Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (Kamerstuk 22112-3600)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3653
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 april 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 3 februari 2023 over het fiche:
Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3600).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 februari 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 17 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Kling
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met kennisgenomen van het «Fiche: Zevende wijziging
administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen» en hebben enkele opmerkingen en
vragen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven in algemene zin het standpunt van het kabinet
en het vergemakkelijken van het uitwisselen van informatie over gebruikers van crypto-assetdienstverleners
om zo mogelijke belastingfraude, ontwijking en ontduiking tegen te gaan. Deze leden
ondersteunen het kabinet in het standpunt dat belastingontwijking en -ontduiking zoveel
mogelijk moet worden bestreden en bij voorkeur op Europees/mondiaal-niveau.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om de uitvoering van het punt over het
verplicht uitwisselen van het TIN (Tax Identification Number). Deze leden maken zich
ook zorgen over de uitvoering hiervan door de Belastingdienst. Deze leden zijn daarom
ook benieuwd naar de verdere uitwerkingen van deze richtlijn en de uitvoeringstoetsen
van de Belastingdienst. Daarom vragen deze leden het kabinet om indien het verplicht
uitwisselen van het TIN voor de voorgestelde deadline niet uitvoerbaar blijkt tijdens
de onderhandelingen in te zetten op het meeleveren van de TIN een inspanningsverplichting
te laten zijn of in te zetten op een langere implementatieperiode van de Belastingdienst.
Het kabinet heeft conform het gepubliceerde BNC-fiche tijdens de onderhandelingen
ingezet op het behouden van de inspanningsverplichting aangaande de uitwisseling van
het TIN. Gedurende de onderhandelingen is echter gebleken dat veel lidstaten inzetten
op een resultaatverplichting waardoor het behoud van de inspanningsverplichting niet
haalbaar lijkt. Deze lidstaten zijn wel bereid om een compromis te sluiten op een
latere inwerkingtredingsdatum. Om die reden zet het kabinet in op een latere inwerkingtreding
van dit onderdeel van het richtlijnvoorstel.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of belanghebbende zijn geconsulteerd over
het voorstel van de Europese Commissie. Zo ja, wat waren de conclusies en zo nee,
gaat dat nog gebeuren?
Het voorstel is na publicatie door de Europese Commissie op 8 december 2022 direct
in openbare consultatie gegaan.1 Daarnaast heeft het kabinet een aantal belanghebbenden en deskundigen gevraagd te
reageren op dit voorstel. Hierop hebben enkele partijen gereageerd. Uit deze reacties
komt naar voren dat partijen de doelstellingen achter dit voorstel onderschrijven.
Specifieker gaan deze partijen in op het borgen van het gelijke speelveld voor crypto-asset
dienstverleners binnen en buiten de Europese Unie, de aansluiting van het richtlijnvoorstel
bij het OESO-uitwisselingsraamwerk2 en de Europese verordening die ziet op Markten in Cryptoactiva3, gevolgen voor de administratieve lasten, de uitwisseling van de TIN, de sanctiebepalingen
en enkele technische punten.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche
Richtlijnvoorstel DAC8. De leden van de D66-fractie zijn, net als het kabinet, groot
voorstander van meer fiscale transparantie ten behoeve van het bestrijden van belastingontduiking
en -ontwijking. Ook vinden de leden het goed dat dit in EU- en OESO-verband bekeken
wordt. Daarnaast delen de leden van de D66-fractie de zorgen die het kabinet uit ten
aanzien van de mogelijke uitvoeringslasten voor de Belastingdienst van de richtlijn.
Deze leden vinden het belangrijk dat de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst
niet onnodig belast wordt en staan daarom positief tegen de standpunten van het kabinet
in het fiche, maar hebben wel nog wat vervolgvragen.
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat de Belastingdienst zo snel mogelijk
klaar is voor hervormingen en modernisering. De leden constateren dat hiervoor nog
grote stappen gezet moeten worden op met name ICT-gebied, maar dat een volgend kabinet
die keuzes zou moeten kunnen maken mits er geen nieuwe inslagen plaatsvinden, aldus
de Belastingdienst zelf. De leden van de D66-fractie maken zich in deze context zorgen
om de implementatie van de DAC8-richtlijn. In het fiche wordt geconstateerd dat het
verplicht uitwisselen van het TIN zowel voor de Belastingdienst als voor andere betrokken
uitvoeringsinstanties grote uitvoeringsgevolgen heeft, terwijl de toegevoegde waarde
voor Nederland niet zo groot is.
Klopt het vermoeden van de leden van de D66-fractie dat het verplicht uitwisselen
van het TIN ICT-inspanningen vereist van de Belastingdienst? Wat vergt dit verder
nog meer van de Belastingdienst?
Het vermoeden van deze leden klopt. Het betreft hier het inwinnen, verstrekken en
uitwisselen van het TIN bij informatiestromen met DAC1-gegevens. Dit zijn gegevens
over inkomens- en vermogenscategorieën, zoals arbeidsinkomen, directiehonoraria, pensioenen
e.a., die in de oorspronkelijke richtlijn zijn opgenomen, de zogenoemde DAC1. Op grond
van een eerste indruk die bij de Belastingdienst is opgehaald moeten verschillende
koppelvlakken worden aangepast om het bij de bron geregistreerde TIN in te winnen.
In het proces van inwinnen en verstrekken moeten vervolgens meerdere ICT-services
gebouwd worden om het TIN door het proces te leiden en gereed te maken voor de uitwisseling.
De Belastingdienst zal binnenkort met een gerichte uitvraag een compleet overzicht
maken van de benodigde ICT-aanpassingen voor het uitwisselen van het TIN bij DAC1-gegevens.
Zoals aangegeven is de Belastingdienst niet de enige partij die ICT-inspanningen moet
verrichten. Voor de registratie van het TIN bij de bron moeten er onder meer door
de leveranciers van DAC1-informatie, zoals werkgevers, levensverzekeraars, pensioenfondsen,
gemeenten ICT-inspanningen worden verricht.
Zou de Staatssecretaris willen toelichten of de implementatie zou tellen als nieuwe
inslag, en of dit mogelijk invloed zou kunnen hebben op de ruimte voor hervormingen
van een volgend kabinet?
In antwoord hierop kan ik aangeven dat er geen sprake is van een nieuwe inslag. Ook
in de vorige wijziging van de DAC, de zogenoemde DAC7, was een inspanningsverplichting
opgenomen om het TIN bij de DAC1-gegevens te voegen. De Belastingdienst was van plan
na te gaan in hoeverre hij zelf aan de benodigde TINs voor DAC1-uitwisseling kon komen.
Vanwege de ICT-inspanningen voor het herstel van box 3 kon daar tot op heden geen
vervolg aan worden gegeven. Met deze nieuwe (voorgestelde) wijziging van de DAC wordt
opnieuw benadrukt dat de lidstaten zoveel mogelijk TINs moeten verstrekken bij de
uit te wisselen informatie. De benodigde ICT-inspanningen zullen worden opgenomen
in het portfolio van de ketens die deze inspanningen moeten verrichten. Voor de overige,
op dit moment nog in beeld te brengen, ICT-inspanningen zal opname in het portfolio
geschieden nadat deze inspanningen in beeld zijn gebracht. De ICT-capaciteit is in
het Meerjarenportfolio (MJP) de komende jaren volledig ingepland. De Belastingdienst
voorziet dat er in 2026 meer ruimte ontstaat in het MJP. De Belastingdienst zal zich
voor de planning van de implementatie van het inwinnen en verstrekken van het TIN
dan ook richten op de periode vanaf 2026.
Om dezelfde redenen maken de leden van de D66-fractie zich zorgen over het beleggen
van niet fiscale taken die voortvloeien uit het richtlijnvoorstel bij de Belastingdienst.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bijhouden van een register voor de registratie van
crypto asset dienstverleners en het uitoefenen van toezicht op de naleving van customer
due diligence verplichtingen. Zou de Staatssecretaris willen toelichten of dit veel
veranderingen op ICT-gebied van de Belastingdienst vraagt?
In antwoord op deze vraag kan ik aangeven dat voor het in beeld brengen van de veranderingen
op ICT-gebied voor de niet-fiscale taken een Uitvoeringstoets zal moeten worden uitgevoerd,
indien uit een niet-fiscale taken toets is vastgesteld dat de Belastingdienst de niet-fiscale
taak gaat uitvoeren. Naar verwachting zal dit wel een impact hebben op de Belastingdienst.
Er moet een register worden aangelegd, dat vergt een IT-inspanning, en dit register
moet worden bijgehouden. Daarnaast vereist de richtlijn ook toezicht op de volledigheid
en juistheid van de registraties. In totaliteit zorgen de niet-fiscale taken derhalve
voor additionele organisatorische en uitvoeringstechnische complexiteit en vragen
zij veel politiek-bestuurlijke aandacht. Op grond van de aanbeveling uit het rapport
Back to Basics4 hanteert de Belastingdienst voor niet-fiscale taken daarom het «nee, tenzij»-principe.
Dit betekent dat niet-fiscale taken enkel worden toegevoegd aan het uitvoeringspakket
van de Belastingdienst wanneer er vanuit de kerntaak van de dienst unieke data, kennis
of (ICT-)infrastructuur aanwezig is. Dit betekent eveneens dat gekeken moet worden
waar deze taken wel belegd kunnen worden, indien zij niet bij de Belastingdienst belegd
(kunnen) worden.
En ook hier zouden de leden van de D66-fractie graag weten of dit mogelijk invloed
zou kunnen hebben op de ruimte voor hervormingen van een volgend kabinet.
Ik kan aangeven dat dit zal moeten blijken uit de Uitvoeringstoets. Wel kan worden
opgemerkt dat de ICT-capaciteit in het Meerjarenportfolio (MJP) de komende jaren volledig
is ingepland. De Belastingdienst voorziet dat er in 2026 meer ruimte ontstaat in het
MJP.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet welke informatie de Belastingdiensten
precies gaat ontvangen en of de Belastingdienst daarmee over alle contra-informatie
zal beschikken om te kunnen nagaan of de aangifte naar waarheid is ingevuld.
Ik kan hier niet een eenduidig antwoord op geven. Onder DAC8 worden op geaggregeerd
niveau gegevens gedeeld over crypto-gerelateerde transacties. Er worden geen saldi
gegevens uitgewisseld. Het ontbreken van informatie over aangehouden crypto saldi
maakt dat de te ontvangen DAC8-informatie niet geschikt is om als contra-informatie
te dienen. Deze informatie kan wel gebruikt worden voor risicoanalyse maar is niet
bruikbaar om de aangifte voor in te vullen.
In deze wijziging van de DAC wordt ook een wijziging van DAC2 meegenomen. DAC2 ziet
op de informatie over bank- en beleggingstegoeden. Aan die informatie worden nu ook
crypto-assets toegevoegd, waarover door financiële instellingen gerapporteerd moet
worden. Crypto-asset dienstverleners die ook bewaardiensten (custodian) aanbieden
worden aangemerkt als financiële instelling, waardoor zij zowel onder DAC2 als onder
DAC8 moeten rapporteren. Onder DAC2 moet saldo informatie worden aangeleverd, die
gebruikt kan worden om te toetsen of de aangifte naar waarheid is ingevuld. Omdat
deze informatie later binnenkomt dan de Vooringevulde Aangifte (VIA) beschikbaar is,
wordt bij de DAC2 informatie alleen de naam van de bank en het bankrekeningnummer
opgenomen. Over het algemeen vullen de belastingplichtigen het saldo correct in, hetgeen
een jaar later gecheckt kan worden.
Welke sancties staan er op het niet doorgeven van de informatie aan de Belastingdiensten?
Op dit moment schrijft de richtlijn voor dat iedere EU-lidstaat moet zorgen voor sancties
die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. In het door de Europese Commissie
gepubliceerde richtlijnvoorstel, zijn echter minimumboetes voorgesteld. Voorgesteld
is bijvoorbeeld om de niet-naleving van bepalingen over het aanleveren van informatie
over cryptoactivadiensten te bestraffen met een minimale geldboete van € 50.000 euro
wanneer de jaaromzet van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten lager
is dan 6 miljoen euro en € 150.000 als de omzet € 6 miljoen of meer bedraagt.5 Met betrekking tot enkele van de al bestaande richtlijnverplichtingen (bijvoorbeeld
rondom het melden van informatie over inkomsten via digitale platformen of over grensoverschrijdende
meldingsplichtige constructies) kent Nederland op dit moment hogere boetes dan het
richtlijnvoorstel, namelijk maximaal € 900.000.6 Dit is echter een maximumbedrag dat in de praktijk kan worden verminderd naar gelang
de omstandigheden van het geval.
Wat betreft het voorstel van minimumboetes geldt dat EU-lidstaten hier tot nu toe
verschillend over denken. Om te voorkomen dat de boetes tussen de verschillende EU-lidstaten
erg verschillen, is Nederland voorstander van richtsnoeren rondom de hoogte van de
boetes. Echter hecht Nederland ook zeer aan de mogelijkheid om maatwerk toe te passen
bij het opleggen van boetes. De inzet van Nederland is dan ook dat, indien in EU-verband
voor minimumsancties wordt gekozen, voor het toepassen van maatwerk alle ruimte blijft.
Hoe wordt toegezien op de juistheid van de informatie?
Zoals eerder in deze beantwoording is aangegeven hangt dat af van welke gegevensstroom
het betreft. Bij de DAC2 stromen beschikt de Belastingdienst een jaar later over de
contra-informatie (over bankrekeningen en saldogegevens, waaronder cryptosaldi) en
de informatie van de »crypto-asset dienstverleners (over crypto-gerelateerde transacties)
wordt gebruikt voor risicoanalyse.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
Y.C. Kling, adjunct-griffier