt of doelen behaald zijn dan wel of de interventies bijdragen aan het
te behalen doel. Dit is bij uitstek een gesprek wat op gelijkwaardig niveau met de
cliënt plaatsvindt.
Genoemde leden vragen of de Minister kan reageren op het voorstel om de menselijke
maat vast te leggen in zorgwetgeving. Hoe kijkt zij hiernaar? Welke mogelijkheden
ziet zij hiervoor?
Wetgeving en beleid kan in beperkte mate bijdragen aan de menselijke maat in de zorg.
De auteur van het manifest omschrijft het zelf het mooist: «Met regels en protocollen alléén creëer je geen menswaardige zorg voor mensen die
levenslang complexe zorg nodig hebben. Daarvoor zijn ook professionals nodig die zich
verplaatsen in de leefwereld van zorgvragers en in dialoog met hen passende zorg geven.»
Wel kan beleid eraan bijdragen dat een professional de ruimte krijgt om zijn of haar
beroep zo goed mogelijk uit te oefenen. Zo zet ik zoals gezegd in op de vermindering
van administratieve lasten in de zorg met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–202510, dat ik in juni 2022 naar uw Kamer heb gezonden. Met de vier actielijnen in dit programma
kunnen we concreet en merkbaar het verschil maken in de dagelijkse praktijk van de
zorgmedewerker. Daarnaast zijn met betrekking tot het verminderen van administratieve
lasten concrete afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord. Verder is in het Integraal
Zorgakkoord afgesproken dat alle «regelmakers» in de brede zin van het woord (VWS,
zorgverzekeraars, toezichthouders, werkgevers, branche- en beroepsverenigingen) nieuwe
en bestaande regelgeving toetsen aan het uitgangspunt «zinnig en radicaal simpel».
Zinnig is wat bijdraagt aan betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg.
Ook is afgesproken dat werkgevers aan de slag gaan met de vermindering van regeldruk
waarvan de oorsprong binnen de eigen organisatie ligt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vinden de reactie van de Minister op het manifest te
beperkt en vrijblijvend. Zij lezen dat als eerste vervolgstap een voorstel voor een
vervolgtraject wordt uitgewerkt om bewustwording te bevorderen en zo nodig verder
beleid te formuleren. Dit komt op deze leden nog over als een nog weinig concrete
aanpak. Zij vragen de Minister om een uitgebreide toelichting op de «vervolgstap»
en het «vervolgtraject».
Zoals in eerdere beantwoording al aangegeven is op verzoek van de initiatiefnemers
een vervolggesprek geweest waarbij naast een aantal ondertekenaars onder andere Per
Saldo, Zorgverzekeraars Nederland, VWS op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd waren.
Een volgende stap is om te toetsen in hoeverre de belangrijke waarden die worden benoemd
in het manifest, die ik overigens onderschrijf, terug te herkennen zijn in de praktijk
aan de hand van concrete ervaringen. De inzichten van dit vervolg zullen ook breder
gedeeld worden, met o.a. alle zorgverzekeraars, zodat het leereffect groter is dan
een enkele casus. Uiteraard neemt VWS de inzichten mee in het verder (door)ontwikkelen
van beleid.
Deze leden vragen de Minister ook of met deze reactie bedoeld wordt dat slechts gewerkt
wordt aan bewustwording. Er is toch meer nodig dan dat? Zij lezen in het manifest
dat de opstellers wijzen op de noodzaak van een responsief zorgsysteem dat gebaseerd
is op vertrouwen. Welke wetten en regels staan dat op dit moment in de weg en welke
stappen zijn noodzakelijk om tot een responsief zorgsysteem te komen? Welke rol speelt
de (ontbrekende) afstemming tussen de verschillende zorgwetten? Kunnen concrete knelpunten
benoemd worden en hoe kunnen deze worden opgelost?
Verbetering van de (domeinoverstijgende) samenwerking tussen verschillende zorgverleners
is één van de speerbeleid van het beleid. In het IZA hebben partijen daarom afgesproken
dat wordt voorzien in de noodzakelijke randvoorwaarden om de zorgtransformatie in
de regio voor elkaar te krijgen, waarvan juist die samenwerking een belangrijk onderdeel
is. Daarom worden er bijvoorbeeld transformatiemiddelen beschikbaar gesteld, wordt
er ingezet op het faciliteren van samenwerking, wordt er ruimte geboden voor experimenteermogelijkheden
en is er een werkgroep met relevante partijen ingesteld die met voorstellen komt met
oplossingen voor knelpunten in «domeinoverstijgende bekostiging».
Hoe zou de controle op rechtvaardigheid, billijkheid en redelijkheid ingekaderd kunnen
worden vanuit het begrip responsiviteit? Waarom is het nog steeds nodig, ondanks verschillende
verzoeken daartoe vanuit de Kamer, dat mensen jaarlijks geïndiceerd worden en ieder
jaar opnieuw moeten laten zien dat zij zorg nodig hebben, terwijl hun omstandigheden
niet veranderen?
Zoals aangegeven in de eerdere beantwoording van de vragen afkomstig van de SP, heb
ik uw Kamer geïnformeerd over de Handreiking verlengde toekenning Zvw-pgb. Met het
realiseren van de handreiking wordt het mogelijk voor Zvw-pgb budgethouders die in
aanmerking komen, om een verlengde toekenning Zvw-pgb aan te vragen. De aanvraag voor
een verlengde toekenning Zvw-pgb gaat via de al bestaande wijze en hierdoor verandert
er op dit punt niks voor budgethouders.
Ik ben ervan overtuigd dat de handreiking budgethouders met een stabiele zorgbehoefte
verpleging en verzorging, kan zorgen voor een verlichting van de administratieve lasten.
Genoemde leden begrijpen dat, zoals de Minister schrijft, «de benodigde beweging vraagt
om een cultuurverandering die we als samenleving met elkaar vormgeven». Deze leden
menen echter dat een verandering niet vanzelf tot stand komt en de overheid hier een
bepalende en sturende rol in heeft. Hoe ziet de Minister haar eigen rol en verantwoordelijkheid
in deze? Welke concrete stappen gaat zij zetten om tot een meer responsief zorgsysteem
te komen?
Binnen de instituties lopen de gesprekken vaak goed, maar het gaat soms mis als mensen
met een zorgvraag een behoefte hebben die de afgebakende kaders overstijgt. De overheid
heeft inderdaad een faciliterende rol om ook op deze momenten de benodigde samenwerking
mogelijk te maken. Verbetering van de (domeinoverstijgende) samenwerking tussen verschillende
zorgverleners is daarom één van de speerpunten uit het Integraal Zorgakkoord (IZA).
In het IZA hebben partijen afgesproken dat wordt voorzien in de noodzakelijke randvoorwaarden
om de zorgtransformatie in de regio voor elkaar te krijgen, waarvan juist die samenwerking
een belangrijk onderdeel is. Daarom worden er bijvoorbeeld transformatiemiddelen beschikbaar
gesteld, wordt er ingezet op het faciliteren van samenwerking, wordt er ruimte geboden
voor experimenteermogelijkheden en is er een werkgroep met relevante partijen ingesteld
die met voorstellen komt met oplossingen voor knelpunten in «domeinoverstijgende bekostiging».
Het Integraal Zorgakkoord (IZA) draagt zo bij aan de beweging die nodig is voor het
oplossen van dergelijke knelpunten in de praktijk.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister tot slot een reactie op het proefschrift
van Janny Bakker, «Anders kijken» en zij vragen op welke wijze de bevindingen van
dit onderzoek worden meegenomen in het vervolgtraject.
Het proefschrift van Janny Bakker, «Anders kijken», biedt een aantal goede aanknopingspunten
om gericht, laagdrempelig en passende ondersteuning te bieden voor cliënten. Een belangrijke
ontwikkeling die ik van harte stimuleer is het traject met betrekking tot het versterken
van de toegang door de VNG. Binnen dit traject worden gemeenten ondersteund de toegang
zo vorm te geven dat de ondersteuningsvraag van de cliënt centraal staat. Een voorbeeld
hiervan is ook het vraagstuk omtrent passend beschikken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken uit de brief op dat het manifest bij de Minister
een snaar heeft geraakt. Zij zijn blij dat de Minister de inhoud van het manifest
onderschrijft. Het is goed dat het de Minister dit serieus oppakt en er al diverse
gesprekken zijn gevoerd met de opsteller. Tegelijkertijd schrikken genoemde leden
er ook van hoe ingewikkeld en taai het is om de terechte zorgen en kritiekpunten uit
het manifest te vertalen naar (mogelijke) beleidswijzigingen. Daarom willen deze leden
een paar concrete vragen stellen. Wat is ervoor nodig om het mogelijk te maken dat
indicatiestelling bij chronische patiënten niet langer jaarlijks of tweejaarlijks,
maar bijvoorbeeld slechts elke vijf of tien jaar worden herhaald?
De indicaties die het CIZ (Wlz-pgb) stelt zijn levenslang en worden niet jaarlijks
of halfjaarlijks herzien (met uitzondering op enkele tijdelijke specifieke indicaties,
zoals de profielen (SG)LVG). Van een herindicatie is alleen sprake wanneer de zorgbehoefte
zodanig toeneemt dat het zorgprofiel niet meer toereikend is.
Voor de Zvw-pgb geldt, zoals eerder meerdere malen aangegeven, dat ik de afgelopen
periode met betrokken partijen, V&VN, Per Saldo en ZN, een traject doorlopen om langere
toekenningen (maximaal 5 jaar) mogelijk te maken. De Handreiking verlengde toekenning
Zvw-pgb is hier het resultaat van.
Wat is er voor nodig om ervoor te zorgen dat bij de indicatiestelling van chronische
patiënten alleen gegevens worden opgevraagd of gedeeld die voor de specifieke zorgvraag
noodzakelijk zijn en er bijvoorbeeld niet langer gegevens worden gevraagd aangaande
seksualiteit en religie (wat niets met de indicatie te maken heeft)? Wat is ervoor
nodig om ervoor te zorgen dat het steeds herhalen van dezelfde gegevensuitvraag voor
indicatiestelling bij chronische patiënten stopt?
Ook nu al geldt dat, voor de indicatiestelling van (chronische) patiënten, enkel gegevens
worden verlangd die betrekking hebben op de zorgvraag van de patiënt. In de gesprekken
die met de auteurs van het manifest en de betrokken indicerend wijkverpleegkundige
gevoerd zijn, kwam inderdaad ter sprake dat het verplicht zou zijn om een volledige
anamneselijst aan te leveren bij de zorgverzekeraar als onderdeel van de indicatie.
Deze anamneselijst is een veelomvattende checklist voor de indicerend verpleegkundige
– alle levensgebieden komen voorbij – en deze is niet toegespitst op de specifieke
zorgbehoefte van de cliënt. De verpleegkundige stelde in het gesprek dat deze lijst
in zijn geheel ingevuld moet worden en ingeleverd bij de zorgverzekeraar om aanspraak
te maken op zorg. De anamneselijst is echter een hulpmiddel voor de verpleegkundige,
en kan naar eigen inzicht van de zorgprofessional, op basis van de situatie van de
cliënt, worden ingezet. Er is dus geen sprake van dat het noodzakelijk is om (herhaaldelijk)
de volledige anamneselijst in te vullen en/of aan te leveren bij de zorgverzekeraar,
noch zijn er regels die dit verplichten. Ook de beroepsgroep en de betrokken zorgverzekeraar
bevestigen dit. Wat wel kan voorkomen is dat er extra vragen worden gesteld – die
betrekking hebben op de indicatie – wanneer deze niet (volledig) navolgbaar is.
De leden van SGP-fractie stellen voor de gegevens in het traject van indicatiestelling
tot die gegevens te beperken die voor de specifieke zorgvraag noodzakelijk zijn. Zij
stellen ook voor in te regelen dat een cliënt over de beantwoording van eventuele
aanvullende gegevens, waar de beste bedoelingen achter kunnen zitten, zelf het stuur
in handen heeft.
Zoals gezegd is er geen regelgeving die vraagt om het aanleveren van gedetailleerde
informatie die geen betrekking heeft op de zorgvraag van de cliënt. Bij twijfel wordt
soms vanuit een indicatiesteller gestuurd op het verzamelen van gedetailleerdere informatie.
Maar veelal gaat het bij dit soort gevallen om interpretaties van de betrokken professionals
die onvoldoende op de hoogte zijn. De beroepsgroep bevestigt dat informatie in principe
altijd – in overleg met de betrokken cliënt – met de zorgverzekeraar wordt gedeeld.
Kan de Minister aangeven welke verantwoordelijkheid en mogelijkheden zij zelf heeft
voor het stellen van regels rondom indicatiestelling? Betreft dit alleen de Wet langdurige
zorg (Wlz) of kan zij ook invloed uitoefenen op de indicatiestelling voor andere zorgwetten?
Binnen de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het beoordelen van de ondersteuningsbehoefte
van cliënten en hierop waar nodig ondersteuning te organiseren. Vanuit landelijk perspectief
kunnen wij gemeenten ondersteunen om dit proces goed vorm te geven, maar de verantwoordelijkheid
ligt ten principale bij gemeenten. Dit past ook binnen het karakter van het decentrale
stelsel en de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling.
In de Wlz stelt het CIZ de indicaties en beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor
zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet zorg en dwang (Wzd). In de beleidsregels
van het CIZ is de werkwijze van het CIZ vastgelegd. Jaarlijks worden de beleidsregels
van het CIZ in samenspraak met het Zorginstituut opgesteld en afgestemd met VWS. De
indicaties die het CIZ stelt zijn levenslang en worden niet jaarlijks of halfjaarlijks
herzien (met uitzondering op enkele tijdelijke specifieke indicaties, zoals de profielen
(SG)LVG). Van een herindicatie is alleen sprake wanneer de zorgbehoefte zodanig toeneemt
dat het zorgprofiel niet meer toereikend is. Ik hecht waarde aan het onafhankelijke
onderzoek dat het CIZ doet ten behoeve van de indicatiestelling. Veel zorgaanbieders
die een indicatie aanvragen voor hun cliënt kunnen dit digitaal in Portero doen bij
het CIZ via de procedure CIZ Versnelt. Op dit moment wordt 60% van deze aanvragen
binnen 7 werkdagen afgehandeld vanwege drukte bij het CIZ, normaal gesproken ligt
dit percentage hoger. De indicatiestelling voor de overige zorgwetten ligt niet bij
het CIZ.
Binnen de Zvw zijn het de indicerend wijk- of kinderverpleegkundigen die de indicatie
opstellen. Verpleegkundigen hanteren hierbij het Normenkader van V&VN. Dit normenkader
beschrijft onder andere het indicatie- en organisatieproces van verpleging en verzorging.
Er is hier sprake van een grote mate van professionele autonomie van de beroepsgroep,
om zo de onafhankelijkheid en cliëntgerichtheid te stimuleren. Zorgverzekeraars hebben
vervolgens een eigenstandige wettelijke taak om te controleren of indicaties voldoen
aan de beroepsnorm en wet- en regelgeving. Beiden mogen zich hierbij niet mengen in
de rol van de ander.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er afspraken zijn gemaakt over een uit te werken
vervolgtraject. Deze leden vragen de Minister om de Kamer op de hoogte te houden van
de voortgang van dit proces en de Kamer hierover uiterlijk voor het zomerreces te
informeren.
Zoals al een aantal keren benoemd staat in dit verslag, is er in samenspraak met de
opsteller van het manifest en enkele ondertekenaars een vervolggesprek georganiseerd
met diverse partijen. De insteek was om, los van hoe het op dit moment in beleid en
wet- en regelgeving is geregeld, met elkaar te delen wat de verschillende perspectieven
op het begrip «menswaardigheid» zijn. In het gesprek viel op dat er veel raakvlakken
zijn in de verschillende percepties van het begrip menswaardigheid. Zo gaat het bijvoorbeeld
om respectvolle communicatie, recht op privacy, zelfbeschikking, kwalitatief goede
zorg wanneer nodig, betrekking van naasten en responsiviteit.
Hiermee is de kous natuurlijk nog niet af; het gaat erom dat deze waarden ook terug
te zien zijn in de praktijk. Een volgende stap is daarom om deze waarden te toetsen
aan de concrete ervaring van de auteur(s) van het manifest. De inzichten van dit gesprek
zullen ook gedeeld worden met alle zorgverzekeraars zodat het leereffect groter is
dan een enkele casus. Uiteraard neemt VWS de inzichten mee in het verder (door)ontwikkelen
van beleid.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid vraagt de Minister of zij bereid is om dit onderdeel in ieder geval met voorrang
op te pakken en een uitzonderingspositie te gaan creëren voor mensen met aandoeningen
die niet meer verbeteren.
Hier ben ik inderdaad toe bereid. Ik vind het belangrijk om Zvw-pgb budgethouders
met een stabiele zorgbehoefte verpleging en verzorging, administratief te ontlasten
middels verlengde toekenningen. In de recente Kamerbrief, waaraan ik eerder ook al
heb gerefereerd, heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gezamenlijk realiseren van
de Handreiking verlengde toekenning Zvw-pgb.
Het lid van de BBB-fractie heeft er begrip voor als de Minister wat meer tijd voor
nodig heeft om de Zvw, Wlz en Wmo 2015 beter op elkaar af te stemmen. Het lid wil
de Minister wel verzoeken om daar haast mee te maken. Het gaat hier immers niet om
nieuwe problemen; het manifest vestigt vooral de aandacht op zaken die al langer bekend
zijn. Het lid van de BBB-fractie ontvangt dan ook een graag een tijdspad en daarbij
een plan van aanpak van de Minister. Kan zij daar zorg voor dragen?
Verbetering van de (domeinoverstijgende) samenwerking tussen verschillende zorgverleners
is één van de speerpunten van het beleid. Zo hebben partijen in het IZA afgesproken
dat wordt voorzien in de noodzakelijke randvoorwaarden om de zorgtransformatie in
de regio voor elkaar te krijgen, waarvan juist die samenwerking een belangrijk onderdeel
is. Daarom worden er bijvoorbeeld transformatiemiddelen beschikbaar gesteld, wordt
er ingezet op het faciliteren van samenwerking, wordt er ruimte geboden voor experimenteermogelijkheden
en is er een werkgroep met relevante partijen ingesteld die met voorstellen komt met
oplossingen voor knelpunten in «domeinoverstijgende bekostiging».
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier