Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie evaluatierapport fiscale beleggingsinstelling (fbi) en vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) (Kamerstuk 32545-184)
32 545 Wet- en regelgeving financiële markten
Nr. 188
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 april 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 9 december 2022 over de kabinetsreactie
evaluatierapport fiscale beleggingsinstelling (fbi) en vrijgestelde beleggingsinstelling
(vbi) (Kamerstuk 32 545, nr. 184).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 februari 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 6 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de fracties van de VVD,
D66, de PVV en GroenLinks zijn gesteld en over de kabinetsreactie op het evaluatierapport
fiscale beleggingsinstelling (fbi) en vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi).1 Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen de volgorde van het verslag aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan reflecteren op de constatering
in het SEO-rapport dat de doeltreffendheid van het regime van de fbi wat betreft de
internationale concurrentie beperkt is tot het voorkomen van verdere uitstroom van
Nederlandse beleggingsinstellingen voor Nederlandse beleggers naar andere landen,
terwijl een van de hoofddoelen van het fbi-regime is om de concurrentiepositie van
Nederlandse beleggingsinstellingen te verbeteren. Het kabinet is tevreden met de grotendeels
positieve uitkomst van het onderzoek naar de doeltreffendheid en de doelmatigheid
van de effecten-fbi. Het kabinet erkent dat de doeltreffendheid van het fbi-regime
wat betreft de internationale concurrentie beperkt is tot het voorkomen van verdere
uitstroom van Nederlandse beleggingsinstellingen voor Nederlandse beleggers naar Luxemburg
of Ierland. Fiscaliteit is niet per se doorslaggevend voor de keuze voor een fbi,
ook andere aspecten, zoals de naamsbekendheid of operationele overwegingen van de
desbetreffende beheerder, spelen een rol. Om die reden ligt een wijziging in de fiscale
wet- en regelgeving voor effecten-fbi’s niet voor de hand. SEO doet een aantal aanbevelingen
die de doeltreffendheid en doelmatigheid van het fbi-regime voor de effecten-fbi zouden
kunnen verbeteren. Het kabinet ziet op dit moment – gezien de positieve evaluatie
van de effecten-fbi, de aangekondigde vastgoedmaatregel en de wetgevings- en uitvoeringsagenda
– onvoldoende aanleiding om deze aanbevelingen om te zetten in concrete beleidsvoornemens.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke aanpassingen Nederland in het financieel
toezichtrecht, het effectenrecht en het civiele recht kan maken om meer tegemoet te
komen aan het doel van het fbi-regime om de concurrentiepositie van Nederlandse beleggingsinstellingen
te verbeteren. Het doel om een gelijk speelveld te creëren met buitenlandse beleggingsfondsen
is bereikt. Voor de Nederlandse markt is de fbi in internationaal opzicht volgens
SEO in principe een concurrerend regime. Voor Nederlandse beleggers is het fbi-regime
zelfs beter dan buitenlandse alternatieven zoals de Luxemburgse Société d’Investissement
à Capital Variable (SICAV). Fiscaliteit is niet per se doorslaggevend voor de keuze
voor een fbi, ook andere aspecten spelen een rol, zoals de naamsbekendheid (Luxemburgse
SICAV) of operationele overwegingen van de desbetreffende beheerder. Het financieel
toezichtrecht en effectenrecht is Europees geharmoniseerd, waardoor de regels waaraan
beheerders van beleggingsinstellingen dienen te voldoen in de Europese Unie hetzelfde
zijn. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om het civiele recht aan te passen.
Het fbi-regime is een fiscale regeling en aanpassingen in het civiele recht hebben
verderstrekkende gevolgen dan slechts voor beleggingsinstellingen die van het fbi-regime
gebruik maken.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet uiteen kan zetten welke beleidsopties
ten aanzien van de vastgoed-fbi zijn overwogen. Het kabinet heeft, naast de op Prinsjesdag
aangekondigde vastgoedmaatregel2, twee alternatieve beleidsopties overwogen. Het eerste alternatief was een nieuw
apart fbi-regime («REIT»-regime3) voor beursgenoteerde vastgoedfondsen met een bijzonder Vpb-tarief (van bijvoorbeeld
15%) gecombineerd met een vrijstelling van dividendbelasting voor beleggers in de
fbi. In dat geval krijgen beleggers, afhankelijk van hun eigen fiscale regime, een
indirecte credit voor de door een vastgoed-fbi betaalde Vpb. Bij dit alternatief is
in zoverre sprake van verplaatsing van de belastingheffing van de beleggers naar de
vastgoed-fbi, voor zover het beursgenoteerde vastgoed-fbi’s betrof (omgekeerde vastgoed-fbi
/ reverse REIT). Het tweede alternatief was het laten bestaan van het huidige fbi-regime
voor beursgenoteerde vastgoedfondsen. Beide alternatieven zorgen ervoor dat voor Nederlandse
beursgenoteerde vastgoed-fbi’s een internationaal concurrerend regime voor collectief
beleggen blijft bestaan. De keuze voor een van de alternatieven leidt ertoe dat de
voor de vastgoedmaatregel geraamde budgettaire opbrengst fors lager uitvalt, waarvoor
aanvullende dekking zou moeten worden gezocht. Daarnaast is het eerste alternatief
complex en mede gezien de wetgevings- en uitvoeringsagenda niet op korte termijn te
realiseren. Het tweede alternatief is minder complex, maar minder robuust en toekomstbestendig,
aangezien de (potentiële) heffingslekken in theorie blijven bestaan. Deze leden vragen
ook of kan worden geëxpliciteerd welke eventuele Europeesrechtelijke risico’s kleven
aan een dergelijk reverse REIT-regime. De Europeesrechtelijke risico’s kunnen pas
in kaart worden gebracht zodra duidelijk zou zijn hoe een reverse REIT-regime zou
kunnen worden vormgegeven in de nationale wetgeving. Er wordt niet uitgesloten dat
er Europeesrechtelijke risico’s kleven aan een reverse REIT-regime, maar dat is afhankelijk
van de vormgeving. Echter, om eerder genoemde redenen is niet gekozen voor een van
de alternatieven, waaronder het reverse REIT-regime, en is besloten de op Prinsjesdag
2022 aangekondigde vastgoedmaatregel uit te werken. Op 8 maart 2023 is een concept
voorstel van wet tot aanpassing van de regelingen voor het fonds voor gemene rekening
(fgr), de vbi en de fbi ter consultatie aangeboden, waar belangstellenden tot en met
5 april 2023 op konden reageren.4 De inbreng van de belangstellenden wordt momenteel gewogen. Waar nodig worden het
wetsvoorstel en de toelichting aangepast.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het zinvol is om te kijken of het fbi-regime
zou kunnen worden aangepast om discussies over verdragstoegang voor te zijn. Conform
de notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 streeft Nederland ernaar aan fbi’s verdragsvoordelen
toe te kennen. Het kwalificeren als een inwoner van één van de verdragsluitende staten
is belangrijk voor de toegang tot een belastingverdrag. Het is Nederlands verdragsbeleid
om door middel van een verdragsbepaling zeker te stellen dat personen die voor de
vennootschapsbelasting belastingplichtig zijn in Nederland ook inwoner onder het verdrag
zijn. Omdat de fbi voor de heffing van de vennootschapsbelasting belastingplichtig
is, is de fbi inwoner voor toepassing van het verdrag. Het kabinet acht het niet noodzakelijk
om – naast het voorgaande – te kijken of het effecten-fbi regime op onderdelen zou
kunnen worden aangepast om discussies over verdragstoegang voor te zijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen ook of er signalen zijn dat het zinvol is
om te kijken of het effecten-fbi regime op onderdelen zou kunnen worden aangepast
om discussies over de teruggave van Nederlandse dividendbelasting door niet-Nederlandse
beleggingsfondsen die claimen vergelijkbaar te zijn met een effecten-fbi, voor te
zijn. Het kabinet acht dit niet noodzakelijk. Fbi’s kunnen gebruik maken van de regeling
van de afdrachtvermindering. Hierbij wordt de door de fbi af te dragen dividendbelasting
verminderd met de ten laste van de fbi ingehouden dividendbelasting. De Hoge Raad
heeft in het arrest van 9 april 20215 geoordeeld dat het niet toekennen van een tegemoetkoming op grond van de regeling
van de afdrachtvermindering aan niet-Nederlandse beleggingsfondsen geen belemmering
vormt van het vrije verkeer van kapitaal. Aangezien de regeling voor de afdrachtvermindering
in overeenstemming is met het Unierecht acht het kabinet het niet zinvol om het regime
voor de effecten-fbi aan te passen.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het klopt dat de meeste beleggers in
vastgoed-fbi’s particulieren en pensioenfondsen zijn. Bij de verdere uitwerking van
het wetsvoorstel zal de komende maanden in kaart worden gebracht hoe het huidige vastgoed-fbi
landschap eruitziet, onder andere voor wat betreft het aantal (wel en niet beursgenoteerde)
fbi’s en het soort vastgoed zij vertegenwoordigen met welk beleggingsvolume. In deze
analyse zal voor zover mogelijk ook de aard van de beleggers in vastgoed-fbi’s (particulieren
of pensioenfondsen) worden betrokken.
De leden van de fractie van de VVD geven aan dat vastgoedfondsen dienen te reorganiseren
als gevolg van de voorgenomen beleidsmaatregelen en vragen om te reflecteren op de
mogelijkheden hiertoe voor beursgenoteerde fondsen. De voorgenomen beleidsmaatregelen
verplichten vastgoedfondsen niet om te herstructureren. Voor niet-beursgenoteerde
vastgoedfondsen met fbi-status is het veelal wenselijk om te herstructureren, zodat
beleggers in die fondsen fiscaal neutraal kunnen blijven beleggen. Deze fiscale neutraliteit
bestaat als de beleggers in die niet-beursgenoteerde fondsen institutionele beleggers
zijn die subjectief zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting (bijvoorbeeld pensioenfondsen)
en het vastgoedfonds met fbi-status is belast tegen 0%. De aangekondigde vastgoedmaatregel
doorbreekt deze fiscale neutraliteit, omdat het vastgoed in een regulier belastingplichtig
lichaam moet worden gehouden. Het doorbreken van de fiscale neutraliteit kan worden
«voorkomen» door een herstructurering uit te voeren (bijvoorbeeld pensioenfondsen,
die bij een nadien gehouden rechtstreeks belang in vastgoed ook zijn vrijgesteld van
vennootschapsbelasting). Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan die herstructurering
op basis van de bestaande wet- en regelgeving leiden tot een eenmalige, mogelijk significante
heffing van overdrachtsbelasting. Het kabinet heeft echter met de vastgoedmaatregel
geen opbrengst van overdrachtsbelasting beoogd. Daarom stelt het kabinet voor die
gevallen een tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting voor. De beleggers in
beursgenoteerde vastgoedfondsen zijn in de meeste gevallen niet subjectief vrijgesteld
van vennootschapsbelasting (of inkomstenbelasting in het geval van een particuliere
belegger). Het is voor die beursgenoteerde fondsen om die reden dan ook niet zinvol
om te herstructureren. Dat neemt niet weg dat de vastgoedmaatregel ook voor beursgenoteerde
vastgoedfondsen aanleiding kan zijn voor een herstructurering. Deze zal echter – gelet
op de beleggers in beursgenoteerde fondsen – niet gericht zijn op het behoud van fiscale
neutraliteit. Overigens kan voor die herstructureringen ook een beroep worden gedaan
op de bestaande vrijstellingen van overdrachtsbelasting, zoals de interne reorganisatievrijstelling.
Het kabinet ziet specifiek voor beursgenoteerde fondsen geen reden om te voorzien
in (aanvullend) flankerend beleid.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het klopt dat er alternatieve oplossingen
aangedragen zijn, die tegemoetkomen aan het doel van het voorkomen van heffingslekken
ten aanzien van buitenlandse beleggers en daarmee budgetneutraal zouden zijn, bijvoorbeeld
door middel van het stellen van nadere aandeelhouderseisen. Deze leden vragen voorts
of het kabinet bekend is met deze alternatieve oplossingen en zo ja, of het kabinet
bereid is hierop te reflecteren. Het kabinet is bekend met de aangedragen alternatieve
oplossing van een (tijdelijke) aanscherping van de aandeelhouderseisen voor (niet-beursgenoteerde)
vastgoed-fbi’s. Het kabinet heeft ook eerder aangegeven dat voor een mogelijk heffingsprobleem
onder bestaande verdragen als gevolg van het daarin ogenomen verlaagde tarief voor
deelnemingsdividenden een deeloplossing denkbaar is.6 Deze destijds genoemde deeloplossing betrof het aanscherpen van de aandeelhouderseisen
van een fbi. Echter, een dergelijke aanpassing roept verschillende vragen op, waaronder
de vraag of de maatregel beperkt kan worden tot vastgoed-fbi’s of dat deze ook gaat
gelden voor effecten-fbi’s. Daarnaast geldt dat (tijdelijke) aandeelhouderseisen niet
het mogelijke heffingslek dichten dat ontstaat bij een in een buitenlands beleggingsfonds
met in Nederland gelegen vastgoed dat een vaste inrichting vormt en dat zich, mits
aan de voorwaarden wordt voldaan, op toepassing van het fbi-regime beroept. In die
situatie is de aan de vaste inrichting toerekenbare winst belast met 0% vennootschapsbelasting
en kan over de (verplichte) dividenduitkeringen van het buitenlandse beleggingsfonds
geen Nederlandse dividendbelasting worden geheven. Het kabinet heeft er, zoals ook
aangegeven in de kabinetsreactie op het evaluatierapport7, voor gekozen om de vastgoedmaatregel in te voeren. De vastgoedmaatregel zorgt ervoor
dat de winst behaald met vastgoed in alle gevallen kan worden belast met vennootschapsbelasting
en dient ter dekking van het koopkrachtpakket.8
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de impact is van de voorgestelde vastgoedmaatregel
op het vestigings- en investeringsklimaat in Nederland. Door de vastgoedmaatregel
is het voor investeerders niet langer mogelijk om in Nederlands vastgoed te investeren
door te investeren in een fbi die direct vastgoed houdt. Dat maakt investeren in Nederlands
vastgoed in beginsel minder aantrekkelijk. Het kabinet acht het negatieve effect van
de maatregel op het investeringsklimaat beperkt, omdat investeerders doorgaans ook
op andere fiscaal neutrale wijze in Nederlands vastgoed kunnen beleggen dan via een
fbi. Bovendien bieden de huidige vrijstellingen in de overdrachtsbelasting en de in
het wetsvoorstel opgenomen flankerende maatregel in de overdrachtsbelasting de mogelijkheid
voor bestaande fondsen om te herstructureren.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de impact is van de voorgestelde maatregelen
op de grote woningbouw- en vastgoedverduurzamingsopgave in Nederland. Allereerst dient
opgemerkt te worden dat de woningbouwopgave en de verduurzamingsopgave in Nederland
ook door andere factoren worden beïnvloed dan de wijze waarop deze vastgoedmaatregel
is vormgegeven. De maatregel zal naar verwachting bij een beperkte groep institutionele
beleggers doorwerken in de kostprijs van investeren of verduurzamen. Het is echter
niet mogelijk om het effect van deze maatregel te isoleren en te boordelen hoe deze
doorwerkt in de nieuwbouw- en verduurzamingsopgave. Bij de uitwerking van het wetsvoorstel
wordt in kaart worden gebracht hoe het huidige vastgoed-fbi landschap er precies uitziet,
onder andere voor wat betreft het aantal (wel en niet beursgenoteerde) fbi’s en het
soort vastgoed zij vertegenwoordigen met welk beleggingsvolume en welke effecten hierbij
worden verwacht.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat de vrijgestelde beleggingsinstelling
slechts één hoofddoel kent, te weten het verbeteren van de concurrentiepositie van
Nederlandse beleggingsinstellingen. Deze leden vragen of de mate waarin de vbi deze
doelstelling realiseert samenhangt met niet-fiscale aspecten zoals het Nederlandse
financieel toezichtrecht, het effectenrecht en het civiele recht. De mate waarin het
vbi-regime de concurrentiepositie van Nederlandse beleggingsinstellingen verbetert,
hangt met name af van fiscale aspecten, omdat het vbi-regime een fiscale regeling
is. De concurrentiepositie wordt niet beïnvloed door het Nederlandse financieel toezichtrecht,
effectenrecht of het civiele recht. Het financieel toezichtrecht/effectenrecht is
in de EU geharmoniseerd. De regels voor beheerders van beleggingsfondsen zullen in
andere EU-lidstaten niet anders zijn dan in Nederland. Echter, fiscaliteit is niet
per se doorslaggevend voor de keuze voor een vbi, ook andere aspecten spelen een rol.
Zoals SEO aangeeft, kunnen bijvoorbeeld operationele overwegingen en toegang tot verdragen
en markten een rol spelen bij het kiezen van een land van vestiging.9
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de impact is op de Nederlandse concurrentiepositie
van het voornemen van het kabinet om de toegang van het vbi-regime te versoberen door
de regeling alleen open te stellen voor beleggingsinstellingen die een vergunning
hebben en onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche
Bank (DNB). De voorgestelde wijziging van het vbi-regime beoogt de toegang tot het
vbi-regime te beperken tot beleggingsinstellingen en instellingen voor collectieve
belegging in effecten (icbe’s) die rechten van deelneming aanbieden aan een breed
publiek of aan institutionele beleggers. Hiermee vervalt de bestaande mogelijkheid
om gebruik te maken van het vbi-regime bij het beleggen van privévermogen. Door het
vbi-regime in aangepaste vorm te laten voortbestaan wordt de Nederlandse concurrentiepositie
voor beleggingsinstellingen en icbe’s niet aangetast. Op 8 maart 2023 is een concept
wetsvoorstel ter internetconsultatie aangeboden, waar belangstellenden tot en met
5 april 2023 op konden reageren.10 De inbreng van de belangstellenden wordt momenteel gewogen. Waar nodig worden het
wetsvoorstel en de toelichting aangepast.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet uiteen kan zetten hoe de
Luxemburgse en Ierse fondsregimes in elkaar steken. Deze leden vragen of de Ierse
en Luxemburgse fondsregimes beleggingen toelaten in andere vermogensbestanddelen dan
effecten in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en of deze fondsregimes
ook geen risicospreiding vereisen. De regels voor beleggingsinstellingen en icbe’s
zijn in Europa geharmoniseerd. Voor icbe’s gelden in de Europese Unie overal dezelfde
risicospreidingsregels op grond van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging
in effecten11. Voor beleggingsinstellingen die vallen onder de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen12 geldt dat zij in andere vermogensbestanddelen dan effecten kunnen beleggen en hiervoor
gelden ook geen risicospreidingsregels op grond van Europese richtlijnen. Voor een
verdere uiteenzetting wordt verwezen naar het evaluatierapport.13 Het is in de Ierse en Luxemburgse fondsregimes toegestaan te beleggen in andere vermogensbestanddelen
dan effecten in de zin van de Wft, bijvoorbeeld in vastgoed. Ierland kent daarvoor,
in tegenstelling tot Luxemburg, een speciaal REIT-regime. De fiscale behandeling van
beleggingsinstellingen in Ierland en in Luxemburg verschilt. In Ierland worden beleggingsinstellingen
in het algemeen niet belast voor hun inkomsten of winsten. De belastingheffing vindt
plaats bij de achterliggers van de fondsen. Op uitdelingen van de winsten door een
Iers beleggingsfonds is in beginsel geen bronbelasting verschuldigd. In bepaalde gevallen
is een Ierse REIT (ten minste 25% van het vastgoed is in Ierland gelegen vastgoed)
20% bronbelasting verschuldigd op een uitkering aan een niet in Ierland gevestigde
achterligger. Een Irish Collective Asset-management Vehicle (ICAV) heeft onder voorwaarden toegang tot het belastingverdrag tussen Ierland en
de Verenigde Staten. Voor Luxemburgse fiscale doeleinden geldt dat zijn beleggingsinstellingen
(SICAV) zijn vrijgesteld van belasting naar de winst. In Luxemburg geldt in beginsel
wel een jaarlijkse taxe d’abonnement (in beginsel 0,05% van het beheerd vermogen en voor sommige situaties geldt een tarief
van 0,01% of een vrijstelling). Op uitdelingen door een Luxemburgs beleggingsfonds
is in beginsel geen bronbelasting verschuldigd. Er geldt een bronbelasting van 20%
voor inkomsten uit in Luxemburg gelegen vastgoed. Een SICAV heeft toegang tot een
deel van belastingverdragen, bijvoorbeeld het verdrag tussen Luxemburg en Duitsland.14
De Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) bevat twee fiscale
regimes voor beleggingsinstellingen; het vbi-regime en het fbi-regime. Voor de toepassing
van het vbi-regime komen een naamloze vennootschap (nv) en een fgr in aanmerking.
Voor de toepassing van het fbi-regime komt, naast de nv en het fgr, ook een besloten
vennootschap in aanmerking. Nederland heeft geen apart REIT-regime. In Nederland is
het een fbi onder huidig recht toegestaan om direct vastgoed te houden. De vastgoed-fbi
moet voldoen aan de eisen die gelden voor het fbi-regime. Voor de volledigheid wordt
opgemerkt dat in het hiervoor genoemde ter consultatie aangeboden concept wetsvoorstel
wordt voorgesteld dat een fbi niet langer direct in vastgoed mag beleggen (de vastgoedmaatregel).15 Een fbi mag nog wel indirect beleggen in vastgoed, dat wil zeggen in een regulier
belastingplichtig lichaam dat het vastgoed houdt. Voor Nederlandse fiscale doeleinden
is een vbi subjectief vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Een in Nederland gevestigde
vbi is geen inhoudingsplichtige voor de dividendbelasting.16 Nederland streeft ernaar, conform de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020, om vbi’s
uit te sluiten van sommige verdragsvoordelen.17 Voor Nederlandse fiscale doeleinden is een fbi belast tegen 0% vennootschapsbelasting.
Een fbi is inwoner voor toepassing van een verdrag. De inkomsten worden belast bij
de achterliggers. Op de winstuitdeling van een fbi wordt in beginsel 15% dividendbelasting
ingehouden.
De leden van de fractie van de VVD vragen ook of kan worden gereflecteerd op hoe de
Nederlandse fondsregimes buitenlandse fondsregimes kunnen spiegelen om zo de concurrentiepositie
van Nederland te versterken. Het spiegelen van verschillende fondsregimes is zeer
complex. Dat komt door de vele regelingen, uitzonderingen en voorwaarden die gelden
voor toepassing van de verschillende regimes. Zoals uit bovenstaande beperkte vergelijking
volgt, zijn er verschillen tussen de Ierse, Luxemburgse en Nederlandse fondsregimes.
Bij het kiezen van een vestigingsplaats voor een beleggingsfonds zijn naast fiscale
en andere juridische overwegingen ook operationele overwegingen van belang. Het gaat
dan bijvoorbeeld om het hebben van zoveel mogelijk uniforme structuren. Zoals SEO
aangeeft, is het niet eenvoudig om kapitaal dat (in Luxemburg) zijn bestemming gevonden
heeft, daar los te weken.18 Het kabinet acht het om die reden en gezien de overwegend positieve uitkomsten van
de evaluatie op dit moment niet zinvol om de Ierse en Luxemburgse fondsregimes te
spiegelen om de Nederlandse concurrentiepositie te verbeteren.
De leden van de fractie van de VVD menen dat het wenselijk is dat nauwkeurig wordt
gedefinieerd wanneer sprake is van kwalificerend toezicht, teneinde niet-beoogd gebruik
van het vbi-regime tegen te gaan. Deze leden vragen of het kabinet deze inschatting
deelt en of het kabinet kan ingaan op een definitie waarbij het vbi-regime alleen
toegepast kan worden indien sprake is van een alternatieve beleggingsistelling of
icbe met een onder toezicht staande beheerder. In het hiervoor genoemde ter consultatie
aangeboden concept wetsvoorstel wordt voorgesteld om de toegang tot het vbi-regime
toe te staan, indien de beleggingsinstelling of icbe kwalificeert als een beleggingsinstelling
of icbe als bedoeld in artikel 1:1 Wft. De voorgestelde wijziging van het vbi-regime
beoogt de toegang tot het vbi-regime te beperken tot beleggingsinstellingen en icbe’s
die rechten van deelneming aanbieden aan een breed publiek of aan institutionele beleggers.
Om het vbi-regime te kunnen toepassen wordt niet vereist dat de beleggingsinstelling
of icbe een vergunning heeft van de AFM. Ook beleggingsinstellingen die zijn uitgezonderd
van de Wft op grond van artikel 1:13a Wft (onder andere beheerders van beleggingsinstellingen
waarin uitsluitend wordt belegd door hun moedermaatschappijen of dochtermaatschappijen)
en vrijgestelde beleggingsinstellingen op grond van artikel 2:66a Wft komen, mits
aan de overige voorwaarden wordt voldaan, voor toepassing van het vbi-regime in aanmerking.
De leden van de fractie van de VVD vragen of kan worden uiteengezet wat de voornemens
zijn ten aanzien van de aanpassing van de definitie van het fgr. In het hiervoor genoemde
ter consultatie aangeboden concept wetsvoorstel vervalt het huidige toestemmingsvereiste
als onderscheidend criterium voor de zelfstandige belastingplicht van een fgr.19 In de nu voorgestelde vormgeving van de zelfstandige belastingplicht van een fgr
wordt aansluiting gezocht bij de in de Wft gehanteerde definitie van beleggingsinstelling
en icbe. Hiermee wordt beoogd de regeling van het fgr meer in overeenstemming te brengen
met de oorspronkelijke doelstelling voor de zelfstandige belastingplicht van het fgr.
Dat wil zeggen dat het fiscaal geen verschil maakt of wordt belegd via een nv, een
besloten vennootschap (bv) of via een fgr. Om een gelijke behandeling te bewerkstelligen
wordt een fgr, net als een nv en een bv, in de vennootschapsbelastingheffing betrokken.
De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat een zogenoemd familiefonds dat vóór
de inwerkingtreding van deze wet is gestructureerd als fgr niet langer als fgr voor
de vennootschapsbelasting wordt aangemerkt en dus niet langer zelfstandig belastingplichtig
is voor de vennootschapsbelasting. De reden is dat deze familiefondsen over het algemeen
niet zullen voldoen aan de voorgestelde definitie van het fgr waarin aansluiting wordt
gezocht bij de in de Wft gehanteerde definitie van beleggingsinstelling en icbe. Dit
werkt ook door naar het vbi-regime en het fbi-regime.
De leden van de fractie van de VVD vragen of relevante stakeholders zijn geconsulteerd
over de wijze van vormgeving van het besloten c.q. het gesloten fonds voor gemene
rekening. Van 29 maart 2021 tot en met 26 april 2021 heeft een consultatie plaatsgevonden
van het concept wetsvoorstel kwalificatiebeleid rechtsvormen.20 In dat concept wetsvoorstel werd voorgesteld om voor de zelfstandige belastingplicht
van fgr’s niet langer aan te sluiten bij het, internationaal ongebruikelijke, toestemmingsvereiste,
maar bij de verhandelbaarheid van de bewijzen van deelgerechtigdheid op een gereglementeerde
markt of daarmee vergelijkbaar handelsplatform. In de brief van 1 juli 2021 heeft
het kabinet aangegeven dat die consultatie veel inhoudelijke reacties heeft opgeleverd.21 Een groot deel van die reacties had betrekking op de in dat ter consultatie aangeboden
concept wetsvoorstel voorgestelde definitie van het fgr. Daarnaast hebben sindsdien
besprekingen plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de pensioenbranche en institutionele
beleggers. In die zin is er al veel waardevolle informatie opgehaald bij stakeholders.
Op 8 maart 2023 is opnieuw een concept wetsvoorstel ter consultatie aangeboden, waar
belangstellenden tot en met 5 april 2023 op konden reageren.22 Op deze wijze hebben stakeholders opnieuw de kans gehad te reageren op de voorgestelde
vormgeving van de zelfstandige belastingplicht voor fgr’s. De inbreng van de belangstellenden
wordt momenteel gewogen. Waar nodig worden het wetsvoorstel en de toelichting aangepast.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de mogelijkheid wordt getaxeerd om bijvoorbeeld
de (non-)transparantie van een fgr een keuzemogelijkheid te laten zijn van belastingplichtigen.
Het opnemen van een keuzemogelijkheid voor fgr’s om zelf te bepalen of zij zelfstandig
belastingplichtig willen zijn voor de vennootschapsbelasting zou er toe leiden dat
zogenoemde familiefondsen, die bij de voorgestelde vormgeving niet langer zelfstandig
vennootschapsbelastingplichtig zouden zijn, er voor zouden kunnen kiezen wel belastingplichtig
te blijven. Dat acht het kabinet onwenselijk. Voor fgr’s die als beleggingsinstelling
of icbe kwalificeren onder de Wft geldt dat zij door middel van de vormgeving van
het fondscontract kunnen bepalen of zij voor fiscale doeleinden als besloten of open
fonds voor gemene rekening kwalificeren. De in de vormgeving van het fondscontract
te maken keuzes hebben derhalve invloed op de vraag of een dergelijk fgr zelfstandig
belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.
De leden van de fractie van de VVD vragen verder of bij een keuzevariant eventuele
(hybride) mismatches die worden veroorzaakt door de keuze van belastingplichtigen
geneutraliseerd zouden worden door de regels die zijn geïmplementeerd naar aanleiding
van de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2)23. Zoals hiervoor aangegeven acht het kabinet een variant waarbij een fonds voor gemene
rekening de keuze krijgt om zelf te bepalen of zij vennootschapsbelastingplichtig
wil zijn onwenselijk. Indien die keuze wel mogelijk zou worden gemaakt, neutraliseert
ATAD2 in bepaalde gevallen het effect van een mismatch, indien een vergoeding of betaling
leidt tot aftrek zonder betrekking in de heffing of tot dubbele aftrek. De oorzaak
van de mismatch (en daarmee de mismatch zelf) wordt niet weggenomen onder toepassing
van de reguliere hybride mismatchbepalingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de aanbevelingen van SEO om de doelmatigheid
en doeltreffendheid van het fbi-regime verder te verbeteren niet worden overgenomen.
Het kabinet is tevreden met de grotendeels positieve uitkomst van het onderzoek naar
de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het fbi-regime. SEO doet een aantal aanbevelingen
die de doeltreffendheid en doelmatigheid van het fbi-regime zouden kunnen verbeteren.
De door het kabinet aangekondigde vastgoedmaatregel die dient ter dekking van het
koopkrachtpakket, zorgt ervoor dat het mogelijke heffingslek in buitenlandse verhoudingen
wordt gedicht, omdat de winst behaald met vastgoed in alle gevallen kan worden belast
met vennootschapsbelasting.24 Het kabinet ziet op dit moment – gezien de positieve evaluatie van het fbi-regime
en de te nemen vastgoedmaatregel – onvoldoende aanleiding om de overige aanbevelingen
om te zetten in concrete beleidsvoornemens.
Deze leden vragen of het uitstel van de vastgoedmaatregel van 1 januari 2024 naar
1 januari 2025 echt noodzakelijk was en hoe het uitstel is gedekt. Zoals ook aangegeven
in de kabinetsreactie op het SEO evaluatierapport, heeft het kabinet mede naar aanleiding
van gesprekken met vertegenwoordigers van vastgoed-fbi’s en institutionele beleggers
besloten om de inwerkingtreding van de vastgoedmaatregel uit te stellen tot 1 januari
2025. Het kabinet beoogt hiermee voldoende tijd en handelingsperspectief te bieden
om te kunnen anticiperen op de gevolgen van de vastgoedmaatregel. Vertegenwoordigers
van fbi’s en de (institutionele) beleggers hebben aangegeven dat zij 9 tot 12 maanden
nodig hebben om te kunnen herstructureren en goed voorbereid te kunnen zijn op de
vastgoedmaatregel. Daarnaast houdt de uitgestelde inwerkingtreding van de vastgoedmaatregel
verband met het besluit van het kabinet om te voorzien in een flankerende tijdelijke
vrijstelling van overdrachtsbelasting die met ingang van 1 januari 2024 in werking
zal treden. Het kabinet heeft met de vastgoedmaatregel geen opbrengst van overdrachtsbelasting
beoogd. Het uitstel van de voorgenomen vastgoedmaatregel bleek noodzakelijk om aan
belanghebbenden de gelegenheid te geven om door middel van consultatie een zienswijze
te leveren op de voorgenomen (flankerende) maatregelen en voor voldoende tijd voor
het wetgevingstraject. Het uitstel is gedekt door de taakstelling constructies voor
2024 en 2025 met € 27 miljoen per jaar op te hogen.
De leden van de fractie van D66 vragen of er meer bekend is over de opbrengsten van
de vastgoedmaatregel. Naar verwachting zal deze maatregel € 54 miljoen per jaar opbrengen.
Met de aanbieding van het wetsvoorstel zal dit bedrag geüpdatet worden en ter certificering
aan het Centraal Planbureau worden aangeboden.
De leden van de fractie van D66 constateren dat indirect beleggen via een vennootschap
die op haar beurt vastgoed houdt nog wel mogelijk is. Deze leden vragen of hier geen
ongewenste effecten optreden en of kan worden toegelicht waarom het geen probleem
is dat beleggen in vastgoed via deze route wel mogelijk blijft. Het probleem bij het
huidige directe beleggen in vastgoed is dat er twee mogelijke heffingslekken ontstaan.
Ten eerste kan een heffingslek zich voordoen indien een buitenlandse belegger een
deelneming in de fbi heeft en het van toepassing zijnde belastingverdrag de mogelijkheid
voor Nederland tot het heffen van dividendbelasting niet toestaat of (aanzienlijk)
beperkt. Ten tweede kan een heffingslek zich voordoen bij een buitenlands beleggingsfonds
met in Nederland gelegen vastgoed dat een vaste inrichting vormt en dat zich, mits
aan de voorwaarden wordt voldaan, op toepassing van het fbi-regime beroept. In die
situatie is de aan de vaste inrichting toerekenbare winst belast met 0% vennootschapsbelasting
en kan over de (verplichte) dividenduitkeringen van het buitenlandse beleggingsfonds
geen Nederlandse dividendbelasting worden geheven. Het kabinet heeft er, zoals ook
aangegeven in de kabinetsreactie op het evaluatierapport, voor gekozen om de vastgoedmaatregel
in te voeren.25 De vastgoedmaatregel zorgt ervoor dat de winst behaald met vastgoed in alle gevallen
kan worden belast.26 Het kabinet acht indirect beleggen in vastgoed daarom niet problematisch.
De leden van de fractie van D66 vragen of meer toelichting kan worden gegeven bij
de inhoud van het flankerend beleid bij de vastgoedmaatregel. Als gevolg van de vastgoedmaatregel
kan een fbi vanaf 1 januari 2025 niet meer direct beleggen in vastgoed. Als beleggers
in fbi’s met vastgoed fiscaal neutraal willen blijven beleggen, kunnen zij genoodzaakt
zijn het vastgoed te herstructureren onder andere door het onder te brengen in een
voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant lichaam. Na herstructurering blijft
de heffing over het resultaat van fbi’s plaatsvinden op het niveau van de achterliggende
participanten. Deze partijen zullen zodoende voorafgaand aan de voorgestelde inwerkingtreding
van de vastgoedmaatregel (1 januari 2025) willen herstructureren om zelfstandige vennootschapsbelastingplicht
te voorkomen. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan herstructurering – als
gevolg van de vastgoedmaatregel – op basis van de bestaande wet- en regelgeving leiden
tot heffing van overdrachtsbelasting. In die gevallen zouden (beleggers in) vastgoed-fbi’s
geconfronteerd kunnen worden met een eenmalige, mogelijk significante heffing van
overdrachtsbelasting. Het kabinet heeft met de vastgoedmaatregel geen opbrengst van
overdrachtsbelasting beoogd. Het kabinet stelt daarom een voorwaardelijke en tijdelijke
vrijstelling van overdrachtsbelasting voor. Het kabinet vindt het van belang dat de
tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting uitsluitend van toepassing is op
herstructureringen die worden ingegeven door het eerdergenoemde ter consultatie aangeboden
concept wetsvoorstel.27 Daarom wordt een aantal voorwaarden voor de toepassing van deze vrijstelling voorgesteld.
De tijdelijke vrijstelling is bedoeld om door middel van een herstructurering van
het vastgoed de fiscale neutraliteit die de fbi biedt te behouden. Een dergelijke
herstructurering ziet er naar verwachting (veelal) op hoofdlijnen als volgt uit: (1)
de beleggingsinstelling richt een fgr op en verkrijgt een deelgerechtigdheid daarin,
(2) de beleggingsinstelling brengt de economische eigendom van de onroerende zaken
in in die fgr, (3) de beleggingsinstelling draagt de verkregen bewijzen van deelgerechtigheid
over aan haar deelgerechtigden, (4) de beleggingsinstelling wordt omgezet in een stichting
die juridisch eigenaar is van de onroerende zaken (bewaarder). In het eerdergenoemde
ter consultatie aangeboden concept wetsvoorstel is een vrijstelling opgenomen voor
de verkrijging van de economische eigendom van het vastgoed onder de voorwaarden dat:
1) de economische eigendom wordt verkregen van een rechtspersoon die op het moment
onmiddellijk voorafgaand aan de verkrijging van de economische eigendom kwalificeert
als fbi en die op dat moment niet als zodanig had gekwalificeerd als de vastgoedmaatregel
dan al in werking was getreden; 2) de economische eigendom wordt verkregen in de vorm
van een deelgerechtigdheid in een voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant
lichaam waarin de rechtspersoon die economische eigendom had ingebracht; en 3) de
verkrijger in gelijke mate gerechtigd is tot het vermogen van het fiscaal transparante
lichaam als hij was door middel van aandelen in de fiscale beleggingsinstelling. Belangstellenden
konden tot en met 5 april 2023 op het ter internetconsultatie aangeboden concept wetsvoorstel
reageren. De inbreng van de belangstellenden wordt momenteel gewogen. Waar nodig worden
het wetsvoorstel en de toelichting aangepast.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de invoering van het flankerend beleid
niet is uitgesteld tot 2025, terwijl de vastgoedmaatregel dat zelf wel is. Deze leden
vragen ook of dit een beoogd effect is en zo ja, waarom dit wenselijk is. Het flankerend
beleid in de vorm van een tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting is bedoeld
om door middel van een herstructurering van het vastgoed de fiscale neutraliteit,
die de fbi biedt, te behouden. De inwerkingtredingsdatum van deze tijdelijke vrijstelling
moet aansluiten bij het proces van herstructurering om doeltreffend te zijn. Vertegenwoordigers
van fbi’s en de (institutionele) beleggers hebben aangegeven dat zij negen tot twaalf
maanden nodig hebben om te kunnen herstructureren en goed voorbereid te kunnen zijn
op de vastgoedmaatregel. Tegen die achtergrond gaat de tijdelijke vrijstelling gelden
van 1 januari tot en met 31 december 2024. Zo kan de herstructurering voorafgaand
aan de inwerkingtreding van de vastgoedmaatregel in de vennootschapsbelasting op 1 januari
2025 worden uitgevoerd.
Deze leden vragen verder of een overheveling van de effecten-fbi van het belastingrecht
naar het effectenrecht onderzocht is. In Nederland is het regime van de (effecten-)fbi
geregeld in de Wet Vpb 1969 en niet in het effectenrecht. Dit heeft een historische
reden. In de Wft zijn gedragsregels en prudentiële regels opgenomen. De Wft leent
zich niet voor het opnemen van fiscale regels. Bovendien zou overheveling van het
effecten-fbi regime tot gevolg hebben dat nv’s en bv’s die geen beleggingsinstelling
of icbe zijn in de zin van artikel 1:1 Wft niet voor toepassing van het fbi regime
in aanmerking komen. Het kabinet acht het om voornoemde redenen niet wenselijk om
de regels voor de effecten-fbi van het belastingrecht over te hevelen naar het effectenrecht.
De leden van de fractie van D66 vragen of een aangifteplicht wenselijk zou kunnen
zijn vanuit het perspectief van handhaafbaarheid. Een beleggingsinstelling die aan
de wettelijke eisen van het vbi-regime voldoet, is vrijgesteld van vennootschapsbelasting.
Omdat het een subjectieve vrijstelling betreft, hoeft een vbi geen aangifte doen;
de inspecteur kan namelijk alleen uitnodigen tot het doen van aangifte als hij een
vermoeden van belastingplicht heeft. Dit leidt tot lage uitvoeringskosten en lage
administratieve lasten. In lijn met de aanbevelingen van SEO is het kabinet voornemens
het vbi-regime te versoberen door de regeling alleen open te stellen voor beleggingsinstellingen
en icbe’s als bedoeld in artikel 1:1 Wft.28 Indien een vbi niet (langer) aan de eisen voldoet, vervalt de subjectieve vrijstelling,
en ontstaat er van rechtswege aangifteplicht.
De leden van de fractie van D66 vragen of het kabinet de mening deelt dat het gebruik
van een fgr als anonimiseringsstructuur niet past bij de oorspronkelijke doelstelling
van het fgr. Deze leden vragen ook of het is overwogen om het registreren in het Handelsregister
van de Kamer van Koophandel en het publiceren van jaarcijfers voor een fgr verplicht
te maken en wat daarvan de voor- en nadelen zijn. Het fgr is met ingang van 1970 in
de Wet Vpb 1969 opgenomen. De reden van de opname van het fgr in de Wet Vpb 1969 was
om beleggingsmaatschappijen die als rechtsvorm de nv hadden en de open beleggingsfondsen
gelijk te behandelen. Open beleggingsfondsen vervullen in het maatschappelijk verkeer
namelijk eenzelfde functie als nv’s. De oorspronkelijke opname van het fgr in de Wet
Vpb 1969 is derhalve niet gericht op het gebruik als anonimiseringsstructuur.
Op 8 maart 2023 is een concept wetsvoorstel ter consultatie aangeboden, waar belangstellenden
tot en met 5 april 2023 op konden reageren.29 In dit voorstel is opgenomen dat vanaf 1 januari 2024 een fonds als fgr wordt aangemerkt
als sprake is van een beleggingsinstelling of icbe als bedoeld in artikel 1:1 van
de Wft. De inbreng van de belangstellenden op de consultatie wordt op dit moment gewogen.
Waar nodig worden het wetsvoorstel en de toelichting daarop aangepast. Fondsen die
als beleggingsinstelling of icbe als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft kwalificeren
zijn nu al verplicht om een jaarrekening op te stellen en te deponeren. Het wetsvoorstel
heeft dus tot gevolg dat fgr’s vanaf de inwerkingtredingsdatum van de wet (voorgesteld
is 1 januari 2024) onder deze verplichting vallen. Vanaf 1 november 2022 geldt het
Trustregister voor het fgr en de deelgerechtigden in een fgr. Anonimiseren via een
fgr is ook op die manier al minder voor de hand liggend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de fractie van de PVV vragen of het wetsvoorstel separaat wordt behandeld,
dan wel of het een integraal onderdeel zal uitmaken van het Belastingplan. De aanpassing
van de definitie van het fgr, het vbi-regime en het fbi-regime zal als separaat wetsvoorstel
binnen het pakket Belastingplan 2024 aan uw Kamer worden aangeboden.
Deze leden vragen of bij het in kaart brengen van het fbi-, vbi-, fgr-landschap aandacht
kan worden besteed aan de gevolgen voor pensioenfondsen en pensioenopbouw van deelnemers.
Bij het in kaart brengen van het landschap zal het kabinet aandacht besteden aan de
gevolgen voor de pensioenfondsen. De verwachting hierin is dat pensioenfondsen zullen
herstructureren waarbij zij gebruik zullen maken van de overgangsfaciliteit. Hierdoor
zullen de gevolgen voor pensioenfondsen naar verwachting beperkt zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
Deze leden van de fractie van GroenLinks vragen of het SEO-evaluatierapport voor wat betreft de doelomschrijving van het vbi-regime wel juist is. Het
vbi-regime is in 2007 ingevoerd, naast het sinds 1969 bestaande fbi-regime, om de
concurrentiepositie van Nederlandse beleggingsinstellingen te verbeteren. Evenals
het fbi-regime, is het vbi-regime ingegeven door de gedachte dat het voor de beleggende
particulier mogelijk moet zijn via een beleggingsinstelling te beleggen zonder dat
dit leidt tot belastingheffing op het niveau van de beleggingsinstelling.30 Derhalve klopt het SEO-evaluatierapport naar de mening van het kabinet.
Deze leden vragen of het kabinet het eens is met de stelling dat het erg makkelijk
is om een regeling als «doeltreffend» te beoordelen als «lage belastingen» het enige
doel is. Deze leden vragen ook wat het kabinet van dat doel vindt en of hij het eens
is met de stelling dat het vbi-regime een zinloos onderdeel van het belastingstelsel
is. «Lage belastingen» is niet het doel van het vbi-regime. Het fbi-regime bleek tijdens
de invoering van het vbi-regime niet voor alle categorieën beleggers en voor alle
typen beleggingsproducten optimaal. Het vbi-regime heeft als doel het verbeteren van
de concurrentiepositie van Nederlandse beleggingsinstellingen.31 Evenals het fbi-regime, is het vbi-regime ingegeven door de gedachte dat het voor
de beleggende particulier mogelijk moet zijn via een instelling te beleggen zonder
dat dit leidt tot belastingheffing op het niveau van de instelling.32 Het vbi-regime slaagt hierin. Het vbi-regime draagt er ook aan bij dat verdere uitstroom
van beleggingsinstellingen uit Nederland wordt voorkomen.33 Alles overwegende is het kabinet van mening dat het vbi-regime een zinvol onderdeel
van ons belastingstelsel is. Het kabinet wil wel het niet-beoogde gebruik door vermogende
personen en families van het vbi-regime tegengaan en heeft om die reden een wijziging
van de toegang tot het vbi-regime voorgesteld in het concept wetsvoorstel dat recent
ter consultatie werd aangeboden.34
Verder vragen deze leden om te reflecteren op de bijdrage van beleggingsinstellingen
en fiscale regelingen daarvoor aan de welvaart in Nederland. Deze leden vragen daarbij
of Nederland beter wordt van een belastingvrijstelling voor beleggingsinstelling.
Het kabinet antwoord deze vraag bevestigend. Zoals genoemd, concludeert SEO dat het
vbi-regime de verdere uitstroom van beleggingsinstellingen vanuit Nederland naar bijvoorbeeld
Luxemburg beperkt. Het fbi-regime heeft als belangrijkste doelstelling collectief
beleggen te faciliteren door het voorkomen van extra belastingheffing op het niveau
van de beleggingsinstelling ten opzichte van rechtstreeks beleggen (fiscale neutraliteit).
De belastingheffing vindt plaats op het niveau van beleggers. Het op deze manier wegnemen
van obstakels voor collectief beleggen voor particulieren is internationaal niet ongebruikelijk.
Ook het vbi-regime is op die fiscale neutraliteit gericht. SEO concludeert dat het
vbi-regime en het fbi-regime hierin slagen.35 Het kabinet hecht belang aan het voorkomen van obstakels voor collectief beleggen
voor particulieren ten opzichte van individueel beleggen. Collectief beleggen levert
schaalvoordelen op, draagt bij aan risicospreiding en geeft particuliere beleggers
toegang tot de expertise van een fondsbeheerder. Daarnaast faciliteert collectief
beleggen vermogensopbouw, hetgeen van belang is voor pensioenopbouw en spreiding van
inkomen over de levensloop. Ook kunnen collectieve beleggingsfondsen een bijdrage
leveren aan de energietransitie door te investeren in bijvoorbeeld windmolenparken.
Dergelijke groene investeringen kunnen een bijdrage leveren aan de welvaart van Nederland.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of een oordeel kan worden geveld over
de beleidsdoelen van de effecten-fbi en de vastgoed-fbi. Deze leden vragen eveneens
of uiteen kan worden gezet hoe de beleidsdoelen bijdragen aan de Nederlandse welvaart.
Het kabinet onderschrijft het belang van de doelstellingen van het fbi-regime. Het
fbi-regime heeft als belangrijkste doelstelling collectief beleggen te faciliteren
door het voorkomen van extra belastingheffing op het niveau van de beleggingsinstelling
ten opzichte van rechtstreeks beleggen (fiscale neutraliteit). Collectief beleggen
levert voor de particuliere belegger schaalvoordelen op en draagt bij aan risicospreiding.
Tevens kunnen particuliere beleggers profiteren van de expertise van fondsbeheerders.
Collectief beleggen faciliteert vermogensopbouw, hetgeen van belang is voor pensioenopbouw
en spreiding van inkomen over de levensloop. Beleggingsfondsen kunnen investeren in
Nederlandse bedrijven en een bijdrage leveren aan de energietransitie door te investeren
in bijvoorbeeld windmolenparken. Beleggingsfondsen kunnen derhalve op deze manier
een bijdrage leveren aan de welvaart in Nederland.
Tot slot vragen deze leden uiteen te zetten wat er mis gaat als alle fiscale faciliteiten
voor beleggingsinstellingen worden afgeschaft. Het kabinet ziet een aantal risico’s
bij het afschaffen van alle fiscale faciliteiten voor beleggingsinstellingen. Ten
eerste ontstaan er obstakels bij collectief beleggen door particuliere beleggers ten
opzichte van individueel beleggen, omdat er sprake is van extra belastingheffing op
het niveau van de beleggingsinstelling. Dit maakt collectief beleggen onaantrekkelijker
dan individueel beleggen, terwijl collectief beleggen een aantal voordelen kent. Collectief
beleggen levert voor de particuliere belegger schaalvoordelen op, het draagt bij aan
risicospreiding en zorgt ervoor dat particuliere beleggers kunnen profiteren van de
expertise van fondsbeheerders. Bovendien faciliteert collectief beleggen vermogensopbouw,
hetgeen van belang is voor pensioenopbouw en spreiding van inkomen over de levensloop.
Indien de fiscale regimes worden geschrapt, verslechtert het vestigingsklimaat voor
beleggingsfondsen. Indien het fiscale regime voor beleggers die deelnemingsrechten
hebben in Nederlandse fondsen slechter is dan bijvoorbeeld het Luxemburgse fiscale
regime voor Luxemburgse fondsen, is de verwachting dat Nederland als vestigingsplaats
voor bepaalde beleggingsfondsen afvalt. Bovendien zullen buitenlandse beleggingsfondsen
wellicht minder geneigd zijn te investeren in de Nederlandse economie of een bijdrage
willen leveren aan de energietransitie door bijvoorbeeld te investeren in windmolenparken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier