Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. Ongewenste tweede nationaliteit (Kamerstuk 35475-15)
35 475 Initiatiefnota van het lid Paternotte over Bescherm Nederlanders met een ongewenste tweede nationaliteit
32 824
Integratiebeleid
Nr. 16
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 april 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brieven van 14 november 2022 over ongewenste tweede nationaliteit (Kamerstuk 35 475, nr. 15) en over reactie publicatie SCP Gevestigd, maar niet thuis. Eerste bevindingen uit
de Survey Integratie Migranten (SIM 2020) (Kamerstuk 32 824, nr. 378).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 januari 2023 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 20 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De beantwoording van de vragen over ongewenste tweede nationaliteit is mede namens
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van
Buitenlandse Zaken.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
II
Antwoord/Reactie van de Minister
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken en hebben
hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Ongewenste tweede nationaliteit (Kamerstuk 35 475, nr. 15)
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de reactie van het kabinet om zelf niet actief
in te zetten op de uitwerking van een register maar wel, conform de afspraken in het
coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), bereid te blijven om een privaatrechtelijk register ongewenste nationaliteiten
te ondersteunen, indien dit vanuit een maatschappelijk initiatief ontstaat. Wel vragen
de leden van de VVD-fractie hoe de voorgestelde alternatieve acties zoals het verkennen
naar juridische dilemma’s gerelateerd aan dubbele nationaliteit en de verkenning ervaring
dubbele nationaliteit in relatie tot binding met Nederland zich verhouden tot bovenstaande
inzet van het kabinet. Kan de Minister dit toelichten? In hoeverre worden deze acties
ingezet ten behoeve van beleidsontwikkeling? Op welke wijze borgt de Minister dat
de uitkomsten en resultaten van deze acties niet alsnog direct of indirect kunnen
leiden tot het ondersteunen van een publiekrechtelijk register? Is de Minister bereid
om de Kamer tussentijds op de hoogte te houden van de uitvoering en resultaten van
bovenstaande acties? Zo nee, waarom niet?
Reactie publicatie SCP Gevestigd, maar niet thuis. Eerste bevindingen uit de Survey
Integratie Migranten (SIM 2020) (Kamerstuk 32 824, nr. 378)
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie ten aanzien
van de publicatie – Gevestigd, maar niet thuis. Eerste bevindingen uit de Survey Integratie
Migranten (SIM 2020) – van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en hebben hier nog
enkele vragen en opmerkingen over. In de kabinetsreactie wordt gesproken van een zorgwekkende
constatering dat juist de tweede generatie, ondanks hun sociaaleconomische positie,
meer uitsluiting en discriminatie ervaart en dat dit SCP-rapport laat zien dat we
als samenleving nog geen gelijkwaardige kansen bieden voor iedereen. Hoe beoordeelt
de Minister deze eerdere uitspraken en specifiek de representativiteit ervan ten aanzien
van de tweede generatie, kijkend naar de methodologische beperkingen (lage respons
in verband met COVID-19) van het onderliggende SCP-onderzoek? Kan de Minister dit
toelichten? Kan de Minister deze uitspraken ook beoordelen en toelichten in het licht
van eerdere bevindingen van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)1 en SCP-onderzoek2 waaruit bleek dat de integratie van de tweede generatie ten opzichte van de eerste
generatie specifiek op de arbeidsmarkt stagneerde met als gevolg dat de tweede generatie
zowel op het gebied van arbeid en inkomen op achterstand bleef? Hoe representatief
is de survey gelet op het aantal mensen dat eraan heeft meegedaan en op de methode
van selectie van de ondervraagden? De kabinetsreactie op het rapport richt zich met
name op uitsluiting en discriminatie, en in veel mindere mate op participatie en integratie,
terwijl dat toch de kerntaak is van de Minister. Zou de Minister alsnog meer op dat
laatste aspect willen ingaan? Is de Minister het met deze leden eens dat integratiebeleid
onder andere op de arbeidsmarkt, nog steeds van belang en nodig is en zal blijven
de komende jaren en ook de tweede generatie daarbij baat kan hebben bij gericht beleid?
En dat het risicovol kan zijn voor het bereiken van dit doel als de registratie van
deze ontwikkelingen stopt bij de eerste generatie? Zo ja, welke acties en stappen
zijn volgens de Minister nodig? Zo nee, waarom niet?
In het verlengde van bovenstaande, willen de leden van de VVD-fractie graag nader
ingaan op de geconstateerde gevoelens van uitsluiting en het geringe institutionele
vertrouwen onder de tweede generatie. Uit eerder onderzoek van het SCP3 bleek dat er aanzienlijke verschillen bestaan in de beleving tussen verschillende
moslimgroepen. Zo bleken seculiere moslims zich verbonden te voelen met Nederland,
zijn zij positief over Nederland en Nederlanders en vertonen zij een relatief groot
sociaal en institutioneel vertrouwen. De groep seculiere moslims ziet en ervaart veel
kansen en de sociaal-culturele afstand is beperkt. Daarentegen bleken meer praktiserende
moslims juist tegenovergestelde gevoelens te koesteren: zij voelen een grotere sociaal-culturele
afstand en zijn minder accepterend tegenover gemengde vriendschappen en relaties.
Overwegende dat het merendeel van de respondenten in het voorliggende SCP-onderzoek
een Marokkaanse, Turkse of Somalische achtergrond heeft en zichzelf identificeert
als moslim en er geen onderscheid wordt gemaakt tussen seculiere en praktiserende
moslims, hoe beoordeelt de Minister de eerdergenoemde gevoelens van uitsluiting en
het lage vertrouwen in Nederlandse instituties, mede in het licht van bovenstaande
eerdere bevindingen? Kan de Minister hierbij ook nader ingaan op de verschillen in
beleving tussen de verschillende moslimgroepen? Is de Minister het met de leden van
de VVD-fractie eens dat de religieuze beleving van moslimgroepen van grote invloed
lijkt te zijn op mogelijke gevoelens van uitsluiting, verbondenheid en (institutioneel)
vertrouwen en dat dit om nader en breder onderzoek vraagt? Zo ja, is de Minister bereid
om een dergelijk onderzoek uit te laten voeren? Zo nee, waarom niet?
Deze leden beschouwen zowel het volgen van een opleiding als het hebben van (betaald)
werk als belangrijke elementen in het vergroten van kansen en mogelijkheden. Tegelijkertijd
zien deze leden ook dat huidige nieuwkomers en daarmee toekomstige generaties Nederlanders
met een migratieachtergrond moeite hebben met het vinden van een baan en daarmee het
volwaardig meedoen in onze samenleving bemoeilijkt wordt. Is de Minister het met deze
leden eens dat dit een zorgelijke trend is? Zo ja, welke maatregelen is de Minister
voornemens te treffen om het tij te keren om uiteindelijk de stijgende lijn van eerdere
generaties voort te kunnen zetten?
De leden van de VVD-fractie ondersteunen het streven van het kabinet naar gelijkwaardige
kansen voor iedereen. Juist in het kader van het belang van het scheppen van gelijke
kansen voor iedere Nederlander willen deze leden wijzen op de achterblijvende positie
van vrouwen met een migratieachtergrond ten opzichte van mannen met een migratieachtergrond.
Zo blijkt uit het onderliggende SCP-onderzoek dat zowel op het gebied van taalbeheersing
als arbeidsparticipatie vrouwelijke respondenten uit alle niet-westerse herkomstgroepen
slechter scoren dan mannelijke respondenten. Hoe beoordeelt de Minister dit? Is de
Minister het met deze leden eens dat dit zorgelijk is voor de verdere ontwikkeling
van de positie van vrouwen met een migratieachtergrond in Nederland? Zo ja, welke
oorzaken en oplossingen ziet de Minister voor het versterken van de kansenpositie
van deze groep vrouwen en is de Minister bereid bovenstaande uitkomsten van het SCP-onderzoek
te betrekken bij het Meerjarenplan zelfbeschikking 2022–2025? Zo ja, welke concrete
aanknopingspunten biedt het Meerjarenplan zelfbeschikking 2022–2025 volgens de Minister
hiervoor en op welke wijze is de Minister voornemens de uitkomsten van het SCP-onderzoek
hierin te verwerken? Kan de Minister aangeven naar aanleiding van de eerdere toezegging
richting de leden van de VVD-fractie om met gemeenten in gesprek te gaan over bij
gezinnen met een migratieachtergrond in de uitkering niet alleen de man maar ook de
vrouw standaard naar werk te bemiddelen, hoeveel gemeenten dit inmiddels doen? Is
de Minister bereid het Verwey Jonker instituut te vragen een update van hun eerdere
onderzoek hiernaar te laten doen (destijds bleek dat in minder dan 50% van de gevallen
ook de vrouw bemiddelen naar werk)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Ongewenst tweede nationaliteit (Kamerstuk 35 475, nr. 15)
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief met daarin
de stand van zaken met betrekking tot Nederlanders beschermen met een ongewenste tweede
nationaliteit en de gesprekken die in ditzelfde kader hebben plaatsgevonden met de
initiatiefnemers van het manifest. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet geen ondersteuning kan bieden bij
verzoeken tot afstand van een ongewenste tweede nationaliteit vanwege juridische grenzen.
Deze leden vragen of de Minister ook ondersteuning in de vorm van informatievoorziening
heeft overwogen. Voorts vragen deze leden of de Minister bereid is om in informatie
te voorzien met betrekking tot een ongewenste tweede nationaliteit waarbij per land
geduid wordt tot welke mogelijke implicaties een tweede nationaliteit leidt. Tevens
per land wordt aangeven welke stappen een individu kan zetten om afstand te doen van
een ongewenste tweede nationaliteit. Kan de Minister toelichten waarom wel of waarom
niet?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister een privaatrechtelijk register zal
ondersteunen mits dit vanuit een maatschappelijk initiatief ontstaat en de Minister
niet actief in zal zetten op een register. Deze leden zijn nog steeds van mening dat
een publiekrechtelijk register de beste wijze is waarop Nederlanders met een ongewenste
tweede of derde nationaliteit kenbaar kunnen maken dat zij zich enkel en alleen Nederlander
voelen. Deze leden constateren de argumentatie van een privaatrechtelijk register
maar betreuren het zeer dat de Minister voorts aangeeft dat zij zich niet actief in
zal zetten voor een register. Deze leden herkennen zich niet in de lezing van de Minister
van het coalitieakkoord, zoals ook in een eerder verslag aangehaald.4 In het coalitieakkoord staat niet beschreven dat het register vanuit maatschappelijk
initiatief dient te ontstaan. Deze leden zien nadrukkelijk een rol voor de overheid
om een plek te bieden voor Nederlanders om zich te registreren dat zij zich enkel
en alleen Nederlander voelen. Op deze wijze erkent de overheid de problematiek die
Nederlanders met een ongewenste tweede nationaliteit ervaren waardoor zij zich gesteund
voelen. Ook wanneer hier geen rechten aan kunnen worden ontleend heeft een register
een symbolische en daarmee maatschappelijke meerwaarde. Kan de Minister nogmaals toelichten
waarom zij van mening is dat de Nederlandse overheid geen leidende rol moet nemen
bij het opzetten van een privaatrechtelijk register? En kan de Minister aangeven wat
er wél mogelijk is? Zou de Minister bijvoorbeeld een stuwende rol kunnen innemen?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister zal voortzetten op internationale
inzet en wanneer opportuun vanuit Nederland aandacht te vragen voor het onderwerp
«wens tot keuzevrijheid bij afstand doen van tweede nationaliteit». Deze leden hebben
begrip voor de grenzen van de nationale jurisdictie, tegelijkertijd is inzet wanneer
opportuun een zeer ruim begrip. Kan de Minister aangeven wat de huidige internationale
inzet is? Voorts vragen deze leden of de Minister kan toelichten op welke wijze zij
voornemens is om, in samenwerking en afstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken,
actief beleid te voeren om het onderwerp ongewenste tweede nationaliteit te agenderen
op de diplomatieke agenda.
Eerste bevindingen uit de Survey Integratie Migranten (SIM 2020) (Kamerstuk 32 824, nr. 378)
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Eerste bevindingen
uit de Survey Integratie Migranten (SIM 2020) en de kabinetsreactie op de publicatie
SCP Gevestigd, maar niet thuis. De integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond
is een bijzonder belangrijk onderdeel van de maatschappelijke balans en alle Nederlanders
spelen hier een rol in. Voorts willen deze leden de Minister nog enkele vragen stellen.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de doelstelling van de Minister om integratie
belemmeringen als uitsluiting, discriminatie en racisme keihard aan te pakken. In
Nederland is er geen plaats voor racisme en discriminatie. Onderkent de Minister echter
dat ook fenomenen als religieuze orthodoxie, beïnvloeding vanuit het land van herkomst
of collectieve druk op basis van familiebanden een belemmering kunnen vormen voor
de integratie? Deelt de Minister de mening dat dit met name groepen als vrouwen, LHBTIQ+
personen en geloofsafvalligen raakt?
De leden van de D66-fractie stellen dat de integratie paradox (zoals omschreven door
het SCP in het rapport) een bedroevend maar goed verklaarbaar verschijnsel is. Hoe
meer mensen geworteld zijn in de Nederlandse samenleving, hoe meer ze gaan reflecteren
op de ontvankelijkheid van deze samenleving ten opzichte van hen. Deze reflectie houdt
de Nederlandse samenleving een spiegel voor. Tegelijkertijd is ook het institutioneel
vertrouwen van mensen met een migratieachtergrond erg laag. Ziet de Minister dit als
een geïsoleerd verschijnsel of is zij van mening dat dit in een bredere context staat
van hoe zij behandeld worden door de overheid?
De leden van de D66-fractie zien dat de trend van vooruitgang op sociaaleconomische
gebied zich voortgezet heeft. Bij de Turkse, Marokkaanse en Somalische groep is er
bijvoorbeeld sprake van spectaculaire verschillen in arbeidsparticipatie tussen de
eerste en tweede generatie. Hetzelfde geldt voor opleidingsniveau. Deze leden stellen
dat niet alleen het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie, maar ook de segregatie
in het onderwijssysteem (met name op basis- en middelbare scholen) een cruciale rol
kan spelen in het door ontwikkelen van de beleidsagenda op dit punt. Welke elementen
van het eerder gevolgde beleid in de voorgaande kabinetten kan de Minister aanwijzen
als cruciale factor in deze vooruitgang? Kan de Minister reflecteren op de impact
van het beleid van haar voorganger op deze vooruitgang?
De leden van de D66-fractie zetten, in tegenstelling tot de grote vooruitgang op sociaaleconomisch
gebied, nog forse kanttekeningen bij de ontwikkelingen op sociaal-cultureel gebied.
Zo lezen deze leden in het rapport van het SCP bijvoorbeeld dat een vijfde van de
Turkse, Marokkaanse en Somalische respondenten het niet eens is met het feit dat het
even belangrijk voor jongens als meisjes is om financieel onafhankelijk te worden.
Vrouwen in deze zelfde gemeenschappen staan volgens het rapport dan ook nog steeds
op een enorme achterstand wat betreft hun arbeidsmarktpositie ten opzichte van mannen.
Kan de Minister toelichten of zij, in het kader van intersectioneel beleid maken,
een andere aanpak heeft op het bevorderen van de emancipatie van vrouwen met een migratieachtergrond
dan vrouwen zonder een migratieachtergrond?
De leden van de D66-fractie lezen dat mensen uit de Turkse, Marokkaanse en Somalische
gemeenschap veel omgaan met hun eigen herkomstgroep (relatief tot andere migratieachtergronden),
dat zij een bijzonder weinig geloofsafvalligheid kennen en dat in deze gemeenschappen
de steun voor het homohuwelijk aanzienlijk lager ligt dan in de rest van Nederland.5 Kan de Minister toelichten of zij een verband ziet tussen deze resultaten? Welke
mechanismen spelen hier een rol in volgens de Minister? Kan de Minister toelichten
hoe zij deze resultaten duidt in de context van het Meerjarenplan Zelfbeschikking
2022–2025?
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of er al een evaluatie gedaan is naar
het project «Respectvol samenleven» van Movisie. Kan de Minister daarnaast uiteenzetten
hoeveel gemeentes belangstelling hebben getoond in de decentralisatie-uitkering «voorkomen
van discriminatie en bevorderen van samenleven» en hoeveel uitkeringen zijn uitgegeven
eind 2022?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Hieronder reageer ik mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ) en de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op de vragen van de commissie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 14 november 2022 ontvangen brief inzake
Ongewenste tweede nationaliteit (Kamerstuk 35 475, nr. 15) en de op 14 november 2022 ontvangen brief Reactie publicatie SCP Gevestigd, maar
niet thuis. Eerste bevindingen uit de Survey Integratie Migranten (SIM 2020) (Kamerstuk
32 824, nr. 378).
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Ongewenste tweede nationaliteit (Kamerstuk 35 475, nr. 15)
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de reactie van het kabinet om zelf niet actief
in te zetten op de uitwerking van een register maar wel, conform de afspraken in het
coalitieakkoord, bereid te blijven om een privaatrechtelijk register ongewenste nationaliteiten
te ondersteunen, indien dit vanuit een maatschappelijk initiatief ontstaat. Wel vragen
de leden van de VVD-fractie hoe de voorgestelde alternatieve acties zoals het verkennen
naar juridische dilemma’s gerelateerd aan dubbele nationaliteit en de verkenning ervaring
dubbele nationaliteit in relatie tot binding met Nederland zich verhouden tot bovenstaande
inzet van het kabinet. Kan de Minister dit toelichten? In hoeverre worden deze acties
ingezet ten behoeve van beleidsontwikkeling?
In mijn brief van 14 november jl. heb ik een aantal acties aangekondigd om bij te
dragen aan erkenning en bewustzijn van dilemma’s die ervaren kunnen worden door het
hebben van een (ongewenste) tweede nationaliteit. Ik zal per actielijn een korte toelichting
geven:
Verkenning ervaringen dubbele nationaliteit
Het Ministerie van SZW heeft een onderzoeksbureau ingeschakeld om een kwalitatieve
verkenning uit te voeren naar ervaringen van Nederlanders met een dubbele nationaliteit.
Doel van de verkenning is om ervaringen in kaart te brengen van voordelen én belemmeringen
die worden ervaren door mensen met een (ongewenste) tweede nationaliteit, vooral in
relatie tot hun Nederlanderschap. De verkenning draagt bij aan erkenning en bewustzijn
van de spagaat die Nederlanders met een (ongewenste) tweede nationaliteit kunnen ervaren.
Aan de onderzoekers is expliciet gevraagd om bij de oplevering van de resultaten ook
aanbevelingen voor toekomstig beleid te doen.
Verkenning naar juridische dilemma’s gerelateerd aan dubbele nationaliteit
Op dit moment bekijkt het Ministerie van SZW in samenwerking met de ministeries van
JenV, BZ en BZK hoe het beste invulling gegeven kan worden aan deze verkenning. De
verkenning zal door een externe partij worden uitgevoerd. Doel is om door middel van
voorbeelden bewustwording te creëren bij mensen met een dubbele nationaliteit, zodat
ze beseffen dat ze afhankelijk van de situatie, met wisselende wetgeving te maken
kunnen krijgen. Als ze bijvoorbeeld iets erven in het land van de tweede nationaliteit,
geldt de wetgeving van dat land en niet de wetgeving van Nederland. Dit kan voor verrassingen
zorgen of onverwachte dilemma’s opleveren in het land van de tweede nationaliteit,
maar ook in Nederland.
Dit onderzoek heeft uitdrukkelijk niet de insteek om een alomvattende lijst te schetsen
van landen of onderwerpen waar deze dilemma’s spelen en de overheid zal ook geen handelingsperspectief
aan deze verkenning verbinden. De insteek is het krijgen van inzichten in mogelijke
dilemma’s, het creëren van bewustwording en het ondersteunen van het maatschappelijk
debat.
Structurele borging onderwerp in bestaande onderzoekslijnen
Om structureel aandacht en invulling te geven aan het onderwerp dubbele nationaliteit
heeft het Ministerie van SZW een subsidie verschaft aan het Kennisplatform Inclusief
Samenleven (KIS) om het onderwerp tweede nationaliteit mee te nemen in de bestaande
onderzoekslijnen. Dit betreft een meerjarig onderzoeksplan. Insteek van deze permanente
onderzoekslijn is dat er langdurig aandacht blijft voor het onderwerp (ongewenste)
tweede nationaliteit en dat er in contact met de personen die het betreft aandacht
blijft voor dilemma’s die worden ervaren.
KIS heeft een onafhankelijke positie en zal daarom eigenstandig de concrete onderzoeksvragen
bepalen. KIS zal regelmatig bevindingen terugkoppelen aan de overheid.
Toekomstige beleidsontwikkeling
Vanuit SZW worden de uitkomsten van alle drie de bovenstaande trajecten meegenomen
in de verdere inzet op bewustwording van wat het betekent om een dubbele nationaliteit
te hebben en beleid te ontwikkelen gericht op dilemma’s die kunnen voortkomen uit
het hebben van een dubbele nationaliteit. Bewustwording is nodig bij personen met
een dubbele nationaliteit, maar ook binnen de overheid. De uitkomsten van alle bovenstaande
trajecten worden daarom ook actief gedeeld met gemeenten en gemeenschappen.
Tussentijdse uitkomsten en relevante ontwikkelingen naar aanleiding van bovenstaande
inspanningen zal ik delen met de Kamer.
Op welke wijze borgt de Minister dat de uitkomsten en resultaten van deze acties niet
alsnog direct of indirect kunnen leiden tot het ondersteunen van een publiekrechtelijk
register?
De acties zoals die hierboven zijn toegelicht, zijn niet gericht op het verkrijgen
van inzicht in de meerwaarde van een publiekrechtelijk register. De meerwaarde van
een publiekrechtelijk register is besproken in een klankbordgroep, georganiseerd door
het Ministerie van BZK. Ook zijn de bezwaren van het kabinet tegen een publiekrechtelijk
register toegelicht in de Kamerbrief van 9 mei 2022.6 Uit de gesprekken met een deel van de initiatiefnemers van het manifest »Keuzevrijheid
in nationaliteit» is gekeken naar de onderliggende behoefte van een eventueel register.
Daaruit kwam naar voren dat er met name behoefte is aan het vergroten van bewustzijn
over de impact die het hebben van een dubbele nationaliteit kan hebben. De vervolgacties
richten zich dan ook hierop. De uitkomsten worden door het Ministerie van SZW gebruikt
om beleid te maken dat gericht is op volwaardige deelname van elke Nederlander aan
de open en vrije samenleving en het versterken van de veerkracht en weerbaarheid waar
dat nodig is.
Is de Minister bereid om de Kamer tussentijds op de hoogte te houden van de uitvoering
en resultaten van bovenstaande acties? Zo nee, waarom niet?
Tussentijdse uitkomsten en relevante ontwikkelingen naar aanleiding van bovenstaande
inspanningen zal ik delen met de Kamer.
Reactie publicatie SCP Gevestigd, maar niet thuis. Eerste bevindingen uit de Survey
Integratie Migranten (SIM 2020) (Kamerstuk 32 824, nr. 378)
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie ten aanzien
van de publicatie – Gevestigd, maar niet thuis. Eerste bevindingen uit de Survey Integratie
Migranten (SIM 2020) – van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en hebben hier nog
enkele vragen en opmerkingen over. In de kabinetsreactie wordt gesproken van een zorgwekkende
constatering dat juist de tweede generatie, ondanks hun sociaaleconomische positie,
meer uitsluiting en discriminatie ervaart en dat dit SCP-rapport laat zien dat we
als samenleving nog geen gelijkwaardige kansen bieden voor iedereen. Hoe beoordeelt
de Minister deze eerdere uitspraken en specifiek de representativiteit ervan ten aanzien
van de tweede generatie, kijkend naar de methodologische beperkingen (lage respons
in verband met COVID-19) van het onderliggende SCP-onderzoek? Kan de Minister dit
toelichten?
Het Survey Integratie Migranten 2020 (de betreffende survey) is betrouwbaar. Het kent
zowel een steekproefontwerp (per herkomstgroep gestratificeerde steekproef) als een
veldwerkstrategie (vertaalde vragenlijsten en tweetalige enquêteurs) die is toegesneden
op het verkrijgen van een optimale respons van de verschillende herkomstgroepen waarop
het onderzoek zich richt. Omdat tijdens het veldwerk de corona-epidemie uitbrak en
het veldwerk als gevolg van de lockdowns enkele malen moest worden stilgelegd zijn uiteindelijk minder enquêtes afgenomen dan
beoogd. Desondanks zijn nog relatief forse responsaantallen gerealiseerd (696 personen
met Turkse achtergrond, 570 met Marokkaanse achtergrond, 638 met Surinaamse achtergrond,
592 met Caribisch-Nederlandse achtergrond, 519 met Somalische achtergrond, 855 met
Iraanse achtergrond, 682 met Poolse achtergrond en 771 zonder migratieachtergrond).
Voor de betrouwbaarheid van het bestand is echter niet zozeer de omvang van de respons bepalend, maar de (non-)selectiviteit van de respons. Uit analyses die het SCP heeft uitgevoerd, blijkt dat die als goed
mag worden gekwalificeerd: de waarden van de zogenoemde R-indicator geeft aan hoe
het is gesteld met de representativiteit van de respons. Een waarde van 0,8 en hoger
wordt als goed aangemerkt en dit is voor alle groepen in de SIM het geval.7
Dit antwoord dient ook ter beantwoording op de vraag van de VVD-fractie hoe representatief
de survey is gelet op het aantal mensen dat eraan heeft meegedaan en op de methode
van selectie van de ondervraagden (p. 9).
Kan de Minister deze uitspraken ook beoordelen en toelichten in het licht van eerdere
bevindingen van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en SCP-onderzoek waaruit
bleek dat de integratie van de tweede generatie ten opzichte van de eerste generatie
specifiek op de arbeidsmarkt stagneerde met als gevolg dat de tweede generatie zowel
op het gebied van arbeid en inkomen op achterstand bleef?
Uit studies van het CBS en het SCP komt al een aantal jaren het beeld naar voren dat
de tweede generatie met een (niet-westerse c.q. buiten-Europese) migratieachtergrond
op een breed aantal maatschappelijke domeinen (zoals onderwijs, arbeid, inkomen en
huisvesting) een betere positie inneemt dan de eerste generatie. Dit laat onverlet
dat op veel aspecten de tweede generatie nog wel een minder gunstige positie heeft
dan het gemiddelde van de bevolking, maar de achterstand van de tweede generatie in
zijn geheel is wel (soms fors) geringer dan voor de eerste generatie.
Kijkend naar subgroepen binnen de generaties (bijvoorbeeld wanneer uitgesplitst wordt
naar opleidingsniveau) of naar specifieke indicatoren is het beeld diffuser, zo laat
de onlangs gepubliceerde «Monitor gelijkwaardige kansen en evenredige posities op
de arbeidsmarkt, ongeacht migratieachtergrond» zien.8 Hieruit komt naar voren dat bepaalde subgroepen binnen de tweede generatie het beter
doen, maar dat sommige subgroepen zoals laag- en middelbaar opgeleiden van de tweede
generatie een minder gunstige positie hebben dan vergelijkbare groepen van de eerste
generatie.9 Dit gegeven, mede in combinatie met het vaker ervaren van uitsluiting en discriminatie
door de tweede generatie10, maakt de conclusie gerechtvaardigd dat de arbeidsmarkt geen gelijkwaardige kansen
biedt voor iedereen.
Hoe representatief is de survey gelet op het aantal mensen dat eraan heeft meegedaan
en op de methode van selectie van de ondervraagden?
Zie voor beantwoording van deze vraag het antwoord op de vraag «Hoe beoordeelt de
Minister deze eerdere uitspraken en specifiek de representativiteit ervan ten aanzien
van de tweede generatie, kijkend naar de methodologische beperkingen (lage respons
in verband met COVID-19) van het onderliggende SCP-onderzoek? Kan de Minister dit
toelichten?» (pp. 8 – 9).
De kabinetsreactie op het rapport richt zich met name op uitsluiting en discriminatie,
en in veel mindere mate op participatie en integratie, terwijl dat toch de kerntaak
is van de Minister. Zou de Minister alsnog meer op dat laatste aspect willen ingaan?
Is de Minister het met deze leden eens dat integratiebeleid onder andere op de arbeidsmarkt,
nog steeds van belang en nodig is en zal blijven de komende jaren en ook de tweede
generatie daarbij baat kan hebben bij gericht beleid?
Ja, ik ben het met u eens dat beleid om de arbeidsmarkt inclusiever en gelijkwaardiger
te maken zeer van belang is en dat ook zal blijven. Hier kunnen zowel de eerste als
de tweede generatie burgers met migratieachtergrond baat bij hebben. Om die reden
werk ik met ca. 20 partners in het kader van de Werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt
(VIA) aan het gelijkwaardiger maken van kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met
een migratieachtergrond. Met de Werkagenda VIA zet ik onder meer in op het stimuleren
van kansrijkere studiekeuzes, het verbeteren van kansen op een stage of eerste baan,
wegnemen van vooroordelen en discriminatie in de werving en selectie en bij doorstroom
naar hogere functies, en het beter begeleiden van de bijstands- en ww-gerechtigden
naar een passende baan, zoals ik uw Kamer onlangs geïnformeerd heb.11 Binnen de Werkagenda is ook specifiek aandacht voor statushouders en werk. Ik heb
onlangs een Plan van Aanpak hiervoor naar uw Kamer gestuurd.12
En dat het risicovol kan zijn voor het bereiken van dit doel als de registratie van
deze ontwikkelingen stopt bij de eerste generatie? Zo ja, welke acties en stappen
zijn volgens de Minister nodig? Zo nee, waarom niet?
De registratie stopt niet bij de eerste generatie. Ik ben het met u eens dat we de
ontwikkelingen van de participatie en op de arbeidsmarkt moeten blijven monitoren,
zowel voor de eerste als voor de tweede generatie. Dat gebeurt ook in de structurele
monitoring in het kader van het beleid tan aanzien van integratie en samenleven. Voorbeelden
hiervan zijn de «Rapportages Integratie en Samenleven» van het CBS, waarvan de meest
recente editie in november 2022 is verschenen13, en de «Monitor gelijkwaardige kansen en evenredige posities op de arbeidsmarkt,
ongeacht migratieachtergrond» van Significant, waarvan de tweede meting onlangs verschenen
is. Deze is te raadplegen via www.monitorgelijkwaardigekansen.nl. De eerstvolgende meting van deze monitor worden voor het einde van dit jaar gepubliceerd.
In het verlengde van bovenstaande, willen de leden van de VVD-fractie graag nader
ingaan op de geconstateerde gevoelens van uitsluiting en het geringe institutionele
vertrouwen onder de tweede generatie. Uit eerder onderzoek van het SCP bleek dat er
aanzienlijke verschillen bestaan in de beleving tussen verschillende moslimgroepen.
Zo bleken seculiere moslims zich verbonden te voelen met Nederland, zijn zij positief
over Nederland en Nederlanders en vertonen zij een relatief groot sociaal en institutioneel
vertrouwen. De groep seculiere moslims ziet en ervaart veel kansen en de sociaal-culturele
afstand is beperkt. Daarentegen bleken meer praktiserende moslims juist tegenovergestelde
gevoelens te koesteren: zij voelen een grotere sociaal-culturele afstand en zijn minder
accepterend tegenover gemengde vriendschappen en relaties. Overwegende dat het merendeel
van de respondenten in het voorliggende SCP-onderzoek een Marokkaanse, Turkse of Somalische
achtergrond er geen heeft en zichzelf identificeert als moslim en onderscheid wordt
gemaakt tussen seculiere en praktiserende moslims, hoe beoordeelt de Minister de eerdergenoemde
gevoelens van uitsluiting en het lage vertrouwen in Nederlandse instituties, mede
in het licht van bovenstaande eerdere bevindingen? Kan de Minister hierbij ook nader
ingaan op de verschillen in beleving tussen de verschillende moslimgroepen? Is de
Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de religieuze beleving van moslimgroepen
van grote invloed lijkt te zijn op mogelijke gevoelens van uitsluiting, verbondenheid
en (institutioneel) vertrouwen en dat dit om nader en breder onderzoek vraagt? Zo
ja, is de Minister bereid om een dergelijk onderzoek uit te laten voeren? Zo nee,
waarom niet?
Het SCP-onderzoek bevat geen analyse van en trekt geen conclusies over hoe de religieuze
beleving van personen met een migratieachtergrond van invloed is op gevoelens van
uitsluiting, representatie en institutioneel vertrouwen. Wel laat het onderzoek zien
dat hoe sterker mensen met een migratieachtergrond geworteld zijn in Nederland, hoe
groter hun onbehagen en gevoel van uitsluiting is: dit wordt ook wel de integratie-paradox
genoemd.
Het SCP-onderzoek laat zien dat het institutioneel vertrouwen bij de eerste generatie
migranten met een Marokkaanse, Turkse of Somalische achtergrond hoger ligt dan bij
Nederlanders zonder migratieachtergrond (60% heeft veel vertrouwen), namelijk respectievelijk
68%, 78% en 89%. Bij de tweede generatie ligt dit vertrouwen lager dan bij Nederlanders
zonder migratieachtergrond, respectievelijk 56%, 47% en 55%. Tegelijkertijd laat het
onderzoek zien dat de ervaren discriminatie bij de tweede generatie migranten (Turkse
herkomst 39%, Marokkaanse herkomst 43%, Somalische herkomst 41%) groter is dan bij
de eerste generatie (Turkse herkomst 22%, Marokkaanse herkomst 28%, Somalische herkomst
17%). Overigens is deze zogenoemde integratie-paradox nog groter bij personen met
een Surinaamse achtergrond (institutioneel vertrouwen eerste generatie 58%, tweede
generatie 49%; ervaren discriminatie eerste generatie 40%, tweede generatie 53%) en
Caribisch-Nederlandse achtergrond (institutioneel vertrouwen eerste generatie 50%,
tweede generatie 51%; ervaren discriminatie eerste generatie 42%, tweede generatie
45%).
Het SCP verklaart deze (door hen genoemde) sombere opvattingen over de mogelijkheden
en kansen van personen met een migratieachtergrond in Nederland vanuit het perspectief
dat meer integratie en participatie meer blootstelling aan uitsluiting met zich meebrengt,
bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt of in het onderwijs. De tweede generatie, geworteld
in Nederland, heeft minder te maken met achterstanden in taal of sociaal kapitaal,
waardoor voor hen uitsluiting en ongelijke kansen zichtbaarder zijn. Ook speelt volgens
het SCP mee dat de tweede generatie meer meekrijgt van de politieke en maatschappelijke
discussie over integratie, migratie, racisme en de islam (p. 55). Inderdaad weten
we uit het onderzoek naar Ervaren Discriminatie (SCP 2020) dat 55% van de Nederlandse
moslims op dagelijkse basis discriminatie ervaart op basis van hun religie. Stigmatisering
en negatieve beeldvorming van deze bevolkingsgroep, zeker bij personen met zichtbare
uitingen van hun religie, is daarbij een belangrijke oorzaak voor gevoelens van uitsluiting,
verbondenheid en institutioneel vertrouwen. Ik heb geen aanwijzingen dat de religieuze
beleving op zichzelf een rol speelt.
Daarom zet het kabinet zich in om discriminatie en racisme over de hele linie van
het dagelijks leven aan te pakken: het Nationaal Programma tegen Discriminatie en
Racisme bevat maatregelen en versterkingen op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, in
het onderwijs, de zorg en in het rechtssysteem, die ook moslimdiscriminatie moet tegengaan.
Daarnaast wordt een nationaal onderzoek gestart waarin verdiepend gekeken wordt naar
of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden
onbenut laten.
Deze leden beschouwen zowel het volgen van een opleiding als het hebben van (betaald)
werk als belangrijke elementen in het vergroten van kansen en mogelijkheden. Tegelijkertijd
zien deze leden ook dat huidige nieuwkomers en daarmee toekomstige generaties Nederlanders
met een migratieachtergrond moeite hebben met het vinden van een baan en daarmee het
volwaardig meedoen in onze samenleving bemoeilijkt wordt. Is de Minister het met deze
leden eens dat dit een zorgelijke trend is? Zo ja, welke maatregelen is de Minister
voornemens te treffen om het tij te keren om uiteindelijk de stijgende lijn van eerdere
generaties voort te kunnen zetten?
Ik ben het met u eens dat statushouders zelf én de samenleving groot belang hebben
bij een goede integratie en inburgering. Ik vind het essentieel om er zoveel mogelijk
aan bij te dragen dat zij een goede plek in onze samenleving vinden, in het bijzonder
ook op de arbeidsmarkt. Ik heb uw Kamer op 9 maart 2023 geïnformeerd over het plan
van aanpak «statushouders aan het werk».14 Langs vier actielijnen ga ik samen met gemeenten en andere maatschappelijke stakeholders
aan de slag om ervoor te zorgen dat statushouders sneller en duurzamer aan het werk
komen. Gemeenten gaan hiertoe aan de slag met startbanen voor statushouders en al
tijdens het verblijf in een asielzoekerscentrum worden potentiële werkgevers gekoppeld
aan werkzoekenden. In lijn met de nieuwe Inburgeringswet zet ik in op meer duale-
of leerwerktrajecten. Werk helpt nieuwkomers bij een goede start, omdat zij op de
werkvloer snel de taal leren. Met een betaalde baan kunnen zij zelfstandig een nieuw
bestaan opbouwen, en ook voorzien in het succes van toekomstige generaties.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen het streven van het kabinet naar gelijkwaardige
kansen voor iedereen. Juist in het kader van het belang van het scheppen van gelijke
kansen voor iedere Nederlander willen deze leden wijzen op de achterblijvende positie
van vrouwen met een migratieachtergrond ten opzichte van mannen met een migratieachtergrond.
Zo blijkt uit het onderliggende SCP-onderzoek dat zowel op het gebied van taalbeheersing
als arbeidsparticipatie vrouwelijke respondenten uit alle niet-westerse herkomstgroepen
slechter scoren dan mannelijke respondenten. Hoe beoordeelt de Minister dit? Is de
Minister het met deze leden eens dat dit zorgelijk is voor de verdere ontwikkeling
van de positie van vrouwen met een migratieachtergrond in Nederland? Zo ja, welke
oorzaken en oplossingen ziet de Minister voor het versterken van de kansenpositie
van deze groep vrouwen en is de Minister bereid bovenstaande uitkomsten van het SCP-onderzoek
te betrekken bij het Meerjarenplan zelfbeschikking 2022–2025? Zo ja, welke concrete
aanknopingspunten biedt het Meerjarenplan zelfbeschikking 2022–2025 volgens de Minister
hiervoor en op welke wijze is de Minister voornemens de uitkomsten van het SCP-onderzoek
hierin te verwerken?
Ik vind het zorgelijk dat volgens het SCP-onderzoek vrouwelijke respondenten uit alle
niet-westerse herkomstgroepen c.q. buiten-Europese herkomstgroepen slechter scoren
dan mannelijke respondenten, op het gebied van taalbeheersing, gezondheid en arbeidsparticipatie.
Om de arbeidsmarktpositie van vrouwen met een migratieachtergrond te vergroten zijn
er de afgelopen jaren een aantal initiatieven geweest. Het gaat om de volgende initiatieven:
• De ministeries SZW en OCW investeren samen met de Nationale Wetenschapsagenda (NWA)
in het programma Economische veerkracht van vrouwen. Het doel van dit programma is om uiteindelijk concrete en wetenschappelijk onderbouwde
handelingsperspectieven te formuleren om duurzame economische zelfstandigheid van
vrouwen te vergroten, waaronder vrouwen met een migratieachtergrond. Hiervoor zijn
drie Living labs opgezet. Een living lab is een levensechte setting die geschikt is voor het doen van onderzoek en experimenten.
De uitkomsten van deze projecten worden na afronding (eind 2024) met de Tweede Kamer
gedeeld.
• Naast dit programma voert het programma Vakkundig aan het Werk ook nog een aantal
vergelijkbare projecten uit, om de economische zelfstandigheid onder vrouwen te bevorderen.
Voor vrouwen met een migratieachtergrond zijn onder meer projecten gericht op:
○ Arbeidstoeleiding van vrouwelijke statushouders met weinig opleiding in de gemeente
Den Bosch;
○ Meer kansen voor (niet-)uitkeringsgerechtigde vrouwen – waaronder ook vrouwen met
een migratieachtergrond – op de arbeidsmarkt in de gemeente Den Haag.
Ook hiervoor geldt dat de resultaten eind 2024 beschikbaar komen.
• Om de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie
in gesloten gemeenschappen te vergroten, zet SZW samen met OCW dit jaar een project
op om emancipatie en (duurzame) participatie op de arbeidsmarkt te bevorderen. In
dit project worden interventies getest om vervolgens breder op te kunnen schalen en
handelingsperspectieven te bieden. Dit is een onderdeel van het Meerjarenplan Zelfbeschikking
dat eind vorig jaar naar uw Kamer verzonden is.15
• Mede in navolging van de discussie rondom de vraag van het Kamerlid Van Baarle of
«het niet tijd wordt om te breken met het gedateerde begrip integratie» (Kamerstuk
II 2021–2022 32 824, nr. 357) is de naam van de Werkagenda Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) door de
leden van de Taskforce VIA in november 2022 gewijzigd. De afkorting VIA staat nu voor
«Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt». Zoals in de Werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt
(VIA) is opgenomen, is de gemeente Almere in 2022 gestart met een project waarin zij
vrouwelijke nareizigers met een migratieachtergrond middels een integrale aanpak begeleiden
naar duurzame participatie in de stad. Dit project heeft als doelgroep vrouwen met
een buiten-Europese migratieachtergrond, die tussen de drie en vijf jaar in de bijstand
zitten en woonachtig zijn in Almere. Het streven is om zestig vrouwen te laten stijgen
op de participatieladder richting dagbesteding, vrijwilligerswerk of regulier werk.
Dit project loopt door tot halverwege 2025. Ook deze aanpak wordt onderzocht om bij
succes breder op te schalen.
• In het door het Ministerie van SZW gefaciliteerde «lerend netwerk Intensieve begeleiding
van langdurig werkzoekenden met een migratieachtergrond» is begeleiding van vrouwen
met een migratieachtergrond richting zelfredzaamheid één van de thema’s waarmee deelnemende
gemeenten aan de slag gaan. Het lerend netwerk richt zich op het met elkaar delen
van inzichten vanuit de praktijk, onderzoek en «best practices» en de geleerde lessen werken we uit met de ambitie om te komen tot oplossingen die
landelijk toepasbaar zijn.
Het Meerjarenplan Zelfbeschikking draagt bij aan de versterking van de positie van
vrouwen en meisjes met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie. De
komende jaren ondersteunt het kabinet met het Meerjarenplan Zelfbeschikking de volgende
initiatieven gericht op vrouwen, meisjes en LHBTIQ+ personen uit gesloten gemeenschappen:
• In 2023 wordt een Fonds op Naam opgericht om initiatieven te ondersteunen die gericht
zijn op het stimuleren van zelfbeschikking en het in hun kracht zetten (empoweren)
van individuen en gemeenschappen waar normen gelden die inbreuk doen op het zelfbeschikkingsrecht.
Focus zal zijn op initiatieven gericht op een preventieve aanpak en die verandering
van binnenuit ondersteunen. Via een Fonds op Naam wordt ook beoogd om initiatieven
te ondersteunen gericht op het bevorderen van mentaliteitsverandering met het oog
op financiële zelfredzaamheid en zeggenschap.
• In 2023 zullen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap een pilot opzetten om de financiële zelfredzaamheid en duurzame participatie
van vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie in gesloten
gemeenschappen te vergroten. Daarnaast zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
een opdracht aanbesteden voor het bevorderen van kennisoverdracht over geldzaken voor
vooral vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie om financiële
zelfredzaamheid te bevorderen.
• Met de Alliantie Verandering van Binnenuit 2.0 is door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap een strategisch partnerschap gesloten, met het oog op een voortzetting
van de alliantie voor de komende vijf jaar (januari 2023 tot december 2027). De alliantie
richt zich op het bevorderen van de veiligheid, gelijkheid en acceptatie van vrouwen
en LHBTIQ+ personen (met of zonder migratieachtergrond) binnen de eigen gemeenschap.
• Er is ook een strategisch partnerschap gesloten door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap met de Alliantie Jong Gelijk. De Alliantie Jong Gelijk bestaat
uit Rutgers, Colored Qollective, de Nederlandse Jeugdraad (NJR) en Femmes for Freedom.
Met een alliantie voor en door jongeren, beoogt deze alliantie jongeren in beweging
te laten komen voor gender- en LHBTIQ+ gelijkheid en stereotiepe beeldvorming te doorbreken.
De alliantie heeft eveneens een looptijd van januari 2023 tot december 2027.
Dit antwoord dient ook ter beantwoording van de vraag van de D66-fractie of de Minister
kan toelichten of zij, in het kader van intersectioneel beleid maken, een andere aanpak
heeft op het bevorderen van de emancipatie van vrouwen met een migratieachtergrond
dan vrouwen zonder een migratieachtergrond (p. 19).
Kan de Minister aangeven naar aanleiding van de eerdere toezegging richting de leden
van de VVD-fractie om met gemeenten in gesprek te gaan over bij gezinnen met een migratieachtergrond
in de uitkering niet alleen de man maar ook de vrouw standaard naar werk te bemiddelen,
hoeveel gemeenten dit inmiddels doen? Is de Minister bereid het Verwey Jonker instituut
te vragen een update van hun eerdere onderzoek hiernaar te laten doen (destijds bleek
dat in minder dan 50% van de gevallen ook de vrouw bemiddelen naar werk)?
Uit de KIS-monitor «Arbeidstoeleiding en Inburgering Statushouders en Gezinsmigranten»
(uitgevoerd door Verwey-Jonker Instituut) uit 2022 komt naar voren dat 67% van de
gemeenten in het geval van een echtpaar zowel de mannelijke inburgeringsplichtige
als de vrouwelijke inburgeringsplichtige richting werk begeleiden. Dat is een toename
ten opzichte van het jaar ervoor, toen het om 47% van de gemeenten ging. Ook dit jaar
wordt de KIS-monitor uitgevoerd en zal KIS verzocht worden om dit gegeven in het onderzoek
mee te nemen. De uitkomsten worden na de zomer van 2023 verwacht. Daarnaast volgt
het CBS de arbeidsparticipatie van vrouwelijke inburgeraars (waaronder gezinsmigranten
en nareizigers). Hier wordt jaarlijks over gerapporteerd in de zomer. Hiermee kunnen
ontwikkelingen voor wat betreft vrouwelijke inburgeringsplichtigen gevolgd worden.
Zie voor meer informatie ook de verzamelbrief Wet inburgering 2021 d.d. 29 september
2022 over de Informatievoorziening onder de Wi2021 (Kamerstuk 32 824, nr. 376).
Daarnaast is de inburgering van vrouwelijke nieuwkomers, naar aanleiding van de motie
van het lid Aartsen (Kamerstuk 32 824, nr. 372), onderwerp van gesprek tussen het Rijk en gemeenten. De Tweede Kamer zal hierover
nader geïnformeerd worden in de uitvoeringsbrief Inburgering voor het zomerreces.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Ongewenst tweede nationaliteit (Kamerstuk 35 475, nr. 15)
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet geen ondersteuning kan bieden bij
verzoeken tot afstand van een ongewenste tweede nationaliteit vanwege juridische grenzen.
Deze leden vragen of de Minister ook ondersteuning in de vorm van informatievoorziening
heeft overwogen. Voorts vragen deze leden of de Minister bereid is om in informatie
te voorzien met betrekking tot een ongewenste tweede nationaliteit waarbij per land
geduid wordt tot welke mogelijke implicaties een tweede nationaliteit leidt. Tevens
per land wordt aangeven welke stappen een individu kan zetten om afstand te doen van
een ongewenste tweede nationaliteit. Kan de Minister toelichten waarom wel of waarom
niet?
Ondersteuning in de vorm van informatievoorziening wordt niet opportuun geacht, aangezien
Nederland geen verantwoordelijkheid kan nemen voor de wet- en regelgeving van een
ander land. Die wet- en regelgeving is aan verandering onderhevig en wordt bovendien
op een bepaalde manier toegepast in de praktijk. Nederland kan dit niet continu monitoren
en evenmin de verantwoordelijkheid nemen voor een volledige en correcte duiding van
regels en hun toepassing in andere landen. Het kabinet spant zich in voor de rechten
van alle Nederlandse burgers, maar de gewenste keuzevrijheid is géén bevoegdheid van
de Nederlandse overheid. Landen zijn immers soeverein als het gaat om hun nationaliteitswetgeving.
Wat betreft mogelijke implicaties per land, staat in de reisadviezen van de overheid,
voor de landen waar dit speelt, een passage over de risico’s voor Nederlanders met
een tweede nationaliteit wanneer zij zich in het land bevinden van hun tweede nationaliteit.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister een privaatrechtelijk register zal
ondersteunen mits dit vanuit een maatschappelijk initiatief ontstaat en de Minister
niet actief in zal zetten op een register. Deze leden zijn nog steeds van mening dat
een publiekrechtelijk register de beste wijze is waarop Nederlanders met een ongewenste
tweede of derde nationaliteit kenbaar kunnen maken dat zij zich enkel en alleen Nederlander
voelen. Deze leden constateren de argumentatie van een privaatrechtelijk register
maar betreuren het zeer dat de Minister voorts aangeeft dat zij zich niet actief in
zal zetten voor een register. Deze leden herkennen zich niet in de lezing van de Minister
van het coalitieakkoord, zoals ook in een eerder verslag aangehaald. In het coalitieakkoord
staat niet beschreven dat het register vanuit maatschappelijk initiatief dient te
ontstaan. Deze leden zien nadrukkelijk een rol voor de overheid om een plek te bieden
voor Nederlanders om zich te registreren dat zij zich enkel en alleen Nederlander
voelen. Op deze wijze erkent de overheid de problematiek die Nederlanders met een
ongewenste tweede nationaliteit ervaren waardoor zij zich gesteund voelen. Ook wanneer
hier geen rechten aan kunnen worden ontleend heeft een register een symbolische en
daarmee maatschappelijke meerwaarde. Kan de Minister nogmaals toelichten waarom zij
van mening is dat de Nederlandse overheid geen leidende rol moet nemen bij het opzetten
van een privaatrechtelijk register? En kan de Minister aangeven wat er wél mogelijk
is? Zou de Minister bijvoorbeeld een stuwende rol kunnen innemen?
Het kabinet heeft begrip dat het hebben van een ongewenste tweede nationaliteit door
sommigen als probleem wordt ervaren. Het kabinet staat ook voor deze Nederlanders.
Wanneer een maatschappelijk initiatief ontstaat voor een privaatrechtelijk register,
zal het kabinet dit op constructieve wijze ondersteunen. Wat voor rol de overheid
daarin kan nemen, is afhankelijk van het initiatief dat ontstaat. De (tevens hierna
genoemde) redenen om hier geen leidende rol in te nemen, volgen uit de brief van 9 mei
2022 en de brief 14 november 202216.
In de brief van 14 november heb ik aangegeven dat ik met de initiatiefnemers van het
manifest «Keuzevrijheid in nationaliteit» heb gesproken over de meerwaarde van een
register.
Daarbij is zowel vanuit de initiatiefnemers als het kabinet onderschreven dat zowel
een privaat- als publiekrechtelijk register niet tegemoetkomt aan de oorspronkelijke
doelstellingen van de klankbordgroep en initiatiefnemers, namelijk inzicht krijgen
in de problematiek, het vergroten van bewustwording en het stimuleren van het maatschappelijk
debat. Een register zal namelijk geen volledig beeld geven van het aantal mensen dat
een tweede nationaliteit als ongewenst ervaart (omdat een deel zich niet zal registreren)
en de overheid zal een register niet actief promoten, omdat dit niet past bij de neutrale
positie van de overheid.
Naast de bezwaren van de initiatiefnemers zelf, blijven ook de bezwaren van het kabinet
staan, zoals ik die heb benoemd in de brief van 9 mei 2022. Hetvan overheidswege faciliteren
van de registratie van de onwenselijkheid van een andere nationaliteit is niet noodzakelijk
voor de uitoefening van overheidstaken, zal geen volledig beeld geven van het aantal
mensen dat een tweede nationaliteit als ongewenst ervaart (omdat een deel daarvan
zich niet zal registreren), en kan de juridische feitelijkheid en de wijze waarop
dat ervaren wordt, niet veranderen omdat er geen recht aan het register kan worden
ontleend. Het tegemoetkomen aan de beoogde doelstellingen van de initiatiefnemers,
en daarmee aan de onderliggende behoeftes van Nederlanders die hun tweede nationaliteit
als ongewenst ervaren, blijft voor het kabinet zeer van belang.
Gezamenlijk met de initiatiefnemers is geconcludeerd dat een register niet de beste
manier is om dit te doen. Om wel zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de onderliggende
behoefte, zijn de hierboven toegelichte actielijnen opgestart.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister zal voortzetten op internationale
inzet en wanneer opportuun vanuit Nederland aandacht te vragen voor het onderwerp
«wens tot keuzevrijheid bij afstand doen van tweede nationaliteit». Deze leden hebben
begrip voor de grenzen van de nationale jurisdictie, tegelijkertijd is inzet wanneer
opportuun een zeer ruim begrip. Kan de Minister aangeven wat de huidige internationale
inzet is? Voorts vragen deze leden of de Minister kan toelichten op welke wijze zij
voornemens is om, in samenwerking en afstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken,
actief beleid te voeren om het onderwerp ongewenste tweede nationaliteit te agenderen
op de diplomatieke agenda.
Zoals in het antwoord op de inbreng van het schriftelijk overleg van 6 juli 202217 is aangegeven, is het onderwerp opgebracht tijdens de EU Raadswerkgroep internationaal
publiekrecht en is daarbij het Advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke
Vraagstukken (CAVV) over de internationaalrechtelijke implicaties van het geen afstand
kunnen doen van een nationaliteit, onder de EU-lidstaten verspreid. Bij geen van deze
landen is de houding ten aanzien van dit onderwerp sindsdien veranderd, er is onvoldoende
animo om dit onderwerp te agenderen of het overleg hierover te intensiveren. Actief
beleid voeren om het onderwerp op de diplomatieke agenda te zetten ligt dan ook niet
voor de hand.
Ondanks dat op dit moment actief beleid op Europees niveau uit zal blijven, zal het
kabinet dit onderwerp niet loslaten.
Zoals ik in mijn brief van 14 november 2022 heb aangegeven zal het kabinet in internationale
contacten vanuit Nederlandse zijde, waar opportuun, het onderwerp «wens tot keuzevrijheid
in het afstand doen van een ongewenste tweede nationaliteit» opbrengen.
Eerste bevindingen uit de Survey Integratie Migranten (SIM 2020) (Kamerstuk 32 824, nr. 378)
De leden van de D66-fractie onderschrijven de doelstelling van de Minister om integratie
belemmeringen als uitsluiting, discriminatie en racisme keihard aan te pakken. In
Nederland is er geen plaats voor racisme en discriminatie. Onderkent de Minister echter
dat ook fenomenen als religieuze orthodoxie, beïnvloeding vanuit het land van herkomst
of collectieve druk op basis van familiebanden een belemmering kunnen vormen voor
de integratie? Deelt de Minister de mening dat dit met name groepen als vrouwen, LHBTIQ+
personen en geloofsafvalligen raakt?
Verschillende fenomenen waaronder religieuze orthodoxie, beïnvloeding vanuit het land
van herkomst of collectieve druk op basis van familiebanden kunnen belemmeringen vormen
voor integratie. Het kabinet staat voor een Nederlandse samenleving waarin ruimte
is voor een grote diversiteit aan beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen.
Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht,
handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan in Nederland.
Binnen de kaders van onze democratische rechtsstaat mag eenieder geloven wat hij wil
en heeft eenieder de vrijheid om zichzelf te kunnen zijn, zich te ontplooien en om
het leven naar eigen inzichten en wensen in te vullen en om wel of niet te geloven.
De vrijheid om eigen keuzes te kunnen maken, is nog steeds niet voor alle Nederlanders
vanzelfsprekend. Vooral personen uit zogenoemde «gesloten gemeenschappen» worden soms
beperkt in hun mogelijkheden om zichzelf te kunnen zijn, zich te ontplooien en hun
leven naar eigen inzichten en wensen in te vullen. Het gaat om gemeenschappen waarin
het belang van de gemeenschap boven dat van het individu wordt gesteld. Schending
van het individuele zelfbeschikkingsrecht kan tot uiting komen in schadelijke praktijken
zoals huwelijksdwang en achterlating. Daarvan is het merendeel van de slachtoffers
vrouw, maar er zijn ook onder andere mannelijke en LHBTIQ+ slachtoffers. Ik beschik
niet over cijfers inzake het aantal mensen dat belemmeringen ervaart in de keuze van
zijn of haar geloof.
Om het recht op zelfbeschikking te bevorderen, heb ik op 4 november 2022 uw Kamer
geïnformeerd over het Meerjarenplan Zelfbeschikking. Met dit plan zet ik enerzijds
in op het vergroten van bewustwording en het op gang brengen van een mentaliteitsverandering
binnen gesloten gemeenschappen en anderzijds op het verhogen van de financiële zelfredzaamheid
en duurzame participatie van vrouwen met een migratieachtergrond in een afhankelijkheidssituatie.
Ik vind het van het grootste belang dat iedereen in Nederland op basis van eigen keuzes
volwaardig mee kan doen aan onze de samenleving, zonder dat er sprake is van culturele
onderdrukking.
De leden van de D66-fractie stellen dat de integratie paradox (zoals omschreven door
het SCP in het rapport) een bedroevend maar goed verklaarbaar verschijnsel is. Hoe
meer mensen geworteld zijn in de Nederlandse samenleving, hoe meer ze gaan reflecteren
op de ontvankelijkheid van deze samenleving ten opzichte van hen. Deze reflectie houdt
de Nederlandse samenleving een spiegel voor. Tegelijkertijd is ook het institutioneel
vertrouwen van mensen met een migratieachtergrond erg laag. Ziet de Minister dit als
een geïsoleerd verschijnsel of is zij van mening dat dit in een bredere context staat
van hoe zij behandeld worden door de overheid?
Het SCP verklaart de zogenoemde integratie-paradox vanuit het perspectief dat meer
integratie en participatie meer blootstelling aan uitsluiting met zich meebrengt,
bijvoorbeeld in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Daarnaast speelt mee dat de tweede
generatie meer meekrijgt van de politieke en maatschappelijke discussie over integratie,
migratie, discriminatie, racisme en de islam, geeft het SCP aan. Stigmatisering en
negatieve beeldvorming is hier een belangrijke oorzaak voor gevoelens van uitsluiting
en, daaraan gepaard, gebrek aan institutioneel vertrouwen. Deze maatschappelijke discussies
en de stigmatisering van groepen Nederlanders met een migratieachtergrond vormen een
uitdaging voor de hele Nederlandse samenleving en alle Nederlanders dragen een verantwoordelijkheid
om een steentje bij te dragen in het creëren van een inclusievere en gelijkwaardigere
samenleving.
Zo ook de overheid in beleidsontwikkeling en in haar eigen handelen. Deze verantwoordelijkheid
is een het verleden niet altijd genomen, zoals bij het kinderopvangtoeslagschandaal
dat mensen met een migratieachtergrond disproportioneel heeft getroffen. Hiermee heeft
de overheid het vertrouwen van mensen met een migratieachtergrond geschaad. SZW, Dienst
Toeslagen en de sectorpartijen werken samen in een verbetertraject kinderopvangtoeslag,
waarmee wordt beoogd om ouders meer zekerheid te laten ervaren door een verbeterde
dienstverlening voor iedereen en maatwerk voor specifieke groepen. Dit verbetertraject
kijkt naar verbeteringen binnen het huidige stelsel met kinderopvangtoeslag in afwachting
van het nieuwe stelsel voor kinderopvangfinanciering. Dat moet ook bijdragen aan herstel
van vertrouwen. Uw Kamer is op 20 april 2022 geïnformeerd over de laatste stand van
zaken binnen dit verbetertraject.18
Dit kabinet zet zich in voor een inclusieve samenleving, tegen uitsluiting, discriminatie
en (institutioneel) racisme. Om dit tegen te gaan en institutioneel vertrouwen te
versterken is het van belang dat overheids- en uitvoeringsorganisaties het goede voorbeeld
geven. Zo staat het ook in het coalitieakkoord.19
De leden van de D66-fractie zien dat de trend van vooruitgang op sociaaleconomische
gebied zich voortgezet heeft. Bij de Turkse, Marokkaanse en Somalische groep is er
bijvoorbeeld sprake van spectaculaire verschillen in arbeidsparticipatie tussen de
eerste en tweede generatie. Hetzelfde geldt voor opleidingsniveau. Deze leden stellen
dat niet alleen het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie, maar ook de segregatie
in het onderwijssysteem (met name op basis- en middelbare scholen) een cruciale rol
kan spelen in het door ontwikkelen van de beleidsagenda op dit punt. Welke elementen
van het eerder gevolgde beleid in de voorgaande kabinetten kan de Minister aanwijzen
als cruciale factor in deze vooruitgang? Kan de Minister reflecteren op de impact
van het beleid van haar voorganger op deze vooruitgang?
In de publicatie «Gevestigd, maar niet thuis» van het SCP wordt inderdaad geconcludeerd
dat er sprake is van een vooruitgang in de maatschappelijke positie van de onderzochte
groepen met een migratieachtergrond, vooral tussen generaties. Het rapport laat echter
ook grote verschillen zien tussen en binnen groepen. Ook zijn er groepen waar de vooruitgang
minder goed zichtbaar is.
Het is daarmee moeilijk precies aan te geven welke elementen in het beleid een cruciale
rol hebben gespeeld hebben in de veranderingen bij de verschillende groepen. Ook spelen
conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt een belangrijke rol. Zo blijkt uit
verschillende onderzoeken20 dat mensen met een migratieachtergrond harder geraakt worden door economische achteruitgang,
maar ook weer sneller aan het werk komen als de economie aantrekt.
Wel wordt bij de inzet op gelijkwaardige kansen zoveel mogelijk uitgegaan van evidence based inzichten voor een effectieve aanpak. Deze focus op «weten wat werkt» was mede de
basis voor de opzet van het programma Verdere integratie op de arbeidsmarkt dat nu
wordt vervolgd onder de naam «Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt» (VIA). Het programma
VIA heeft in acht pilots onderzocht wat werkt om de arbeidsmarktpositie van mensen
met een migratieachtergrond te verbeteren. Zo wordt bij het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie
ingezet op het objectiveren van werving- en selectieprocessen en een stevige sociale
norm. Onderzoek van o.a. de pilot Nudging21 in werving en selectie en de Delphi studie stand der wetenschap tegengaan arbeidsmarktdiscriminatie22 laten zien dat objectief werven en selecteren en het uitdragen van een sociale norm
het meest effectief zijn.
De leden van de D66-fractie zetten, in tegenstelling tot de grote vooruitgang op sociaaleconomisch
gebied, nog forse kanttekeningen bij de ontwikkelingen op sociaal-cultureel gebied.
Zo lezen deze leden in het rapport van het SCP bijvoorbeeld dat een vijfde van de
Turkse, Marokkaanse en Somalische respondenten het niet eens is met het feit dat het
even belangrijk voor jongens als meisjes is om financieel onafhankelijk te worden.
Vrouwen in deze zelfde gemeenschappen staan volgens het rapport dan ook nog steeds
op een enorme achterstand wat betreft hun arbeidsmarktpositie ten opzichte van mannen.
Kan de Minister toelichten of zij, in het kader van intersectioneel beleid maken,
een andere aanpak heeft op het bevorderen van de emancipatie van vrouwen met een migratieachtergrond
dan vrouwen zonder een migratieachtergrond?
Er is in opdracht of in samenwerking met mijn departement een aantal projecten opgestart
om «best practices» uit de praktijk op te halen en, indien succesvol, vervolgens actief te delen met
gemeenten en andere stakeholders. Bij het ophalen van deze «best practices» zijn enkele specifieke projecten die ingaan op het ontwikkelen van intersectioneel
beleid. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat er verschillende aanpakken ontstaan voor
het bevorderen van de emancipatie van vrouwen met een migratieachtergrond in vergelijking
met vrouwen zonder een migratieachtergrond. Zie voor een overzicht van initiatieven
gericht op het vergroten van de arbeidsmarktpositie van vrouwen met een migratieachtergrond
de beantwoording op vraag van de VVD-fractie op de pagina’s 12, 13 en 14.
De leden van de D66-fractie lezen dat mensen uit de Turkse, Marokkaanse en Somalische
gemeenschap veel omgaan met hun eigen herkomstgroep (relatief tot andere migratieachtergronden),
dat zij bijzonder weinig geloofsafvalligheid kennen en dat in deze gemeenschappen
de steun voor het homohuwelijk aanzienlijk lager ligt dan in de rest van Nederland.23 Kan de Minister toelichten of zij een verband ziet tussen deze resultaten? Welke
mechanismen spelen hier een rol in volgens de Minister?
Bij de groepen met Turkse, Marokkaanse en Somalische achtergrond is vooral sprake
van gemengde contacten. Zij combineren veel sociale contacten binnen de herkomstgroep met contacten met
personen zonder migratieachtergrond.
Dat er daarbij toch ook betrekkelijk vaak contacten binnen groepen zijn, is overigens
logisch: er zijn veel (huwelijks)relaties binnen de eigen (sociale of culturele) groep
aangegaan (de zogeheten «homogamie») en dan is het sociale netwerk automatisch ook
voor een groter deel met mensen met een vergelijkbare achtergrond.
Het SCP concludeerde in het door de vragenstellers aangehaalde onderzoek uit 2014
dat homogamie ook verklarend kan zijn voor de lagere steun voor het homohuwelijk bij
de genoemde groepen: huwelijksrelaties worden vooral binnen de eigen (geloofs-)gemeenschap
aangegaan, deze groepen zijn gemiddeld religieuzer en het SCP concludeerde in deze
studie dat geloofsopvattingen (geoperationaliseerd in denominatie en mate van religiositeit)
samenhangen met opvattingen over homoacceptatie. Het SCP stelde daarbij vast dat de
invloed van andere factoren zoals opleiding, leeftijd of geslacht kleiner is.24
Ik teken bij deze resultaten aan dat het onderzoek waarnaar de vragenstellers verwijzen
inmiddels 9 jaar oud is en dat dergelijke opvattingen zich sindsdien wellicht hebben
gewijzigd. Uit ander SCP-onderzoek maak ik bijvoorbeeld op dat er zich onder de groepen
met Turkse en Marokkaanse achtergrond sinds 2011 een ontwikkeling aftekent naar meer
acceptatie van het homohuwelijk en dat een soortgelijke ontwikkeling ook zichtbaar
is over de generaties heen (de acceptatie is bij 2e generatie is hoger dan bij de 1e), zie bijgevoegde tabel.
SCP 2016, Integratie in zicht? en SCP 2022 Gevestigd maar niet Thuis
(helemaal) eens met de stelling «Het is goed dat homoseksuelen met elkaar mogen trouwen»
naar herkomstgroep, % (SCP 2016 figuur 8.18; SCP 2022, tabel 4.7)
2011
2015
2020
Turks
28
35
39
Marokkaans
28
30
39
De aandacht voor dit thema binnen gesloten gemeenschappen vanuit het Meerjarenplan
Zelfbeschikking juich ik dan ook toe. Verder wijs ik er nadrukkelijk op dat, zoals
ook het SCP in 2014 opmerkt, door de grote diversiteit in opvattingen binnen religieuze
stromingen, geenszins kan worden gesproken over de houding van religieuze groepen met betrekking tot de acceptatie van homoseksualiteit.
Dit laat onverlet dat in die gevallen dat er sprake is van non-acceptatie van homoseksualiteit,
ik dit afkeur. Daarom juich ik het toe dat zowel in gesloten gemeenschappen als de
bredere maatschappij aandacht voor dit thema is.
Kan de Minister toelichten hoe zij deze resultaten duidt in de context van het Meerjarenplan
Zelfbeschikking 2022–2025?
Hoewel er een ontwikkeling gaande is naar meer acceptatie van het homohuwelijk, is
de vrijheid om zelf je eigen partner te kiezen nog steeds niet voor alle Nederlanders
even vanzelfsprekend. Met het Meerjarenplan Zelfbeschikking wil ik bevorderen dat
eenieder uit zogenoemde gesloten gemeenschappen25 invulling kan geven aan het recht op zelfbeschikking waaronder het kunnen kiezen
van een eigen partner. Vooral personen uit gesloten gemeenschappen worden soms beperkt
in hun mogelijkheden om zichzelf te kunnen zijn, zich te ontplooien en hun leven naar
eigen inzichten en wensen in te vullen.
Om bewustwording te vergroten en om een mentaliteitsverandering op gang te brengen
binnen gesloten gemeenschappen met het oog op zelfbeschikking, werk ik samen met maatschappelijke
organisaties die de gemeenschappen goed kunnen bereiken. Uit onderzoek26 blijkt dat inzet op mentaliteitsverandering een effectieve manier is om gedrag daadwerkelijk
te veranderen.
De inzet op mentaliteitsverandering zal de komende jaren worden vorm gegeven door
de volgende initiatieven die zich richten op vrouwen, meisjes en LHBTIQ+ personen
uit gesloten gemeenschappen:
• In 2023 wordt een Fonds op Naam opgericht om initiatieven te ondersteunen die gericht
zijn op het stimuleren van zelfbeschikking en het in hun kracht zetten (empoweren)
van individuen en gemeenschappen waar normen gelden die inbreuk doen op het zelfbeschikkingsrecht.
Focus zal zijn op initiatieven gericht op een preventieve aanpak en die verandering
van binnenuit ondersteunen.
• Met de Alliantie Verandering van Binnenuit 2.0 is door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap een strategisch partnerschap gesloten, met het oog op een voortzetting
van de alliantie voor de komende vijf jaar (januari 2023 tot december 2027). De alliantie
richt zich op het bevorderen van de veiligheid, gelijkheid en acceptatie van vrouwen
en LHBTIQ+ personen (met of zonder migratieachtergrond) binnen de eigen gemeenschap.
De alliantie bestaat uit Movisie, het Inspraakorgaan Turken (IOT), het samenwerkingsverband
LCC+ (bestaande uit het Landelijk Coördinatiepunt groepen kerk en homoseksualiteit
(LKP)), ChristenQueer, Verscheurd en Homo in de Klas en European Forum of LGBT Christian
Group) en het Consortium Zelfbeschikking. Het Consortium wordt gecoördineerd door
het IOT en bestaat uit Stichting Kezban, Federatie van Somalische associaties in Nederland
(FSAN), Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders (SMN), Stichting Landelijke
Werkgroep Mudawwanah, HTIB (Turkse arbeidersvereniging in Nederland) en Vluchtelingen
Organisaties Nederland (VON).
• Er is ook een strategisch partnerschap gesloten door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap met de Alliantie Jong Gelijk. De Alliantie Jong Gelijk bestaat
uit Rutgers, Colored Qollective, de Nederlandse Jeugdraad (NJR) en Femmes for Freedom.
Met een alliantie voor en door jongeren, beoogt deze alliantie jongeren in beweging
te laten komen voor gender- en LHBTIQ+ gelijkheid en stereotiepe beeldvorming te doorbreken.
De alliantie heeft eveneens een looptijd van januari 2023 tot december 2027.
Naast de inzet in het Meerjarenplan Zelfbeschikking co-financiert het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met de Europese Commissie ook het project Strengthened
Assistance for Migrant Empowerment in the Netherlands (SAMEN) van de Internationale
Organisatie voor Migratie (IOM) en Dokters van de Wereld. Binnen dit project wordt
onder meer ingezet op het geven van voorlichting en het bieden van hulp en coaching
in de strijd tegen seksueel en gender gerelateerd geweld onder kwetsbare migranten
van alle gendertypen en het opzetten van een platform voor uitwisseling van ervaringen
en kennis tussen verschillende stakeholders (gemeenten, LHBTIQ+ vertegenwoordigers,
slachtoffers van seksueel en gendergelateerd geweld, zorgverleners, integratiedeskundigen,
politie, online).
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of er al een evaluatie gedaan is naar
het project «Respectvol samenleven» van Movisie.
Het project «Respectvol Samenleven» is opgezet met als doel om initiatieven die zich
richten op sociaal contact zichtbaar en vindbaar te maken. In zekere zin heeft het
project daarmee in zichzelf een evaluerend karakter. Daarnaast is de kennisbasis rondom
sociaal contact op lokaal niveau versterkt en gedeeld met bestaande initiatieven.
Movisie heeft tijdens het project «Respectvol Samenleven» een «Wat werkt bij sociaal
contact tussen mensen met verschillende religies en culturele achtergronden»-dossier
opgesteld.27 Het project is op 31 december 2022 afgerond, er heeft geen evaluatie van het project
zelf plaatsgevonden. Wel zijn wij als SZW momenteel aan het verkennen hoe de kennis
die is onderzocht, toegepast kan worden.
Kan de Minister daarnaast uiteenzetten hoeveel gemeentes belangstelling hebben getoond
in de decentralisatie-uitkering «voorkomen van discriminatie en bevorderen van samenleven»
en hoeveel uitkeringen zijn uitgegeven eind 2022?
Tien gemeenten hebben een verzoek ingediend voor de decentralisatie-uitkering «voorkomen
van discriminatie en bevorderen van samenleven». Deze tien verzoeken zijn eind 2022
gehonoreerd met uitkering van een decentralisatie-uitkering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier