Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de ‘Desinformatie-operatie’ van de overheid
Vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Defensie en van Justitie en Veiligheid over de beantwoording van vragen over de «Desinformatie-operatie» van de overheid (ingezonden 15 maart 2023).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens Ministers van Defensie en van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretarissen
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(ontvangen 19 april 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 2207.
Vraag 1
Waarom geeft u in uw beantwoording op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen
«desinformatie operatie» heeft plaatsgevonden, zoals beschreven in het artikel waaraan
is gerefereerd, terwijl uit de Wet openbaarheid van bestuur / Wet open overheid (Woo/Wob)-documenten
onomstotelijk blijkt dat de volgende gremia waren opgericht: directeurenoverleg desinformatie,
interdepartementale werkgroep desinformatie, Duiding Informatie Domein (DID), Monitoring
Informatie Domein (MID), denktank desinformatie, newsrooms, appgroepen en internationale
organisaties en systemen zoals het Rapid Alert System en gremia in Europees- en NAVO-verband?
Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat dergelijke gremia zich hebben gericht op
de bestrijding van desinformatie?1, 2
Antwoord 1
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft onderhavige
berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Het betreffende
bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende
Wob-verzoeken, die in een verschillende context op basis van verschillende informatieverzoeken
zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens
selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen
en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit is ook de reden waarom wij eerder aangaven dat er geen desinformatie operatie
heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.3
Het kabinet heeft de Tweede Kamer meerdere malen geïnformeerd over de rijksbrede aanpak
van desinformatie en de partijen die hierbij zijn betrokken. Voor meer informatie
verwijzen wij u wederom naar:
• Rijksbrede Strategie Effectieve Aanpak van Desinformatie (23 december 2022).4
• Ontwikkelingen maatregelen om desinformatie richting de Tweede Kamer verkiezingen
tegen te gaan (9 februari 2021)5
• Maatregelen om desinformatie richting de Tweede Kamer verkiezingen tegen te gaan (16 november
2020).6
• Fiche: Desinformatie in verband met COVID-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie
(10 juli 2020).7
• Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie (13 mei
2020)8
• Beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie (18 oktober 2019).9
• Publicatie Woo-verzoek over de interdepartementale werkgroep desinformatie10
• Eerdere Kamervragen die in de afgelopen 12 maanden zijn beantwoord over dit onderwerp,
waarin meerdere malen wordt ingegaan op de door u genoemde gremia.11
○ Antwoord op vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking
tot de Denktank Desinformatie12
○ Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de inmenging van de rijksoverheid in
het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers13;
○ Antwoord op vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over WOB-documenten met betrekking
tot de invloed van het NCTV op het coronabeleid14
○ Antwoord op vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over het direct of indirect
volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen
van censuur15
○ Antwoord op vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over de Denktank Desinformatie16;
○ Antwoord op vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over het direct of indirect
volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen
van censuur17
Vraag 2
Kunt u uitleggen waarom u in uw beantwoording op de derde vraag van de eerdere schriftelijke
vragen aangeeft dat het kabinet geen invloed heeft uitgeoefend op de manier waarop
media hun informatie verspreiden, of welke boodschap deze informatie bevat, terwijl
ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid vallen van de ministeries en daarmee
van het kabinet, wel degelijk invloed hebben uitgeoefend op de media, zoals uit de
WOB-documenten blijkt? Hoe beargumenteert u bijvoorbeeld dat de rondetafelgesprekken
met hoofdredacteuren en de toegang tot portalen van techbedrijven geen invloed uitoefenen
is?
Antwoord 2
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet
een vertekend beeld van de werkelijkheid. Er is nooit druk uitgeoefend op de media
in de aanpak van desinformatie. Zoals meerdere keren aangegeven in de beantwoording
op eerdere Kamervragen18 over meldingen doen over mogelijke desinformatie, blijft het de eigen onafhankelijke
afweging van een platform, of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden
en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is.
Vraag 3
Waarom stelt u in uw antwoord op de achtste vraag dat er geen informatie-oorlog heeft
plaatsgevonden en richt u zich op de duiding van een gebeurtenis, zonder dat u ingaat
op de vragen wat de rol van de EU precies is geweest in strijd tegen desinformatie,
welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer, welke rol de Nederlandse overheid
heeft gespeeld en op welke manier welke ministeries precies betrokken waren? Kunt
u alsnog antwoord geven op deze vragen?
Antwoord 3
In uw achtste vraag vroeg u naar de rol van de EU in de «informatie-oorlog». De «informatie-oorlog»
waar het artikel naar verwijst, heeft niet plaatsgevonden. Wij kunnen de rol van de
EU in een niet bestaande «informatie-oorlog» niet beschrijven.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Vraag 4
Waarom stelt u in uw antwoord op de negende vraag dat het Land Information Manoeuvre
Centre (LIMC) geen kritische burgers heeft gesurveilleerd, terwijl uit Wob-documenten
het tegendeel blijkt en er bovendien duidelijk sprake is van betrokkenheid van de
politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij de activiteiten van het LIMC? Kunt u aangeven
wat de samenwerking tussen OM, politie en het LIMC omvatte en wie welke rol hierin
had?
Antwoord 4
Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover. Zie verder het antwoord
op vraag 1.
Vraag 5
Kunt u aangeven welke datastromen er van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid (NCTV) naar het LIMC gingen, zoals blijkt uit Wob-documenten? Kunt u
aangeven wat voor data dit was en waarvoor deze is gebruikt?
Antwoord 5
Ten aanzien van de afstemming tussen de NCTV en het LIMC over een militair steunverzoek
in het openbaar belang (MSOB) verwijzen wij u naar het rapport van de onafhankelijke
Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie,
mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd.19 Documenten die in het kader van de crisisstructuur, waaronder door het Nationaal
Kernteam Crisiscommunicatie, werden opgesteld zijn interdepartementaal breed gedeeld,
waaronder met het Ministerie van Defensie.
Vraag 6
Waarom geeft u in uw antwoord op de tiende vraag aan dat «Uit het onafhankelijke onderzoek
naar het LIMC... is echter uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken
dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om
informatie op te halen of personen te benaderen», terwijl uit de vrijgegeven Wob-documenten
wel degelijk blijkt dat er avatars en trollen zijn ingezet? Waarom refereert u in
dit antwoord naar de conclusie uit een onderzoek, waarnaar niet wordt gevraagd, in
plaats van antwoord te geven op de vraag over de informatie die naar voren komt uit
de Wob-documenten waaraan gerefereerd wordt?
Antwoord 6
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vraag
10.20
Vraag 7
Waarom stelt u in uw antwoord op de elfde vraag dat: «Het onderzoek doen naar burgers
in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale
veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten
op basis van specifieke wet- en regelgeving», terwijl de vraag ging over de juridische
basis waarop de NCTV en het LIMC deze activiteiten ontplooide? Kunt u alsnog antwoorden
op de vraag op welke juridische grond deze activiteiten door de NCTV en het LIMC zijn
uitgevoerd?
Antwoord 7
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vragen
9, 10 en 11.21
Vraag 8
Stelt u met uw antwoord op de twaalfde vraag – «Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand
van deze vraag» – dat de activiteiten die het LIMC heeft uitgevoerd een juridische basis hadden?
Zo ja, welke?
Antwoord 8
Voor de activiteiten van het LIMC wordt verwezen naar het rapport van de onafhankelijke
Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie,
mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd22.
Vraag 9
Waarom luidt uw antwoord op de veertiende vraag: «Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling», terwijl er concrete voorbeelden zijn van mensen die meedeelden in de subsidies die
werden verstrekt door ZonMW en Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN),
zoals onder andere de heer Pierik, de heer Verweij, de heer Loos? Waarom antwoordt
u dat u zich hierin niet herkent, terwijl wordt gevraagd of u kunt onderzoeken welke
betrokkenen bij de denktank desinformatie eventueel via subsidies zijn gefinancierd
door de overheid in de periode 2019–2023? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht met
namen, projecten en bedragen doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet
een vertekend beeld van de werkelijkheid. Tevens worden de namen van de deelnemers
van de denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer, zoals ook aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank
desinformatie.23
Vraag 10
Waarom stelt u in uw antwoord op de vijftiende vraag dat «dit niet klopt», terwijl leden van de Denktank Desinformatie met elkaar in contact stonden middels
een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgezette appgroep
en groepsgewijs opereerden op social media? Kunt u de communicatie van deze appgroep
delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet
een vertekend beeld van de werkelijkheid. Leden van de Denktank Desinformatie hebben
niet met elkaar in contact gestaan middels een door het Ministerie van BZK opgezette
appgroep. Zoals beschreven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank
desinformatie hebben de deelnemers van de denktank zelf een besloten Facebookgroep
opgericht. Noch het ministerie VWS noch het Ministerie van BZK maken deel uit van
deze groep.
Vraag 11
Aangezien uw antwoord op de zestiende vraag luidt: «Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie», onderkent u hiermee dan ook dat kennisinstituten onmogelijk altijd kunnen weten
wat desinformatie is en wat niet? Onderkent u dat deze kennisinstituten dus naar alle
waarschijnlijkheid ook regelmatig kloppende informatie hebben bestreden? Deelt u de
mening dat dit schadelijk is voor het vertrouwen in kennisinstituten, maar ook voor
de democratie, omdat de kennisinstituten zelf in die gevallen desinformatie verspreiden
en burgers die correcte informatie bestrijden de mond worden gesnoerd? Kunt u de Kamer
deelgenoot maken van alle checks en balances die men hanteert bij het beoordelen van
desinformatie? Als deze er niet zijn, kunt u dit ook als zodanig benoemen?
Antwoord 11
De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden
van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke
debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Dit
betekent dat voor het bestempelen van een bericht als desinformatie een uitspraak
gedaan moet kunnen worden over de intentie van de verspreider of producent van dat
bericht. Om die reden is het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen
taak van overheden, maar van onafhankelijke media, wetenschap, en fact-checkers.
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het RIVM duidt, op
basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de
inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen
op basis van nieuwe informatie. Ik deel de mening niet dat kennisinstituten hiermee
bijdragen aan het verspreiden van desinformatie. Er is hier geen sprake van het doelbewusts
verspreiden van misleidende informatie.
Vraag 12
Waarom geeft u geen antwoord op vraag over de kosten die gemoeid zijn met het bestrijden
van desinformatie? Anders geformuleerd nogmaals de vraag: hoeveel fte aan rijksambtenaren
voeren werkzaamheden uit die te maken hebben met de bestrijding van desinformatie?
Antwoord 12
Niemand bij de rijksoverheid houdt zich bezig met bestrijden van desinformatie als
specifieke taak, in zoverre gedoeld wordt op het verwijderen, of anderszins niet meer
zichtbaar maken van desinformatie. Wel zijn er ambtenaren bij verschillende ministeries
bezig met het maken en uitvoeren van beleid om de impact van desinformatie te verminderen,
zoals de onder vraag 1 genoemde brief.
Het Ministerie van BZK heeft als enige ministerie circa 4 vaste fte’s volledig aangewezen
voor werkzaamheden die te maken hebben met de ontwikkeling van beleid voor de aanpak
van desinformatie. Zij werken aan de in de Rijksbrede Strategie Effectieve Aanpak
van Desinformatie genoemde acties onder het kopje «Concrete acties, resultaten en
betrokken ministeries» waar BZK bij staat.24 Bijvoorbeeld aan het vergroten van bewustzijn bij (overheids)organisaties over desinformatie,
en aan het reguleren van online platformen zodat desinformatiecampagnes worden tegengegaan
zonder dat dit invloed heeft op de vrijheid van meningsuiting van individuele burgers.
Bij andere ministeries die in deze brief genoemd staan werken ook ambtenaren aan de
uitvoering van dit beleid. Zij hebben echter geen specifieke fte’s voor het desinformatie
beleid ingericht, maar hun werkzaamheden op dit thema zijn onderdeel van een breder
pakket aan taken.
Daarnaast heeft iedere overheidsorganisatie een generieke eigen verantwoordelijkheid
voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan
de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Daardoor is er geen specifieke uitsplitsing
te maken naar het aantal fte dat zich nu of in de toekomst bezighoudt met de aanpak
van desinformatie.
Vraag 13
Waarom stelt u in de beantwoording «zich niet te herkennen in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het
artikel», terwijl in het artikel waaraan in de vragen gerefereerd wordt een selectie van
waargebeurde voorvallen wordt beschreven, waarbij kritische burgers de politie aan
de deur kregen met het verzoek aan de burger om zijn of haar uitingen op social media
te veranderen? Waarom onderkent u niet dat binnen de ministeries social media surveillance
plaatsvond en de politie werd ingelicht, al dan niet met tussenkomst van de inlichtingendiensten,
zoals blijkt uit Wob-documenten waarin correspondentie is te zien tussen functionarissen
en waarin werd verzocht om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op artsen af
te sturen? Kunt u reflecteren op de getoonde feiten?
Antwoord 13
Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 19 op uw eerder Kamervragen25 baseert de IGJ haar toezichthoudende activiteiten op meldingen en signalen die zij
ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners
waarover meldingen zijn ontvangen aangesproken op hun activiteiten.
Zoals ook aangegeven in de eerder beantwoording waren de taken van de politie voor,
tijdens en na de coronacrisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd in de Politiewet 2012:
het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde en de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn
ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers
bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie
herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Vraag 14
Kunt u een weergave overleggen van de organisatiestructuur met organogram, verantwoordelijkheden
en activiteiten, waarin exact beschreven staat hoe iedereen die zich met desinformatie
bezighoudt binnen de overheid? Kunt hierin ook alle interactie met de (social) mediabedrijven
meenemen?
Antwoord 14
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak
van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden
van de betrokken ministeries en de concrete acties die daaruit volgen.26
Voor meer informatie over de interactie met (social) mediabedrijven verwijs ik u naar
de antwoorden op eerdere Kamervragen.27
Vraag 15
Waarom houdt u in uw antwoord over de toepassing van de Behavioural Dynamics Methodology
(BDM) enige slagen om de arm door te zeggen: «Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial
Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis»?Deelt u de mening dat er absolute zekerheid moet zijn over de inzet van een «military
grade weapon», of facetten daarvan, zoals BDM? Kunt u daarom uitsluitsel geven over
de vraag of en zo ja welke BDM-technieken zijn toegepast? Wie zijn hierbij betrokken
geweest? Wie heeft binnen de coalitie nog meer kennis genomen van deze toepassing?
Wat is de juridische grondslag geweest voor toepassing?
Antwoord 15
Naar onze beste informatie is Behavourial Dynamics Methodologyniet toegepast.
Vraag 16
Waarom blijft u volhouden dat het LIMC pas in 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-documenten
blijkt dat het LIMC op 5 december 2019 officieel werd opgericht en het de zogenaamde
«ceremoniële oprichting» was die in 2020 plaatsvond? Waarom ontkent u dat de NCTV
een aansturende rol had ten aanzien van het LIMC, terwijl dat duidelijk blijkt uit
overheidsdocumentatie? Waarom blijft u ontkennen dat het LIMC zonder wettelijke grondslag
opereerde, terwijl uit correspondentie van juristen blijkt dat er een militaire steunverlening
in het openbaar belang (MSOB) is voorbereid voor uw voorganger, de voormalig Minister
van Justitie en Veiligheid, om deze in te dienen bij de Minister van Defensie? Kunt
u aangeven wat de overwegingen zijn geweest om Justitie een MSOB te laten opstellen
voor de inzet van het LIMC?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 1. Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover.
Vraag 17
Kunt u uitleggen wat de gedetacheerde defensiemedewerkers vanuit het LIMC voor werk
verrichtten bij de NCTV, wat de politie wekelijks bij het LIMC deed en welke data
van de NCTV naar het LIMC ging?
Antwoord 17
De defensiemedewerkers die bij de NCTV waren gedetacheerd waren niet afkomstig van
het LIMC. Wat betreft de overige deelvragen zijn er geen aanvullingen op eerdere antwoorden
hierover. Zie ook het eindrapport van de commissie Brouwer waar in het antwoord op
vraag 8 naar wordt verwezen.
Vraag 18
Kunt u aangeven wat er volgens u niet klopt uit de officiële overheidscorrespondentie
die is vrijgegeven onder de Wob, waaruit blijkt dat de voormalig Minister voor Medische
Zorg en Sport al op 25 maart 2020 is ingelicht over de activiteiten van het LIMC,
dat zij in augustus 2020 een persoonlijke brief van Luitenant Generaal Wijnen heeft
ontvangen en dat zij in de tussenliggende periode nog enkele keren is gebriefd over
het LIMC en een presentatie over BDM heeft bijgewoond? Indien u onderkent dat deze
informatie uit overheidscorrespondentie wel degelijk juist is, klopt het dan dat de
voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
Antwoord 18
De Commandant Landstrijdkrachten heeft geen persoonlijke brief gestuurd en de Minister
voor Medische Zorg en Sport niet gebriefd. Voor meer informatie over de activiteiten
van het LIMC wordt verwezen naar het onderzoeksrapport van de onafhankelijke onderzoekscommissie
Brouwer. Zie ook de beantwoording op vraag 8.
Vraag 19
Waarom zegt u «Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel
geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten
over de aankoop van COVID-19-vaccins», terwijl de vraag niet was of het plaatsen van
een netwerksensor onderdeel van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen
is geweest, maar of dit überhaupt inzet is geweest, ook voordat de Europese Commissie
de vaccinonderhandelingen van het Inclusieve Vaccine Alliantie (IVA) overnam? Hoe
reflecteert u op de vrijgegeven officiële overheidscorrespondentie, waarin die optie
wordt besproken?
Antwoord 19
Het NDN is nooit inzet geweest in de onderhandeling met farmaceuten, ook niet voor
de IVA.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Mede namens
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.