Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bontenbal en Erkens over CO2-verwijdering
Vragen van de leden Bontenbal (CDA) en Erkens (VVD) aan de Minister voor Klimaat en Energie over CO2-verwijdering (ingezonden 8 februari 2023).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie) (ontvangen 10 maart 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «The State of Carbon Dioxide Removal»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe kijkt u naar de conclusie uit het rapport dat er een groot gat is tussen de huidige
hoeveelheid CO2-verwijdering (CDR) die voorkomt in de klimaatplannen van landen en de hoeveelheid
CDR die nodig is om de klimaatdoelen van Parijs te halen?
Antwoord 2
Die conclusie is geen verrassing. Niet alleen omdat de emissiekloof een bekende zorg
is in internationaal klimaatbeleid, maar ook omdat CO2-verwijdering (carbon dioxide removal, CDR) in scenario’s die voldoen aan de klimaatdoelen van Parijs vooral in de tweede
helft van deze eeuw plaatsvindt. Klimaatplannen in de vorm van Nationally Determined Contributions (NDC’s) richten zich daarentegen vooralsnog op 2030, en houden daardoor niet vanzelfsprekend
rekening met de benodigde investeringen op de korte termijn voor dit soort langere-termijn-maatregelen.
De conclusie mag dan geen verrassing zijn, het benadrukt nog eens het belang van het
dichten van de «gaten», ook dit specifieke gat.
Vraag 3
Wat is uw reactie op de constatering uit het rapport dat momenteel slecht een miniem
deel (0,002 GtCO2 per jaar) van CO2-verwijderingsmaatregelen bestaat uit nieuwe CDR-methoden zoals bioenergy with Carbon
Capture Storage (BECCS), biochar en Direct Air Carbon Capture and Storage (DACCS),
maar dat een sterke groei van deze methoden (met tenminste een factor 30 in 2030 en
factor 1.300 in 2050) nodig is om de klimaatdoelen te halen?
Antwoord 3
Het is goed verklaarbaar waarom slechts een miniem deel van CO2-verwijderingsmaatregelen bestaat uit nieuwe CDR-methoden, om de eenvoudige reden
dat deze methoden «nieuw» zijn ten opzichte van «conventionele» methoden, zoals bosaanplant
en landbeheer. Scenario’s laten zien dat toepassing van deze nieuwe methoden vooral
in de tweede helft van de eeuw nodig zal zijn. Het rapport geeft echter ook aan dat
CDR geen «silver bullet» is: scenario’s die de opwarming tot ruim onder 2 graden beperken laten naast CDR
ook vergaande emissiereducties zien. Er zijn scenario’s die toepassing van nieuwe
CDR vermijden, maar die laten nog sterkere emissiereducties zien die nu niet haalbaar
lijken. Dit zou betekenen dat 1) emissies nog verder en sneller gereduceerd dienen
te worden, om afhankelijkheid van CDR en de bijbehorende risico’s zoveel mogelijk
te beperken, 2) «conventionele» CDR nog verder opgeschaald dient te worden, en 3)
«nieuwe» CDR extra stimulering behoeft om de nodige opschaling te realiseren. Daar
zetten we in de EU ook op in, onder andere met het vrijwillige certificeringskader
voor koolstofverwijdering (zie het BNC-fiche2) en de LULUCF-verordening. Hierbij moet aangemerkt worden dat de genoemde factoren
(30, 1.300) indrukwekkend zijn, maar hierbij moet wel in het achterhoofd gehouden
worden dat het startpunt laag ligt.
Vraag 4
Deelt u de conclusie dat het van belang is om al in de komende tien jaar substantiële
stappen te maken op het gebied van CDR/negatieve emissies om de verdere uitrol in
de periode tot 2050 en verder mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ja, dit is het cruciale decennium voor klimaatbeleid, en dat geldt ook voor CDR. Dit
soort ontwikkelingen vergen namelijk tijd. Wat we nu in gang zetten heeft consequenties
voor wat na 2030 (on)mogelijk is. En wat er na 2030 nog kan, wordt bepaald door de
voorbereiding en investeringen die we nu doen.
Vraag 5
Bent u het eens met de stelling dat de kennis en technologie voor het realiseren van
negatieve emissies al aanwezig zijn, maar dat er een duidelijke beleidsvisie vanuit
de rijksoverheid nodig is om snel tot grootschalige ontwikkeling te komen? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, op welke termijn denk u met een dergelijke beleidsvisie te kunnen
komen?
Antwoord 5
Voor een deel van de CO2-verwijderingsmethoden is de kennis en technologie inderdaad al aanwezig, maar voor
een aantal nieuwere methoden is meer onderzoek, ontwikkeling en demonstratie nodig.
Zie hiervoor ook de eerder aan uw Kamer aangeboden «Quickscan behoefte naar een onderzoeksprogramma
gericht op negatieve CO2-emissie»3. Ik deel de stelling dat beleidsvisie en -ontwikkeling van Rijkswege nodig is en
de logische landingsplaats hiervoor is het nieuwe Klimaatplan dat in 2024 wordt vastgesteld.
Ik zal uw Kamer in maart een brief sturen over de uitwerking van de beleidsagenda
op Klimaatneutraliteit waarvan het beleid ten aanzien van negatieve emissies onderdeel
is en de stappen die het kabinet in 2023 en 2024 zet om tot die beleidsagenda te komen.
Momenteel loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar de rol van negatieve emissies in
de transitie naar netto nul broeikasgasemissies in 2050, waarbij gekeken wordt naar
zowel de behoefte aan negatieve emissies en hoe die ontwikkelt over de tijd als de
mogelijke routes waarmee die negatieve emissies kunnen worden ingevuld. De resultaten
van dit onderzoek zullen bijdragen aan de ontwikkeling van de beleidsvisie en daarna
het instrumentarium op dit thema. Onderdeel van het beleid betreft daarbij niet alleen
de inzet in Nederland op bijvoorbeeld technologieontwikkeling, maar ook de Nederlandse
inzet op zowel Europees als mondiaal niveau.
Vraag 6
Kunt u in dit kader tevens inhoudelijk reageren op het manifest van de Taskforce Negatieve
Emissies, waarin onder andere wordt gepleit voor de ontwikkeling van een routekaart
voor negatieve emissies, ondersteuning en stimulering van de technologieën en het
creëren van een markt en daarbij aangeven op welke wijze u hier samen met de sector
aan gaat werken?4
Antwoord 6
Net als het manifest laat het rapport «The State of Carbon Dioxide Removal» zien dat
ondersteuning en stimulering van technologieën en een markt cruciaal zijn voor de
langeretermijndoelen voor CDR (het manifest en het rapport hanteren overigens wel
voor een deel afwijkende definities van CDR). Een routekaart kan daarbij helpen. Er
is niet één sector voor negatieve emissies, omdat er veel verschillende methoden zijn.
Met alle betrokken sectoren zal ik in gesprek blijven over de nodige maatregelen.
Dit doen we ook in Europees verband: we zullen zowel naar samenwerkingsmogelijkheden
kijken, bijvoorbeeld rond de Noordzee, als blijven bijdragen aan het Europese certificeringskader
voor koolstofverwijdering. Daarbij is het doel namelijk de inzet van hoogwaardige
koolstofverwijdering te versnellen en aan te moedigen, greenwashing te beperken en zowel private als publieke financieringsmiddelen te stimuleren.
Vraag 7
Welke stappen zet u al op het gebied van beleid en concrete maatregelen om een snelle
en substantiële groei van CDR/negatieve emissies richting 2030 en 2050 mogelijk te
maken?
Antwoord 7
In EU-verband werken we hieraan via het vrijwillige certificeringskader voor koolstofverwijdering
en de LULUCF-verordening, en mondiaal via de onderhandelingen over Artikel 6 van het
Parijsakkoord. In Nederland hebben we de SDE++-regeling verbreed om niet alleen hernieuwbare
energie, maar alle projecten die emissies reduceren in aanmerking te laten komen voor
subsidie, waaronder bijvoorbeeld CO2-afvang en -opslag (CCS). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen biogene en
fossiele CO2.
Vraag 8
Welke rol voorziet u voor CDR/negatieve emissies in de aanvullende klimaatmaatregelen
waar u dit voorjaar over zult besluiten?
Antwoord 8
Bij de voorjaarsbesluitvorming, gericht op de doelen voor 2030, wordt gebruik gemaakt
van een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO). Daarbij liggen alle opties op
tafel. De mogelijkheden voor negatieve emissies buiten wat al via de SDE++ wordt gefinancierd
lijken beperkt voor 2030. Voor verdere ontwikkelingen ten aanzien van CDR/negatieve
emissies zal de beleidsagenda in het tweede Klimaatplan dat in 2024 wordt vastgesteld
landen (zie ook vraag 5).
Vraag 9
Deelt u de mening dat dit rapport duidelijk maakt dat er ook in Nederland meer gericht
beleid nodig is op het gebied van nieuwe CDR-methoden en dat daarvoor in ieder geval
een langetermijndoel voor negatieve emissies en het stimuleren van negatieve-emissietechnologieën,
zoals voorgesteld in de motie van de leden Bontenbal en Erkens, noodzakelijk zijn?5 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Ja, die mening deel ik. Ik kom hierop voor het eerst bij u terug in de brief die ik
in maart van dit jaar aan uw Kamer zal sturen over de uitwerking van de beleidsagenda
op Klimaatneutraliteit. Ik wil er ook op wijzen dat het door u aangehaalde rapport
ook concludeert dat we vanwege de onzekerheden niet te afhankelijk moeten worden van
CDR en daarom volop moeten blijven inzetten op snellere, en verregaande emissiereductie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.