Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over het bericht dat Japan weigert verantwoordelijk te nemen voor de onmenselijke behandeling van 'troostmeisjes' – die gedwongen werden tot prostitutie – gedurende de Tweede Wereldoorlog en over het geld dat door deze meisjes en jonge vrouwen verdiend is en na de oorlog in handen is gekomen van de aandeelhouders van de NHM, onder wie de Nederlandse Staat
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister-President en de Ministers van Financiën en van Economische Zaken en Klimaat over het bericht dat Japan weigert verantwoordelijk te nemen voor de onmenselijke behandeling van «troostmeisjes» – die gedwongen werden tot prostitutie – gedurende de Tweede Wereldoorlog en over het geld dat door deze meisjes en jonge vrouwen verdiend is en na de oorlog in handen is gekomen van de aandeelhouders van de NHM, onder wie de Nederlandse Staat (ingezonden 10 februari 2023).
Antwoord van Minister Hoekstra (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister-President
en de Minister van Financiën (ontvangen 23 mei 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2022–2023, nr. 1737.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Trouw van 18 januari jl. dat Japan weigert
verantwoordelijkheid te nemen en schuld te bekennen voor de onmenselijke behandeling
van zogenoemde «troostmeisjes» (een bijzonder naargeestig eufemisme voor dwangprostitie)
die gedwongen in de prostitutie werkten?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw oordeel over het feit dat Japan nog steeds weigert verantwoordelijkheid
te nemen en schuld te bekennen voor de behandeling van vrouwen die tussen 1932 en
1945 tewerkgesteld werden in militaire dwangbordelen?
Antwoord 2
De pijn die de vrouwen hebben geleden zal door geen regeling of uitspraak teniet kunnen
worden gedaan. Hun ervaringen zijn afschuwelijk, dat beseft de Nederlandse regering
zich terdege.
In formele zin is voor de Nederlandse regering de kwestie van het gedeelde oorlogsverleden
afgedaan met het Vredesverdrag van San Francisco in 1951 en het Yoshida-Stikker akkoord
uit 1956. Maar de Japanse regering heeft ook wel degelijk het leed erkend dat voortkwam
uit de genoemde daden.
Voor de volledigheid geef ik graag het volgende citaat uit de Kono-verklaring van
de Japanse regering van 4 augustus 1993:
«De Japanse regering heeft meer dan eens de historische feiten erkend over de betrokkenheid
van de toenmalige militaire autoriteiten bij de oprichting en exploitatie van zogenaamde
trooststations («Comfort stations») en het overbrengen van een groot aantal zogenaamde
troostmeisjes. De Japanse regering heeft duidelijk verklaard dat dit «de eer en de
waardigheid van veel vrouwen ernstig heeft geschaad». De regering van Japan heeft
«haar oprechte verontschuldigingen en wroeging aangeboden aan allen, ongeacht hun
plaats van herkomst, die als troostvrouwen onmetelijke pijn en ongeneeslijke lichamelijke
en psychische wonden hebben geleden.»
De toenmalige Japanse premier Ryutaro Hashimoto stuurde aan Premier Kok op 15 juli
1998 een brief met een vergelijkbare verklaring. Daarin schreef hij onder meer:
«In het besef dat de kwestie van de troostvrouwen, waarbij destijds de Japanse militaire
autoriteiten betrokken waren, een ernstige aantasting was van de eer en de waardigheid
van grote aantallen vrouwen, wil ik Uwe Excellentie mijn meest oprechte verontschuldigingen
en wroeging overbrengen voor alle vrouwen die onmetelijke en pijnlijke ervaringen
hebben ondergaan en ongeneeslijke lichamelijke en psychische wonden hebben opgelopen
als troostvrouwen.»
Vraag 3
Bent u bekend met artikel in het NRC van 18 januari jl.2 waaruit blijkt dat de gemeente Amsterdam een monument krijgt voor de slachtoffers
in Nederlands-Indië? Omarmt u net als de gemeente Amsterdam dit eerste gedenkteken
voor «troostmeisjes» in Nederland?
Antwoord 3
Ja, ik ben bekend met genoemd artikel. De rijksoverheid gaat niet over het plaatsen
van gedenktekens in gemeenten. Dat is aan de gemeenten zelf.
Vraag 4
Heeft u eerder kennis kunnen nemen van de publicatie op het platform Follow the Money
13 augustus 2022 over de ontmanteling van de Japanse oorlogsbanken na de capitulatie
van Japan?3
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Herkent u de schatting in het genoemde artikel in Follow the Money en het recente
artikel van 19 januari jl. in Trouw dat ongeveer een half miljoen vrouwen (tussen
1932 en 1945) hier slachtoffer van zijn geworden.4? Zo nee, wat acht u een aannemelijke schatting?
Antwoord 5
Nogmaals, de mensonterende ervaringen die deze vrouwen hebben moeten ondergaan zijn
pijnlijk en hun getuigenissen aangrijpend. Het is een bekend gegeven dat er tijdens
de periode van de Japanse expansie in Azië structureel en op grote schaal vrouwen
en meisjes te werk zijn gesteld in militaire bordelen, en dat hierbij verschillende
vormen van dwang zijn gebruikt. Er bestaat onder wetenschappers en instellingen echter
geen overeenstemming over het aantal vrouwen dat van deze praktijk slachtoffer is
geworden.
Vraag 6 en 7
Is het redelijk om aan te nemen dat dit onrecht naast Nederlandse vrouwen ook Indo-Europese
en veel inheemse vrouwen betrof, zoals in dit artikel wordt aangegeven?
Klopt het dat er ten minste 70 duizend jonge vrouwen (Hollands, Indo-Europees, Indonesisch,
Moluks, Chinees, Papoea, zoals beschreven in het genoemde artikel in Follow The Money)
zijn misbruikt in dwangbordelen, verspreid over heel Nederlands-Indië (tijdens de
bezettingsperiode vanaf maart 1942 tot augustus 1945)?5
Antwoord 6 en 7
In 1993 heeft de regering opdracht gegeven tot een onderzoek naar gedwongen prostitutie
in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting (zie Kamerstuk 23 607, nr. 1). Uit deze studie, die sindsdien is aangevuld door andere wetenschappelijke onderzoeken,
bleek dat op alle grote eilanden van de Indonesische archipel sprake is geweest van
dwangprostitutie in Japanse militaire bordelen. Hiervan werden zowel Europese als
Indo-Europese en Indonesische vrouwen het slachtoffer. Ook is bekend dat vrouwen uit
andere delen van het Japanse imperium te werk zijn gesteld in militaire bordelen in
Nederlands-Indië. Er is evenwel op basis van de beschikbare informatie geen eenduidige
inschatting te maken van het totale aantal vrouwen dat tijdens de Japanse bezetting
gedwongen te werk is gesteld in militaire bordelen of op andere wijze slachtoffer
is geworden van seksueel geweld.
Vraag 8
Klopt het dat geld, wat werd verdiend in de bezettingsperiode door deze 70 duizend
vrouwen, werd gedeponeerd bij filialen van de Yokohama Specie Bank en de Bank of Taiwan?
Antwoord 8
Er is bewijsmateriaal waaruit blijkt dat deze banken zijn gebruikt om geld te deponeren
voor vrouwen die in militaire bordelen te werk werden gesteld. In hoeverre dit een
algemeen gebruik was valt niet te achterhalen.
Vraag 9
Klopt het dat een deel van die liquidatieopbrengsten van de ontmanteling van de Japanse
oorlogsbanken geld betrof dat door «troostmeisjes» in Japanse dwangbordelen is verdiend
en bij filialen van de oorlogsbanken, zijnde de Bank of Taiwan en de Yokohama Specie
Bank, in bezit van het Nederlandse koloniale gezag is gekomen?
Antwoord 9
Op basis van de beschikbare informatie is dit gegeven niet vast te stellen.
Vraag 10 en 11
Klopt het dat de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) de begunstigde partij werd
bij de liquidatie van de Japanse banken, nadat alle filialen van de Japanse banken
tot 1948 rechtstreeks onder toezicht van de NHM werden geplaatst?
Is er reden om aan te nemen dat de Nederlandse Staat als opdrachtgever en begunstigde
van de NHM een deel van het dwangbordeelgeld heeft opgestreken?
Antwoord 10 en 11
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen zijn de archieven van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën geraadpleegd. In beide archieven
zijn geen relevante stukken aangetroffen die kunnen helpen bij het beantwoorden van
deze vraag.
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat de NHM is opgegaan in ABN Amro die na de kredietcrisis in 2008
in handen van de Staat kwam?
Antwoord 12
De NHM is in 1964 gefuseerd met de Twentsche Bank en verdergegaan onder de naam Algemene
Bank Nederland (ABN). ABN is in 1991 gefuseerd met de toenmalige AMRO Bank en verdergegaan
onder de naam ABN AMRO. Het toenmalige ABN AMRO is in 2007 in handen gekomen van het
consortium van Royal Bank of Scotland, Banco Santander en Fortis. De activiteiten
van Fortis in Nederland zijn in 2008 inderdaad in handen van de staat gekomen. Vanaf
medio 2010 zijn deze activiteiten verdergegaan onder de naam ABN AMRO.
Vraag 13 en 14
Wat is uw reactie op de conclusie in het artikel uit Follow the Money dat de Nederlandse
Staat en het Koninklijk Huis – leden van het koninklijk huis waren aandeelhouder van
NHM in 1948 en kregen dividend uitgekeerd – hierdoor dus zelf bij de ontmanteling
van Japanse oorlogsbanken, dus ook van geld wat is verdiend door troostmeisjes, hebben
geprofiteerd?
Kunt u met zekerheid ontkennen dat een deel van het geconfisqueerde geld van de Japanse
oorlogsbanken (conform onderzoek door Follow the Money) door de 70 duizend slachtoffers van Japanse dwangprostitutie in Nederlands-Indië
verdiend is?
Antwoord 13 en 14
Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 10 en 11 is het voor de Nederlandse
staat uit de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie
van Financiën niet navolgbaar of dit wel of niet het geval is geweest.
Vraag 15
Uit de publicatie van Follow the Money komt naar voren dat uit een rapport van de
Nederlandse inlichtingendienst NEFIS over het geld dat werd verdiend in dwangbordelen
nooit in zijn geheel in een van de Nederlandse archieven ondergebracht is. Wat is
hier de reden voor?
Antwoord 15
Het artikel van Follow the Money verwijst naar een rapport van KNIL-officier J.H.
Heijbroek, opgesteld in juli 1946, naar gedwongen prostitutie tijdens de Japanse bezetting
van West-Borneo. Dit rapport is destijds opgesteld ter ondersteuning van de bewijsvoering
voor het Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten.
Er bestaan twee versies van dit rapport: een origineel, en een daarvan afgeleide samenvatting
die onderdeel vormde van de Nederlandse bewijsvoering. Aangezien deze samenvatting
een bredere verspreiding kreeg, is deze ook in meerdere archieven aangetroffen.
Vraag 16
Hebben NEFIS-medewerkers die na de Japanse capitulatie de inventarisatie van bankbalansen
uitvoerden de hand weten te leggen op aantal documenten, waaronder bankoverzichten
van filialen op Java?
Antwoord 16
Uit documenten in het Nationaal Archief blijkt dat het de NEFIS omstreeks januari
1946 onderzoek heeft gedaan naar een aantal kantoren van de Yokohama Specie Bank op
Java. Daarbij zijn voor een aantal van deze filialen balansen opgesteld. Het betreft
hier reconstructies van de balansen zoals deze te boek stonden na de Japanse capitulatie,
eind september en begin oktober 1945. Of er bij deze operatie ook de hand is gelegd
op originele documenten van de bankfilialen zelf, is op basis van de aangetroffen
documenten niet vast te stellen.
Vraag 17
Kunt u bewerkstelligen dat het hele rapport van NEFIS integraal openbaar gemaakt wordt
en gepubliceerd wordt zodat het voor eenieder gemakkelijk toegankelijk wordt?
Antwoord 17
Openbaarmaking van archieven gebeurt overeenkomstig de Archiefwet (1995) Wanneer een
archief wordt overgebracht naar het Nationaal Archief (NA), worden er vooraf afspraken
gemaakt tussen de zorgdrager en het NA over eventuele beperkingen op de openbaarheid.
Conform de Archiefwet, art 15. kunnen deze beperkingen worden opgelegd met het oog
op:
a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
b. het belang van de Staat of zijn bondgenoten;
c. de onevenredige benadeling van een ander belang dan genoemd in onderdeel a of onderdeel
b.
Het Nationaal Archief heeft een adviserende rol bij het opleggen van de beperking,
waardoor er een afgewogen oordeel wordt gevormd. Afgaande op de looptijd van het archief
van NEFIS, dat per 1-1-2026 openbaar wordt, is er een beperking van 75 jaar opgelegd
– de beperking wegens eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Een eventuele eerdere openbaarmaking van archiefbescheiden is mogelijk indien de voormalig
zorgdrager van het archief en het Nationaal Archief besluiten dat handhaving van de
beperking niet langer nodig is.
Vraag 18
In de publicatie van Follow the Money op 13 augustus jl. en in het artikel van Trouw
op 19 januari jl. wordt aangegeven dat de Rijksvoorlichtingsdienst namens het Ministerie
van Algemene Zaken, het Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Financiën
destijds lieten weten niet bekend te zijn met de informatie over wat er met het dwangbordeelgeld
gebeurd is en hoe de Staat en het koningshuis mogelijk profiteerden van de winsten
die zijn gemaakt in de Japanse dwangbordelen.
Antwoord 18
Vraag 18 bevat geen vraag.
Vraag 19
Bent u bekende met de schatting in de publicatie in Follow the Money en het artikel
in Trouw dat er ruim 155 miljoen euro is verdiend aan de troostmeisjes.6?
Antwoord 19
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 10, 11, 13 en 14 is het voor de
Nederlandse staat uit de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het
Ministerie van Financiën niet navolgbaar of dit wel of niet het geval is geweest.
Vraag 20 en 21
Deelt u de mening dat dit voldoende reden is voor de Nederlandse Staat en het koningshuis
om serieus werk te maken van onderzoek naar hoe geldstromen lopen van het geld dat
is verdiend door «troostmeisjes» en waar dit terecht is gekomen na de ontmanteling
van Japanse oorlogsbanken?
Wanneer eventueel blijkt dat de Nederlandse Staat en de koninklijke familie hebben
geprofiteerd van geld dat is verdiend door troostmeisjes, deelt u dan de mening dat
dit geld gerestitueerd dient te worden aan de laatste nog levende slachtoffers en
hun families?
Antwoord 20 en 21
Op dit moment ziet de Nederlandse Staat geen aanleiding om, naast het verrichte archiefonderzoek,
nader onderzoek te doen naar de geldstromen. Op grond van het verrichte archiefwerk
verwacht de Nederlandse staat geen informatie beschikbaar te hebben die aanvullend
is ten opzichte van eerder verricht onderzoek.
Vraag 22
Wat is de reden dat is bepaald dat al het bewijsmateriaal betreffende het systeem
van Japanse dwangprostitutie in de Nederlandse archieven (NIOD en het Nationaal Archief)
tot het jaar 2026 vergrendeld is?7
Antwoord 22
Het is niet het geval dat archiefmateriaal dat betrekking heeft op gedwongen prostitutie
tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië beleidshalve in openbaarheid wordt
beperkt. Wel is het mogelijk dat er beperkingen zijn gesteld aan de openbaarmaking
van individuele archieven of archiefstukken, op grond van de redenen gespecificeerd
artikel 15, lid 1, van de Archiefwet 1995. Voor een van de archiefstukken waar in
het Follow the Money-artikel naar wordt verwezen (2.10.14/5309) geldt dat de openbaarheid
tot 1 januari 2025 is beperkt met oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ik verwijs u naar de mededeling in de Staatscourant 2016, no. 16558.
Vraag 23
Wilt u bevorderen dat het bewijsmateriaal betreffende het systeem van Japanse dwangprostitutie
binnen drie maanden volledig toegankelijk wordt?
Antwoord 23
Zie antwoord op vraag 17.
Vraag 24
Wilt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 24
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Ik verwijs u ook naar de uitstelbrief
van 3 maart jl.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede namens
M. Rutte, minister-president
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.