Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 746 Wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen
Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 20 juli 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), belast met het
voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te
brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet dieren
in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen.
Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden zijn positief over de actualisering van de regelgeving voor
diergezondheid in de Wet dieren. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen aan de
regering.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden hebben daarover op dit moment geen vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen over aanpalende onderwerpen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en
heeft daarover nog enkele vragen.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische
aanpassingen, ik dank de leden voor de gestelde vragen. In deze nota naar aanleiding
van het verslag beantwoord ik de vragen en ga ik in op de gemaakte opmerkingen. Hierbij
houd ik de volgorde en indeling van het verslag aan. De vragen en opmerkingen heb
ik genummerd. Over de informatieplicht bij een besmettelijke dierziekte zijn in het
verslag enkele vragen van gelijke strekking gesteld. Waar dat aan de orde is, verwijs
ik waar nodig naar eerdere antwoorden in het verslag.
Tegelijkertijd met deze nota naar aanleiding van het verslag doe ik u een nota van
wijziging en een tweede nota van wijziging toekomen:
1. De nota van wijziging bevat het bij brief van 4 november 2022 (Kamerstukken II 2022/23,
28 286, nr. 1265) aangekondigde alternatief voor het amendement Vestering (Kamerstukken 2020/21, 35 398, nr. 23) dat in de wet van 26 mei 2021 tot wijziging van de Wet dieren in verband met de
uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving (Stb. 2021, 256) is opgenomen. Over deze nota van wijziging is advies gevraagd aan de Afdeling advisering
van de Raad van State, zie daarvoor het nader rapport1.
2. De tweede nota van wijziging bevat technische wijzigingen van het voorliggende wetsvoorstel.
Door de benodigde inzet op andere dossiers op het beleidsterrein dieren en de tijd
die nodig was voor de nota van wijziging om de Tweede Kamer een alternatief te bieden
voor het amendement Vestering stuur ik u deze nota naar aanleiding van het verslag
helaas pas zeer geruime tijd nadat de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
het verslag heeft uitgebracht. Met onderstaande hoop ik niettemin uw vragen en opmerkingen
afdoende te hebben beantwoord.
1. Inleiding
1.
Tijdens het debat over de wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering
van de herziene Europese diergezondheidswetgeving deden de leden van de Partij voor
de Dieren-fractie een voorstel om het verbod op het zelf doden van dieren uit te breiden
naar alle categorieën dieren die niet voor productie worden gehouden. Deze leden vinden
het namelijk niet te verantwoorden dat dit verbod momenteel slechts geldt voor honden,
katten en ganzen. De Minister stelde tijdens dit debat te willen kijken naar de handhaafbaarheid
en uitvoerbaarheid bij de diensten. Deze leden zijn ervan overtuigd dat het strafbaar
stellen van het doden van alle soorten gezelschapsdieren de politie helpt in het aanpakken
van dierenbeulen. Er hoeft dan immers niet meer te worden bewezen dat een dier heeft
geleden tijdens het doden, wat in de praktijk een lastige, zeer tijdrovende en kostbare
zaak is. Is de regering bereid hierover ook in gesprek te gaan met vertegenwoordigers
van de dierenpolitie?
In het debat over dierenwelzijn buiten de veehouderij van 26 januari 2023, heb ik
toegezegd de Tweede Kamer voor de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel aanpak
dierenmishandeling en dierverwaarlozing (35 892) te informeren over de analyse van de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. Ik heb
uw Kamer over de uitkomsten van deze analyse geïnformeerd bij brief van 30 maart jl.
(Kamerstukken II 2022/23, 35 398, nr. 24).
2.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de regering heeft gezien dat
bij de «floating farm» in Rotterdam onlangs voor de tweede keer in korte tijd een
koe in het water is beland. Het dier moest door de brandweer uit het water worden
getakeld met een hijskraan. Deelt de regering de mening dat zo’n drijvende boerderij
een zeer onnatuurlijke en kennelijk ook gevaarlijke plek is om dieren te houden? Zo
nee, kan zij dat toelichten? Welke mogelijkheden ziet de regering om een einde te
maken aan dergelijke initiatieven, bijvoorbeeld door het aanscherpen van de huisvestingseisen?
De regering is bekend met het bericht dat er een koe van de floating farm in het water
is beland. Ten aanzien van het huisvesten en de verzorging van koeien zijn de in de
Wet Dieren en het Besluit houders van dieren algemene bepalingen voor het houden van
landbouwhuisdieren van toepassing. Zo dient een houder op grond van artikelen 1.6
en 1.8 van het Besluit Houders van dieren er voor te zorgen dat een dier niet uit
een stal kan ontsnappen en dient de behuizing zodanig ontworpen en onderhouden te
zijn dat hij bij dieren geen pijn of letsel kan veroorzaken.
De eigenaar van de floating farm is verantwoordelijk voor het voldoen aan deze voorschriften.
Mijn ministerie heeft destijds contact gehad over dit incident met de eigenaar van
de floating farm. In dit geval ging het om een koe die, ondanks de reeds aanwezige
spijlen, toch van de brug is gevallen. Er zijn inmiddels extra maatregelen genomen
om herhaling te voorkomen. Er zijn planken aangebracht tussen de spijlen. Voor zover
bekend heeft zich geen herhaling meer voorgedaan van dit incident.
3.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat draaiboeken voor dierziekten niet actueel
zijn bijgewerkt en niet makkelijk beschikbaar of vindbaar zijn (onder andere van de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).
Deze zijn jaarlijks verplicht actueel te houden volgens de EU-diergezondheidswetgeving.
Dit lid vraagt de regering om met spoed de meest actuele draaiboeken voor dierziekten
online te plaatsen, met vermelding van datum van de laatste actualisatie.
Voor verschillende dierziekten zijn beleidsdraaiboeken opgesteld. Deze draaiboeken
zijn in 2013, 2015 en 2016 op de website van Rijksoverheid gepubliceerd en nog altijd
publiekelijk toegankelijk. Deze draaiboeken worden regelmatig geactualiseerd en worden
toegepast door de overheid. De nieuwe Europese regelgeving verplicht lidstaten tot
het opstellen van deze draaiboeken: volgens artikel 43 van EU-verordening 2016/4292 is een lidstaat verplicht noodplannen op te stellen met daarin de maatregelen die
moeten worden genomen wanneer zich een in de lijst opgenomen ziekte als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onder a, van die verordening wordt vastgesteld. Ook is een
lidstaat verplicht deze te actualiseren. Er is aan de actualisatieplicht geen termijn
gekoppeld. Op 17 april j.l.3 heb ik aan de Tweede Kamer een brief over dit onderwerp gestuurd, waarbij ik ook
verschillende draaiboeken heb aangeboden.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Informatieplicht bij besmettelijke dierziekte
4.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de aanpassing van de wet een informatieplicht
bewerkstelligt voor een houder van dieren bij een besmettelijke dierziekte. De regering
kan een houder verplichten om kopers van de betreffende dieren over de ziekte te informeren,
voor zover de verkoper beschikt over de contactgegevens van kopers. «De voorgestelde
bevoegdheid behelst dus niet een verplichting voor de houder om kopers te registreren,»
zo lezen deze leden. Wat houdt dan de «informatieplicht» in? Waar moet een houder
straks wel en niet aan voldoen, wanneer voldoet hij aan de plicht, en wanneer is sprake
van het verzaken hiervan? Zij zijn van mening dat als de wet een mogelijkheid tot
informatieplicht zekert, de houder duidelijkheid moet krijgen over wat van hem verwacht
wordt. Is de regering dat met hen eens?
De regering is het eens met de leden van de VVD-fractie dat het belangrijk is dat
het voor een houder van dieren duidelijk is wat van hem verwacht wordt. Wanneer de
voorgestelde bevoegdheid tot het opleggen van een informatieplicht wordt toegepast,
zal het voor de houder duidelijk zijn wat hem te doen staat.
Deze voorgestelde nieuwe bevoegdheid is bedoeld voor een specifieke situatie, om te
worden ingezet als laatste redmiddel. Als het in een concreet geval noodzakelijk blijkt
dat kopers geïnformeerd moeten worden over de gezondheidsstatus van hun dier, bijvoorbeeld
omdat er risico’s voor hun eigen gezondheid kunnen bestaan, zal eerst gekeken worden
of de houder die de dieren verkocht heeft uit eigen beweging mee wil werken aan het
informeren van de kopers. Dit uiteraard alleen voor zover de houder informatie heeft
waarmee de kopers bereikt kunnen worden, zoals een adres of een e-mail adres. Als
blijkt dat dergelijke informatie niet aanwezig is dan zal bekeken worden of de kopers
op een andere manier bereikt kunnen worden. De voorgestelde bevoegdheid zal alleen
ingezet worden als uit gesprek met de houder blijkt dat de houder wel informatie heeft
waarmee de kopers te bereiken zijn maar de houder niet uit eigen beweging mee wil
werken aan het informeren van de kopers. In dat geval kan de NVWA de houder opleggen
om kopers waarvan contactgegevens beschikbaar zijn, te informeren. Die plicht zal
duidelijk en concreet zijn geformuleerd. Als een koper die informatie niet heeft,
kan de plicht ook niet worden opgelegd, want niemand is gehouden tot het onmogelijke.
5.
De leden van de VVD-fractie lezen dat een dergelijke plicht aansluit bij de bestaande
verplichting voor verkopers van gezelschapsdieren om kopers bij verkoop of aflevering
over de gezondheidsstatus van het dier te informeren. Klopt de veronderstelling dat
er dus nu ook sprake is van een plicht? Zo ja, hoe verhoudt de uitspraak van de regering
dat er geen sprake zou zijn van een verplichting voor de houder om kopers te registeren
zich hiertoe?
Bij de verkoop van een gezelschapsdier moet de verkoper de koper alle relevante informatie
verstrekken met betrekking tot de gezondheidsstatus van het dier. Om aan deze, in
artikel 3.18 van het Besluit houders van dieren opgenomen, informatieplicht te kunnen
voldoen is het niet nodig en verplicht voor de verkoper om de contactgegevens van
de koper te registreren. Die plicht tot informeren reikt immers niet verder dan het
moment van verkoop of van aflevering van het dier. Het informeren kan bijvoorbeeld
mondeling tijdens de koop of aflevering gebeuren. Het is evenwel niet uitgesloten
dat verkopers van gezelschapsdieren uit eigen beweging een registratie bijhouden van
de personen die dieren bij hen kopen.
6.
De regering schrijft dat indien snel actie is vereist om kopers van (gezelschaps)dieren
te informeren en maatregelen te treffen, die kopers rechtstreeks door de regering
worden benaderd op basis van informatie van de verkoper over de kopers. Wat doet de
regering indien de verkoper niet over deze informatie beschikt? Immers, er is geen
sprake van een verplichting. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens
dat hier een scheve redenering in doorklinkt?
De regering wil benadrukken dat het hier om verschillende situaties kan gaan. Of er
een noodzaak is om snel te achterhalen waar verkochte dieren terecht zijn gekomen
hangt sterk af van de betreffende ziekte en de maatregelen die genomen moeten worden
in het belang van de diergezondheid of de volksgezondheid. Voor zeer besmettelijke
dierziekten waarvoor de overheid maatregelen moet treffen ter bestrijding van de ziekte
(bestrijdingsplichtig) is het van groot belang snel te kunnen achterhalen waar dieren
die (mogelijk) in contact geweest zijn met besmette dieren zich bevinden. Voor de
meeste diersoorten die voor dergelijke ziekten gevoelig zijn bestaan er specifieke
verplichtingen tot identificatie en registratie van de verplaatsingen van de dieren
(I&R). De I&R-gegevens worden in een door de overheid beheerde database bijgehouden
en zo kan de overheid dus zelf traceren waar dieren vanaf een bepaalde locatie heen
gegaan zijn.
Er zijn echter ook diersoorten ten aanzien waarvan geen verplichtingen bestaan tot
het centraal bij de overheid registreren van de locatie waar de dieren zich bevinden
en waar deze dieren naar verplaatst zijn of worden. De lasten van een dergelijk registratiesysteem
zijn niet proportioneel voor diersoorten die niet gevoelig zijn voor bestrijdingsplichtige
ziekten of waarbij de kans op besmetting of verspreiding van de ziekte erg klein is.
In geval van een besmettelijke ziekte bij dieren waarvoor er geen I&R systeem bestaat
zal dus op andere manieren achterhaald moeten worden waar dieren die (mogelijk) besmet
zijn terechtgekomen zijn. Dat kan onder andere op basis van informatie die een houder
zelf heeft. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven
zal de verplichting tot informeren van kopers vooral worden ingezet bij ziekten waarvoor
een houder zelf voorzorgsmaatregelen kan treffen of het advies krijgt om bij symptomen
een dierenarts te bezoeken. Indien in een specifiek geval blijkt dat een verkoper
een of meer dieren verkocht heeft en de koper(s) niet te achterhalen zijn op basis
van informatie van de verkoper, bestaat altijd nog de mogelijkheid om via gerichte
communicatie aan dierenartsen, en huisartsen in geval van zoönosen, en in uitzonderlijk
geval publiekcommunicatie, de kopers te informeren. Tegen deze achtergrond zou de
regering zeker niet willen spreken van een scheve redenering.
7.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering in het geval van een uitbraak van
een besmettelijke dierziekte genoeg ruimingscapaciteit heeft. Zo constateren deze
leden dat dit niet het geval was bij de uitbraak van COVID-19 bij nertsen. Zo gaf
het Outbreak Management Team Zoönose (OMT-Z) in juli 2020 het advies om preventief
te ruimen, waarna hier in augustus op werd teruggekomen omdat er niet genoeg ruimingscapaciteit
beschikbaar was. Hierna werd gekozen alleen besmette bedrijven te ruimen en in te
zetten op versterkte screening. Deze leden hebben zorgen dat wanneer een andere besmettelijke
dierziekte uitbreekt in de vee- of dierhouderij, niet op tijd ingegrepen kan worden.
Kan de regering hierop reflecteren en aangeven hoeveel ruimingscapaciteit op dit moment
beschikbaar is? In het geval dat bijvoorbeeld de vogelgriep zodanig muteert dat het
over kan springen van mens op mens, op welke manier is de regering dan voorbereid?
Is de regering het met deze leden eens dat we dan zeer kwetsbaar zijn met meer dan
100 miljoen dieren in de pluimveehouderij?
Bij het bestrijden van een besmettelijke dierziekte of bij een zoönose is een van
de maatregelen het doden en vernietigen (ruimen) van alle gevoelige dieren op een
locatie waar een besmetting is aangetroffen. Daarmee wordt de besmettingsbron weggenomen
en verdere verspreiding voorkomen. In gebieden met een hoge bedrijfsdichtheid kan
de ziekte al zijn verspreid naar andere bedrijven, vaak in de buurt. Deze bedrijven
kunnen al een besmettingsrisico vormen voor andere bedrijven, maar de ziekte is vaak
nog niet opgemerkt, omdat het altijd enige tijd duurt voor het aantoonbaar wordt (de
zogenaamde bedrijfsincubatietijd). Daarom kan in aanvulling op het ruimen van een
besmette locatie ook worden besloten om bedrijven in de directe omgeving preventief
te ruimen. Daarmee wordt de verspreiding van een ziekte vanuit bedrijven die al wel
besmet zijn maar nog niet gedetecteerd voorkomen. Dit is een belangrijke maatregel
in gebieden waar de bedrijfsdichtheid hoog is. Het hangt echter van de verspreidingsroutes
van de betreffende ziekte af of dit een zinvolle maatregel is.
Het ruimen van dieren die mogelijk zijn besmet zonder dat er klinische verschijnselen
zijn is een ingrijpende preventieve maatregel en wordt alleen ingezet als dit op basis
van een risicobeoordeling noodzakelijk en proportioneel is. Bij SARS-CoV-2 bij nertsen
was de wijze van verspreiding niet bekend, en ook was onbekend of bedrijven in de
omgeving een grotere kans liepen te worden besmet. Daarom lag het niet voor de hand
bedrijven preventief te gaan ruimen. Met het intensieve monitoringprogramma zouden
infecties snel worden opgespoord en konden vervolgens besmette bedrijven direct na
detectie in korte tijd worden geruimd. Dit besluit was gebaseerd op wat met het oog
op bescherming van de volksgezondheid het beste was en niet op het feit dat de ruimingscapaciteit
van de NVWA te beperkt zou zijn.
Ik heb regelmatig scenario’s laten uitwerken om te zien met welke maatregelen, zoals
preventief ruimen of vaccinatie, we een epidemie kunnen stoppen. Daarbij is onder
andere gekeken naar de capaciteit van de NVWA om te ruimen of te vaccineren. Per uitbraak
kan het echter verschillend zijn. Een uitbraak in een veedicht gebied verloopt anders
dan in een gebied waar minder bedrijven zijn; de ene diersoort of het ene bedrijf
is gevoeliger voor infectie dan een andere diersoort of ander type bedrijf. Gemiddeld
genomen kan de NVWA per dag enkele bedrijven ruimen, afhankelijk van de ziekte en
diersoort. Dat is in principe voldoende voor het ruimen van besmette bedrijven, uitgaande
van het verloop van de epidemie volgens de verschillende scenario’s. Als het vanuit
epidemiologisch oogpunt nodig is, wordt overwogen preventief te gaan ruimen. Dan zal
geprioriteerd moeten worden welke bedrijven eerst geruimd worden, aangezien het niet
mogelijk zal zijn alle bedrijven tegelijk preventief te ruimen. Indien er heel veel
bedrijven tegelijkertijd geruimd moeten worden is de ruimingscapaciteit waarschijnlijk
niet voldoende. Echter, door de intensieve monitoring en snelle diagnostiek kunnen
uitbraken tegenwoordig sneller ontdekt worden. Ook sectoren zelf doen er alles aan
om insleep van een dierziekte te voorkomen, onder andere door het nemen van goede
hygiënemaatregelen. De ervaring bij vogelgriep is dat verdenkingen snel door de veehouder
worden gemeld. Hierdoor is de kans dat een uitbraak heel groot wordt kleiner en is
de kans groter dat de ruimingscapaciteit voldoende is.
8.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie waarom de regering niet heeft gekozen om
een registratieplicht voor houders van dieren op te nemen. Deze leden hebben twijfels
of de informatieplicht in de praktijk tot zijn recht zal komen wanneer dit op vrijwillige
basis gebeurt, zeker gezien het om een grote hoeveelheid houders gaat. Welke handhavingsinstrumenten
wenst de regering toe te passen om de naleving te garanderen? Indien hiervoor geen
handhavingsinstrumenten worden ingezet, hoe verwacht de regering dan zicht te kunnen
houden op de naleving van de informatieplicht? En wanneer de regering toch kiest voor
een registratieplicht, hoe kan zij dan de privacy van houders waarborgen?
De handhaafbaarheid van de verplichting om kopers te informeren over een verdenking
of besmetting is afhankelijk van de betreffende situatie. Zoals in antwoord op vraag
4 en 6 is aangegeven kan de verplichting tot informeren alleen opgelegd worden als
blijkt dat de houder beschikt over contactinformatie van bijvoorbeeld de kopers van
dieren die van hem afkomstig zijn. Indien blijkt dat een houder over deze informatie
beschikt kan de houder op basis van de bevoegdheid in het wetsvoorstel opgelegd krijgen
dat hij kopers informeert. Het niet naleven van deze verplichting kan zowel bestuursrechtelijk
als strafrechtelijk gehandhaafd worden.
9.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de informatieplicht zou gelden «voor zover de
verkoper beschikt over de contactgegevens van kopers». Deze leden hebben hier enkele
vragen over. Hoe verwacht de regering zicht te houden op de naleving van deze informatieplicht?
Op welke wijze wil zij deze informatieplicht handhaven? Zijn in de praktijk problemen
geconstateerd doordat houders van gezelschapsdieren kopers niet informeerden over
een verdenking of besmetting?
Er zijn in de praktijk voorbeelden van situaties waarbij het kunnen informeren van
kopers zeer wenselijk is. Zo wordt af en toe «papegaaienziekte» vastgesteld op een
locatie met gezelschapsvogels, bijvoorbeeld een dierenwinkel. Deze ziekte wordt veroorzaakt
door een bacterie, Chlamydia psittacci, die ook ziekmakend kan zijn voor mensen. Ook is er een geval geweest waarbij een
houder honden had verkocht vanuit een locatie waar de ziekte brucellose (Brucella
canis) was geconstateerd, een ziekte die in Nederland niet voorkomt. Het was nodig om kopers
te informeren zodat ze in geval van symptomen bij de gekochte dieren contact op zouden
kunnen nemen met een dierenarts. En ook was het informeren van kopers nodig aangezien
Brucella canis, zij het in beperkte mate, besmettelijk voor de mens kan zijn. De betreffende verkoper
bleek beperkt informatie over de kopers te hebben. Deze voorbeelden geven aan dat
een bevoegdheid om houders te kunnen dwingen om derden te informeren over een verdenking
of een besmetting van toegevoegde waarde is. Bij de naleving van deze informatieplicht
ligt een rol voor de NVWA. Tevens verwijs ik naar de antwoorden op de antwoorden op
vraag 4, 6 en 8 hierboven.
2.2 Kentekenen en waarschuwingsborden
10.
Plaatsing van waarschuwingsborden en kentekenen blijft ook in de nieuwe situatie mogelijk.
Klopt het dat bij zoönosen de standaardprocedure blijft dat er borden en tekenen worden
geplaatst? De leden van de VVD-fractie begrijpen dat plaatsing van borden en kentekenen
door digitale informatiekanalen niet meer zo urgent is als vroeger. Echter, hoe borgt
de regering dat ook mensen die niet aangesloten zijn op de digitale kanalen/internet
tijdig worden geïnformeerd om duidelijk te maken dat in een bepaald gebied een verbod
geldt om dieren te vervoeren? Enerzijds lezen deze leden dat borden ter informatie
dienen en geen zelfstandig rechtsgevolg hebben, anderzijds dat er op basis van artikel 5.6,
vijfde lid wel degelijk een verplichting is om regels te stellen over het vervoeren
van dieren, producten of voorwerpen van en naar locaties waar een kenteken is geplaatst
en toegang van personen daartoe. Daarmee is er toch wel degelijk sprake van een zelfstandig
rechtsgevolg? Zo nee, waarom niet?
In het wetsvoorstel is een bepaling opgenomen waarmee het vijfde lid van artikel 5.6
van de Wet dieren geschrapt wordt. Op grond daarvan vervalt het eigenstandige rechtsgevolg
van geplaatste kentekenen. Het blijft op basis van het derde lid van artikel 5.6 wel
mogelijk om kentekenen te plaatsen die dan dienen om aan betrokkenen duidelijk te
maken dat er ten aanzien van het betreffende gebouw, ruimte, terrein, gebied of andere
onroerende zaak maatregelen gelden. De maatregelen gelden echter direct op basis van
de regelgeving ook zonder dat er een kenteken geplaatst zou worden.
Het schrappen van de bepaling betekent niet dat er in de praktijk geen waarschuwingsborden
en kentekenen meer geplaatst zullen worden. Het beleid voor zoönosen is inderdaad
dat er wel standaard waarschuwingsborden en kentekenen geplaatst zullen worden. En
ook voor het kenbaar maken van gebieden waar een vervoersverbod geldt zullen waarschuwingsborden
van toegevoegde waarde blijven.
2.3 Tegemoetkoming in schade
11.
Bij tegemoetkoming in schade sluit de regering een overeenkomst met een partij die
deskundigen levert om de waarde van dieren, producten of voorwerpen te taxeren, zo
lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de regering uitleggen op welke manier de houders
van dieren hierbij worden betrokken? Is er ook aandacht voor het mogelijk persoonlijke
leed?
In geval van een ruiming verzorgt de NVWA de communicatie met de veehouder. De NVWA
heeft daarbij oog voor de situatie van de betreffende veehouder. En daar waar mogelijk
zal de NVWA rekening houden met de wensen van de veehouder tijdens het ruimingsproces.
Sommige veehouders hebben er bijvoorbeeld steun aan als de bedrijfseigen dierenarts
bij het ruimingsproces betrokken is, dat is dan mogelijk. De medewerkers van de NVWA
die bij een ruiming op het bedrijf aanwezig zijn, zijn getraind om de veehouder binnen
de kaders van hun taak te ondersteunen en op te vangen. Zij kunnen wanneer zij zorgen
hebben over het welbevinden van de veehouder deze, of mensen in zijn directe omgeving,
verwijzen naar een hulpverlenende instantie. Zo nodig geeft de coördinator ter plaatse
zelf een signaal af aan de GGD of een andere organisatie dat er zorgen zijn over een
veehouder. Deze organisaties bekijken vervolgens per situatie of zorg nodig is en
wat het meest passend is.
Daarnaast heeft LNV de afgelopen jaren subsidie beschikbaar gesteld voor door de sector
ingediende projecten met betrekking tot het verkleinen van de kloof tussen agrarische
ondernemers en psychosociale hulpverleningsinstanties. Recentelijk is weer een nieuw
driejaren programma door de sector gestart, welke ik financieel heb ondersteund.
12.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de memorie van toelichting
dat artikel 9.9 komt te vervallen, aangezien het niet langer nodig zou zijn om nadere
regels te stellen over de vergoeding die veehouders ontvangen op het moment dat dieren
vanwege een dierziekte of dreiging daarvan worden geruimd, ofwel vergast of gedood.
Deze leden vragen de regering voortaan te spreken van het massaal vergassen of doden
van dieren in plaats van een verhullende term als «ruimen» te gebruiken. Op die manier
is voor iedereen duidelijk wat er met de dieren gebeurt.
De regering is van mening dat met de term ruimen duidelijk kenbaar wordt gemaakt wat
er – helaas – met de besmette of verdachte dieren gebeurt. Het vervangen van de term
«ruimen» door bijvoorbeeld «vergassen» of «doden en vernietigen» zou niets veranderen
aan de feitelijke handelingen ten aanzien van het doden van de dieren. Ook in andere
talen is er een woord voor het op grotere schaal doden van dieren in het kader van
dierziektebestrijding, zoals het Engelse woord «to cull». In de communicatie wordt
zowel «ruimen» als «doden» gebruikt, waarbij het ruimen van dieren meestal gekoppeld
wordt aan dierziektebestrijding. De regering ziet geen reden om hier in de communicatie
anders mee om te gaan.
13.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af in hoeverre de bepalingen met betrekking
tot de vergoeding in de ministeriële regeling als stok achter de deur hebben bijgedragen
aan het beperken van de vergoedingskosten. Wat zou het loslaten van deze bepalingen
kunnen betekenen voor het onderhandelingsproces, zo vragen deze leden.
Deze bepaling, die met het wetsvoorstel geschrapt wordt, ziet op de vergoeding van
de taxateurs voor het werk dat zij doen om te komen tot advies over de waarde van
de te ruimen dieren. De te schrappen bepaling ziet niet op het vaststellen van de
waarde van de dieren zelf. Het voorstel tot schrappen van deze bepaling heeft overigens
geen invloed op de hoogte van de vergoeding die de taxateurs voor hun werk ontvangen.
De taxateurs worden namelijk betaald op basis van afspraken in een contract met een
bedrijf die de taxateurs levert. En dat contract komt tot stand middels een openbare
aanbesteding waarbij meer partijen in kunnen schrijven. De aanbestedingsprocedure
is een effectieve manier om te komen tot een economisch meest voordelig contract.
Daar is geen specifieke bepaling in de Wet dieren voor nodig.
14.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat schade als gevolg van dierziektebestrijding
die niet direct valt onder ruiming en kosten, hier niet in is voorzien. Denk dan aan
schade als gevolg van verplicht vaccineren ter bestrijding van dierziekte. Dat zal
ook in deze wet verankerd moeten worden. Onder andere bij de varkenspest en vogelgriep
zijn door vaccinatie de gehouden dieren bijna onverkoopbaar in het reguliere (normale)
handelskanaal. Deze afwaardering zal tegen vrije marktwaarde op de dag van vaccinatie
en de uiteindelijke opbrengstprijs verrekend worden. Taxateurs kunnen dit in het Diergezondheidsfonds
piekfijn berekenen. Deze inkomstenderving is niet voor de individuele dierhouder te
dragen, terwijl de vaccinatie in het algemeen belang is uitgevoerd ter bestrijding
van de dierziekte. Wil de regering dit op korte termijn goed regelen of oplossen?
Het is al een langlopend agendapunt, waarin tot op heden nog niet in is voorzien.
De ondernemer is primair zelf verantwoordelijk voor de gezondheid van zijn of haar
dieren en de daarbij horende kosten en risico’s. Voor veehouders betreft dit ook de
kosten voor veterinaire behandelingen. Van deze regel kan worden afgeweken als de
ondernemer niet in staat kan worden geacht met eigen middelen deze verantwoordelijkheid
te nemen, bijvoorbeeld bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte die grote
gevolgen kan hebben voor dieren op andere bedrijven of voor de volksgezondheid. In
die gevallen neemt de overheid de regie van de bestrijding tijdelijk over. De kosten
voor de bestrijding van deze dierziekte wordt dan niet gedragen door de individuele
veehouder, maar uit de sectorbijdrage (tot het plafondbedrag) of overheidsbijdrage
aan het Diergezondheidsfonds (boven het plafondbedrag). De overige kosten (gevolgschade)
vallen onder het ondernemersrisico van de individuele veehouder.
Vaccineren is een effectieve manier om een dierziekte te bestrijden, mits het vaccin
zorgt voor vermindering van spreiding of verkleinen van de kans op besmetting. Vaccineren
kan een goedkopere manier zijn dan bestrijden door middel van ruimen. Dierziektebestrijding,
waarbij besmette bedrijven worden geruimd en omliggende bedrijven worden gevaccineerd,
is in het belang van de betreffende sector, de veehouderij in het algemeen en voor
het maatschappelijk draagvlak. Daarbij moet wel worden aangemerkt dat vaccinatie een
nadelig effect kan hebben op de handel in dieren en hun producten, vooral naar derde
landen.
Afgesproken is dat de Minister van LNV zich zou inspannen om formele belemmeringen,
die de afzet van (producten van) gevaccineerde en ongevaccineerde dieren bij een dierziekte-uitbraak
beperken, zoveel mogelijk weg te nemen1. Recent is de nieuwe Europese verordening over vaccinatie gepubliceerd. Binnen de
EU is de handel in producten van gevaccineerde dieren mogelijk, mits aan de voorwaarden
in de verordening 2023/3614 is voldaan. Desondanks kan de markt negatief reageren op een vaccinatieprogramma
waarbij producten van gevaccineerde dieren in de handel worden gebracht. Om die reden
spreek ik geregeld met de Europese Commissie én lidstaten over de handel van producten
van gevaccineerde dieren, onder andere tijdens de raadswerkgroepen van de Chief Veterinary
officiers (CVOs). Dit in het kader van het komen tot goede condities om het draagvlak
voor vaccinatie tegen bijvoorbeeld vogelgriep te vergroten. Ik hoop dat daarmee oneigenlijke
belemmeringen in de afzet kunnen worden geminimaliseerd en dat het draagvlak voor
vaccinatie tegen vogelgriep wordt vergroot.
Het wegnemen van eventuele handelsbelemmeringen vraagt inzet van alle betrokken actoren,
primair die van de diersectoren en marktpartijen. Dit onderwerp moet daarom ook geagendeerd
worden in de gesprekken tussen de dierlijke ketens en hun afnemers. Met een aantal
vertegenwoordigers van de retail heb ik gesproken over over de afzet van producten
van gevaccineerde dieren bij vaccinatie vanwege vogelgriep. Dit gesprek krijgt op
korte termijn een gevolg. De pluimveesectoren zijn ook in gesprek met hun counterparts
in andere landen, Op ambtelijk niveau zijn er daarnaast gesprekken geweest met landbouwraden
en is een toelichting gegeven op het vaccinatietraject dat in Nederland loopt. De
kernboodschap is dat bij vaccinatie sprake is van het gebruik van in de Europese Unie
toegelaten vaccins, die zijn beoordeeld op veiligheid en effectiviteit en dat producten
van gevaccineerde dieren veilig kunnen worden geconsumeerd.
Betaling van de diergezondheidsheffing ten behoeve van het Diergezondheidsfonds (DGF)
is voor veel veehouders verplicht. Veehouders kunnen zich daarnaast – op vrijwillige
basis – verzekeren tegen gevolgschade, bijvoorbeeld door het oprichten van een onderling
fonds. In het convenant 2020–20245 heb ik toegezegd dat ik zou verkennen of het mogelijk is om een dergelijk onderling
fonds te steunen met een bijdrage uit Europese middelen (GLB). Hoewel het nieuwe GLB
deze financieringsoptie biedt, hebben vertegenwoordigers van betreffende sectoren
aangegeven geen gebruik te willen maken van deze optie. De sectoren verwachten dat
veehouders zich niet op vrijwillige basis gaan verzekeren tegen gevolgschade. Om de
gevolgschade daarom op te nemen in het verplichte DGF, vind ik niet in het algemeen
belang.
15.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de vakbekwaamheid van deskundigen niet altijd
gesteund wordt door praktijkkennis. Werkwijzen, bronnen, tabellen en uitgangspunten
per diercategorie zijn door het landbouwbedrijfsleven niet in te zien noch te beoordelen
op juistheid. In het kader van transparantie is dit hoognodig, omdat steeds meer specifieke
marktconcepten ingevoerd worden met eigen verhoogde kosten. Dan is er met redelijkheid
en billijkheid ook te controleren wat wel of niet is meegetaxeerd. Transparantie vooraf
vergroot het draagvlak van effectieve dierziektebestrijding. Kan de regering hier
volledige transparantie over geven?
Als een veehouder bij de bestrijding van dierziekten recht heeft op een tegemoetkoming
in schade, dan wordt de hoogte van de schade vastgesteld door een deskundige. In het
Besluit diergezondheid zijn eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van deze deskundige.
De deskundige moet onder andere zijn kennis van de desbetreffende diersoort aantonen,
beschikken over kennis van productiekenmerken, rassen, bedrijfsvoering en productiekengetallen.
Daarnaast moet de deskundige relevante boekhoudingen, marktnoteringen en waardetabellen
kunnen lezen en interpreteren en aantoonbare werkervaring hebben in het bepalen van
leeftijd, lichamelijke conditie, gewicht en de beoordeling van het exterieur van dieren.
Ook moet de deskundige ervaring hebben met het vaststellen van de waarde van dieren
als het om een minder gangbare houderij gaat.
Als een veehouder het niet eens is met het oordeel van de deskundige, kan hij een
hertaxatie aanvragen. De hertaxatie wordt gedaan door drie taxateurs, waaronder de
oorspronkelijke taxateur.
In het Besluit diergezondheid is uitgewerkt hoe de waarde van dieren wordt vastgesteld.
Uitgangspunt is dat de tegemoetkoming zoveel mogelijk recht doet aan de marktwaarde
van het dier. Deze marktwaarde wordt bepaald door de prijs die de veehouder in de
meest recente marktomstandigheden zou ontvangen. De marktwaarde is afhankelijk van
vraag en aanbod en heeft geen directe relatie met productiekosten. De marktwaarde
wordt mede bepaald door specifieke omstandigheden op het getroffen bedrijf, zoals
de kwaliteit van de aanwezige dieren.
Als hulpmiddel voor de taxateur zijn waardetabellen opgesteld. Een taxateur mag van
deze waardetabellen afwijken. Het opstellen van waardetabellen is, middels wettelijke
onderzoekstaak, belegd bij Wageningen Economic Research (WEcR). In een waardetabel
zijn uitgangspunten opgenomen op basis waarvan een taxateur de waardebepaling kan
baseren. Vertegenwoordigers van de betreffende sector worden bij de totstandkoming,
evaluatie en actualisatie van een waardetabel geconsulteerd. De meeste waardetabellen
worden jaarlijks geactualiseerd. Op het moment dat er een crisis uitbreekt wordt een
waardetabel met de meest recente data gevuld. Indien voor een bepaalt marktconcept
geen waardetabel beschikbaar is, zal de deskundige zelf de marktwaarde moeten vaststellen
en motiveren. Hierbij zal de deskundige te werk gaan op de wijze zoals hierboven beschreven.
Waardetabellen zijn technisch van aard en vragen om vertaling en uitleg. In het rapport Marktwaarde van dieren bij dierziektebestrijding van Wageningen Economic Research wordt de systematiek nader toegelicht. Het publiceren
van waardetabellen heeft geen toegevoegde waarde, omdat deze waarde van dieren per
dag, per bedrijf en per marktsegment kan verschillen.
3. Financiële gevolgen
16.
De regering schrijft dat het onduidelijk is wat de mogelijke administratieve last
zal zijn van de mogelijkheid tot het opleggen van een informatieplicht aan een houder.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat een houder die slechts enkele kopers zal
moeten informeren daar minder tijd aan kwijt is dan een houder die een grote hoeveelheid
kopers moet informeren. Hoe voorkomt de regering onnodig zware administratieve rompslomp?
En bovenal, hoe zorgt de regering ervoor dat het voor houders vooraf glashelder is
wat van hen verwacht wordt met betrekking tot de informatiehuishouding van kopers?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 6 kan in een specifiek geval, waarbij
er sprake is van een verdenking of besmetting, de verkoper worden verplicht tot het
informeren van derden (zoals kopers). De verplichting kan alleen opgelegd worden aan
een houder als die houder informatie heeft waarmee de derden (kopers) bereikt kunnen
worden. Als de houder die informatie niet heeft kan deze verplichting niet opgelegd
worden. Het verplichten tot eenmalig informeren van een groep kopers zal alleen opgelegd
worden in situaties dat de informatie aanwezig is, als laatste middel, en is volgens
het kabinet een beperkte last die in verhouding tot het doel staat.
5. Inwerkingtreding
17.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering nog steeds voornemens is het wetsvoorstel
op hetzelfde moment in werking te laten treden als de Wijziging van de Wet dieren
in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving. Indien
dit het geval is, wat is de beoogde inwerkingtredingsdatum? Zo nee, waarom niet?
De voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel zijn niet nodig met het oog op een
effectieve uitvoering van de herziene Europese diergezondheidsverordening, zoals wel
het geval is met het leeuwendeel van de wet van 26 mei 2021 tot wijziging van de Wet
dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving
(Stb. 2021, 256). Die wet is inmiddels, op één onderdeel na dat geen verband houdt met de herziene
Europese diergezondheidsverordening, in werking getreden (Stb. 2022, 525). De inzet van de regering is om dit wetsvoorstel, eenmaal wet, zo snel mogelijk
in werking te laten treden.
II ARTIKELEN
Artikel I, onderdeel G
18.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van de mogelijkheid voor de
regering om bij wijze van lik-op-stuk bestuurlijke boetes op te kunnen leggen bij
een overtreding van in de wet opgenomen bepalingen. Kan de regering aangeven hoe vaak
een dergelijke bestuurlijke boete is opgelegd in de afgelopen vijf jaar en kan zij
daarbij een globaal overzicht geven van de aard en omvang hiervan?
De bestuurlijke boete is één van de handhavingsinstrumenten van de Wet dieren die
door de NVWA kan worden toegepast. Het houdt in dat de overtreder de onvoorwaardelijke
verplichting heeft tot het betalen van een geldsom aan de overheid wegens overtreding
van een voorschrift. Tot 21 april 2021 konden er zowel op basis van de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren (Gwwd), als de Wet dieren bestuurlijke boetes opgelegd
worden. Vanaf 21 april 2021, toen de GWWD is ingetrokken, kan dat alleen nog op basis
van de Wet dieren. De bestuurlijke boetes zijn in verschillende categorieën ingedeeld,
waarbij de laagste categorie 1 een boete van 500,– euro is en voor de Wet dieren de
hoogste categorie 5 van 10.000 euro of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Voor de Gwwd was 2.500,– euro de hoogste categorie. Per voorschrift is bepaald of
opleggen van een bestuurlijke boete mogelijk is en welke categorie boete staat op
overtreding van dat voorschrift. Of in een concreet geval een boete wordt opgelegd
wordt door de NVWA bepaald op basis van het algemene en specifieke interventiebeleid
van de NVWA. In de jaren 2016 tot en met 2020 zijn bijna 6000 boetes opgelegd. De
verdeling per jaar over de Wet dieren en de Gwwd is als volgt:
Wet dieren
Gwwd
Totaal Wet dieren + Gwwd
2016
737
64
801
2017
1.385
57
1.442
2018
934
40
974
2019
1.210
42
1.252
2020
1.140
215
1.355
2021
1.294
116
1.410
2022
1.155
41
1.159
Totaal
7.855
538
8.393
X Noot
1
Dit betreft onder de Gwwd opgelegde boetes die na het doorlopen van een bezwaarprocedure
in 2022 definitief zijn opgelegd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit