Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de monitoring energieprijzen en sport
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr. 342
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 maart 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 31 januari 2023 over de monitoring energieprijzen en sport (Kamerstuk 30 234, nr. 333).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 februari 2023 aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport voorgelegd. Bij brief van 28 maart 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
6
II.
Reactie van de bewindspersoon
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister en hebben daarover geen opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de monitor
energieprijzen en sport. Deze leden wijzen op het grote belang van sportverenigingen
en andere sportfaciliteiten voor de Nederlandse samenleving. De sterk gestegen energieprijzen
hebben een grote impact gehad en zullen dat blijven hebben op de sport in Nederland.
Genoemde leden hebben daarom enkele vragen aan de Minister.
De leden van de D66-fractie merken op dat de gasprijzen in de afgelopen tijd weer
gedaald zijn. Deelt de Minister met de leden van de D66-fractie dat de problematiek
van gestegen energieprijzen alsnog om blijvende aandacht vraagt? Welke acties worden
ondernomen om ervoor te zorgen dat sportverenigingen breed weerbaar zijn en blijven
tegen plotselinge kostenstijgingen, zoals die van gas en elektriciteit in het afgelopen
jaar? Wat is de voortgang op de verduurzaming van sportaccommodaties? Zou de Minister
dat cijfermatig kunnen onderbouwen?
De leden van de D66-fractie erkennen dat de middelen van € 300 miljoen die bij de
Voorjaarsnota aan het Gemeentefonds zullen worden toegevoegd vrij besteedbaar zijn
en gemeenten niet gebonden zijn aan specifieke verantwoording over die middelen. Toch
is het zinvol om inzicht te hebben hoe deze middelen besteed worden, zodat de Kamer
duidelijk heeft waar mogelijk problemen ontstaan en waar de nood het hoogst is. Genoemde
leden vragen daarom waarom de motie van de leden Inge van Dijk en Van der Laan die
vraagt om monitoring van deze middelen niet uitgevoerd wordt, terwijl deze wel is
aangenomen door de Kamer. Kan de Minister een overzicht geven van mogelijke manieren
om deze motie uit te voeren en daarbij aangeven waarom dat wel of niet uitvoerbaar
is? Is het bijvoorbeeld niet mogelijk om aan de hand van de aankomende voorjaarsbrieven
van gemeenten te herleiden hoe deze middelen grosso modo zijn besteed? Of door te
werken met een steekproefsgewijze vrijblijvende uitvraag bij gemeenten? Kan de Minister
een overzicht per gemeente geven welke gemeenten een noodfonds hebben opgezet die
beschikbaar is voor sport en hoeveel geld dat betreft?
De leden van de D66-fractie vinden het zorgelijk dat er 100 sportverenigingen zijn
met acute problematiek als gevolg van de stijgende energieprijzen. Zijn de huidige
vrijgemaakte middelen bij het Rijk en gemeenten voldoende om in ieder geval deze verenigingen
te kunnen helpen? En kan de Minister daar een cijfermatige onderbouwing van geven?
Hoe zijn deze verenigingen verdeeld over verschillende gemeenten en sporten?
De leden van de D66-fractie vinden het zorgelijk dat de regelingen voor verenigingen
nog niet zijn opengesteld. Wat zijn de oorzaken waarom die regelingen nog niet open
zijn? Welke acties onderneemt de Minister om de regelingen zo snel mogelijk «live»
te laten gaan? Heeft het niet goedkeuren van de VWS-begroting door de Eerste Kamer
nog bijgedragen aan het late openstellen van deze regelingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister waarmee
helaas geen uitvoering gegeven wordt aan de motie van de leden Inge van Dijk en Van
der Laan om de Kamer maandelijks te informeren over de vraag of de aanvullende financiële
middelen afdoende zijn om de unieke Nederlandse infrastructuur van verenigingen te
ondersteunen.1 Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De Minister geeft aan dat het Mulier Instituut – naast een korte uitvraag waarvan
de uitkomsten in februari worden verwacht – een uitgebreider onderzoek doet, waarvan
de eerste resultaten in maart worden verwacht. De leden van de CDA-fractie vragen
de Minister wat dit uitgebreidere onderzoek inhoudt. Wordt met dit onderzoek dieper
ingegaan op de ondersteuning vanuit gemeenten voor (sport)verenigingen die door hoge
energiekosten in de problemen zijn gekomen? Zal de periodieke monitoring daarna maandelijks
aan de Kamer worden toegezonden, zoals de motie expliciet vraagt?
De beschikbaar gestelde aanvullende financiële middelen voor openbare zwembaden en
het noodfonds voor amateursportverenigingen zal op zijn vroegst in april of mei live
zijn, zo schrijft de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister al
meer kan toelichten hoe deze regeling eruit komt te zien, wie ervoor in aanmerking
komt en welke voorwaarden eraan gesteld worden. Hoe worden verenigingen en gemeenten
geïnformeerd over deze regeling? Hoe wordt er mee omgegaan als er meer compensatie
wordt aangevraagd dan dat er financieel aan ruimte is? Gaat het dan op orde van aanvraag,
of worden er andere criteria gehanteerd? De leden van de CDA-fractie worden namelijk
veel benaderd door lokale bestuurders die echt behoefte hebben aan duidelijkheid op
de korte termijn.
Sportverenigingen en -accommodaties die veel energie gebruiken kunnen een beroep doen op de Tegemoetkoming Energiekosten
energie-intensief mkb (TEK)-regeling. De TEK-regeling wordt nog uitgewerkt en aanvragen
kan naar verwachting in het eerste kwartaal van 2023, zo lezen de leden van de CDA-fractie
op de website van de RVO.2 Deze leden vragen of al meer bekend is per welke datum deze aanvraag gedaan kan worden.
Heeft de Minister daarnaast in beeld hoeveel sportverenigingen en -accommodaties in
Nederland voldoen aan de eis dat de energiekosten meer dan 7 procent van de jaaromzet
bedragen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben hierover nog een aantal kritische vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie benadrukken dat het belang van sport en bewegen ontzettend
groot is, niet alleen voor mensen individueel, maar ook voor de samenleving en gemeenschappen
als geheel. Sportverenigingen en sportondernemers spelen daarin een cruciale rol.
Zij benadrukken dat veel van de opbrengsten van sporten en bewegen pas zichtbaar zijn
op de lange termijn. Dat betekent daarentegen ook dat nu onvoldoende doen om sportvoorzieningen
te redden de samenleving op termijn meer kost. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister de motie van de leden Inge
van Dijk en Van der Laan feitelijk weigert volledig uit te voeren, doordat zij de
extra € 300 miljoen voor het gemeentefonds niet betrekt bij de monitoring van de energiesteun
aan de sport. Zij wijzen erop dat de Minister dit bedrag juist gebruikt als argument
voor haar claim dat zij de sportsector voldoende ondersteunt. Waarom weigert de Minister
dan te kijken in hoeverre dit geld daadwerkelijk als energiesteun bij sportverenigingen
en -ondernemers terecht komt?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister met de Raad voor Vereningsbestuurders
(RVVB) in gesprek is om het meldpunt voor problemen van verenigingen door de energieprijzen
«zo optimaal mogelijk te gebruiken om een vinger aan de pols te houden». Zij vinden
het natuurlijk belangrijk dat er in de gaten wordt gehouden bij welke verenigingen
er problemen optreden, maar vinden het nog belangrijker dat er dan ook concreet iets
gedaan wordt met die signalen. Welke hulp wordt sportverenigingen geboden als zij
dreigen om te vallen door de energieprijzen? De Minister lijkt deze hulp grotendeels
aan de gemeenten te willen laten. Heeft zij dan ook het idee dat gemeenten de middelen
hebben om sportverenigingen voldoende te kunnen ondersteunen, of zou dat ten koste
gaan van andere essentiële voorzieningen?
De leden van de SP-fractie lezen dat er in een klein aantal gevallen sprake was van
dreigende sluiting van grote energie-intensieve sportaccommodaties. Zij vragen de
Minister of er ook gevallen zijn waarbij deze uiteindelijk ook zijn omgevallen. Kan
de Minister bevestigen dat dit nergens is gebeurd?
Daarnaast benadrukken de leden van de SP-fractie dat het omvallen van sportverenigingen
en -accommodaties niet het enige mogelijke onwenselijke effect van de hogere energieprijzen
is. Deze prijsstijging heeft namelijk ook in veel gevallen gezorgd voor hogere contributies
bij sportverenigingen en hogere toegangsprijzen bij sportaccommodaties, waardoor veel
mensen zijn gestopt met sporten of minder zijn gaan sporten. Is de Minister het ermee
eens dat ondersteuning van de sportsector daarom een breder doel moet hebben dan enkel
voorkomen dat er sportverenigingen en -accommodaties omvallen?
De leden van de SP-fractie lezen dat gemeenten met een kunstijsbaan «in contact staan
met de lokale ijsbaan en waar nodig ook kijken naar passende ondersteuning». Zij vinden
dit echter wel een zeer vage omschrijving van de invulling van de hulp aan ijsbanen
die dit soms hard nodig hebben. Kan de Minister specifieker aangeven hoe ijsbanen
die dit nodig hebben ondersteund worden?
De leden van de SP-fractie hebben daarnaast enkele vragen over de noodvoorziening
voor de sportsector. Zij lezen namelijk dat het de voorkeur van de Minister heeft
om deze via de gemeenten uit te keren. Wat is dan precies het verschil met de gemeentelijke
steun aan de sportsector vanuit de niet-geoormerkte € 300 miljoen die vanuit het gemeentefonds
beschikbaar komt? Wordt de € 6 miljoen die via deze noodvoorziening beschikbaar komt
bijvoorbeeld wel geoormerkt? Waar is deze precies voor bedoeld? Welke criteria komen
er, hoe wordt vervolgens bepaald wie er aan die criteria voldoet en er aanspraak op
kan maken? Welk verschil verwacht de Minister bovendien dat € 230 per vereniging gaat
maken?
De leden van de SP-fractie lezen dat de ondersteuning van openbare zwembaden in 2023
per kwartaal met 10 procentpunt wordt afgebouwd tot 30 procent van de meerkosten in
het vierde kwartaal «als motivator om de sector zo spoedig mogelijk te verduurzamen».
Zij erkennen het belang van verduurzaming van openbare zwembaden, maar zij vragen
wel in hoeverre het een realistische verwachting is dat deze zwembaden binnen een
jaar voldoende zijn verduurzaamd om deze daling aan steun te compenseren. Zij vragen
daarnaast ook in hoeverre zwembaden, die vaak worden beheerd door stichtingen met
vrijwilligers, zelf de kennis en het geld hebben om deze verduurzaming te kunnen bereiken.
Heeft de Minister niet ook een taak in het ondersteunen van openbare zwembaden bij
de noodzakelijke verduurzaming? Welke extra financiële en praktische hulp, die juist
nu zo hard nodig is, wordt hiervoor geboden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Minister over monitoring energieprijzen en sport. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister hoe het maandelijks overleg met NOC*NSF,
de RVVB, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), Vereniging Sport en Gemeenten
(VSG) en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) eruitziet. Worden deze partijen allemaal
tegelijk ontvangen of vinden afzonderlijke gesprekken plaats? Worden er notulen van
deze bijeenkomsten gemaakt? Deze leden zijn verheugd te lezen dat het aantal gesprekspartners
is uitgebreid en dat de RVVB is toegevoegd als belangenbehartiger van de bestuurders
van amateursportverenigingen. Hoe versterken deze verschillende belangenbehartigers
elkaar? Welke signalen zijn uit het eerste overleg gekomen? Wat is met deze signalen
gedaan? Op welke wijze zijn deze partijen betrokken bij de uitwerking van de regelingen?
Wanneer krijgt de Kamer de uitkomsten van de uitvraag naar de impact van energieprijzen
door het Mulier Instituut? Hoe is deze uitvraag opgezet en spreekt het Mulier Instituut
ook met verenigingen of peilen/enquêteren zij alleen maar?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de € 300 miljoen die aan het gemeentefonds
worden toegevoegd vrij besteedbaar zijn. Aangezien deze middelen daarom niet in de
monitor worden betrokken vragen zij de Minister of ervan uit gegaan kan worden dat
hooguit een klein deel van deze middelen aan compensatie voor sportverenigingen en
-accommodaties besteed zal worden. Daarnaast lezen deze leden dat de regeling voor de beschikbaar
gestelde aanvullende financiële middelen voor openbare zwembaden en het noodfonds
voor amateursportverenigingen op 31 januari nog niet «live» zijn. Wanneer zijn deze
regelingen wel «live»? Waarom kan pas in april of mei gerapporteerd worden over de
uitputting van deze middelen? Deze leden krijgen signalen dat ook nu al een aantal
sportverenigingen financiële problemen hebben. Waarom zou er tot april of zelfs mei
gewacht moeten worden om vast te stellen of er al dan niet sprake is van onvoldoende
middelen om deze accommodaties en/of verenigingen overeind te houden?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister wat precies gebeurt met de signalen
die binnenkomen bij het meldpunt van de RVVB. Wat is precies gedaan voor de 100 verenigingen
die zich gemeld hebben met acute problematiek? Hoe wordt zo’n melding verder gevolgd?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het gesprek met RVVB «om het meldpunt zo
optimaal mogelijk te gebruiken om een vinger aan de pols te houden»? Welke rol heeft
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in deze? De leden van de
PvdA-fractie lezen dat het Ministerie van VWS de signalen die bij het meldpunt binnenkomen
wil gebruiken en vragen de Minister, gezien het feit dat dit meldpunt wordt beheerd
door vrijwilligers, in hoeverre er enige ondersteuning vanuit het ministerie beschikbaar
is.
Hoe verlopen de gesprekken tussen gemeenten en zwembaden waarbij sprake was van dreigende
sluiting? In hoeverre zijn gemeenten in staat en bereid zwembaden en ijsbanen daadwerkelijk
te helpen? In welke gemeenten lukt dat niet?
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken van de uitwerking van
de noodvoorziening voor amateursportverenigingen en de gesprekken hierover met sport
en gemeenten. Wanneer hebben gesprekken plaatsgevonden en wat zijn de resultaten?
Kan een overzicht gegeven worden van de gesprekken? Wanneer vonden deze plaats en
met wie?
De leden van de PvdA-fractie verbazen zich dat de uitwerking van de regeling nog steeds
niet is afgerond. Immers, vanaf zomer 2022 waren er al signalen dat een aantal sportverenigingen
door de hogere energieprijzen in de problemen zouden komen. Waarom is hier niet op
geanticipeerd en moet nu nog steeds gewerkt worden aan de vormgeving van de regeling?
De leden van de PvdA-fractie wijzen nogmaals op het belang van verduurzaming in de
sport. Veel sportverenigingen en -accommodaties zouden geholpen zijn wanneer zij beter
en sneller kunnen verduurzamen. Op welke wijze wordt dit nu gestimuleerd en is dit
voldoende? Welke regelingen zijn er nu en hoe toegankelijk zijn deze in de praktijk,
ook gezien het feit dat ook het aanvragen van steun vaak neerkomt op vrijwilligers
van een vereniging? Hoeveel gebruik wordt er van gemaakt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de monitor
energieprijzen sport. Zij hebben nog enkele vragen. Ten eerste vragen zij de Minister
hoeveel van de 207 miljoen euro voor zwembaden is uitgekeerd aan zwembaden in nood.
Hoeveel zwembaden hebben hulp nodig gehad om de energiekosten te kunnen dragen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat 450 sportverenigingen zich
hebben gemeld bij de RVVB omdat ze zich zorgen maken over de stijgende energieprijzen.
Nu begrijpen de leden van de GroenLinks-fractie, ook uit de brief, dat er nog wordt
gesproken over het proces en nog niet duidelijk is hoe deze verenigingen worden geholpen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of er ondertussen wel een oplossing
is voor de 100 verenigingen die in acute nood verkeren. En wat de status is van de
overige 350 verenigingen?
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister zicht heeft hoeveel
geld gemeenten hebben moeten uitgeven aan compensatie van de stijging van (energie)prijzen
van de (semi-)collectieve sector op het terrein van VWS en sportverenigingen in het
bijzonder. De leden vragen dit om te kunnen beoordelen of de € 300 miljoen die is
toegevoegd aan het gemeentefonds toereikend is voor de extra kosten die gemeenten
moeten maken.
II. Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de monitor
energieprijzen en sport. Deze leden wijzen op het grote belang van sportverenigingen
en andere sportfaciliteiten voor de Nederlandse samenleving. De sterk gestegen energieprijzen
hebben een grote impact gehad en zullen dat blijven hebben op de sport in Nederland.
Genoemde leden hebben daarom enkele vragen aan de Minister.
De leden van de D66-fractie merken op dat de gasprijzen in de afgelopen tijd weer
gedaald zijn. Deelt de Minister met de leden van de D66-fractie dat de problematiek
van gestegen energieprijzen alsnog om blijvende aandacht vraagt? Welke acties worden
ondernomen om ervoor te zorgen dat sportverenigingen breed weerbaar zijn en blijven
tegen plotselinge kostenstijgingen, zoals die van gas en elektriciteit in het afgelopen
jaar? Wat is de voortgang op de verduurzaming van sportaccommodaties? Zou de Minister
dat cijfermatig kunnen onderbouwen?
Hoewel de energieprijzen in de afgelopen weken inderdaad zijn gedaald, ben ik het
met de leden van de D66-fractie eens dat het onverminderd belangrijk is om aandacht
te hebben voor de problematiek door de energieprijzen. Daarom zet ik nog altijd in
op de verduurzaming van de sportsector om op die manier de sport weerbaarder te maken
tegen stijgende energiekosten. Ik ben daarnaast in gesprek met de voorzitter van het
Nationaal Klimaat Platform om te bezien hoe zij kunnen helpen bij het aanbrengen van
een versnelling in de verduurzaming van de sportsector, waarmee niet alleen sportclubs
maar ook eigenaren van accommodaties als zwembaden en ijsbanen kunnen worden ondersteund.
Verder zet ik in het kader van het Sportakkoord (Kamerstuk 30 234, nr. 185) ook breder in op het toekomstbestendig maken van verenigingen en bestuurders en
de (financiële) toegankelijkheid van de sport. Ik ondersteun bijvoorbeeld het Jeugdfonds
en Volwassenenfonds Sport en Cultuur en samen met de alliantie Sporten en bewegen
voor iedereen, fondsen, gemeenten en de sport nemen we ervaren belemmeringen om te
sporten weg. Daarnaast werken we in het Sportakkoord ook aan nog effectievere en efficiëntere
verenigingsondersteuning zodat sportclubs één duidelijk aanspreekpunt krijgen voor
passende ondersteuning, bijvoorbeeld voor bestuurscoaching. Daarnaast kunnen gemeenten
via de brede SPUK die onlangs is geopend ook clubkadercoaches of verenigingsmanagers
inzetten om de uitvoeringskracht bij sportclubs te vergroten.
Om sportverenigingen te ondersteunen bij de verduurzamingsopgave heeft het kabinet
verschillende maatregelen beschikbaar gesteld, zoals gratis begeleiding en ontzorging
bij het verduurzamen en subsidie via de BOSA-regeling en de DUMAVA-regeling voor maatschappelijk
vastgoed. Door onder meer deze ondersteuning is de verduurzamingsopgave in de sport
vanaf 2019 voortvarend gestart. Dat heeft geleid tot een grote reductie in energieverbruik
en de daaruit voortkomende CO2-uitstoot van 35% tussen 2019 en 2021, maar vanwege de effecten van coronamaatregelen
is dat cijfer niet representatief.
Van 2019 tot augustus 2022 konden sportverenigingen gratis ontzorgingstrajecten aanvragen
via NOC*NSF. In die periode hebben meer dan 1.600 sportverenigingen een verduurzamingsplan
ontvangen, waarvan zo’n 1.300 clubs ook meerdere maatregelen hebben uitgevoerd. Clubs
zijn daardoor nog niet in alle gevallen geheel energieneutraal geworden, omdat daarvoor
ingrijpende maatregelen nodig zijn die een langere doorlooptijd vragen. De maatregelen
uit een verduurzamingsplan worden daardoor vaak over een langere periode uitgevoerd.
Vanaf augustus 2022 heb ik via het platform SportNLGroen gratis ontzorgingstrajecten
beschikbaar gesteld die toegankelijk zijn voor sportverenigingen, ondernemende sportaanbieders
en eigenaren en beheerders van accommodaties. Tot en met februari 2023 zijn er 680 adviestrajecten
opgestart, waarmee in totaal € 82 miljoen aan duurzaamheidsinvesteringen en een jaarlijkse
reductie in energiekosten van € 27,7 miljoen wordt bewerkstelligd. Gemiddeld is dus
een jaarlijkse kostenreductie van € 44.000 per traject bereikt.
Via de BOSA-regeling is van 2019 tot en met 2022 voor in totaal € 41,2 miljoen aan
subsidie verstrekt voor verduurzamingsmaatregelen. Hiervoor zijn ongeveer 4.500 aanvragen
ingediend. De BOSA-subsidie heeft hiermee in totaal € 131 miljoen aan investeringen
in duurzaamheidsmaatregelen ondersteund en gestimuleerd.
Op basis van de bovenstaande cijfers, de metingen van energieverbruik op sportaccommodaties
door het CBS en inschattingen van sportbonden en -koepels is het beeld dat op dit
moment een kwart van de sportverenigingen met eigen accommodatie bezig is met verduurzamen,
of dit proces al succesvol heeft afgerond. De verduurzamingsaanpak bij de overige
sportclubs en bij de ondernemende sportaanbieders vraagt aandacht. Daarom laat ik
onder meer de financieringsstructuur van verduurzaming onderzoeken zodat verduurzaming
sneller binnen bereik komt voor clubs die daarvoor niet de financiële armslag hebben.
Ook onderzoek ik de mogelijkheden om de verduurzamingsopgave in de sport zo te organiseren
dat clubs en accommodatie-eigenaren nog verder ontzorgd worden, waarmee de verduurzamingsopgave
ook versneld kan worden en de sport in de volle breedte bereikt.
De leden van de D66-fractie erkennen dat de middelen van € 300 miljoen die bij de
Voorjaarsnota aan het Gemeentefonds zullen worden toegevoegd vrij besteedbaar zijn
en gemeenten niet gebonden zijn aan specifieke verantwoording over die middelen. Toch
is het zinvol om inzicht te hebben hoe deze middelen besteed worden, zodat de Kamer
duidelijk heeft waar mogelijk problemen ontstaan en waar de nood het hoogst is. Genoemde
leden vragen daarom waarom de motie van de leden Inge van Dijk en Van der Laan die
vraagt om monitoring van deze middelen niet uitgevoerd wordt, terwijl deze wel is
aangenomen door de Kamer. Kan de Minister een overzicht geven van mogelijke manieren
om deze motie uit te voeren en daarbij aangeven waarom dat wel of niet uitvoerbaar
is? Is het bijvoorbeeld niet mogelijk om aan de hand van de aankomende voorjaarsbrieven
van gemeenten te herleiden hoe deze middelen grosso modo zijn besteed? Of door te
werken met een steekproefsgewijze vrijblijvende uitvraag bij gemeenten? Kan de Minister
een overzicht per gemeente geven welke gemeenten een noodfonds hebben opgezet die
beschikbaar is voor sport en hoeveel geld dat betreft?
In mijn appreciatie van de motie van de leden Van Dijk en Van der Laan tijdens het
Wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 1 december 2022 (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 195) heb ik, net als in mijn brief aan uw Kamer van 31 januari jl.,3 aangegeven dat het niet mogelijk is te zeggen hoe de extra prijsbijstelling die bij
Voorjaarsnota aan het Gemeentefonds zal worden toegevoegd door gemeenten zal worden
besteed. Deze middelen zijn op grond van de Financiële Verhoudingswet vrij besteedbaar
en gemeenten hoeven over de besteding dan ook geen verantwoording af te leggen aan
het Rijk. De besteding van deze middelen is aan de gemeenteraad en dus aan het lokale
democratische proces. Waar gemeenten ervoor kiezen de sport te steunen, kunnen ze
dat doen uit verschillende bronnen, waaronder het gemeentefonds. Een één-op-één-relatie
tussen baten en lasten is daarbij niet te maken aangezien de middelen uit het gemeentefonds
vrij besteedbaar zijn.
Deze motie voer ik dus uit door te kijken hoe de sport wordt ondersteund, ongeacht
de bron van financiering, en in hoeverre dat ertoe leidt dat sportverenigingen en
-accommodaties overeind kunnen blijven. Daarvoor heb ik onder meer met het Mulier
Instituut en de VSG besproken dat gemeenten bevraagd worden over de vormgeving van
lokale steuninstrumenten, hoeveel lokale organisaties in de sport daarmee zijn ondersteund
en wat dat financieel betekent. Het betreft hier een vrijwillige uitvraag. Aanvullend
heeft het Mulier Instituut naar aanleiding van de eerste peiling bij gemeenten een
tiental gemeenten geselecteerd voor een verdiepend gesprek. Hierin wordt ook gekeken
naar de inrichting en omvang van steunpakketten om zo een indicatie te geven van de
middelen die door gemeenten worden ingezet. De uitkomsten daarvan stuur ik u mee met
de monitoringsbrief voorafgaand aan het Commissiedebat Sport en bewegen van 5 april
aanstaande.
De leden van de D66-fractie vinden het zorgelijk dat er 100 sportverenigingen zijn
met acute problematiek als gevolg van de stijgende energieprijzen. Zijn de huidige
vrijgemaakte middelen bij het Rijk en gemeenten voldoende om in ieder geval deze verenigingen
te kunnen helpen? En kan de Minister daar een cijfermatige onderbouwing van geven?
Hoe zijn deze verenigingen verdeeld over verschillende gemeenten en sporten?
Ik heb regelmatig contact met de RVVB over het meldpunt dat is ingericht en waarbij
zich ook deze 100 sportverenigingen hebben gemeld. De RVVB heeft met al deze verenigingen
contact gehad en een aanvullende uitvraag gedaan. Uit die aanvullende uitvraag komt
naar voren dat twee derde van deze groep contact heeft met de gemeente en dat eenzelfde
deel ondersteuning voor de gestegen energiekosten ontvangt. Bij circa dertig verenigingen
is de situatie volgens de RVVB nog zorgwekkend, al zijn stijgende energiekosten niet
in alle gevallen de
primaire bron van zorgen. Ik heb een overzicht ontvangen over welke verenigingen dit
gaat en treed via de VSG in contact met de betreffende gemeenten.
De leden van de D66-fractie vinden het zorgelijk dat de regelingen voor verenigingen
nog niet zijn opengesteld. Wat zijn de oorzaken waarom die regelingen nog niet open
zijn? Welke acties onderneemt de Minister om de regelingen zo snel mogelijk «live»
te laten gaan? Heeft het niet goedkeuren van de VWS-begroting door de Eerste Kamer
nog bijgedragen aan het late openstellen van deze regelingen?
Ik deel de urgentie die de leden van de D66-fractie voelen om regelingen zo snel mogelijk
open te stellen. Ook gemeenten voelen die urgentie, en veel gemeenten hebben om die
reden al lokale steunregelingen opgesteld of werken deze nu uit. In de uitwerking
van de noodvoorziening wil ik dus ruimte creëren om aan te sluiten bij de lokale aanpak.
Ik heb tijd nodig om het proces van opstellen en afstemmen van de regeling met gemeenten
en meerdere stakeholders ordentelijk te doorlopen. De verlate goedkeuring van de VWS-begroting
door de Eerste Kamer is geen factor van belang geweest. Ik wil ook nogmaals benadrukken
dat de gemeenten hebben aangegeven ook vooruitlopend op de beschikbaarheid van de
noodvoorziening om de tafel te gaan met sportverenigingen die ondersteuning nodig
hebben vanwege de gestegen energiekosten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister waarmee
helaas geen uitvoering gegeven wordt aan de motie van de leden Inge van Dijk en Van
der Laan om de Kamer maandelijks te informeren over de vraag of de aanvullende financiële
middelen afdoende zijn om de unieke Nederlandse infrastructuur van verenigingen te
ondersteunen.4 Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De Minister geeft aan dat het Mulier Instituut – naast een korte uitvraag waarvan
de uitkomsten in februari worden verwacht – een uitgebreider onderzoek doet, waarvan
de eerste resultaten in maart worden verwacht. De leden van de CDA-fractie vragen
de Minister wat dit uitgebreidere onderzoek inhoudt. Wordt met dit onderzoek dieper
ingegaan op de ondersteuning vanuit gemeenten voor (sport)verenigingen die door hoge
energiekosten in de problemen zijn gekomen? Zal de periodieke monitoring daarna maandelijks
aan de Kamer worden toegezonden, zoals de motie expliciet vraagt?
In het uitgebreidere onderzoek wordt onder meer een breder panel aan verenigingen
bevraagd over de impact van energieprijzen zodat ik u een representatiever beeld kan
geven over de impact op de sport. Daarnaast gaat het onderzoek van het Mulier Instituut
dieper in op de ondersteuning die gemeenten al dan niet bieden. In mijn monitoringsbrief
van januari heb ik u gemeld dat ik u maandelijks informeer over de uitkomsten van
overleggen en uitvragen die in de tussenliggende periode zijn gehouden.
De beschikbaar gestelde aanvullende financiële middelen voor openbare zwembaden en
het noodfonds voor amateursportverenigingen zal op zijn vroegst in april of mei live
zijn, zo schrijft de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister al
meer kan toelichten hoe deze regeling eruit komt te zien, wie ervoor in aanmerking
komt en welke voorwaarden eraan gesteld worden. Hoe worden verenigingen en gemeenten
geïnformeerd over deze regeling? Hoe wordt er mee omgegaan als er meer compensatie
wordt aangevraagd dan dat er financieel aan ruimte is? Gaat het dan op orde van aanvraag,
of worden er andere criteria gehanteerd? De leden van de CDA-fractie worden namelijk
veel benaderd door lokale bestuurders die echt behoefte hebben aan duidelijkheid op
de korte termijn.
Lopende de uitwerking van de regelingen kan ik nog geen sluitende informatie geven
over de precieze voorwaarden. Wel ben ik via de VSG in gesprek met gemeenten over
deze voorwaarden, en heb ik in die gesprekken ook gedeeld welke informatie er al wél
over de regelingen beschikbaar is. Zo is al gedeeld op welke wijze en met welke bedragen
de meerkosten voor energie bij openbare zwembaden worden berekend. Bij overvraging
van de regelingen is, net als bij de steunregelingen voor de sport in het kader van
de coronacrisis, het uitgangspunt dat dan het totaal beschikbare bedrag naar rato
wordt verdeeld over alle ingediende aanvragen. Als lokale bestuurders behoefte hebben
aan verdere informatie, verzoek ik hen om zich te wenden tot de VSG zodat er één duidelijk
loket is waar de meest recente informatie beschikbaar is. Voor lokale verenigingen
is de gemeente in eerste instantie de meest logische contactpersoon.
Sportverenigingen en -accommodaties die veel energie gebruiken kunnen een beroep doen
op de Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK)-regeling. De TEK-regeling
wordt nog uitgewerkt en aanvragen kan naar verwachting in het eerste kwartaal van
2023, zo lezen de leden van de CDA-fractie op de website van de RVO.5 Deze leden vragen of al meer bekend is per welke datum deze aanvraag gedaan kan worden.
Heeft de Minister daarnaast in beeld hoeveel sportverenigingen en -accommodaties in Nederland voldoen aan de eis dat de energiekosten meer dan 7 procent van
de jaaromzet bedragen?
De TEK-regeling is inmiddels gepubliceerd en het aanvraagloket bij RVO is geopend
van 21 maart tot en met 2 oktober 17:00. Via de website van RVO kunnen sportverenigingen
en -accommodaties kijken wat de voorwaarden voor een aanvraag zijn en zich op een
aanvraag voorbereiden.
In een eerdere brief aan uw Kamer heb ik aangegeven hoeveel sportverenigingen voldoen
aan de eis dat de energiekosten meer dan 7 procent van de jaaromzet bedragen.6 11.000 van de 26.000 sportverenigingen in Nederland hebben een eigen energiecontract.
Van die 11.000 voldoen 8.000 verenigingen aan de eis dat energiekosten meer dan 7
procent van de jaaromzet bedragen, voor zover hun energiekosten ook daadwerkelijk
zijn gestegen. Op basis van het energieverbruik van gemiddelde accommodaties zouden
alle grote sportaccommodaties, waaronder zwembaden en ijsbanen, ruim voldoen aan deze
voorwaarde.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben hierover nog een aantal kritische vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie benadrukken dat het belang van sport en bewegen ontzettend
groot is, niet alleen voor mensen individueel, maar ook voor de samenleving en gemeenschappen
als geheel. Sportverenigingen en sportondernemers spelen daarin een cruciale rol.
Zij benadrukken dat veel van de opbrengsten van sporten en bewegen pas zichtbaar zijn
op de lange termijn. Dat betekent daarentegen ook dat nu onvoldoende doen om sportvoorzieningen
te redden de samenleving op termijn meer kost. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Ik ben het met de leden van de SP-fractie eens dat het van belang is sportvoorzieningen
overeind te houden en zo een bijdrage te kunnen leveren aan belangrijke thema’s als
sociale samenhang en voldoende sporten en bewegen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister de motie van de leden Inge
van Dijk en Van der Laan feitelijk weigert volledig uit te voeren, doordat zij de
extra € 300 miljoen voor het gemeentefonds niet betrekt bij de monitoring van de energiesteun
aan de sport. Zij wijzen erop dat de Minister dit bedrag juist gebruikt als argument
voor haar claim dat zij de sportsector voldoende ondersteunt. Waarom weigert de Minister
dan te kijken in hoeverre dit geld daadwerkelijk als energiesteun bij sportverenigingen
en -ondernemers terecht komt?
Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie en in mijn
appreciatie van deze motie tijdens het Wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 1 december
2022 is het geen kwestie van onwil, maar is het niet mogelijk te rapporteren over
waar deze specifieke pot met middelen precies terecht komt. Het kabinet heeft verschillende
steunmaatregelen getroffen waarmee onder meer gemeenten in staat worden gesteld om
maatschappelijke organisaties waar nodig te ondersteunen, waaronder de extra bijstelling
in het Gemeentefonds en de middelen die specifiek voor de sport beschikbaar zijn gesteld.
Ik geef uitvoering aan de motie van de leden Van Dijk en Van der Laan door te monitoren
of en in welke mate de sport wordt ondersteund, ongeacht de herkomst van de middelen
waarmee dat gebeurt. Ik heb in antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie
benoemd dat hiervoor gemeenten worden bevraagd over de vormgeving van lokale steun
en verdiepende gesprekken met gemeenten worden gevoerd. In de monitoringsbrieven die
ik maandelijks aan uw Kamer stuur, rapporteer ik ook over de recent uitgevoerde onderzoeken.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister met de Raad voor Vereningsbestuurders
(RVVB) in gesprek is om het meldpunt voor problemen van verenigingen door de energieprijzen
«zo optimaal mogelijk te gebruiken om een vinger aan de pols te houden». Zij vinden
het natuurlijk belangrijk dat er in de gaten wordt gehouden bij welke verenigingen
er problemen optreden, maar vinden het nog belangrijker dat er dan ook concreet iets
gedaan wordt met die signalen. Welke hulp wordt sportverenigingen geboden als zij
dreigen om te vallen door de energieprijzen? De Minister lijkt deze hulp grotendeels
aan de gemeenten te willen laten. Heeft zij dan ook het idee dat gemeenten de middelen
hebben om sportverenigingen voldoende te kunnen ondersteunen, of zou dat ten koste
gaan van andere essentiële voorzieningen?
Sportverenigingen die dreigen om te vallen, kunnen zich in eerste instantie melden
bij de gemeente. Ik heb aangegeven dat ik op de hoogte wil blijven van de situaties
waarin een vereniging niet bij de gemeente terecht kan, bijvoorbeeld via het meldpunt
van de RVVB, zodat ik hier in mijn gesprekken met de gemeenten specifiek op kan inzoomen.
Daarvoor gebruik ik bijvoorbeeld de eerder genoemde lijst van circa dertig verenigingen
waarvan de situatie volgens de RVVB nog zorgwekkend is. Via de VSG spreek ik met de
betreffende gemeenten. Vanuit de resultaten van de uitvraag van het Mulier Instituut
geven de verenigingen, waar de energielasten een (zeer) groot probleem vormen, aan
dat 58 procent een aandeel energielasten boven 7 procent van de omzet heeft. Deze
groep kan dus in aanmerking kan komen voor de landelijke TEK-regeling. 31 procent
van deze verenigingen weet niet welk aandeel de energielasten vormen ten opzichte
van de omzet. Op basis van de mij nu bekende informatie is mijn beeld dat gemeenten
voldoende middelen hebben om verenigingen te ondersteunen als zij in nood zijn door
de gestegen energieprijzen en dat de meeste verenigingen, waar de energielasten een
(zeer) groot probleem vormen, in aanmerking komen voor de TEK-regeling.
De leden van de SP-fractie lezen dat er in een klein aantal gevallen sprake was van
dreigende sluiting van grote energie-intensieve sportaccommodaties. Zij vragen de
Minister of er ook gevallen zijn waarbij deze uiteindelijk ook zijn omgevallen. Kan
de Minister bevestigen dat dit nergens is gebeurd?
Bij mij, de VSG en het Platform Ondernemende Sportaanbieders zijn geen gevallen bekend
van ijsbanen die zijn omgevallen door de stijgende energieprijzen. Van drie zwembaden
is bekend dat deze gaan sluiten, maar daarbij spelen ook andere zaken dan energie
een rol. Dat gaat bijvoorbeeld om personeelstekorten in de branche of woningbouwplannen
op de locatie van het zwembad. Eén van deze drie zwembaden betreft een openbaar zwembad,
de overige twee zijn private accommodaties.
Het is voor de lokale omgeving een enorme tegenvaller als een zwembad moet sluiten,
maar ik begrijp dat er al langer lopende trajecten aan vooraf zijn gegaan om tot een
dergelijk moeilijk besluit te komen. De sector geeft aan geen trend te zien in deze
sluitingen en geeft aan dat gemeenten over het algemeen welwillend zijn om de zwembaden
te ondersteunen. Private zwembaden kunnen een beroep doen op de TEK-regeling die 21 maart
is opengesteld voor aanvragen. Mijn regeling voor openbare zwembaden is bijna gereed
en dit geld zal via gemeenten bij de openbare zwembaden terechtkomen.
Daarnaast benadrukken de leden van de SP-fractie dat het omvallen van sportverenigingen
en -accommodaties niet het enige mogelijke onwenselijke effect van de hogere energieprijzen
is. Deze prijsstijging heeft namelijk ook in veel gevallen gezorgd voor hogere contributies
bij sportverenigingen en hogere toegangsprijzen bij sportaccommodaties, waardoor veel
mensen zijn gestopt met sporten of minder zijn gaan sporten. Is de Minister het ermee
eens dat ondersteuning van de sportsector daarom een breder doel moet hebben dan enkel
voorkomen dat er sportverenigingen en -accommodaties omvallen?
Het belangrijkste doel van de energiesteun voor de sport is te voorkomen dat verenigingen
en accommodaties omvallen. Het is goed dat clubs ook zelf kijken wat er nodig is om
financieel weerbaar te blijven, en dus ook kijken of hogere contributies daarvoor
nodig zijn. Dit is ook belangrijk om te voorkomen dat verenigingen financieel alsnog
onder druk komen te staan wanneer eigen reserves zijn weggevallen of de kabinetssteun
voor energieprijzen afloopt. Waar dat ertoe leidt dat huishoudens met lage inkomens
niet meer kunnen sporten zijn verschillende regelingen voor financiële toegankelijkheid
beschikbaar. Daarnaast kan het kabinetsbeleid om de financiële situatie van huishoudens
te versterken eraan bijdragen dat contributies die meestijgen met de economie niet
ten koste gaan van sportdeelname.
In het kader van het Sportakkoord zet ik ook breder in op het toekomstbestendig maken
van verenigingen, het ondersteunen van bestuurders en de (financiële) toegankelijkheid
van de sport. Ik ondersteun bijvoorbeeld het Jeugdfonds en Volwassenenfonds Sport
en Cultuur en samen met de alliantie Sporten en bewegen voor iedereen, fondsen, gemeenten
en de sport nemen we ervaren belemmeringen om te sporten weg. Daarnaast werken we
in het Sportakkoord ook aan nog effectievere en efficiëntere verenigingsondersteuning
zodat sportclubs één duidelijk aanspreekpunt krijgen voor passende ondersteuning,
bijvoorbeeld voor bestuurscoaching. Daarnaast kunnen gemeenten via de brede SPUK die
onlangs is geopend ook clubkadercoaches of verenigingsmanagers inzetten om de uitvoeringskracht
bij sportclubs te vergroten.
De leden van de SP-fractie lezen dat gemeenten met een kunstijsbaan «in contact staan
met de lokale ijsbaan en waar nodig ook kijken naar passende ondersteuning». Zij vinden
dit echter wel een zeer vage omschrijving van de invulling van de hulp aan ijsbanen
die dit soms hard nodig hebben. Kan de Minister specifieker aangeven hoe ijsbanen
die dit nodig hebben ondersteund worden?
De POS geeft aan dat tenminste vier ijsbanen in gemeentelijke exploitatie al extra
steun hebben ontvangen via de eigen begroting. De VSG geeft daarnaast aan dat ze voorziet
dat ijsbanen de winter gaan doorstaan, en daarmee de invulling nog niet concreter
is dan dat gesprekken worden gevoerd. Gemeenten zijn zich wel aan het oriënteren welke
middelen kunnen worden aangewend voor deze steun wanneer ijsbanen dit nodig hebben,
bijvoorbeeld in aanloop naar het nieuwe ijsseizoen.
De leden van de SP-fractie hebben daarnaast enkele vragen over de noodvoorziening
voor de sportsector. Zij lezen namelijk dat het de voorkeur van de Minister heeft
om deze via de gemeenten uit te keren. Wat is dan precies het verschil met de gemeentelijke
steun aan de sportsector vanuit de niet-geoormerkte € 300 miljoen die vanuit het gemeentefonds
beschikbaar komt? Wordt de € 6 miljoen die via deze noodvoorziening beschikbaar komt
bijvoorbeeld wel geoormerkt? Waar is deze precies voor bedoeld? Welke criteria komen
er, hoe wordt vervolgens bepaald wie er aan die criteria voldoet en er aanspraak op
kan maken? Welk verschil verwacht de Minister bovendien dat € 230 per vereniging gaat
maken?
Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat de energiecrisis weliswaar veel verenigingen
raakt, maar niet alle 26.000 sportverenigingen in Nederland. Er is dus geen sprake
van een bedrag van € 230 per vereniging. Ik heb al eerder voorgerekend dat de noodvoorziening
zich richt op de circa 3.000 verenigingen die wel eigen energiekosten hebben, maar
minder dan 7 procent van de omzet, en die door de stijgende energiekosten in financiële
nood geraken. Ook die 3.000 verenigingen krijgen niet allemaal te maken met stijgende
energiekosten, en ook niet in gelijke mate.7 Ik ben met de gemeenten in gesprek over de uitwerking van deze regeling, waarbij
we gezamenlijk zoeken naar een verdelingssystematiek die zowel aansluit bij de lokale
uitvoeringspraktijk van gemeenten als zorgt dat het geld terecht komt op de plekken
in de sport waar het ook het meest nodig is. Het geld is daarmee inderdaad geoormerkt
voor de sportverenigingen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de ondersteuning van openbare zwembaden in 2023
per kwartaal met 10 procentpunt wordt afgebouwd tot 30 procent van de meerkosten in
het vierde kwartaal «als motivator om de sector zo spoedig mogelijk te verduurzamen».
Zij erkennen het belang van verduurzaming van openbare zwembaden, maar zij vragen
wel in hoeverre het een realistische verwachting is dat deze zwembaden binnen een
jaar voldoende zijn verduurzaamd om deze daling aan steun te compenseren. Zij vragen
daarnaast ook in hoeverre zwembaden, die vaak worden beheerd door stichtingen met
vrijwilligers, zelf de kennis en het geld hebben om deze verduurzaming te kunnen bereiken.
Heeft de Minister niet ook een taak in het ondersteunen van openbare zwembaden bij
de noodzakelijke verduurzaming? Welke extra financiële en praktische hulp, die juist
nu zo hard nodig is, wordt hiervoor geboden?
De steunregeling voor openbare zwembaden is een incidentele regeling. Met het aflopende
steunpercentage wil het kabinet benadrukken dat alle sectoren, maar ook de zwembaden,
uiteindelijk zelf aan zet komen om de gevolgen van stijgende energieprijzen op te
vangen. Verduurzaming is daarbij een voor de hand liggende optie, maar het is onwaarschijnlijk
dat alle zwembaden in staat zijn om binnen een jaar voldoende verduurzaamd te zijn
om daadwerkelijk minder afhankelijk te zijn van verduurzaming. Ik vind het wel van
belang dat alle eigenaren en beheerders van zwembaden ertoe worden aangezet om, voor
zover ze dit nog niet gedaan hebben, een plan op te stellen om de accommodatie verduurzaamd
te hebben.
Eigenaren van zwembaden, ook als het gaat om stichtingen met vrijwillige bestuurders,
kunnen hier begeleiding bij krijgen. De gratis ontzorgingstrajecten die vanaf 2020
in eerste instantie alleen voor sportverenigingen beschikbaar waren, zijn daarvoor
vanaf augustus 2022 ook beschikbaar gekomen voor andere eigenaren van sportvastgoed,
inclusief commerciële sportaanbieders en accommodatiebeheerders en -eigenaren. Er
zijn ook al meerdere zwembaden die al een traject hebben aangevraagd en waar al investeringen
zijn gedaan in verduurzaming. Er is financiële ondersteuning mogelijk via de subsidieregelingen
die ik in antwoord op eerdere vragen heb genoemd, zoals de BOSA-regeling voor niet-winstbeogende
organisaties of de DUMAVA-regeling voor gemeenten. Het Ministerie van BZK is voornemens
de DUMAVA op 1 september 2023 opnieuw open te stellen. Voor deze ronde zou, onder
voorbehoud van besluitvorming in de Voorjaarsnota, een bedrag van € 190 miljoen beschikbaar
worden gesteld. Sport kan hier als onderdeel van maatschappelijk vastgoed (zoals zorg
en gemeentelijk vastgoed) aanvragen op indienen.
Tot slot wil ik opmerken dat ik het belang van snel verduurzamen van de sport onderschrijf
en de sport daar ook in wil ondersteunen. Daarom laat ik nu bijvoorbeeld de financieringsstructuur
van verduurzaming in de sport onderzoeken en laat ik me adviseren over manieren om
de financierbaarheid van verduurzaming voor sportaanbieders en accommodaties te verbeteren.
Ik ben daarnaast in gesprek met de voorzitter van het Nationaal Klimaat Platform om
te bezien hoe zij kunnen helpen bij het aanbrengen van een versnelling in de verduurzaming
van de sportsector, waarmee niet alleen sportclubs maar ook eigenaren van accommodaties
als zwembaden en ijsbanen kunnen worden ondersteund.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief
van de Minister over monitoring energieprijzen en sport. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister hoe het maandelijks overleg met NOC*NSF,
de RVVB, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), Vereniging Sport en Gemeenten
(VSG) en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) eruitziet. Worden deze partijen allemaal
tegelijk ontvangen of vinden afzonderlijke gesprekken plaats? Worden er notulen van
deze bijeenkomsten gemaakt? Deze leden zijn verheugd te lezen dat het aantal gesprekspartners
is uitgebreid en dat de RVVB is toegevoegd als belangenbehartiger van de bestuurders
van amateursportverenigingen. Hoe versterken deze verschillende belangenbehartigers
elkaar? Welke signalen zijn uit het eerste overleg gekomen? Wat is met deze signalen
gedaan? Op welke wijze zijn deze partijen betrokken bij de uitwerking van de regelingen?
De maandelijkse overleggen worden afzonderlijk gevoerd met NOC*NSF (en KNVB, KNLTB
en KNHB als grote sportbonden), RVVB, POS en VSG (in afstemming met VNG). Dit doe
ik op dit moment in afzonderlijke gesprekken om partijen de ruimte te geven hun inbreng
te leveren vanuit hun specifieke rol als belangenbehartiger. Door signalen vanuit
verschillende hoeken op te halen, ontstaat het meest scherpe beeld van de situatie
in de sport op dit moment.
Van de gesprekken worden geen verslagen gemaakt, maar de signalen en uitkomsten worden
wel vastgelegd en gedeeld in de maandelijkse monitoringbrief die ik eind januari voor
het eerst aan uw Kamer heb toegestuurd.8 De inhoud van die brieven wordt afgestemd met de betrokken partijen zodat deze een
goede weergave vormt van de door hen geleverde inbreng in de overleggen. In deze brieven
kunt u dus teruglezen welke signalen uit de overleggen naar voren komen.
Wanneer krijgt de Kamer de uitkomsten van de uitvraag naar de impact van energieprijzen
door het Mulier Instituut? Hoe is deze uitvraag opgezet en spreekt het Mulier Instituut
ook met verenigingen of peilen/enquêteren zij alleen maar?
De eerste resultaten van de uitvraag van het Mulier Instituut heb ik in mijn monitoringbrief
van februari met uw Kamer gedeeld.9 Het Mulier Instituut heeft hiervoor een open oproep gedaan, mede via NOC*NSF en VSG,
aan sportaanbieders en gemeenten. In de publicaties van het Mulier Instituut is ook
de vragenlijst als bijlage opgenomen.10
, 11 Daarnaast loopt een bredere uitvraag richting verenigingen via het Verenigingspanel
van het Mulier Instituut, waarmee een representatiever beeld van de sportsector kan
worden gegeven. De uitkomsten daarvan verwacht ik in april te kunnen delen.
Het Mulier Instituut is niet in gesprek gegaan met verenigingen, maar heeft via open
vragen in de vragenlijst ruimte geboden voor toelichting en verhalen vanuit de verenigingen.
Op die manier wordt ook het verhaal zichtbaar dat achter de cijfers schuil gaat. Het
enquêteren is nodig om een goed beeld te krijgen van de mate waarin problemen zich
voordoen bij sportverenigingen, omdat door te spreken met verenigingen het aantal
verenigingen dat je bij onderzoek bereikt een stuk kleiner is.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de € 300 miljoen die aan het gemeentefonds
worden toegevoegd vrij besteedbaar zijn. Aangezien deze middelen daarom niet in de
monitor worden betrokken vragen zij de Minister of ervan uit gegaan kan worden dat
hooguit een klein deel van deze middelen aan compensatie voor sportverenigingen en
-accommodaties besteed zal worden.
In de monitoring betrek ik de extra prijsbijstelling op het Gemeentefonds niet omdat
over de besteding van deze middelen niet hoeft te worden verantwoord, en het ook niet
mogelijk is om te zeggen uit welke specifieke pot geld een gemeente een sportvereniging
of -accommodatie ondersteunt. Daarom kan er evenmin van uitgegaan worden dat de € 300 miljoen
bijstelling slechts voor een klein deel aan compensatie voor de sport besteed zou
worden.
Daarnaast lezen deze leden dat de regeling voor de beschikbaar gestelde aanvullende
financiële middelen voor openbare zwembaden en het noodfonds voor amateursportverenigingen
op 31 januari nog niet «live» zijn. Wanneer zijn deze regelingen wel «live»? Waarom
kan pas in april of mei gerapporteerd worden over de uitputting van deze middelen?
Deze leden krijgen signalen dat ook nu al een aantal sportverenigingen financiële
problemen hebben. Waarom zou er tot april of zelfs mei gewacht moeten worden om vast
te stellen of er al dan niet sprake is van onvoldoende middelen om deze accommodaties
en/of verenigingen overeind te houden?
De steunregeling voor openbare zwembaden is in de afrondende fase en wordt in de komende
weken gepubliceerd. Kort daarna zal de regeling worden geopend voor aanvragen vanuit
gemeenten. Om gemeenten hierop voor te bereiden, is onder meer de berekeningssystematiek
die in de regeling gehanteerd wordt via de VSG gedeeld. Gemeenten kunnen daardoor
hun ondersteuning aan openbare zwembaden afstemmen op de steun die conform de steunregeling
mag worden geboden.
Over het noodfonds voor amateursportverenigingen is uitgebreid gesproken met de VSG,
de vijf grote gemeenten en de sport. Zoals ik eind vorig jaar in het Wetgevingsoverleg
Sport en bewegen al heb aangegeven, heb ik gemeenten gevraagd om alvast in gesprek
te gaan met lokale sportverenigingen in financiële problemen en te kijken waar steun
mogelijk is, vooruitlopend op steunregelingen vanuit het Rijk.
Voor zowel de steunregeling voor openbare zwembaden als voor het noodfonds voor verenigingen
geldt dat pas iets gezegd kan worden over uitputting op het moment dat hiervoor regelingen
zijn opengesteld. Met de monitoring van de stand van zaken houd ik zo scherp mogelijk
in beeld of de beschikbaar gestelde middelen ook voldoende zijn om de verenigingen
en accommodaties in nood te ondersteunen zodra de regelingen zijn opengesteld. Op
basis van de uitkomsten van gesprekken en de uitvragen van het Mulier Instituut verwacht
ik dat de middelen hiervoor toereikend zullen zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister wat precies gebeurt met de signalen
die binnenkomen bij het meldpunt van de RVVB. Wat is precies gedaan voor de 100 verenigingen
die zich gemeld hebben met acute problematiek? Hoe wordt zo’n melding verder gevolgd?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het gesprek met RVVB «om het meldpunt zo
optimaal mogelijk te gebruiken om een vinger aan de pols te houden»? Welke rol heeft
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in deze? De leden van de
PvdA-fractie lezen dat het Ministerie van VWS de signalen die bij het meldpunt binnenkomen
wil gebruiken en vragen de Minister, gezien het feit dat dit meldpunt wordt beheerd
door vrijwilligers, in hoeverre er enige ondersteuning vanuit het ministerie beschikbaar
is.
In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie heb ik aangegeven dat de RVVB
contact heeft gehad met deze verenigingen om de meldingen verder te volgen, en dit
contact ook zal behouden. Het Ministerie van VWS kijkt nu specifiek naar de circa
30 verenigingen waarbij nog een zorgwekkende situatie is, en legt via de VSG ook contact
met de betreffende gemeenten. Verder is er goed overleg tussen VWS en de RVVB over
de invulling van het meldpunt. Het meldpunt bevat nu bijvoorbeeld aanvullende vragen
zodat de meldingen sneller gespiegeld kunnen worden aan andere monitoringsbronnen
en het makkelijker is om contact te zoeken met sportbonden en gemeenten als blijkt
dat verenigingen daar moeite mee hebben. De RVVB doet dit vanuit een onafhankelijke
positie zonder ondersteuning van VWS.
Hoe verlopen de gesprekken tussen gemeenten en zwembaden waarbij sprake was van dreigende
sluiting? In hoeverre zijn gemeenten in staat en bereid zwembaden en ijsbanen daadwerkelijk
te helpen? In welke gemeenten lukt dat niet?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb aangegeven zijn er op dit moment drie gevallen
bekend van zwembaden (één openbaar zwembad en twee private zwembaden) die moeten sluiten,
in Hoorn, Westervoort en Wervershoof. Daaraan zijn naar ik begrijp lange trajecten
vooraf gegaan samen met de gemeente, waarbij ook andere zaken dan energie een grote
rol spelen. De sector geeft aan hier geen trend gerelateerd aan energieprijzen te
zien. De meeste gemeenten oriënteren zich op steun als dit nodig is, waarbij onder
meer de middelen vanuit de regeling voor openbare zwembaden een belangrijke factor
zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken van de uitwerking van
de noodvoorziening voor amateursportverenigingen en de gesprekken hierover met sport
en gemeenten. Wanneer hebben gesprekken plaatsgevonden en wat zijn de resultaten?
Kan een overzicht gegeven worden van de gesprekken? Wanneer vonden deze plaats en
met wie?
Ik waardeer de interesse van de leden van de PvdA-fractie in de ambtelijke processen,
maar om de ambtelijke inzet te richten op het daadwerkelijk aanpakken van de energiecrisis
in de sport houd ik het in mijn antwoord graag op de hoofdlijnen. Er hebben veel verschillende
gesprekken plaatsgevonden over de uitwerking en het voert mij te ver om hier een volledig
overzicht over te geven. Ik kan u wel melden dat, zowel in aparte overleggen als in
de periodieke overleggen gericht op monitoring van de energiecrisis, met sportbonden
en -koepels, de VSG en G5-gemeenten, uitvoerders en andere ministeries is gesproken
over de uitwerking van de regeling. Die gesprekken richtten zich vooral op de uitvoerbaarheid
en het kunnen verantwoorden van de inzet van de regeling.
De leden van de PvdA-fractie verbazen zich dat de uitwerking van de regeling nog steeds
niet is afgerond. Immers, vanaf zomer 2022 waren er al signalen dat een aantal sportverenigingen
door de hogere energieprijzen in de problemen zouden komen. Waarom is hier niet op
geanticipeerd en moet nu nog steeds gewerkt worden aan de vormgeving van de regeling?
Vanaf de zomer van 2022 ís geanticipeerd op mogelijke problemen in de sport door hogere
energieprijzen, namelijk door de mogelijke gevolgen daarvan zo scherp mogelijk in
beeld te brengen. Dit heb ik gedaan om voorbereid te zijn op besluitvorming in het
kabinet over generieke ondersteuning en de daarop volgende besluitvorming over aanvullende
ondersteuning voor maatschappelijke organisaties. Die laatste besluitvorming heeft
in november plaatsgevonden, en daarbij heeft het kabinet specifiek voor de sport een
fors pakket met extra maatregelen beschikbaar gesteld. Er zijn veel regelingen tijdens
corona gepubliceerd en hiermee is veel ervaring opgedaan, welke worden meegenomen
bij de totstandkoming van de huidige regelingen. Dit doen we om er voor te zorgen
dat het geld komt op de plekken in de sport waar het meest nodig is. Dit vergt zorgvuldige
afstemming en besluitvorming. Het vormgeven van mogelijke regelingen is op hoofdlijnen
weliswaar uitgewerkt, maar op het detailniveau van een concrete, uitvoerbare en effectieve
regeling is dat vooruitlopend op de daadwerkelijke financiële besluitvorming niet
mogelijk.
De leden van de PvdA-fractie wijzen nogmaals op het belang van verduurzaming in de
sport. Veel sportverenigingen en -accommodaties zouden geholpen zijn wanneer zij beter
en sneller kunnen verduurzamen. Op welke wijze wordt dit nu gestimuleerd en is dit
voldoende? Welke regelingen zijn er nu en hoe toegankelijk zijn deze in de praktijk,
ook gezien het feit dat ook het aanvragen van steun vaak neerkomt op vrijwilligers
van een vereniging? Hoeveel gebruik wordt er van gemaakt?
Ik ben het met de leden van de PvdA-fractie eens dat een zo snel mogelijke verduurzaming
in de sport van groot belang is om de sport toekomstbestendig te houden. Het kabinet
ondersteunt de sport daar op verschillende manieren bij.
Allereerst kunnen sportverenigingen en eigenaren en beheerders van sportaccommodaties
gratis ontzorgingstrajecten aanvragen via het platform SportNLGroen. Deze trajecten
zijn beschikbaar vanaf augustus 2022 en worden zeer goed gevonden, vooral door bestuurders
van sportverenigingen. In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie heb ik
dit concreter onderbouwd.
Via de BOSA-regeling is van 2019 tot en met 2022 voor in totaal € 41,2 miljoen aan
subsidie verstrekt voor verduurzamingsmaatregelen. Hiervoor zijn ongeveer 4.500 aanvragen
ingediend. De BOSA-subsidie heeft hiermee in totaal € 131 miljoen aan investeringen
in duurzaamheidsmaatregelen ondersteund en gestimuleerd.
Via de BOSA-subsidieregeling zijn tussen 2019 en 2022 circa 4.500 subsidies aangevraagd
door amateursportorganisaties voor maatregelen op het gebied van verduurzaming, voor
een totaal subsidiebedrag van € 41,2 miljoen. Om de regeling toegankelijker te maken
voor met name kleine verenigingen is met ingang van 2022 het minimale subsidiebedrag
voor de BOSA verlaagd. Dat heeft ook geleid tot een duidelijke toename in het aantal
aanvragen en tot positieve reacties vanuit de sport. Uit de jaarlijkse Klanttevredenheidsonderzoeken
naar de BOSA, in opdracht van DUS-I uitgevoerd door Motivaction, volgt dat sportverenigingen
over het algemeen tevreden zijn over het gemak waarmee de BOSA-subsidie kan worden
aangevraagd en met name de ondersteuning van de subsidiemedewerkers van DUS-I zeer
wordt gewaardeerd.
Verder is via het Ministerie van Binnenlandse Zaken de DUMAVA-subsidieregeling voor
eigenaren van maatschappelijk vastgoed beschikbaar gesteld. Voor de sportsector geldt
dat gemeenten hier subsidie kunnen aanvragen voor verduurzaming van hun sportvastgoed.
Zoals eerder benoemd is het Ministerie van BZK voornemens een nieuwe ronde van de
DUMAVA open te stellen per 1 september 2023.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de monitor
energieprijzen sport. Zij hebben nog enkele vragen.
Ten eerste vragen zij de Minister hoeveel van de 207 miljoen euro voor zwembaden is
uitgekeerd aan zwembaden in nood. Hoeveel zwembaden hebben hulp nodig gehad om de
energiekosten te kunnen dragen?
Op dit moment is de steunregeling voor openbare zwembaden nog niet opengesteld voor
aanvragen, waardoor ik ook nog niet kan zeggen hoeveel geld al is uitgekeerd aan zwembaden
in nood. Bij 88% van de gemeenten die reageerden op de eerste uitvraag van het Mulier
Instituut zijn meldingen binnengekomen van organisaties die problemen ondervinden
door stijgende energiekosten. Van die meldingen was ongeveer 52% afkomstig van zwembaden.
Zodra de regeling voor openbare zwembaden is opengesteld, informeer ik uw Kamer ook
over de uitputting van die regeling.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat 450 sportverenigingen zich
hebben gemeld bij de RVVB omdat ze zich zorgen maken over de stijgende energieprijzen.
Nu begrijpen de leden van de GroenLinks-fractie, ook uit de brief, dat er nog wordt
gesproken over het proces en nog niet duidelijk is hoe deze verenigingen worden geholpen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of er ondertussen wel een oplossing
is voor de 100 verenigingen die in acute nood verkeren. En wat de status is van de
overige 350 verenigingen?
In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie heb ik aangegeven dat de RVVB
contact heeft gehad met deze verenigingen om de meldingen verder te volgen, en dit
contact ook zal behouden. Het Ministerie van VWS kijkt nu specifiek naar de circa
30 verenigingen waarbij nog een zorgwekkende situatie is, en legt via de VSG ook contact
met de betreffende gemeenten.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister zicht heeft hoeveel
geld gemeenten hebben moeten uitgeven aan compensatie van de stijging van (energie)prijzen
van de (semi-)collectieve sector op het terrein van VWS en sportverenigingen in het
bijzonder. De leden vragen dit om te kunnen beoordelen of de € 300 miljoen die is
toegevoegd aan het gemeentefonds toereikend is voor de extra kosten die gemeenten
moeten maken.
Zoals eerder aangegeven zijn hier nog geen concrete cijfers over beschikbaar. Wel
is op basis van gesprekken met de sport en de gemeenten mijn beeld dat de sport op
dit moment voldoende ondersteund kan worden om te voorkomen dat verenigingen en accommodaties
omvallen vanwege de stijgende energieprijzen. Het Mulier Instituut heeft naar aanleiding
van de eerste peiling bij gemeenten een tiental gemeenten geselecteerd voor een verdiepend
gesprek. Hierin wordt ook gekeken naar de inrichting en omvang van steunpakketten
om zo een indicatie te geven van de middelen die door gemeenten worden ingezet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier