Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tjeerd de Groot over de derogatieregeling
Vragen van Tjeerd de Groot (D66) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de derogatieregeling (ingezonden 3 maart 2023).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 17 april
2023).
Vraag 1
Hoe staat het met de uitwerking van de in de derogatieregeling genoemde voorwaarde
van een handhavingsstrategie om fraude te voorkomen?
Antwoord 1
De handhavingsstrategie die in de derogatiebeschikking (Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069)
is bedoeld is de Versterkte handhavingsstrategie mest (VHS Mest, Kamerstuk 33 037, nr. 311) die in september 2018 is vastgesteld. In de VHS Mest zijn verschillende maatregelen
opgenomen om de naleving te bevorderen en fraude met mest tegen te gaan.
Zoals ik in de brief van 5 september 2022 over de stand van zaken derogatie van de
Nitraatrichtlijn (kamerstuk 33 037, nr. 450) aan de Kamer heb gemeld, wordt de VHS Mest voortgezet. Een significante stap is
het real-time verantwoorden van mesttransporten (rVDM). rVDM is per 1 januari 2023
ingevoerd. Voor de zomer zal ik uw Kamer verder informeren over de voortgang van de
VHS Mest en mijn inzet op de versterking die ik in de VHS Mest de komende jaren wil
doorvoeren.
Vraag 2
In uw beantwoording over het dempen van sloten werd aangegeven dat de Waterschappen
verantwoordelijkheid dragen voor de handhaving; valt dit binnen de handhavingsstrategie?
1
Antwoord 2
Op 22 februari 2023 heb ik vragen beantwoord naar aanleiding van het artikel «Meerderheid
boeren wil sloten dempen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1648). In die beantwoording heb ik aangegeven dat als een landbouwer een sloot wil dempen,
deze landbouwer hiervoor toestemming nodig heeft van het waterschap. Als zelfstandige
decentrale overheid kan elk waterschap hiervoor eigen regels stellen. Waterschappen
zijn zelf verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze regels.
De VHS Mest gaat niet in op de handhaving van de eigen regels van waterschappen met
betrekking tot het dempen van sloten. Dit omdat het wel of niet dempen van sloten
de verantwoordelijkheid is van de waterschappen, het geen onderdeel is van het mestbeleid
en geen voorwaarde is in de derogatiebeschikking.
Vraag 3
Volgens de Europese Commissie kan de overgangsperiode tot 2026 leiden tot toegenomen
fraude, hoe anticipeert u daarop?
Antwoord 3
De VHS wordt de komende jaren voortgezet.
Ik bevorder de naleving van wet- en regelgeving in de overgangsperiode tot 2026 waarin
de derogatie wordt afgebouwd enerzijds door landbouwers zo goed mogelijk over wet-
en regelgeving te informeren. Zoals ik ook heb gemeld in de beantwoording van vragen
in het kader van het schriftelijk overleg Besluit gebruik meststoffen (Kamerstuk 33 037, nr. 488), wordt de naleving vergroot wanneer landbouwers weten wat van hen wordt verwacht.
Samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zorg ik er dan ook voor
dat de website van het RVO zo actueel mogelijke informatie bevat. Anderzijds bevorder
ik de naleving van wet- en regelgeving via toezicht en handhaving. De NVWA en RVO
zijn belast met taken op het gebied van de handhaving van de mestregelgeving en de
NVWA voert het toezicht op de naleving zoveel mogelijk risicogericht uit. Voor de
zomer zal ik uw Kamer verder informeren over de voortgang van de VHS Mest en mijn
inzet op de versterking die ik in de VHS Mest de komende jaren wil doorvoeren.
Vraag 4
Worden de gevolgen in kaart gebracht van de verlate implementatie van de bufferstroken
en het dempen van sloten?
Antwoord 4
De gevolgen van het op 1 maart 2023 in plaats van op 1 januari 2023 implementeren
van de Uitvoeringsregeling bufferstroken en het mogelijk dempen van sloten worden
niet in kaart gebracht. Dit omdat ik verwacht dat de eventuele gevolgen klein zijn.
Het later dan 1 januari 2023 implementeren van de regeling bufferstroken kan alleen
een gevolg hebben voor waterlopen langs landbouwgrond bij landbouwers die niet deelnemen
aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Deelnemers aan het GLB waren al verplicht
om sinds 1 januari 2023 bufferstroken aan te houden. In eerdere jaren nam meer dan
80% van de landbouwers deel aan het GLB. Langs een groot aantal waterlopen is het
bovendien al sinds het jaar 2000 verplicht om een teeltvrije zone aan te houden waarop
niet mag worden bemest.
De kans is vervolgens klein dat de groep landbouwers die niet deelneemt aan het GLB
in de periode tot 1 maart alsnog veel mest heeft uitgereden op stroken grond langs
waterlopen waarvoor eerder geen teeltvrije zone gold, of waarbij de teeltvrije zone
smaller is dan de bufferstrook. Allereerst omdat de oppervlakte van de bufferstroken
niet meetelt voor de totale oppervlakte landbouwgrond van een bedrijf bij de berekening
van de mestplaatsingsruimte over 2023. De berekening van deze mestplaatsingsruimte
is gebaseerd op het peilmoment 15 mei in het kader van de landbouwtelling. Dit heeft
tot gevolg dat de hoeveelheid mest die een landbouwer eventueel voor 1 maart op de
bufferstrook zou hebben geplaatst, in mindering moet worden gebracht van de hoeveelheid
mest die de landbouwer in 2023 op de rest van het perceel kan plaatsen. Dit betekent
dat door het later invoeren van de Uitvoeringsregeling bufferstroken de maximale hoeveelheid
mogelijk te plaatsen mest per perceel in 2023 gelijk is aan de maximale hoeveelheid
als de Uitvoeringsregeling bufferstroken wel was ingevoerd op 1 januari 2023. Daarnaast
geldt dat pas vanaf 16 februari drijfmest mag worden uitgereden op grasland en als
sprake is van een vroege teelt. Hierdoor was er maar een periode van twee weken waarin
het op grasland was toegestaan om drijfmest op een toekomstige bufferstrook uit te
rijden. Voor overige teelten geldt dat er pas vanaf 15 maart 2023 drijfmest uitgereden
mag worden, op dat moment was de Uitvoeringsregeling bufferstroken van kracht, dus
op bouwland met niet-vroege teelten was het niet toegestaan om mest uit te rijden
op de bufferstroken.
Daarnaast vertrouw ik op de deskundigheid bij de waterschappen die als zelfstandige
decentrale overheden eigen beleid hebben met betrekking tot het dempen van sloten.
Op grond van dit beleid moeten landbouwers toestemming vragen aan het waterschap voor
het dempen van watergangen. Indien er een verzoek wordt gedaan tot het dempen van
een sloot zal ieder waterschap zelf een afweging maken of dit verzoek gehonoreerd
wordt.
Vraag 5
Klopt het dat de invoering van de bufferstroken op 1 maart, zoals beschreven op de
website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), in strijd is met de maatregel
in de derogatie waarin voorgeschreven wordt dat Nederland vanaf 1 januari bufferstroken
moet hanteren?
Antwoord 5
De implementatie van de bufferstroken per 1 maart 2023 wijkt af van de derogatiebeschikking
waarin is opgenomen dat Nederland per 1 januari 2023 bufferstroken moet implementeren.
Dit heb ik onder andere gemeld in mijn brief met de tijdlijn over implementatie derogatie
en zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 486) als reactie op het informatieverzoek van het lid Kops, gedaan tijdens de Regeling
van Werkzaamheden van 24 januari 2023.
Vraag 6
Klopt het dat er tussen 16 februari en 1 maart mest is uitgereden op grasland wat
vanaf 1 maart voorgeschreven bufferstroken zijn?
Antwoord 6
Het is mogelijk dat tussen 16 februari 2023 en 1 maart 2023 mest is uitgereden op
grasland dat vanaf 1 maart 2023 een voorgeschreven bufferstrook is. Dit was in die
periode alleen toegestaan voor de landbouwers die niet deelnemen aan het GLB, en waar
geen teeltvrije zone verplicht was of waarbij een eventuele teeltvrije zone smaller
is dan de aan te houden bufferstrook.
Vraag 7
Heeft de verlate invoering van de bufferstrookregels, en de daarmee legale mest-uitrij-periode,
de facto gezorgd voor een overgangsjaar wat niet in lijn is met de derogatie?
Antwoord 7
Het later invoeren van de Uitvoeringsregeling bufferstroken heeft er niet voor gezorgd
dat er de facto sprake is van een overgangsjaar. Zoals ik ook heb gemeld in mijn antwoord
op vraag 4, telt de oppervlakte van de bufferstrook niet mee voor de berekening van
de mestplaatsingsruimte voor 2023, omdat de mestplaatsingsruimte voor het hele kalenderjaar
2023 gebaseerd op het peilmoment 15 mei in het kader van de landbouwtelling. Daarnaast
is de periode waarin feitelijk drijfmest geplaatst kon worden op bufferstroken twee weken
en was dit beperkt tot vroege teelten en grasland. Voor overige teelten geldt dat
er pas vanaf 15 maart 2023 drijfmest uitgereden mag worden, op dat moment was de Uitvoeringsregeling
bufferstroken van kracht.
Vraag 8
Hoe heeft de Europese Commissie gereageerd op de huidige aanpak met betrekking tot
de bufferstroken en behoudt Nederland de derogatie tot 2026?
Antwoord 8
De derogatiebeschikking geldt tot en met 2025. Zoals aangegeven in de tijdlijn die
ik naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 037, nr. 486), heeft Nederland de Europese Commissie (EC) op 20 januari 2023 over de huidige aanpak
met betrekking tot de bufferstroken geïnformeerd. Zoals ik tijdens Het Commissiedebat
Landbouw- en visserijraad van 25 januari 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1513) heb gezegd, begrijp ik de wens dat een EC zegt «dit is goed en ga hier maar mee
verder». Dat heeft de EC eerder niet gedaan en, zoals tijdens het debat aangegeven,
heb ik ook niet de verwachting dat de EC dat nu wel zal doen. De Europese Commissie
is vooraf op de hoogte gesteld dat de derogatieregeling voor 2023, op basis waarvan
boeren een derogatievergunning kunnen aanvragen, per 1 maart 2023 is opengesteld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.