Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Stoffer, Van der Staaij, Pouw-Verweij en Bikker over het bericht dat het gebruik van zelfdodingspoeder Middel X flink steeg nadat Coöperatie Laatste Wil bekend maakte welke stof het bevat
Vragen van de leden Stoffer, Van der Staaij (beiden SGP), Pouw-Verweij (JA21) en Bikker (ChristenUnie) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over het bericht dat het gebruik van zelfdodingspoeder Middel X flink steeg nadat Coöperatie Laatste Wil bekend maakte welke stof het bevat (ingezonden 16 februari 2023).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 31 maart (2023). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1775.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Gebruik zelfdodingspoeder Middel X stijgt flink na
bekendmaking welke stof het bevat»?1
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Deelt u het vermoeden van de toxicoloog van het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum
(NVIC) dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie
Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan? Bent u bereid om onderzoek
te doen om duidelijk te krijgen of inderdaad sprake is van een causaal verband?
Antwoord 2
De toxicoloog van het NVIC heeft inderdaad aangegeven te vermoeden dat het bekendmaken
van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid
tot een toename van het gebruik ervan. Zij geeft tegelijkertijd echter aan dat een
causaal verband op basis van de cijfers van het NVIC niet is vast te stellen.
Hoewel op individueel niveau factoren die bijdragen aan een suïcide of een poging
daartoe niet te voorspellen zijn, zijn er op maatschappelijk niveau echter wel degelijk
factoren aan te wijzen die bijdragen aan meer of minder suïcides. Wetenschappelijk
onderzoek heeft aangetoond dat het voorkómen dat mensen gemakkelijk toegang hebben
tot (informatie over) middelen waarmee ze een einde aan hun leven kunnen maken, bijdraagt
aan suïcidepreventie. Een causaal verband tussen enerzijds het beschikbaar maken van
informatie over Middel X en anderzijds het aantal suïcides in Nederland is niet onomstotelijk
vast te stellen. In het licht van voorgaande acht ik nader onderzoek dan ook niet
aangewezen.
Vraag 3
Welke mogelijkheden ziet u om een completer beeld te krijgen van het gebruik van Middel
X? Wat vindt u van de mogelijkheid om een plicht in stellen voor artsen om (overlijden
ten gevolge van het) gebruik van Middel X of vergelijkbare stoffen te melden bij het
NVIC?
Antwoord 3
Verreweg de meeste suïcidepogingen worden nergens geregistreerd. Daardoor is ook niet
bekend welke middelen daarbij worden gebruikt. Een meldplicht zou indruisen tegen
het medisch beroepsgeheim dat zowel een maatschappelijk belang (waarborging van vrije
toegang tot de zorg) als een individueel belang (het recht van de patiënt op bescherming
van zijn privacy en het gezondheidsbelang van de individuele patiënt) dient.
Suïcides (fatale pogingen) worden wél geregistreerd, omdat deze altijd worden onderzocht
door een forensisch arts (gemeentelijke lijkschouwer). De Wet op de lijkbezorging
(Wlb) behelst het wettelijk kader voor verplichte meldingen door de behandelend arts
of gemeentelijke lijkschouwer bij overlijden. De Wlb voorziet momenteel enkel in meldplichten
in verband met de lijkschouw en het afgeven van een verklaring van overlijden (A-verklaring)
en in verband met de opgave van de doodsoorzaken aan het CBS ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek
(B-verklaring). Het is echter niet verplicht om te vermelden ten gevolge van welke
middelen iemand is overleden, waardoor de data hieromtrent naar verwachting incompleet
zijn.
Grofweg zijn er twee categorieën overlijdens waarmee forensisch artsen met Middel
X te maken kunnen krijgen. Er kunnen (meerdere) aanwijzingen zijn bij de lijkschouw
dat de overledene Middel X heeft ingenomen (bijvoorbeeld vermelding in een afscheidsbrief,
huisartsendossier, verklaring van betrokkenen, etc). Afhankelijk van de situatie wordt
in sommige gevallen besloten het vermoeden van aanwezigheid van Middel X te bevestigen
met toxicologisch onderzoek, maar soms is het zo duidelijk dat dat niet nodig is.
Een andere categorie overlijdens is wanneer er bij de lijkschouw geen aanwijzingen
zijn waaraan iemand overleden is. In dat soort gevallen kan een overlijden door Middel
X alleen opgespoord worden door toxicologisch onderzoek. Dat is nu slechts mogelijk
in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of op verzoek van de nabestaanden (klinische
sectie). Als artsen geen toxicologisch onderzoek kunnen doen bij onverklaard overlijden,
zal een verplichte registratie geen goede weergave van de werkelijkheid geven. Op
dit moment vind ik een eventuele meldplicht bij het NVIC dan ook niet opportuun.
Vraag 4
Hoe staat het met het eerder aangekondigde onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie en
GGD Amsterdam naar de achtergrond van de slachtoffers van Middel X?2
Antwoord 4
De eerste resultaten van het onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2023 verwacht,
afhankelijk van de beschikbaarheid van forensisch artsen. Deze artsen vormen een cruciale
schakel in het dossieronderzoek dat op dit moment wordt uitgevoerd.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van bovengenoemde berichtgeving, de effectiviteit
van de in 2019 opgestelde code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van
chemische stoffen»? In hoeverre lukt het te voorkomen dat chemische stoffen, waarvan
bewezen is dat deze oneigenlijk worden gebruikt voor suïcide, ongecontroleerd verkocht
worden aan particulieren? Bent u bereid om dit te betrekken bij het aangekondigde
gesprek tussen de bij de code betrokken partijen (gepland in eerste kwartaal 2023),
dan wel de aangekondigde evaluatie van de code?3
Antwoord 5
Voordat de code in 2019 werd opgesteld, was Middel X al beschikbaar door handel tussen
consumenten onderling. Omdat er maar weinig van de stof nodig is, kan met relatief
beperkte hoeveelheden suïcide gepleegd worden. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen
dat de stof waarmee suïcides (fatale pogingen) zijn uitgevoerd afkomstig was van één
van de ondertekenaars van de code. Uiteraard zal dit ter sprake komen tijdens de volgende
bijeenkomst van de codepartners, gepland in het tweede kwartaal van 2023. Het is echter
niet waarschijnlijk dat dit zal leiden tot een andere aanpak. De evaluatie van de
code vindt eind 2023 plaats.
Vraag 6
Kunt u een overzicht geven van alle strafrechtelijke onderzoeken die op dit moment
lopen tegen (personen die betrokken zijn bij) de Coöperatie Laatste Wil? Wat is de
stand van zaken van deze onderzoeken?
Antwoord 6
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft eerder publiekelijk kenbaar gemaakt dat het voornemens
is om tien personen te vervolgen die betrokken zijn of waren bij de Coöperatie Laatste
Wil. Het OM heeft deze zaken overgedragen aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris
kan – op verzoek van het OM of de tien verdachten – nog nader onderzoek doen. Het
is nog niet te zeggen wanneer deze zaken voor de rechter komen.
Vraag 7
Deelt u de mening dat er inmiddels voldoende aanleiding is om op grond van artikel
2:20 Burgerlijk Wetboek de Coöperatie Laatste Wil te verbieden en te ontbinden?
Antwoord 7
De beslissing om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek een rechtspersoon te
verbieden en te ontbinden is aan de rechter. Het OM kan daartoe een verzoek indienen
bij de rechtbank. Of er in dit specifieke geval voldoende aanleiding is om een dergelijk
verzoek te doen, is ter beoordeling van het OM.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.