Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het bericht ‘Aruba: in cassatie tegen homohuwelijk’
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Aruba: in cassatie tegen homohuwelijk» (ingezonden 9 maart 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van Huffelen (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
            (ontvangen 3 april 2023).
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het bericht «Aruba: in cassatie tegen homohuwelijk» en het ingezonden
               artikel «Hoe was het standpunt van de Nederlandse Antillen en daarna Curaçao en Sint-Maarten»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Kunt u bevestigen dat het voor de Caribische landen van het Koninkrijk een volstrekt
               legitiem middel is om in cassatie te gaan tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk
               Hof van Justitie indien zij van mening zijn dat inbreuk is gemaakt op hun autonome
               bevoegdheden op grond van het Statuut?
            
Antwoord 2
            
Het is inderdaad voor de Caribische landen van het Koninkrijk een volstrekt legitiem
               middel om in cassatie te gaan tegen uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
               Overigens kan ik mij niet zo goed vinden in het beeld dat de cassatieklacht van Aruba
               gerelateerd is aan een inbreuk op de autonomie van Aruba zoals gewaarborgd door het
               Statuut. De betreffende klacht heeft immers geen betrekking op een handeling door
               een orgaan van het Koninkrijk of van Nederland, maar ziet op de relatie tussen de
               Arubaanse politieke staatsmachten en de Arubaanse rechter. Het betreft dus in de kern
               een vraagstuk van interne machtenscheiding en niet van de autonomie van Aruba binnen
               het Koninkrijk.
            
Vraag 3
            
Deelt u de opvatting dat de keuzes over belangrijke vragen als de invulling van het
               familierecht onder het Statuut primair behoren tot het primaat van de democratie binnen
               de landen van het Koninkrijk en dat de rechter niet op de stoel van de politiek mag
               gaan zitten?
            
Antwoord 3
            
De regeling van het familierecht behoort onder het Statuut tot de autonomie van de
               landen binnen het Koninkrijk. Wie dat recht tot stand brengt en op welke manier daar
               invulling wordt gegeven, is, conform datzelfde beginsel van autonomie, primair aan
               elk van de landen zelf om te bepalen. Het Statuut schrijft voor de landen geen specifieke
               constitutionele ordening voor. Het primaat van de democratie en de politiek ten aanzien
               van keuzes rond burgerrechtelijke vraagstukken vormt in alle vier de landen evenwel
               een belangrijk uitgangspunt. De rechter neemt in de landen rondom dergelijke kwesties
               traditioneel een terughoudende plaats in en waakt ervoor om plaats te nemen op de
               stoel van de politieke staatsmachten. Evengoed wordt door de rechter in alle vier
               de landen aangenomen dat hij beschikt over een rechtsvormende taak (vgl. r.o. 2.61
               van het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof in de Arubaanse zaak over het homohuwelijk).
               Anders dan de Grondwet in Nederland, staan de staatsregelingen in de Caribische landen
               het de rechter bovendien toe om landsverordeningen te toetsen aan grondrechten uit
               de staatsregeling. Het was een dergelijke grondwettigheidstoetsing die resulteerde
               in het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof waartegen door de Arubaanse regering cassatie
               is ingesteld.
            
Vraag 4
            
Deelt u de constatering dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie anders dan het
               Hof van Justitie van de Europese Unie geen opdracht heeft om een harmoniserende uitleg
               toe te passen die leidt tot steeds uniformere wetgeving in de landen van het Koninkrijk?
               Zo nee, op welke literatuur en jurisprudentie baseert u uw opvatting?
            
Antwoord 4
            
Nee, die constatering deel ik niet zonder meer. Op grond van artikel 39, eerste lid,
               Statuut wordt het burgerlijk recht, waarvan het familierecht deel uitmaakt, in de
               vier landen van het Koninkrijk zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld.
               Dit uitgangspunt, dat ook wel bekend staat als het concordantiebeginsel, heeft als
               complement dat ook in de rechtspraak wordt gestreefd naar harmonisatie van (uitleg
               van) regels. Hierbij is een bijzondere rol weggelegd voor de Hoge Raad, die voor alle
               entiteiten van het Caribische deel van het Koninkrijk als cassatierechter is aangewezen
               (Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint
               Eustatius en Saba). Ook een lagere rechter als het Gemeenschappelijk Hof kan zich
               geroepen voelen om op een terrein dat in artikel 39 Statuut wordt genoemd de rechtseenheid
               te bevorderen. Dit alles doet niet af aan de vrijheid van de landen om op deze terreinen
               verschillende wetgevende keuzes te maken. Het concordantiebeginsel brengt hier geen
               verandering in, zeker niet daar waar verschillende maatschappelijke opvattingen over
               een onderwerp leven (zie HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6095, NJ 2014/50, waarnaar
               in r.o. 2.5 van het onderhavige vonnis wordt verwezen). Het was dan ook niet het concordantiebeginsel
               dat het Gemeenschappelijk Hof ertoe bracht te besluiten het huwelijk in Aruba open
               te stellen voor personen van gelijk geslacht, maar het discriminatieverbod in de Arubaanse
               staatsregeling. Bij de toetsing aan dat discriminatieverbod hanteerde het Gemeenschappelijk
               Hof als inspiratiebron de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
               (r.o. 2.35–2.39) maar bijvoorbeeld ook de jurisprudentie van het Constitutionele Hof
               van Zuid Afrika en het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten (r.o. 2.44–2.45).
            
Vraag 5
            
Erkent u dat er volgens het internationaal recht momenteel geen recht bestaat voor
               paren van gelijk geslacht om te trouwen? Ziet u het op grond van het Statuut ook als
               uw verantwoordelijkheid om de vrijheid te verdedigen van de landen van het Koninkrijk
               om zich te houden aan de ondergrens van het internationaal recht zolang het Statuut
               zelf geen nadere voorschriften geeft inzake het familierecht en discriminatie?
            
Antwoord 5
            
Het is mij bekend dat er volgens het internationaal recht momenteel geen recht voor
               paren van gelijk geslacht bestaat om te trouwen. De ondergrens die in de rechtspraak
               van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wordt aangehouden, is dat partijen
               bij het EVRM verplicht zijn te voorzien in een vorm van geregistreerd partnerschap
               voor zulke paren. Welke precieze maatstaf van internationaal recht in een land wordt
               aangelegd is in eerste instantie aan de landen zelf, in het samenspel van staatsmachten,
               om te bepalen. Een verantwoordelijkheid voor mij, als onderdeel van de Koninkrijksregering,
               komt pas in beeld als een land door een ondergrens van het internationale recht zakt
               en de waarborgfunctie aan de orde is. Van zo’n situatie is echter in casu geen sprake.
               Eerder is het omgekeerde het geval en staat de vraag centraal of de autoriteiten van
               een land verdergaande rechtsbescherming mogen bieden dan het internationale recht
               vereist (vgl. r.o. 2.26–2.28). Als gezegd biedt het Gemeenschappelijk Hof deze verdergaande
               rechtsbescherming niet op basis van het internationale recht (lees: EVRM en IVBPR)
               maar op basis van het eigen Arubaanse constitutionele recht.
            
Vraag 6
            
Bent u ook van mening dat Nederland op dit moment respect past voor het primaat van
               de democratie in de landen van het Koninkrijk, zeker gezien het feit dat voorstellen
               in ontwikkeling zijn waarover de parlementen in deze landen zich kan uitspreken? Kunt
               u zich voorstellen dat de druk vanuit Nederland om Nederlandse wetgeving over te nemen
               in de Caribische landen door velen ervaren kan worden als ideologisch kolonialisme?
            
Antwoord 6
            
Respect voor het primaat van de democratie in de Caribische landen staat bij mij altijd
               hoog in het vaandel. Zou er vanuit Nederland druk worden uitgeoefend op de parlementen
               van deze landen om Nederlandse wettelijke bepalingen in hun eigen wetgeving over te
               nemen, dan zou ik dat dan ook afkeuren. Dat wil niet zeggen dat Nederlandse bewindspersonen
               of Kamerleden in hun contacten met bestuurders en parlementariërs uit Aruba, Curaçao
               en Sint Maarten geen aandacht kunnen vragen voor onderwerpen die door hen van belang
               worden geacht. Beschouw in deze zin bijvoorbeeld de dialoog die ik, in het kader van
               een toezegging aan het Eerste Kamerlid Dittrich (D66), in verschillende overleggen
               met de landen over het homohuwelijk voer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
               nr. 1327, p. 2).
            
Vraag 7
            
Hoe geeft u zich rekenschap van het feit dat de wens tot invoering van een homohuwelijk
               in de Caribische landen bij velen op grote bezwaren stuit? Bent u voornemens en bereid
               om in het kader van de dialoog over de mogelijkheid van een homohuwelijk ook in contact
               te treden met vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen die deze bezwaren hebben,
               waaronder kerken?
            
Antwoord 7
            
Het zou mij niet passen om te reflecteren op de vraag wat het draagvlak voor een rechterlijke
               uitspraak is onder de bevolking van een Caribisch land. In hoeverre zulk draagvlak
               bepalend is voor de beantwoording van een rechtsvraag, is in eerste instantie aan
               de rechter zelf om te bepalen (vgl. r.o. 2.54). Verder zie ik het als een kwestie
               om te worden besproken in het publieke debat in de Caribische landen. Mocht aan mij
               worden gevraagd om in het kader van dialoog met vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen,
               zoals kerken, over het homohuwelijk in gesprek te gaan, dan ben ik daartoe zeker bereid.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.