Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de 'Week van de lentekriebels' en de berichtgeving daarover
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de «Week van de lentekriebels» en de berichtgeving daarover (ingezonden 29 maart 2023).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 6 juni 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2022–2023, nr. 2257.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe de Week van de lentekriebels oorlog werd,
behalve in de klas» van De Volkskrant?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u reflecteren op de manier waarop deze themaweek de afgelopen jaren is veranderd
met betrekking tot het soort voorlichting en informatie die aan kinderen wordt verstrekt
en de manier waarop dat gebeurt? Bent u het ermee eens dat de invulling van deze themaweek
aanzienlijk explicieter is geworden door de jaren heen? En zo ja, kunt u dat vanuit
educatief en pedagogisch oogpunt beargumenteren?
Antwoord 2
De Week van de Lentekriebels is een themaweek waarbij scholen op vrijwillige basis
kunnen deelnemen om zo relationele en seksuele vorming in het schoolplan op te nemen.
Er zijn nog tal van andere project- en themaweken die door diverse partijen worden
georganiseerd om scholen te ondersteunen in het geven van onderwijs.
Navraag bij Expertisecentrum Rutgers leert dat de insteek van de Week van de Lentekriebels
al jaren nagenoeg hetzelfde is, dat scholen zelf bepalen hoe ze invulling geven aan
deze week en dat de lespakketten die daarbij gebruikt kunnen worden niet explicieter
zijn geworden. Het thema van de Week van de Lentekriebels verschilt per jaar.
Voor de Week van de Lentekriebels kunnen scholen kiezen uit verschillende interventies/lespakketten,
zoals de lespakketten Wonderlijk Gemaakt of Kriebels in je buik. Voor de kwaliteitsbeoordeling
van interventies/lespakketten is een traject ingericht. Dit is een samenwerking van
verschillende onafhankelijke organisaties in het sociale en gezondheidsdomein, waarbij
ook gekeken worden of de lespakketten (pedagogisch) passend zijn bij het doel van
relationele en seksuele vorming2.
Vraag 3
Kunt u aangeven waar de claim van Rutgers en de GGD dat «elke groep voorlichting krijgt
op een niveau dat volgens deskundigen bij de leeftijd past» op gebaseerd is? Welke
deskundigen van welke organisaties hebben deze bewering gedaan en op basis waarvan?
Heeft u inzicht in de psychologische en pedagogische onderbouwing van dit advies?
Antwoord 3
De lesmaterialen die Rutgers aanbeveelt, zijn gebaseerd op internationale standaarden
en richtlijnen die garanderen dat de inhoud van het lesmateriaal past bij de ontwikkeling
van het kind. Voor de psychologische en pedagogische onderbouwing van die standaarden
verwijs ik naar de FAQ over deze standaarden3.
Daarnaast betrekt Rutgers seksuologen, pedagogen, psychologen en onderwijskundigen
bij de ontwikkeling van educatief materiaal. Vervolgens wordt dit materiaal getest
alvorens het beschikbaar komt. Een groep van onafhankelijke organisaties, waaronder
het RIVM, Movisie en het Nederlands Jeugdinstituut, ziet toe op de kwaliteit van het
lesmateriaal en rapporteert daarover naar het veld.
Als het gaat om het ontwikkelen en evalueren van lesmateriaal of lespakketten kan
ik alleen maar toejuichen dat dit wordt gedaan door, of in samenwerking met, onafhankelijke
experts, zoals expertisecentrum Rutgers dat ook doet.
Vraag 4
Kunt u zich, afgezien van de verkeerde informatie die over het lesprogramma van dit
jaar is verspreid, waardoor wellicht een vertekend/overtrokken beeld is ontstaan dat
tot (deels) onnodige onrust en ophef in de samenleving heeft geleid, voorstellen dat
het curriculum dat wel daadwerkelijk deel uitmaakt van de themaweek van dit jaar,
ook leidt tot verbazing en zorgen bij veel ouders/mensen in Nederland?
Antwoord 4
Deze themaweek is geen verplicht onderdeel van het curriculum. Deelname aan deze themaweek
is ook niet de enig mogelijke uitvoering van onder andere kerndoel 38 waarin staat
dat aandacht besteed moet worden aan (het respectvol omgaan met) seksualiteit en diversiteit
binnen de samenleving. Ouders/verzorgers en leraren hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid
om kinderen gezond, veilig en autonoom te laten opgroeien.
Ik kan mij voorstellen dat de informatie over de Week van de Lentekriebels die onder
andere via de media is verspreid, in sommige gevallen tot zorgen heeft geleid. Bijvoorbeeld
wanneer lesmateriaal voor leerlingen uit groep 7 en 8 werd gekoppeld aan lesmateriaal
voor kleuters. Het is goed dat de ouders en verzorgers, bij wie de zorgen zijn ontstaan
– of dit nou komt door een onjuiste interpretatie van de inhoud van lespakketten of
door de werkelijke inhoud – deze zorgen geuit hebben bij hun schoolleiding of de leraar,
zodat de beeldvorming bijgesteld kon worden op basis van de feiten.
Vraag 5 en 6
Bent u zich ervan bewust dat ook een aanzienlijke aantal scholen en leerkrachten kritiek
heeft geuit op deze themaweek en aangeeft dat zij de lesstof te ver vindt gaan? Wat
vindt u ervan dat pedagogisch geschoolde medewerkers aangeven dat zij de informatie
die zij moeten overbrengen aan kinderen niet pedagogisch verantwoord en/of leeftijdsgeschikt
vinden? Kunt u uitleggen waar de discrepantie tussen het werkveld en de beleidsmakers
vandaan komt?
Kunt u bijvoorbeeld uitleggen waarom kinderen in de basisschoolleeftijd video’s/animaties
te zien krijgen van mensen die geslachtsgemeenschap hebben en er gewerkt kan worden
met een 3D-model van een clitoris? Bent u niet van mening dat dit voor kinderen in
deze leeftijdsgroep zeer expliciete informatie is? Zo ja, wat is de argumentatie om
hen hieraan op deze leeftijd al bloot te stellen, op deze wijze? Kunt u de pedagogische
onderbouwing hiervoor delen?
Antwoord 5 en 6
Ik wil benadrukken dat scholen niet verplicht zijn om deel te nemen aan de Week van
de Lentekriebels. Ook de lespakketten die Expertisecentrum Rutgers aanbeveelt zijn
niet verplicht. Zoals bij alle leergebieden het geval is, is er een divers aanbod
van lespakketten op de markt, passend bij het diverse onderwijsveld dat ons land kent.
Ik vertrouw erop dat scholen en leraren een goede afweging kunnen maken in de keus
voor lesmateriaal of lespakketten. Daarbij vertrouw ik er op dat leraren goed weten
welke informatie passend is bij de leeftijd en ontwikkeling van hun leerlingen in
de basisschoolleeftijd. Dit geldt natuurlijk ook voor het passend gebruik van beeldmateriaal
bij alle mogelijk gevoelige thema’s in het onderwijs. Ik vertrouw erop dat leraren
weten wat past bij de leeftijd, ontwikkeling en belevingswereld van kinderen in de
basisschoolleeftijd.
Het is belangrijk om bij relationele en seksuele vorming de mannelijke en vrouwelijke
geslachtsdelen gelijkwaardig te behandelen. Het 3D-model van de clitoris waar in de
vraag aan gerefereerd wordt, is geen onderdeel van lespakketten, maar kon op aanvraag
van scholen zelf worden verspreid. Daarnaast kan dit 3D-model ondersteunend zijn aan
het geven van volledige informatie, tijdens de lessen die worden gegeven in de bovenbouw
(groep zes t/m acht). Het staat scholen en leraren vrij bij het aanbieden van de kerndoelen
zelf lespakketten, een deel van lespakketten of aanvullende educatieve materialen
in te zetten tijdens het geven van onderwijs.
Vraag 7
Wat vindt u ervan dat de kritiek op de invulling van deze themaweek dit jaar wordt
neergezet als «conservatief», «christelijk» «extreemrechts» en «vanuit de complothoek»?
Bent u niet van mening dat als er dusdanige onrust ontstaat in de samenleving, dat
dit moet leiden tot serieuze reflectie bij beleidsmakers over de vraag waarom dit
gebeurt? Realiseert u zich dat, naast het radicalere geluid dat soms helaas ook ongefundeerde
en/of misinformatie verspreidt, ook veel andere, gematigde, mensen kritisch zijn op
het lesaanbod van deze themaweek?
Antwoord 7
De onrust die is ontstaan in de samenleving omtrent de Week van de Lentekriebels is
grotendeels gebaseerd op informatie die onder andere via de media is verspreid. Ik
kan mij voorstellen dat dit dan ook in die gevallen tot zorgen heeft geleid, bijvoorbeeld
wanneer lesmateriaal voor leerlingen uit groep 7 en 8 werd gekoppeld aan lesmateriaal
voor kleuters. Daarbij is een verkeerd beeld ontstaan over het doel van de themaweek,
de inhoud van de lessen voor verschillende leeftijdsgroepen en het idee dat deelname
verplicht zou zijn.
Het vrije en open publieke debat, ook over het onderwijs, is een kernelement van onze
democratische rechtsstaat. Het doel van debat is het kunnen maken van geïnformeerde
keuzes. Het staat mensen vrij om kritisch te zijn over het lesaanbod van scholen,
ongeacht op basis van welke grond. Ik vind het goed dat ouders dusdanig betrokken
zijn bij het onderwijs van hun kinderen en dat zij eventuele zorgen uiten bij de school.
Ik vind het echter een zorgelijke ontwikkeling dat via sociale media onvolledige en/of
onjuiste informatie verspreid is en daardoor het gesprek over relationele en seksuele
vorming niet altijd respectvol heeft plaatsgevonden.
Vraag 8
Kunt u reflecteren op de kloof tussen de «progressieve» agenda van dit kabinet, bepaalde
subculturen in de maatschappij en deze grote gematigde groep mensen/ouders die zich
in toenemende mate zorgen maakt over de ideologische agenda die een steeds prominenter
stempel op de maatschappij en de overheersende maatschappelijke opinie drukt?
Antwoord 8
Het kabinet staat voor een nieuwe generatie die zelfbewust opgroeit en voor wie praten
over relaties en seksualiteit redelijk vanzelfsprekend is. Een generatie die respect
toont voor elkaars wensen en grenzen en begrip heeft van – en respect voor – diversiteit4. Hierbij hoort voldoende kennis over relaties en seksualiteit of seksuele gezondheid
en vaardigheden om je eigen regie te kunnen voeren. Ik vind het belangrijk dat alle
stemmen, subculturen en groepen gehoord worden in het maatschappelijke debat, ook
rondom het thema relationele en seksuele vorming. Hierbij benadruk ik dat het aanbieden
van de kerndoelen voor het primair onderwijs verplicht is, maar dat scholen vrijheid
hebben om deze kerndoelen volgens eigen (onderwijskundige of levensbeschouwelijke)
visie vorm te geven.
Vraag 9, 10 en 11
Hoewel seksuele educatie zeker deels kan, en wellicht zelfs moet, uitmaken van het
curriculum op scholen, bent u niet van mening dat dit in steeds verdergaande mate
de taak van ouders/opvoeders en hun wensen/opvattingen met betrekking tot de invulling
daarvan overneemt en daarmee de autonomie van ouders/opvoeders over de opvoeding van
hun eigen kinderen afneemt? Vindt u niet dat de manier waarop, op welke leeftijd en
met welke middelen kinderen seksueel worden voorgelicht primair een taak van ouders/opvoeders
is en niet van scholen en/of de overheid? En dat afbraak daaraan raakt aan de vrijheden
en rechten en de zeggenschap die ouders hebben over hun eigen gezinsleven en hun verantwoordelijkheid
als opvoeders?
Bent u het ermee eens dat, als de lesinhoud van een dergelijke themaweek dusdanig
expliciete informatie bevat die met grote waarschijnlijkheid zal raken aan de normen,
waarden en de opvoedingsideeën van sommige/veel ouders, daarover bij voorbaat met
ouders gecommuniceerd dient te worden en dat zij daarover inspraak zouden moeten hebben,
zodat zij in ieder geval een keuze hebben om hun kinderen wel of niet te laten participeren
aan een dergelijk onderdeel van het curriculum?
Bent u bereid om kinderen voortaan vrij te stellen van dergelijk themaonderwijs, indien
hun ouders het curriculum niet geschikt en/of onwenselijk achten voor hun kinderen?
Zo nee, waarom niet en vindt u dan niet dat daarmee ideologische indoctrinatie plaatsvindt
die de overheid een te grote invloed geeft op de opvoeding van kinderen?
Antwoord 9, 10 en 11
In de beleidsvisie seksuele gezondheid5 wordt beschreven dat voor ouders en verzorgers een belangrijke rol en verantwoordelijkheid
is weggelegd in de relationele en seksuele vorming van kinderen. Relationele en seksuele
vorming is daarop aanvullend een verplicht onderdeel van het curriculum, juist om
ouders en opvoeders te ondersteunen in die verantwoordelijkheid. Net zoals het onderwijs
die rol vervult voor bijvoorbeeld het leren lezen. Ik ga ervan uit dat ouders hun
kinderen onderwijs laten volgen op een school met een visie die in lijn is met die
van hen.
Ik vertrouw erop dat scholen en leraren een goede afweging kunnen maken in de keus
voor lesmateriaal of lespakketten. Dit geldt natuurlijk ook voor het passend gebruik
van (beeld)materiaal, of het nou gaat over seksuele vorming of andere thema’s. Het
staat scholen en leraren vrij bij het aanbieden van de kerndoelen zelf lespakketten
of een deel van lespakketten in te zetten tijdens het geven van onderwijs.
Zoals ieder jaar heeft Rutgers ook voorafgaand aan deze editie van de Week van de
Lentekriebels deelnemende scholen geadviseerd ouders tijdig te informeren over de
lessen, door bijvoorbeeld nieuwsbrieven te versturen en ouderavonden te organiseren.
De keuze voor de invulling van de lessen is aan de leraren, waarbij er uiteraard altijd
ruimte moet zijn voor het bespreken van eventuele zorgen van ouders. Indien een ouder
merkt dat een lespakket (nog) niet aansluit bij de belevingswereld van hun kind of
tegenstrijdig is met de opvattingen over de opvoeding van het kind, raad ik aan contact
te zoeken met het schoolbestuur.
Vraag 12
Vindt u, in bredere zin, niet dat de overheid zich steeds meer invloed toe-eigent
op facetten van het leven van mensen waarin zij autonoom zouden moeten zijn? En is
het opvoeden van kinderen niet bij uitstek een onderdeel van het leven waarin ouders
leidend zouden moeten zijn en waarbij de overheid een zeer bescheiden rol zou moeten
vervullen en eigenlijk alleen invloed zou moeten kunnen uitoefenen wanneer het welzijn
en/of de veiligheid van een kind in het geding komt?
Antwoord 12
In de beleidsvisie seksuele gezondheid6 beschrijft het kabinet te staan voor een brede en positieve benadering van het toerusten
én beschermen van de samenleving op het gebied van seksuele gezondheid. Dit kabinet
wil toewerken naar voldoende kennis, vaardigheden en vrijheid voor personen om eigen
keuzes te maken op het gebied van relaties en seksualiteit. Dit doen we onder andere
door algemene publieksvoorlichting en relationele en seksuele vorming in het onderwijs.
In mijn ogen is binnen deze huidige beleidsvisie alle ruimte voor ouders om hun kinderen
op te voeden zoals zij dat voor ogen hebben en is er een algemeen vormend instituut,
de school, om ook ouders en kinderen daarin te ondersteunen.
Vraag 13 en 14
Heeft u kennisgenomen van de berichten van ouders die hebben aangegeven dat hun kinderen
geschrokken zijn van het lesmateriaal van deze themaweek en daarover met vragen, zorgen
en angsten zijn thuisgekomen? Hoe reflecteert u daarop?
Hoe rijmt u deze reacties van kinderen met de stelling van Rutgers, dat de informatie
en de wijze waarop deze naar kinderen wordt overgebracht, «wetenschappelijk onderbouwd»
is? Kunt u uitleggen waar deze discrepantie vandaan komt? En kunt u in een breder
perspectief dan reflecteren op de huidige stand van de wetenschap, de objectiviteit
van wetenschappers en de ideologische/politieke beïnvloeding op de wetenschappelijke
gedachtevorming? Hoe neutraal en objectief is de hedendaagse wetenschap in uw optiek?
Bent u zich ervan bewust dat er steeds meer ideologische verschillen bestaan tussen
de wetenschappelijke wereld en die van de «gewone burger»? Waar is dit volgens u aan
te wijten en is dit wat u betreft geen signaal dat de wetenschappelijke consensus
wellicht te ver af is komen te staan van de realiteit?
Antwoord 13 en 14
Het is mij bekend dat ouders zorgen hebben geuit, via de media, over de lessen seksuele
vorming die worden gegeven op basisscholen. Zoals ik in vraag 4 en 7 heb geschetst,
kan ik me voorstellen dat de informatie die is verspreid in sommige gevallen tot zorgen
heeft geleid. Bijvoorbeeld wanneer lesmateriaal voor leerlingen uit groep 7 en 8 werd
gekoppeld aan lesmateriaal voor kleuters. Naast de berichtgeving waar de vraag naar
verwijst, heb ik ook veel positieve verhalen gehoord vanuit leraren, ouders en kinderen
over de lessen relationele en seksuele vorming die zijn gegeven.
De onrust die soms is ontstaan in de samenleving omtrent de Week van de Lentekriebels
is grotendeels gebaseerd op verspreiding van onjuiste informatie. Daarbij is een verkeerd
beeld ontstaan over het doel van de themaweek, de inhoud van de lessen en het incorrecte
idee dat deelname verplicht zou zijn.
Ik heb vertrouwen in de objectiviteit van de wetenschap en vertrouwen in de ruimte
de wetenschap laat aan de maatschappij om eigen standpunten te ontwikkelen ten aanzien
van kennis. Als het gaat om het ontwikkelen van lesmateriaal of lespakketten kan ik
alleen maar toejuichen dat dit wordt gedaan door, of in samenwerking met, experts.
Ik vertrouw op hun objectiviteit en expertise die zij inzetten om de maatschappij
te voorzien van juiste informatie en hen in staat te stellen een eigen mening te vormen
over de informatie die zij krijgen.
Ik hoop dat scholen, zoals Rutgers ook adviseert, ouders tijdig informeren over de
lessen seksuele vorming die zij (gaan) geven, door bijvoorbeeld nieuwsbrieven te versturen
en ouderavonden te organiseren. Bovendien zijn mij ook al goede voorbeelden bekend
waarbij ouders het gesprek zijn aangegaan met de scholen, hun zorgen hebben gedeeld
– en dat dat de manier is om tot een goed gesprek hierover te komen.
Vraag 15
Vindt u dat Rutgers op het lentekriebelscurriculum moet reflecteren en de eigen educatieve
opvattingen wellicht zou moeten heroverwegen? Gaat u hierover met Rutgers in gesprek
en gaat u de organisatie aanmoedigen informatie op te halen in de samenleving, teneinde
samen met ouders en kinderen een curriculum vorm te geven waarvoor bevolkingsbreed
steun kan worden gevonden?
Antwoord 15
Er is zoals eerder aangegeven geen sprake van een lentekriebelscurriculum. De Week
van de Lentekriebels is één van de manieren om seksuele vorming in het onderwijs vorm
te geven. Deelname aan de Week van de Lentekriebels is vrijwillig en scholen bepalen
zelf hoe zij invulling geven aan die themaweek.
Sinds 2012 zijn scholen middels de kerndoelen verplicht om aandacht te besteden aan
seksualiteit, diversiteit en seksuele diversiteit. Daar hebben we als samenleving
voor gekozen, omdat we dit belangrijk vinden voor een gezonde, veilige en positieve
ontwikkeling van kinderen en jongeren. De kerndoelen van alle leergebieden worden
op dit moment geactualiseerd. Bovendien vertrouw ik erop dat Rutgers regelmatig haar
eigen educatief materiaal evalueert en reflecteert op inhoud en vorm.
Vraag 16 en 17
Bent u van mening dat het onderwijs in Nederland dusdanig veel tijd moet besteden
aan extra lesstof buiten het basiscurriculum, zoals dergelijke themaweken, wanneer
de kwaliteit van het basiscurriculum te wensen overlaat, steeds meer leerlingen kampen
met leer- en ontwikkelingsproblematiek en met onderwijsachterstanden van school komen
en internationale onderwijsrapporten aangeven dat het Nederlands onderwijs van steeds
slechtere kwaliteit is? Moet de focus op dit moment niet liggen bij het verbeteren
van de onderwijskwaliteit in ons land?
Indien u van mening bent dat extra-curriculaire activiteiten wel wenselijk en/of nodig
zijn in het onderwijs op dit moment, kunt u dan uitleggen waarom bijvoorbeeld geen
aandacht wordt besteed aan zaken die voor de educatieve en persoonlijke ontwikkeling
van kinderen ook van groot belang zijn, zoals, bijvoorbeeld, begrip van de economie,
(financiële) zelfredzaamheid en onafhankelijkheid en politiek? Vindt u niet dat andere
thema’s dan seksualiteit belangrijker zijn voor de maatschappelijke ontwikkeling en
vorming van (jonge) kinderen?
Antwoord 16 en 17
Ik draag zorg voor een evenwichtig curriculum in het funderend onderwijs. Aan alle
kerndoelen binnen het curriculum van het funderend onderwijs moet aandacht besteed
worden. Het ene kerndoel is niet belangrijker dan het andere, hoewel de vorm en frequentie
waarin een kerndoel wordt aangeboden kan verschillen. Bovendien kunnen verschillende
kerndoelen ook in samenhang met elkaar aangeboden worden. Zo kan het heel nuttig zijn
voor de ontwikkeling van lezen, schrijven en rekenen, om dit te integreren met thema’s
zoals geschiedenis, de democratische rechtsstaat en economie, of om dit projectmatig
aan te vliegen.
Met het Masterplan Basisvaardigheden ondersteun ik scholen extra stappen te zetten
om taal, lezen, rekenen, digitale geletterdheid en burgerschap goed vorm te geven.
Dat betekent niet dat bewegingsonderwijs, cultuureducatie of projecten rondom financiële
educatie, techniek en duurzaamheid niet meer gegeven moet worden: ook bij het masterplan
basisvaardigheden kijken we naar het gehele curriculum. Ik vertrouw scholen en leraren
in het goed indelen van onderwijstijd en het tactvol inzetten van project- en themaweken
ondersteunend aan de ontwikkeling van het kind.
Vraag 18 en 19
Zijn de «Standards for Sexuality Education in Europe» van de WHO van invloed op de
educatieve seksuele vorming van kinderen in Nederland en zo ja, op welke manier?7 Onderschrijft de Nederlandse overheid deze standaarden en heeft Nederland invloed
gehad op het ontwikkelen van deze standaarden?
Wat vindt u van de stelling van de WHO dat «sexuality education» een verplicht onderdeel
moet zijn van het curriculum op scholen?8 Op basis van welke criteria en overwegingen wordt dit verplichte curriculum vormgegeven
en welke inhoudelijke invloed heeft Nederland daarop?
Antwoord 18 en 19
Sinds 2012 zijn scholen middels de kerndoelen verplicht om aandacht te besteden aan
seksualiteit, diversiteit en seksuele diversiteit. Daar hebben we als samenleving
voor gekozen, omdat we dit belangrijk vinden voor een gezonde, veilige en gelukkige
ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Met de Standards for Sexuality Education in Europe wordt het belang van vroegtijdige,
doorlopende en brede relationele en seksuele vorming benadrukt, waarbij niet alleen
aandacht is voor risico’s, maar wordt opgeroepen tot een positieve benadering van
seksualiteit en seksueel welzijn. Hoewel het document oproept tot aandacht voor relationele
en seksuele vorming op scholen, benadrukt het óók de verantwoordelijkheid van ouders.
Dit is in lijn met de visie van het kabinet zoals verwoord in de beleidsvisie seksuele
gezondheid.9
In de richtlijn adviseert de WHO om relationele en seksuele vorming als vak verplicht
te stellen, afgesloten met een examen, omdat dit in veel landen de enige manier is
om het thema voldoende aandacht te geven. De Nederlandse overheid is verantwoordelijk
voor het eigen curriculum en hoeft dus de vrijblijvende richtlijnen van de WHO niet
letterlijk over te nemen. In Nederland is aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit
verplicht in de kerndoelen, maar niet als vak. Scholen kunnen die kerndoelen volgens
eigen visie aanbieden. Dit past bij hoe de vrijheid van onderwijs in Nederland is
vormgegeven.
Vraag 20
Is de Nederlandse overheid voornemens om «sexuality education» volgens de WHO-standaarden
– op termijn – inderdaad verplicht te stellen in het Nederlandse onderwijs? Zo ja,
wat is dan het gevolg als scholen en/of ouders/opvoeders het met dit curriculum niet
eens zijn?
Antwoord 20
Aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit is al sinds 2012 verplicht op grond
van de kerndoelen. De kerndoelen worden in de komende jaren geactualiseerd. Hiermee
wordt ook beoogd de doelen verder te concretiseren om leraren meer richting te bieden,
waarmee beantwoord wordt aan de geluiden van onder andere leraren dat de kerndoelen
nu te open geformuleerd zijn. Op dit moment bestaan er geen voornemens om relationele
en seksuele vorming volgens de vrijblijvende adviezen van de WHO verder nog over te
nemen en bijvoorbeeld relationele en seksuele vorming als apart vak verplicht te stellen,
met examen. Dat seksualiteit en seksuele diversiteit onderdeel blijven van de kerndoelen
staat evenmin ter discussie.
Vraag 21
Bent u voornemens om, na de storm van kritiek op de Week van de lentekriebels dit
jaar, het programma in de toekomst anders te gaan vormgeven en zo ja, welke manier?
Gaat u hierover met onderwijzers en ouders in gesprek?
Antwoord 21
De Week van de Lentekriebels valt onder de regie van het Expertisecentrum Rutgers,
uitgevoerd in samenwerking met de regionale GGD »en. De overheid heeft geen invloed
op de inhoudelijke vormgeving van themaweken, ik ben dan ook niet voornemens dit programma
anders vorm te laten geven. Ik vind het goed dat expertisecentra zich inzetten om
het onderwijs te ondersteunen. Ik vertrouw op de expertise van Rutgers, de GGD’en
en op die van scholen en leraren, die zij inzetten om de seksuele gezondheid in Nederland
te bevorderen.
Zoals voor elk leergebied het geval is ga ik regelmatig in gesprek met scholen, leraren
en ouders om het gesprek aan te gaan over het onderwijs.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Baudet (FvD),
ingezonden 29 maart 2023 (vraagnummer 2023Z05473).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.