Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Sneller over het bericht ‘Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. ‘Dit schrikt bronnen af’, zegt haar advocaat'
Vragen van de leden Sjoerdsma en Sneller (beiden D66) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. «Dit schrikt bronnen af», zegt haar advocaat» (ingezonden 8 maart 2023)
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming), van Minister Yeşilgöz-Zegerius
(Justitie en Veiligheid) en van de Staatssecretaris Uslu (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)
(ontvangen 15 mei 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen.
«Dit schrikt bronnen af», zegt haar advocaat.»1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Vraag 2
Onderschrijft u de conclusie dat de journalistiek een onmisbare schakel is in de democratische
rechtstaat en dat het voor journalisten van fundamenteel belang is om hun bronnen
te beschermen om hun beroep zo effectief mogelijk uit te voeren?
Antwoord 2
Ik onderschrijf dat de journalistiek van essentieel belang is in een democratische
rechtsstaat. Daarnaast acht ik het goed beschermen van bronnen van groot belang voor
journalisten om hun beroep zo effectief mogelijk uit te oefenen.
Per 1 oktober 2018 is de Wet bronbescherming in strafzaken in werking getreden. Met
deze wet is een nieuw artikel 218a in het Wetboek van Strafvordering (Sv) geïntroduceerd.
Daarin is het uit artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
(EVRM) voortvloeiende recht op bronbescherming vastgelegd. Op grond van de bepaling
kunnen journalisten weigeren om vragen te beantwoorden («zich verschonen») over de
herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie van hun journalistieke bronnen.
Dit wordt ook wel aangeduid als het recht op bronbescherming.
Vraag 3
Kunt u uiteenzetten welke soorten zwaarwegende omstandigheden een inbreuk op het verschoningsrecht
van journalisten rechtvaardigen?
Antwoord 3
Het recht op bronbescherming vloeit voort uit artikel 10 EVRM (recht op vrijheid van
meningsuiting) en is uitgewerkt in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens. Het is aan de rechter om dit recht toe te passen.
Op grond van het tweede lid van artikel 218a Sv kan op het verschoningsrecht van journalisten
een uitzondering worden gemaakt als sprake is van een zwaarder wegend maatschappelijk
belang dat moet prevaleren boven het recht op bronbescherming. Er is voor gekozen
om geen specifieke situaties of delicten in de wet op te nemen ter nadere afbakening
van de beperking van het verschoningsrecht. De rechter die een beroep op het verschoningsrecht
beoordeelt, zal alle relevante belangen die zich in de concrete zaak voordoen meewegen.
Beperkingen op het verschoningsrecht van journalisten zijn enkel onder zwaarwegende
omstandigheden te rechtvaardigen. Blijkens de wetsgeschiedenis is ook op dit punt
beoogd aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM over het recht op bronbescherming.
Dat betekent dat bij een zwaarder wegend maatschappelijk belang in eerste instantie
gaat om de belangen opgenomen in artikel 10, tweede lid, van het EVRM, waaronder de
openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de
bescherming van de gezondheid.2 Ook de schending van een ander EVRM-recht, zoals het recht op leven, kan in voorkomende
gevallen een doorbrekingsgrond opleveren. Het gaat steeds om een afweging van belangen,
die in het concrete geval moet worden gemaakt. Het verschoningsrecht kan slechts worden
doorbroken als het gaat om een doorslaggevend publiek belang.3 In deze afweging dient te worden betrokken de ernst van de te voorkomen (strafbare)
feiten en de ernst van het gevaar voor de openbare veiligheid, maar ook de mate waarin
het gevaar voor het plegen van strafbare feiten en voor de openbare veiligheid concreet
aannemelijk is. Naarmate die dreiging concreter is, kan de rechter het beroep op het
verschoningsrecht van de journalist eerder afwijzen.4
Vraag 4
Bent u van mening dat er in voorliggende zaak sprake was van uiterst zwaarwegende
omstandigheden waardoor een inbreuk op het verschoningsrecht gerechtvaardigd was?
Antwoord 4
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele strafzaken.
Vraag 5 en 6
Deelt u de mening van de advocaat van de journalist dat het oproepen van een journalist
als getuige hun integriteit kan schaden omdat dit de schijn kan wekken dat zij een
verlengstuk zijn van justitie, waardoor bronnen in de toekomst kunnen worden afgeschrikt?
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat de integriteit van journalisten
wordt beschermd en zo indirect ook hun bronnen?
Antwoord 5 en 6
Het kabinet hecht veel waarde aan vrije nieuwsgaring in een democratische rechtsstaat
en aan het beschermen van journalisten. Daarnaast kan het kabinet – zoals aangegeven
in beleidsreactie op de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken – zich voorstellen
dat het voor journalisten ingrijpend is om als getuige opgeroepen te worden.5 Uit deze evaluatie volgt dat de geïnterviewde journalisten de opvatting delen dat
de wet op dit moment een behoorlijk goede bescherming biedt tegen inbreuken op het
recht op bronbescherming. Dezelfde evaluatie concludeert dat de hoofddoelstelling
van de wet – codificatie van de Europeesrechtelijke bronbescherming voor journalisten
– is behaald. De evaluatie geeft verder aan dat de belangrijkste opbrengst van de
wet is dat justitiële autoriteiten zich bewust zijn van het respecteren van het recht
op bronbescherming. Men is zich bewust van de bijzondere gevoeligheid van het toepassen
van bevoegdheden tegen journalisten.
Vraag 7
Is in de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken meegenomen welke negatieve
effecten het opgeroepen worden als getuigen heeft voor journalisten? Zo nee, bent
u bereid om dit mee te nemen in verdere evaluaties van de Wet bronbescherming strafzaken?6
Antwoord 7
Ik heb een WODC-onderzoek laten uitvoeren ter evaluatie van de Wet bronbescherming
in strafzaken dat ik met een reactie op 20 februari 2023 aan uw Kamer heb gestuurd.7 De evaluatie ziet op hoe met het recht op bronbescherming wordt omgegaan en concludeert
onder andere dat met de wet de jurisprudentie van het EHRM goed is verankerd in de
Nederlandse wet en dat de wet over het algemeen goede bescherming biedt. Binnen de
evaluatie is het perspectief van journalisten uitdrukkelijk meegewogen, onder meer
ten aanzien van het oproepen van journalisten als getuige. Ik verwijs u voor een uitgebreide
uiteenzetting van de onderdelen van de evaluatie en de reactie daarop graag naar voornoemd
stuk.
Vraag 8
Acht u het wenselijk om het verschoningsrecht zodanig te interpreteren dat journalisten
niet alleen het recht hebben om te zwijgen als getuigen, maar dat eveneens terughoudend
moet worden omgegaan met het überhaupt oproepen van hen als getuigen vanwege de negatieve
gevolgen die zij hierdoor kunnen ervaren?
Antwoord 8
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het oproepen van een getuige – alle
verschoningsgerechtigden (bijvoorbeeld een arts, advocaat, familieleden van de verdachte)
kunnen worden opgeroepen – en het wel of niet moeten beantwoorden van vragen. Dit
laatste kunnen verschoningsgerechtigden weigeren, en dus ook journalisten. Zij hoeven
geen vragen te beantwoorden over hun journalistieke bronnen.
Bij de vraag of een journalist als getuige in een zaak moet worden opgeroepen, spelen
verschillende, en soms uiteenlopende belangen. Het is voor journalisten van belang
dat zij in alle vrijheid aan nieuwsgaring kunnen doen. De politie en het OM zijn belast
met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Verdachten hebben het recht om
hun verdedigingsrechten uit te kunnen voeren, en daarmee om getuigen te horen. Op
basis van een zorgvuldige belangenafweging zal worden bepaald of een journalist in
een zaak als getuige moet verschijnen.
Blijkens de evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken hebben de invoering
van de wet en van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten volgens
respondenten geleid tot meer bewustwording van het belang van een terughoudende opstelling
van justitie als het gaat om de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.