Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kwint over initiatieven voor thuiszitters die dreigen te verdwijnen
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over initiatieven voor thuiszitters die dreigen te verdwijnen (ingezonden 17 februari 2023).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 28 maart
2023).
Vraag 1
Wat vindt u ervan dat er nog altijd initiatieven zijn die thuiszitters begeleiden,
maar nog steeds tegen problemen met financiering aanlopen terwijl er duizenden kinderen
op dit moment thuiszitten zonder onderwijs te krijgen?1
Antwoord 1
Ik vind het vervelend dat initiatieven die een positieve bijdrage hebben voor uitgevallen
leerlingen tegen (financierings-)problemen aanlopen. Ook voor leerlingen die nu thuiszitten
of dreigen uit te vallen moet namelijk een plek zijn waar zij zich kunnen ontwikkelen.
Dat vind ik echt van belang. Daarom maak ik mij op verschillende wijze hard voor deze
groep.
Zo is per januari het Experiment Onderwijszorgarrangementengestart. Dit experiment maakt het voor onderwijszorginitiatieven mogelijk om voor
vijf jaar af te wijken van wet- en regelgeving rondom onderwijstijd, -locatie, -inhoud,
maar ook bekostiging (samenwerkingsverbanden kunnen 2,5 procent van hun bruto budget
flexibeler inzetten voor middelen op het snijvlak van onderwijs en zorg). Dit experiment
biedt ook meer mogelijkheden voor samenwerkingen met initiatieven voor thuiszittende
kinderen en jongeren.
Daarnaast heb ik met de subsidieregeling WÉL in Ontwikkelingspecifieke middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar gesteld voor
samenwerkingsverbanden om ook niet-ingeschreven leerlingen met concrete maatregelen
te ondersteunen.
Tot slot werk ik nog aan een bredere verzuimaanpak, waaronder ook een wetsvoorstel
voor het terugdringen van verzuim en digitaal afstandsonderwijs («Digitale school») als maatwerkoplossing vallen. Met name dit laatste kan – daar waar het wetsvoorstel
een meer preventieve werking heeft – helpen om kinderen en jongeren die op dit moment
thuiszitten toch onderwijs te bieden.
Over bovenstaande acties en maatregelen informeer ik, met mijn collega van het Ministerie
van VWS, uw Kamer eind maart uitgebreider bij de brief met de voortgangsrapportage
op de Verbeteraanpak Passend Onderwijs.
Vraag 2
Waarom gaat u niet over tot het uitvoeren van de motie Kwint die de regering verzoekt
om ter bescherming van dit soort initiatieven doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie
te beleggen, teneinde een schoolbestuur een aanwijzing te kunnen geven om de samenwerking
met een initiatief dat onderwijs buiten school aanbiedt aan te gaan, die intussen
al vier jaar geleden door de Kamer is aangenomen?2
Antwoord 2
De gedachte achter deze motie – het voorkomen van uitval door het stimuleren van samenwerking
van schoolbesturen en initiatieven die buiten het bekostigd onderwijssysteem onderwijs
en zorg aanbieden – steun ik (zie ook het antwoord op vraag 1).
Toch is het beleggen van doorzettingsmacht bij de Inspectie van het Onderwijs, hetgeen
de motie voorstelt, geen passende oplossing, zoals ik uw Kamer vorig jaar schreef.3 De inspectie heeft immers een toezichthoudende en onafhankelijke rol. Daarbij past
het niet om ook op deze manier sturend te zijn en samenwerking te verplichten. Bovendien
houdt de inspectie toezicht op scholen, besturen en samenwerkingsverbanden, en heeft
het geen zicht op de kwaliteit van bijvoorbeeld zorg- of particuliere initiatieven.
Ik zal de uitwerking van de doorzettingsmacht meenemen bij het wetsvoorstel rondom
de onderwijszorgarrangementen. Daarbij houd ik ook rekening met de eerder geuite zorgen
dat de persoon of organisatie met doorzettingsmacht daadwerkelijk onafhankelijk is.4
Vraag 3
Klopt het dat initiatieven voor thuiszitters die zowel onderwijs als zorg bieden op
dit moment nog altijd afhankelijk zijn van de welwillendheid van scholen en gemeenten,
tenzij zij deelnemen aan het Experiment Onderwijszorgarrangementen waar ook een maximum
aantal deelnemers aan mag meedoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3
Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor het bieden van een dekkend aanbod
van voorzieningen voor alle leerlingen in hun regio, ook voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte
en leerlingen die al langer zijn uitgevallen. Zij, en de scholen, maken afspraken
met initiatieven die daaraan kunnen bijdragen – en hiervan zie ik veel goede voorbeelden.
Als het gaat om een combinatie van onderwijs en zorg leerlingen die thuiszitten, gebeurt
dit onder andere in samenwerking met gemeenten. Zoals ik al in het antwoord op vraag
1 aangaf werk ik aan verschillende trajecten om dit te stimuleren en waar nodig te
verbeteren, omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen en jongeren passend onderwijs
krijgen.
Het Experiment Onderwijszorgarrangementenbiedt ruimte voor scholen, samenwerkingsverbanden en onderwijszorginitiatieven om
van bepaalde regels af te wijken. Wel gaat het hierbij nadrukkelijk om een samenwerking
tussen een school, een samenwerkingsverband, een zorgaanbieder en een gemeente. Zij
maken afspraken over de invulling van onderwijs en zorg.
Zie het antwoord op vraag 5 voor het aantal initiatieven dat deelneemt aan het experiment.
Vraag 4
Vindt u dat u het zich nog langer kunt veroorloven om het Experiment Onderwijszorgarrangementen
af te wachten gezien de duizenden kinderen die zonder onderwijs thuiszitten met alle
gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 1 aangaf werk ik op verschillende trajecten
aan het verbeteren van de verzuimaanpak en het naar nul terugbrengen van het aantal
leerlingen dat onnodig verzuimt. Eén van de manieren is het experiment dat inmiddels
is gestart.
Tegelijkertijd besef ik dat er structureel een groep jongeren is die niet het onderwijs
krijgt die het moet krijgen, en wil ik de ruimte voor deze onderwijszorgarrangementen
structureel in de wet vastleggen. In het debat passend onderwijs van 30 maart 2022
heb ik toegezegd dat ik na de start van het experiment binnen één jaar begin met de
ontwikkeling van wetgeving. Hierbij baseer ik mij, naast de signalen die ik ontvang
en de structurele gesprekken die ik met betrokken partijen voer (waaronder scholen,
samenwerkingsverbanden, de inspecties, gemeenten, sectorraden en zorgpartijen), ook
op het monitor- en impactonderzoek voor het experiment dat in april 2023 start.
Vraag 5
Hoeveel initiatieven nemen deel aan het experiment? Zijn er initiatieven afgewezen?
Zo ja, op welke gronden?
Antwoord 5
Voor het experiment zijn 41 aanvragen ingediend, waarvan er 39 zijn goedgekeurd. Deze
39 aanvragen omvatten ongeveer 50 initiatieven.5 De twee aanvragen die zijn afgewezen hebben geen volledige samenwerkingsovereenkomst
van de benodigde partijen kunnen overleggen, zoals de regeling en het besluit vereisen.6 Ik hecht hieraan zodat alle betrokken partijen van tevoren afspraken maken over de
inrichting en financiering van het initiatief en hun betrokkenheid bevestigen.
Vraag 6
In hoeverre is het op dit moment voor gemeenten mogelijk om naast het Experiment Onderwijszorgarrangementen
initiatieven voor thuiszitters te financieren vanuit de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) en in hoeverre kunnen op dit moment scholen zorgen voor het voortbestaan
van deze initiatieven naast het experiment?
Antwoord 6
Ook buiten het Experiment Onderwijszorgarrangementenkunnen scholen samenwerken met initiatieven die zich inzetten voor kinderen en jongeren
die thuiszitten. En ook gemeenten kunnen vanuit de Jeugdwet combinaties van onderwijs en jeugdhulp inzetten. Daarbij hebben ze echter niet de
ruimte zoals die er in het experiment is. Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning(Wmo) is het niet logisch dat gemeenten initiatieven voor thuiszittende kinderen en
jongeren financieren, aangezien de Wmo vanaf achttien jaar geldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 aangeef, is het dus aan scholen, samenwerkingsverbanden
en gemeenten om samen te werken met initiatieven voor uitgevallen leerlingen. De financiële
en inhoudelijke invulling daarvan is aan die partijen zelf. Samenwerkingsverbanden
kunnen daarbij bijvoorbeeld middelen uit de eerdergenoemde subsidieregeling WÉL in ontwikkelinginzetten.
Vraag 7
Bent u bereid de antwoorden op deze schriftelijke vragen met de Kamer te delen voor
het debat over passend onderwijs op 5 april aanstaande?
Antwoord 7
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.