Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bushoff over het toestaan dat raadsleden voor een gemeenschappelijke regeling werken
Vragen van het lid Bushoff (PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het toestaan dat raadsleden voor een gemeenschappelijke regeling werken (ingezonden 23 maart 2023).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
25 mei 2023).
Vraag 1
Kent u het bericht «PvdA’er moet gemeenteraad na negen jaar plots verlaten: «Raken
veel ervaring kwijt. Een groot verlies»»1 en de «Circulaire wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe verhoudt het vertrek van het genoemde raadslid zich tot het door u gestelde dat
de wetswijziging niet tot doel heeft de toegang tot democratische rechten te beperken
en «dat iemand die raadslid is in Amsterdam, wel degelijk kan werken voor de vervoerregio
Amsterdam, zij het dat hij als ambtenaar niet in een verantwoordingsrelatie ten opzichte
van (een lid van) het gemeentebestuur van Amsterdam mag staan»?3
Antwoord 2
Het doel van de betreffende wettelijke bepaling – artikel 13 Gemeentewet – is het
borgen van de zuivere verhoudingen tussen onder meer het bestuur en de volksvertegenwoordiging.
Zonder wettelijke voorziening zou het voor kunnen komen dat iemand zowel raadslid
is als op een bepaalde manier werkzaamheden verricht voor het college van dezelfde
gemeente als ambtenaar, bijvoorbeeld vanuit een samenwerkingsverband. Op dat moment
kunnen voor het raadslid de verhoudingen tussen het bestuur en de volksvertegenwoordiging
door elkaar lopen en dat is onwenselijk in een gedualiseerd stelsel waarin beide organen
onafhankelijk van elkaar functioneren. Een raadslid moet zijn werk onafhankelijk kunnen
doen en het college kunnen aanspreken op diens functioneren. Dat is niet goed mogelijk
wanneer dit raadslid in zijn of haar werk als ambtenaar opdrachten uitvoert van het
college of leden van het college. Tegelijkertijd is met deze wetswijziging uitdrukkelijk
niet beoogd het voor raadsleden onmogelijk te maken werkzaamheden te verrichten bij
een samenwerkingsverband, zoals de vervoerregio Amsterdam. Dit blijft mogelijk, zolang
het raadslid dit maar niet specifiek doet ten behoeve van bestuurders van de gemeente
waar hij of zij tevens raadslid is.
Vraag 3
Hoe kan binnen een gemeenschappelijke regeling waarvoor een raadslid werkt gescheiden
worden wat wel en niet werk ten behoeve van een specifieke gemeente is?
Antwoord 3
De Gemeentewet regelt sinds 1 januari jl. dat een raadslid die tevens ambtenaar is
bij een gemeenschappelijke regeling, als ambtenaar niet werkzaam mag zijn ten behoeve
van de gemeente waar hij of zij raadslid is. Dat betekent echter niet dat een raadslid
nooit werkzaam kan zijn bij een gemeenschappelijke regeling waar de gemeente waar
hij of zij raadslid is bij is aangesloten. Waar het om gaat is dat de werkzaamheden
die het raadslid als ambtenaar verricht niet ten behoeve van de eigen gemeente zijn.
Of daarvan sprake is in een concreet geval, hangt af van de precieze functie en het
takenpakket van de ambtenaar. Het doel van de regeling is dat het betreffende raadslid
het werk onafhankelijk kan doen van het gemeentebestuur van de gemeente waarin hij
raadslid is.4 Hij moet met andere woorden niet ondergeschikt zijn aan (een lid van) het gemeentebestuur.
Er is een grote variëteit aan gemeenschappelijke regelingen. Het aantal samenwerkende
gemeenten, het takenpakket en de organisatie kunnen daarom sterk van elkaar verschillen.
Een algeheel verbod voor raadsleden om werkzaam te zijn voor een gemeenschappelijke
regeling waarin de gemeente participeert, zou daarom te ver voeren. Taken die gericht
zijn op de gemeenschappelijke regeling als geheel en niet zijn uit te splitsen in
werkzaamheden voor afzonderlijke deelnemende gemeenten, zijn onder het huidige wettelijk
kader in de Gemeentewet niet problematisch, mits het raadslid daarbij niet onder directe
aansturing van een bestuurder uit diens eigen gemeente staat. Dat geldt ook voor taken
die specifiek gericht zijn op een van de andere gemeenten dan de gemeente waar de
ambtenaar raadslid is. Als binnen een gemeenschappelijke regeling echter werkzaamheden
zijn aan te wijzen die gericht zijn op afzonderlijke gemeenten, dan dient een ambtenaar
die specifieke werkzaamheden niet te verrichten voor de gemeente waar hij of zij raadslid
is.
Vraag 4
Deelt u de conclusie van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging
van Griffiers «dat alleen wanneer er sprake is van een directe hiërarchische relatie
in de werkfunctie van het raadslid en het gemeentebestuur er een probleem kan ontstaan»?5 Zo ja, wat voegt de nieuwe wet dan toe ten opzichte van de oude situatie? Zo nee,
waarom niet en hoe legt u de wet dan wel uit?
Antwoord 4
Die conclusie deel ik niet volledig. Sinds 1 januari jl. staat expliciet in de Gemeentewet
dat het verboden is als ambtenaar rechtstreeks werkzaamheden te verrichten ten behoeve
van het gemeentebestuur waar iemand ook raadslid is, zoals bij een samenwerkingsverband
het geval kan zijn. Vóór de wetswijziging bepaalde de wet al dat een raadslid niet
in dienst van het gemeentebestuur of op een andere manier daaraan ondergeschikt mocht
zijn. Met deze wijziging is in de wet verduidelijkt wanneer een raadslid wel en niet
werkzaam kan zijn bij een samenwerkingsverband en wordt aangesloten bij de in veel
gevallen reeds bestaande praktijk. Het criterium dat een raadslid als ambtenaar van
een gemeenschappelijke regeling niet werkzaam mag zijn ten behoeve van de gemeente
waar hij raadslid is, betreft een verduidelijkend criterium dat volgt uit de norm
dat een raadslid niet werkzaam kan zijn onder de directe verantwoordelijkheid van
een lid van het gemeentebestuur van de gemeente waar hij raadslid is. Ik ga in overleg
met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers, om een
eenduidige interpretatie en toepassing van het gewijzigde artikel 13 Gemeentewet te
waarborgen.
Vraag 5
Zijn u meer signalen bekend van raadsleden die vanwege de Wet bevorderen integriteit
en functioneren decentraal bestuur niet langer voor een gemeenschappelijke regeling
mochten werken? Zo ja, welke signalen betreft dat?
Antwoord 5
Mijn ministerie heeft enkele vragen gekregen vanuit gemeenten over hoe de gewijzigde
regeling voor onverenigbare betrekkingen in de Gemeentewet precies moet worden uitgelegd.
Mij zijn echter niet meer concrete gevallen bekend van raadsleden die hun functie
bij een gemeenschappelijke regeling hebben moeten neerleggen. Ik kan mij wel voorstellen
dat de wetswijziging op dit punt ertoe heeft geleid dat een aantal raadsleden zijn
werkzaamheden voor een gemeenschappelijke regeling heeft moeten aanpassen.
Vraag 6
Bent u bekend met de overweging dat een gemeente wel deze beperking oplegt aan gemeenteraadsleden
maar niet aan commissieleden? Zo ja, waarom maken gemeenten dit verschil en wat is
uw opvatting daarover?
Antwoord 6
Artikel 13 Gemeentewet ziet op de onverenigbare betrekkingen en beoogt de zuiverheid
tussen de verschillende overheidslagen en -organen te waarborgen, waaronder die tussen
het college en de raad. Commissieleden (niet zijnde raadsleden) vallen daar niet onder,
omdat zij geen lid zijn van de raad en omdat zij werkzaamheden verrichten ter voorbereiding
op de uiteindelijke besluitvorming door de raad zelf. Daarmee doet het loyaliteitsconflict
dat een raadslid ervaart wanneer deze de eigen werkgever moet controleren zich minder
snel voor. De raad bepaalt als instellend orgaan op welke manier hij een raadscommissie
inricht en of hij sommige bepalingen uit de Gemeentewet al dan niet van overeenkomstige
toepassing verklaart voor commissieleden. Het staat de raad dus vrij om te bepalen
of de onverenigbare betrekkingen ook van toepassing zijn op commissieleden. Hierdoor
kunnen er tussen gemeenten verschillen bestaan.
Vraag 7
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel raadsleden vanwege de genoemde wet niet langer
lid van de gemeenteraad konden blijven en daarbij tevens in kaart brengen hoe de verhouding
van dat raadslid als medewerker van een gemeenschappelijke regeling tot het gemeentebestuur
was?
Antwoord 7
Op dit moment heb ik geen concrete plannen voor een dergelijk onderzoek. Wel blijf
ik uiteraard alert op signalen vanuit de praktijk over de gevolgen die de wetswijziging
met betrekking tot onverenigbare betrekkingen heeft in concrete gevallen. Hiertoe
heeft mijn ministerie onder meer regelmatig contact met de VNG over dit onderwerp.
Op basis van de signalen die ik tot nog toe heb ontvangen, zie ik nog geen aanleiding
voor een uitgebreid onderzoek.
Vraag 8
Kunt u aan de hand van duidelijke criteria en met behulp van concrete voorbeelden
richtlijnen opstellen over wanneer een raadslid wel en wanneer niet voor een gemeenschappelijke
regeling mag werken? Kunt u dit ook doen voor de leden van provinciale staten en de
besturen van waterschappen?
Antwoord 8
Gelet op het antwoord op vraag 5 zijn mij op dit moment niet meer signalen bekend
van lokale overheden waarbij de toepassing van deze wijziging een probleem is. Daarom
houd ik de komende tijd in de gaten of de casuïstiek zich vaker zal voordoen. Dit
doe ik in nauw overleg met de VNG. Daarnaast zal ik, zoals in het antwoord op vraag
4 aangegeven, in overleg gaan met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de
Vereniging van Griffiers om er zorg voor te dragen dat artikel 13 van de Gemeentewet
eenduidig wordt geïnterpreteerd.
Vraag 9
Hoe kan worden voorkomen dat door de genoemde wet gemeenteraadsleden te veel beperkt
worden om er een betrekking op na te houden of dat het politieke ambt te veel aan
aantrekkelijkheid verliest omdat zij onnodig worden belemmerd terwijl zij een verenigbare
functie bij een gemeenschappelijke regeling hebben?
Antwoord 9
De bepalingen over onverenigbare betrekkingen beogen de zuiverheid tussen de verschillende
overheidslagen en -organen te waarborgen, waaronder die tussen het college en de raad.
Hierbij is van belang dat een raadslid niet ondergeschikt is aan (een lid van) het
gemeentebestuur. Deze omschrijving leidde in de praktijk tot onduidelijkheid. Met
de wijziging van artikel 13 van de Gemeentewet is daarom beoogd meer helderheid te
verschaffen over wat wel en niet mogelijk is. Daarbij is juist gekozen om geen onnodige
belemmeringen te veroorzaken voor het raadslidmaatschap door geen absoluut verbod
in te voeren.
Het raadslidmaatschap is een deeltijdfunctie en ik hecht er zeer aan dat het mogelijk
en aantrekkelijk blijft om naast een baan actief te worden als volksvertegenwoordiger
op lokaal niveau. Om die reden is ook nadrukkelijk niet gekozen voor een absoluut
verbod voor raadsleden om werkzaam te zijn bij een gemeenschappelijke regeling waar
de gemeente waar hij of zij raadslid is onder valt. De huidige regeling biedt meer
ruimte voor maatwerk. Indien een ambtenaar bij een gemeenschappelijke regeling tevens
raadslid is, is het raadzaam dat de betreffende ambtenaar hierover afspraken maakt
met zijn of haar werkgever. In veel gevallen zal het niet noodzakelijk zijn om de
werkzaamheden voor de gemeenschappelijke regeling volledig te beëindigen, maar kan
ook aan de wettelijke regeling worden voldaan door het takenpakket te wijzigen of
werkzaamheden op enige afstand van het dagelijks bestuur te organiseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.