Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het proces rond besluitvorming over de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen (Kamerstuk 31765-703)
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 708
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 februari 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– de brief van 23 december 2022 inzake de reactie op het verzoek van de commissie over
het besluit toekomstige zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking (Kamerstuk
31 765, nr. 701) en over
– de brief van 16 januari 2023 inzake het proces rond de besluitvorming over de concentratie
van interventies bij aangeboren hartafwijkingen (Kamerstuk 31 765, nr. 703).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 februari 2023 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 20 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
9
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
10
II.
Reactie van de Minister
11
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor zijn brief met daarin zijn reactie
op twee brieven van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT) over de concentratie
van kinderhartchirurgie. Zij nemen deze brief voor kennisgeving aan en hebben nog
enkele aanvullende vragen.
De aangenomen motie van de leden Ellemeet en Kuiken1 verzoekt de regering een visie te ontwikkelen op alle (hoogcomplexe) zorg die ten
behoeve van kwaliteitsverbetering geconcentreerd moet worden. Genoemde leden hebben
deze motie gesteund en hebben begrepen dat de Kamer deze visie het eerste kwartaal
van 2023 kan verwachten. Kan de Minister bij deze visie aangeven op welke wijze hij
deze visie gaat helpen realiseren?
De leden van de VVD-fractie delen de urgentie dat de huidige situatie te kwetsbaar
is om die langere tijd te laten voortbestaan. Deze leden steunen daarom ook het besluit
van de Minister om de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)
te verzoeken te komen met een voorstel. In het verzoek van de Minister aan de NFU
geeft hij aan dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport alle benodigde
medewerking en ondersteuning zal bieden, juist ook in de transitie. De Minister benadrukt
dat de samenwerking tussen de centra beter moet. Genoemde leden herkennen die oproep.
Zij zijn benieuwd welke rol die Minister voor zichzelf ziet in het proces van afstemming
en samenwerking. Wie is van dit proces de proceseigenaar en is de Minister bereid
zelf regie te nemen om de afstemming en samenwerking op korte termijn tot eerste verbeteringen
te helpen leiden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief met hierin de reactie
op het verzoek van de commissie over het besluit over toekomstige zorg voor patiënten
met een aangeboren hartafwijking. Genoemde leden onderschrijven de insteek van de
Minister en hebben hier geen verdere opmerkingen of vragen over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van VWS waarin hij reageert op twee brieven van de NVT. Deze leden hebben
daarover nog enkele vragen. Zij maken zich net als de NVT en andere veldpartijen zorgen
over de transparantie en communicatie inzake het proces om de kinderhartcentra in
Nederland te concentreren. De leden van de PVV-fractie maken zich ook zorgen over
de grote mate van beïnvloeding en belangenverstrengeling bij betrokken partijen en
het gelobby van onder andere een CDA-spindoctor. Op welke wijze borgt de Minister
een zorgvuldig proces? Is de Minister bekend met het rapport «Evaluatie van de WBMV»2 en de conclusie uit dit rapport dat: «Door het ontbreken van een transparant en duidelijk
vastgelegd proces, … ontstaat bij meerdere onderzochte verrichtingen ruimte voor een
dynamiek waarin niet alleen medisch inhoudelijke overwegingen maar ook (financiële)
belangen van de verschillende belanghebbers een rol gaan spelen.» Zo ja, wat is de
reactie van de Minister op deze conclusie? Kan de Minister aangeven of en hoe dit
rapport betrokken is geweest bij het proces sinds 2021 tot nu toe? Graag ontvangen
genoemde leden een reactie.
Genoemde leden willen weten hoe de objectiviteit van de Minister in deze kwestie geborgd
is, aangezien hij eerder voorzitter was van de raad van bestuur van het Erasmus MC,
een van de betrokken centra. Ook valt het deze leden op dat de Minister de samenwerking
tussen het Erasmus MC en het Radboud MC vaak in positieve zin als voorbeeld noemt,
ook in zijn opdrachtbrief aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Is er ook een voorbeeld
van samenwerking te benoemen waar de Minister niet bij betrokken was vanuit een eerdere
functie? Wat vindt de Minister bijvoorbeeld van de samenwerking van het Centrum voor
Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam-Leiden (CAHAL)?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister de impactanalyse van de NZa wel
serieus neemt. De Minister legt het risico op gezondheidsschade door concentratie,
verlies van expertise, kwaliteit en continuïteit immers naast zich neer. Kan hij voor
elk van deze onderdelen aangeven waarom? Zonder ook maar iets te wijzigen aan de criteria,
verwijst de Minister het probleem terug naar de NFU, terwijl die er in 30 jaar tijd
niet uitgekomen zijn. Waarom zou dat nu anders zijn? Is de Minister alvast aan het
voorsorteren om zijn eigen visie door te drukken, wetende dat de NFU er ook dit keer
niet uit zal komen?
Deze leden vrezen dat de Minister onvoldoende oog heeft voor het in de NZa-impactanalyse
genoemde sneeuwbaleffect voor andere delen van de spoedzorg (zoals kinderoncologie,
kinder-intensive care (IC), traumacentrum) op de twee locaties waar de kinderhartinterventies
weg zouden gaan. Hoe borgt de Minister dat de concentratie van de kinderhartinterventies
niet leidt tot het omvallen van andere delen van de spoedzorg op die locaties waar
de interventies weggaan?
De leden van de PVV-fractie begrijpen niet dat de Minister de personeelstekorten en
het al dan niet willen meeverhuizen van IC-verpleegkundigen naar nieuwe locaties afdoet
als een opleidingskwestie. Neemt de Minister de positie en bezwaren van de verpleegkundigen
wel serieus? Wat gebeurt er als de gespecialiseerde kinderhartverpleegkundigen niet
meeverhuizen? Hoeveel jaar duurt het voordat de expertise van deze mensen op peil
is van de kinderhartverpleegkundigen die niet zijn meeverhuisd? Verliest de Minister
naast opleiding praktijkervaring met de complexiteit van kinderhartoperaties niet
uit het oog? Centra slagen er nu al niet in om voldoende verpleegkundigen voor de
kinder-IC-opleiding te vinden. Uit het Capaciteitsplan 2024–2027 blijkt dat voor kinder-IC-verpleegkundigen
bijna drie keer zoveel opgeleid zouden moeten worden als tot nu toe in de afgelopen
jaren is gelukt. Hoe denkt de Minister dit te realiseren? Mochten de centra tegen
alle verwachting in er toch in slagen genoeg kinder-IC-verpleegkundigen aan te trekken,
wat betekent dit dan voor de kinder-IC-bedden in de rest van het land? De Minister
geeft verder aan dat hij IC-verpleegkundigen breed wil inzetten. Heeft hij nagevraagd
of de verpleegkundigen dat wel willen? IC-zorg is specialistische zorg, hoe strookt
dat met breder en flexibeler inzetten? Graag ontvangen deze leden een reactie. De
Minister geeft aan dat verpleegkundigen kunnen gaan werken bij de interventies. Op
welke interventies doelt de Minister? Is de Minister ermee bekend dat bijvoorbeeld
de opleiding tot operatieassistent dan wel hartkatheterisatie-assistent een heel andere
opleiding is dan die van verpleegkundige? Heeft de Minister informatie over de bereidheid
van verpleegkundigen om een andere opleiding te gaan volgen?
Genoemde leden willen graag weten wat de Minister verstaat onder regionale spreiding.
Is de reisafstand van de patiënt tot een interventiecentrum hier bepalend in of niet?
Des te minder centra, des te groter de afstand tussen centra die afgelegd moet worden,
des te langer is een IC-team en ambulance per dienst niet beschikbaar. Momenteel is
er al een tekort aan beschikbare ambulances. Wat gaat de Minister hieraan doen? Hoe
borgt de Minister dat acuut zieke kinderen op tijd vervoerd en geholpen kunnen worden
vanuit welke locatie dan ook in Nederland? Graag ontvangen deze leden een feitelijke
onderbouwing. Erkent de Minister verder, zoals ook de NZa aangeeft, dat ongeveer 12.000
patiënten vanwege hun hartafwijking voor al hun interventies (dus ook de niet-cardiale)
naar een interventiecentrum moeten? Heeft de Minister ook contact gehad met volwassen
patiënten met een aangeboren hartafwijking? Is deze groep niet onderbelicht gebleven
bij het concentratievraagstuk? De NZa geeft juist in het belang van de patiënten aan
dat er «risico’s op gezondheidsschade» ontstaan door toename van transporten en schakelmomenten.
Kan de Minister aangeven welke mitigerende maatregelen hij voor zich ziet tegen minder
transporten en minder schakelmomenten?
De leden van de PVV-fractie constateren dat de kinderhartchirurgie in Nederland heel
goed scoort ten opzichte van de landen om Nederland heen. De NZa geeft ook aan dat
het niet te verwachten is dat het sterftecijfer voor de kinderhartchirurgie zal verbeteren
aangezien de centra in Nederland al tot de beste centra ter wereld behoren. Toch meent
de Minister dat nog verbetering mogelijk is door concentratie. Kan hij aangeven aan
welke verbeteringen hij dan denkt? Wat is zijn oordeel over het commentaar van de
internationaal gerenommeerde validatie commissie ten aanzien van de mortaliteit? Voorts
vragen deze leden waarom de Minister de urgentie van concentratie zo benadrukt. Als
men al dertig jaar met deze kwestie bezig is, kan er toch wel gewacht worden op een
integrale visie van het academische zorglandschap, zoals de NZa adviseert? Graag ontvangen
genoemde leden een toelichting.
Deze leden constateren dat de Minister in de pers zei dat hij veel gesprekken over
de concentratie van de kinderhartchirurgie voerde. Met welke organisatie heeft hij
gesproken? Sprak hij met alle vier de kinderhartcentra? De Minister zei dat hij met
patiënten heeft gesproken. Met welke patiëntenorganisaties sprak hij? Welk deel van
de patiënten vertegenwoordigen zij? De Minister geeft in het media-optreden aan dat
de patiëntenorganisaties verheugd hebben gereageerd op zijn brief. Kan de Minister
aangeven of de patiëntenorganisaties ook ingestemd hebben met het besluit om te blijven
bij het aantal van twee interventiecentra voor kinderhartchirurgie? Zo ja: is de Minister
zich bewust van het feit dat de patiëntenorganisaties op hun websites aangeven dat
ze geen voorkeur voor concentratie naar twee of drie centra hebben? Is de Minister
bekend met het feit dat in de NZa-rapportage 68% van de meer dan 3600 respondenten
die een interventie hebben ondergaan of waarvan het kind een interventie heeft ondergaan,
tegen concentratie is? Realiseert de Minister zich dat dit meer dan tien keer zoveel
respondenten zijn dan die hebben bijgedragen aan het rapport van de patiëntenorganisaties
najaar 2021? Zou de Minister naar aanleiding van de antwoorden op vragen van het lid
Agema concreet met een datum kunnen aangeven wanneer ambtenaren zijn langs geweest
in het Erasmus MC en in het CAHAL, locatie Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC)
in 2021? Begrijpen genoemde leden goed dat de Hartstichting zijn recente standpunt
baseert op een patiëntenraadpleging uit 2021? Waarom heeft de Minister in aanloop
naar het versturen van zijn brief op 16 januari 2023 niet gesproken met de Nederlandse
Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Stichting Pulmonale Hypertensie?
De leden van de PVV-fractie missen een onderbouwing voor de concentratie van vier
naar twee kinderhartcentra voor de interventies. Zij begrijpen dat er zo’n 200 denkbare
kinderhartinterventies zijn, dat er een aantal zijn die in alle vier de centra regelmatig
worden uitgevoerd en dat er een aantal zijn die zeldzaam zijn en waarvoor nu al patiënten
naar een andere interventielocatie reizen. Waarom is het niet mogelijk om de veel
voorkomende interventies op vier locaties te blijven doen en de minder vaak voorkomende
te verdelen over de expertise van de kinderhartchirurgen van de vier locaties? Dan
zijn we er toch ook? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen waarom elk van de vier
kinderhartcentra niet kan doorgaan met die interventies waarvoor zij voldoen aan de
frequentie- en kwaliteitseisen. Graag zien zij een feitelijke onderbouwing. De kwaliteit
van deze interventies is toch vooral gekoppeld aan een specifieke arts, niet aan een
specifieke locatie?
Genoemde leden hebben nog wat vragen over de Wet open overheid (Woo)-documenten3. Kan de Minister aangeven waarom in Woo-document 875064 zoveel vraagtekens staan
bij «ICU/PICU/volwassenIC capaciteit», terwijl dit een van de criteria is waarop de
ambtsvoorganger van de Minister heeft besloten? Kan de Minister aangeven waarom dit
de verbazing van de ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport wekt (Woo 875065)? Kan de Minister aangeven waarom de bezetting kinderinterventiecardiologie,
zowel in Woo-document 875064 en de presentatie van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport d.d. 20 januari 2022 foutief vermeld staat en dat dit in de brief
van 11 februari 2022 van de Minister pas wordt aangepast?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het verzoek van de commissie over het besluit toekomstige zorg voor
patiënten met een aangeboren hartafwijking. Hoewel er nog een debat zal plaatsvinden
over de toekomstige zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking en een technische
briefing van de NZa op hun onlangs uitgebrachte impactanalyse, hebben de betreffende
leden al wel enkele vragen en opmerkingen.
Zij lezen dat de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 9 december
2021 ruwweg «getoetst» heeft op basis van welke criteria hij het besluit tot concentratie
en de keuze voor de interventiecentra wilde nemen. De criteria voor een dergelijk
ingrijpend besluit zijn – ondanks dat een andere indruk werd gewekt – dus alleen ruwweg
in een gesprek «getoetst» waarbij geen sprake was van formele advisering/wetenschappelijke
toetsing. Hoe reflecteert de Minister hierop? Vindt de Minister zonder formele wetenschappelijke
toetsing en alleen ruwweg advies inwinnen voor de totstandkoming van de criteria waarop
in eerste instantie het besluit tot concentratie werd genomen goed? Zo ja, waarom?
Zo nee, waarom niet? Vindt de Minister met de kennis van nu en de recent verschenen
impactanalyse van de NZa dat het toenmalige besluit verantwoord was?
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie vinden, nog los van de inhoudelijke appreciatie,
dat het proces tot nog toe niet goed is verlopen. Er kwam een besluit tot concentratie
zonder de consequenties te kennen. Het besluit werd teruggedraaid en de consequenties
van concentratie werden in beeld gebracht in een impactanalyse van de NZa. Op fundamentele
punten wijkt de Minister af van dit advies van de NZa. Kan de Minister schematisch
aangeven welke punten hij overneemt en welke niet en waarom?Genoemde leden zijn benieuwd
in hoeverre de Minister na het eerste besluit tot concentratie van vier naar twee
locaties open heeft gestaan voor een andere uitkomst dan de concentratie naar twee
locaties. Met andere woorden: was er een kans dat de impactanalyse van de NZa de mate
waarin geconcentreerd wordt zou veranderen? De betreffende leden vinden kwaliteit
van zorg net als de Minister van groot belang. Tegelijkertijd is ook nabijheid en
bereikbaarheid van goede zorg essentieel. Kan de Minister aangeven hoe hij deze zaken
tot elkaar verhoudt in zijn besluitvorming over de concentratie? Ook zijn deze leden
benieuwd in hoeverre de impactanalyse, de beschreven gevolgen van concentratie en
mate waarin mitigerende maatregelen wel/niet haalbaar zijn, meewegen in de besluitvorming
over concentratie.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de vraag die
de Minister bij de NFU, de koepelorganisatie voor de academische ziekenhuizen, heeft
neergelegd. De Minister vraagt een laatste keer de ziekenhuizen onderling de knoop
door te hakken in welke twee van de vier ziekenhuizen de kinderhartchirurgie geconcentreerd
moet worden. Heeft de Minister voorafgaand aan deze vraag contact gehad met alle vier
de ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister aangeven of en welke
ziekenhuizen op voorhand hebben aangegeven uit de voeten te kunnen met deze opdracht/vraag
van de Minister? In hoeverre acht(te) de Minister een positieve uitkomst op zijn vraag
kansrijk? Waarop is deze inschatting gebaseerd?Mocht de NFU de opdracht/vraag niet
aannemen en/of de ziekenhuizen er onderling niet uitkomen, zijn de betreffende leden
benieuwd naar het proces en afwegingskader dat de Minister gebruikt om tot een besluit
te komen, zoals aangekondigd in zijn brief van 16 januari jongstleden. Kan de Minister
het proces dat hij gaat doorlopen, eventuele betrokkenen waarmee gesproken gaat worden
en het afwegingskader dat hij gebruikt om tot een besluit te komen in detail met de
Kamer delen?
Genoemde leden lezen dat de Minister bij concentratie naar twee locaties de gevolgen
voor de andere twee locaties met mitigerende maatregelen wil opvangen. De betreffende
leden vragen de Minister of hij heeft getoetst en zichzelf voorafgaand aan dit besluit
tot concentratie naar twee locaties heeft verzekerd van de haalbaarheid van mitigerende
maatregelen. Waarom heeft de Minister ervoor gekozen om de NFU eerst om een advies
te vragen over de concentratielocaties en pas een paar maanden later te laten komen
met een voorstel voor mitigerende maatregelen? Zou dit niet gelijk op moeten gaan?
Kan de Minister aangeven op welke wijze de haalbaarheid van mitigerende maatregelen
is getoetst? Is de Minister van opvatting dat de ook door hem nodig geachte mitigerende
maatregelen haalbaar zijn en waarop baseert de Minister dit? Kan de Minister aangeven
in hoeverre deze opvatting strookt met de conclusies van de NZa over niet op te vangen
en onomkeerbare consequenties? Is de Minister bereid om voorafgaand aan zijn definitieve
besluit tot concentratie in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen voor elk
van de locaties genomen moeten worden om de mede door de NZa beschreven nadelige gevolgen
van concentratie op te vangen? Is de Minister bereid deze op haalbaarheid te toetsen?
Indien de nodig geachte mitigerende maatregelen onhaalbaar blijken te zijn, kan dat
wat de Minister betreft van invloed zijn op de besluitvorming tot concentratie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hierover nog een aantal vragen en opmerkingen. Zij vragen de Minister waar hij de
aanname op baseert dat het voldoende zou zijn om enkele mitigerende maatregelen te
nemen om de hevige negatieve effecten van de concentratie van de medische ingrepen
waar de NZa voor waarschuwde te voorkomen. De NZa adviseerde immers zelf om vanuit
een integraal perspectief te kijken. Genoemde leden vragen de Minister daarnaast wie
volgens hem precies deze mitigerende maatregelen moet nemen en wie deze bovendien
moet financieren.
Deze leden constateren dat de Minister, door niet mee te gaan in het advies van de
NZa om vanuit een integraal perspectief te kijken, in principe de universitair medisch
centra (UMC’s) dezelfde vraag voorlegt als waar zij eerder niet uit kwamen. Waarom
heeft de Minister er vertrouwen in dat zij hier nu wel gezamenlijk uitkomen?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom hij de optie van concentratie
naar drie centra wederom uitsluit, ook na de conclusies van de NZa over de grote negatieve
effecten van het verdwijnen van de interventies in bepaalde centra. Concentratie naar
drie centra zou immers deze negatieve effecten beperken tot één centrum, waardoor
het ook makkelijker zou zijn om deze effecten te mitigeren. Waarom geeft de Minister
de NFU niet de ruimte om deze optie ook mee te wegen? Zij vragen de Minister daarbij
waarom hij nu de optie van concentratie naar drie centra voor het overleg tussen de
UMC’s uitsluit, terwijl hij als hoofd van het Erasmus MC juist actief pleitte voor
een model met drie centra.
Genoemde leden constateren dat de NZa verwacht dat «het totaal aantal patiënten met
een hartafwijking nog verder zal toenemen tot tenminste 120.000 in 2025» en daarnaast
constateert dat 12.000 mensen momenteel «ook voor alle niet-cardiale interventies
(bijvoorbeeld een galblaasoperatie) [zijn] aangewezen op expertise van een interventiecentrum
(bijvoorbeeld voor cardioanesthesie)». Heeft de Minister deze punten uit het NZa-rapport
ook meegewogen bij zijn besluit om de optie van drie interventiecentra uit te sluiten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om de
Minister enkele vragen te stellen over het proces rond het besluit over de toekomstige
zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking. Deze leden vinden het van groot
belang dat de interventiezorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking toekomstbestendig
wordt gemaakt. Het kleine aantal medisch specialisten, de zeer hoge dienstbelasting,
de zeldzaamheid van de aandoeningen terwijl juist voor deze kwetsbare patiënten de
allerbeste zorg moet worden geboden, maken het in stand houden van de huidige organisatie
onhoudbaar. Deze leden zien in een vorm van concentratie van zorg een manier om deze
zorg toekomstbestendig en passend te maken, waarbij altijd gekeken moet worden naar
de neveneffecten. Genoemde leden zien in de impactanalyse die de NZa heeft uitgevoerd
een waardevolle analyse van de bredere effecten van concentratie van zorg, voor de
acute zorg, de patiënten, de opleidingsmogelijkheden en zeker ook de impact op de
regio. Zij gaan ervan uit dat het veld dit zal betrekken en op basis hiervan een beslissing
kan nemen over de concentratie van zorg die waarborgt dat deze zeer specialistische
zorg toekomstbestendig wordt, patiënten zich ook in de toekomst verzekerd weten van
de zorg die zij nodig hebben en het acute zorglandschap in het algemeen in alle regio’s
in Nederland goed bereikbaar en toegankelijk blijft. Want iedereen in Nederland moet
verzekerd zijn van kwalitatief goede en toegankelijke zorg.
Genoemde leden vragen of de Minister kan toelichten op welke wijze en momenten in
de besluitvorming hij de impactanalyse wil betrekken. Interpreteren zij het schrijven
van de Minister goed als zij menen dat de Minister de resultaten van de impactanalyse
alleen wil gebruiken om de negatieve effecten van een besluit te mitigeren? Deze leden
brengen in herinnering dat een jaar geleden het voorgenomen besluit op veel weerstand
kon rekenen omdat de bredere impact op regio, totale ziekenhuis en verplegend personeel
niet duidelijk was. Zij vragen wat het betekent voor het besluit dat deze impact nu
wel bekend is. Zij brengen onder de aandacht dat naast de impact die de NZa benoemt
ook bredere gevolgen meegewogen moeten worden, zoals de verhuisbereidheid van zorgpersoneel
en de mogelijkheden om zich al dan niet op een nieuwe plek te vestigen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de impactanalyse dat de NZa niet adviseert
tot twee of drie interventiecentra. De Minister kiest voor twee locaties en vraagt
de NFU om daar een gedragen voorstel voor te doen. Kan de Minister nader toelichten
waarom hij op dit moment opnieuw kiest voor twee locaties en deze keuze niet bij de
NFU laat? Ziet de Minister ook ruimte voor groei naar zo’n situatie en hoe beschouwt
hij «shared care»- constructies in dit verband? Kan de Minister het proces tot een definitief besluit
schetsen?
Deze leden zien dat de Minister duidelijkheid wil bieden aan patiënten en naaste familie.
Zij vragen tegelijk ook hoe de Minister de risico’s inschat voor de rest van het academische
zorglandschap, nu hij een geïsoleerd besluit wil nemen voor de hartinterventies en
daarbij nog geen zicht heeft of andere concentratiebewegingen noodzakelijk zijn om
de kwaliteit van zorg op duurzaam goed niveau te laten functioneren. Herkent de Minister
dat een besluit voor de hartinterventies onomkeerbare gevolgen heeft voor de interventiecentra
die deze specialisatie moeten overdragen als het gaat om zorgpersoneel, de regionale
functie van een UMC, de verwevenheid met andere academische zorg, centrumspecifieke
expertise, de huidige bezetting van patiënten met een aangeboren hartafwijking op
de IC en verpleegafdelingen, zoals de NZa beschrijft? Welke consequenties verbindt
de Minister hieraan? De NZa benoemt dat het weghalen van de hartinterventies bij het
LUMC het risico met zich meebrengt of de kinder-IC open kan blijven en dat het weghalen
bij het UMC Groningen het risico met zich meebrengt dat de acute zorg in de regio
veel minder toegankelijk wordt. Kan de Minister nader toelichten hoe hij deze gevolgen
weegt, wat hij daarin van de NFU vraagt en welk effect de Minister in elk geval wil
voorkomen? Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat deze
risico’s meegenomen moeten worden in een besluit tot concentratie, of deze nu door
de NFU of door de Minister zelf zal worden gemaakt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie
De leden van de JA21-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
het besluit over de toekomstige zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking.
Zij zijn allesbehalve gerust op zorgvuldige besluitvorming op basis van inhoudelijke
criteria. Een werkelijk gedragen besluit over de concentratie van centra voor patiënten
met een aangeboren hartafwijking is een besluit dat werkelijk, dus niet alleen in
naam, berust op inhoudelijke criteria. Genoemde leden zijn echter bezorgd dat een
transparant en zorgvuldig proces domweg neerkomt op het cosmetisch wegpoetsen van
wat hobbels in het gevolgde traject. Kan de Minister bevestigen dat een grondige heroverweging
aan de hand van inhoudelijke criteria zal plaatsvinden, in het licht ook van de zwaarwegende
argumenten die in het afgelopen jaar op tafel zijn gekomen?
De Minister voert gesprekken met patiëntenorganisaties, wetenschappelijke verenigingen
van de zorgprofessionals en de bestuurders van universitaire medische centra over
de reorganisatie van de hartzorg. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de inzichten
en invalshoeken die mede tijdens deze gesprekken naar boven komen serieus meetellen
in de afweging over de concentratie van hartzorg? De leden van de JA21-fractie willen
dat de bevindingen en indrukken uit de gesprekken expliciet worden genoteerd. Deze
vraag stellen deze leden omdat ze willen voorkomen dat de inbreng wordt weggeschreven
om vast te houden aan het voornemen van de toenmalig demissionair Minister om de chirurgie
voor aangeboren hartafwijkingen in Nederland in Rotterdam en Utrecht te concentreren.
Vertegenwoordigers van belanghebbenden beklemtonen de noodzaak van een objectief besluit
op basis van transparante en toetsbare criteria. Daarbij wordt ook gewezen op onjuiste
beeldvorming die zou worden gevoed door onder meer het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Als voorbeeld wordt genoemd de onjuiste informatie dat het expertisecentrum
van AMC en LUMC voor de diagnose en behandeling van aangeboren hartafwijkingen (CAHAL)
complexe operaties op twee locaties zou uitvoeren. Genoemde leden onderstrepen de
grote waarde van transparantie en toetsbaarheid. Zij verzoeken de Minister het proces
van besluitvorming zo in te richten dat over de objectiviteit, anders dan tot nog
toe in dit traject, geen enkele twijfel meer kan bestaan.
De leden van de JA21-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat op basis van het
artikel van Kansy et al4 de te verwachte winst in mortaliteit percentage en aantal overlevende neonaten is
in het scenario met twee centra tegenover het scenario met drie centra. Kan de Minister
deze winst in mortaliteit en aantal overlevende neonaten ook aangeven in een scenario
dat een centrum 60 neonaten opereert?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het proces rond
besluitvorming over de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen.
Zij hebben hierover enkele vragen. Deze leden constateren dat de Minister de impactanalyse
van de NZa feitelijk naast zich neerlegt. De NZa adviseert om een pas op de plaats
te maken en voorafgaand aan verdere besluitvorming eerst een integraal perspectief
op de toekomst van het gehele academisch zorglandschap uit te werken. Volgens de NZa
zou de NFU vóór de zomer van 2023 dit perspectief moeten opstellen, in opdracht van
de Minister. De Minister vernauwt deze aanbeveling zodanig dat hij stelt dat de NZa
adviseert de NFU nog één keer de gelegenheid te geven om zelf met een voorstel tot
concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen te komen en wel voor
1 april 2023. Dat is niet wat de NZa adviseert. De NZa adviseert een breder perspectief
en een langere termijn en pas daarna een besluit. Verder adviseert de NZa om op korte
termijn tot twee clusters van interventiecentra te komen. Ook dit wijst de Minister
af.
De leden van de SGP-fractie vinden dit opmerkelijk. De Minister heeft immers zélf
de NZa om een impactanalyse gevraagd. Waarom legt hij de conclusies en heldere aanbevelingen
van de NZa naast zich neer en kiest hij voor een eigen route? Waarom kiest hij voor
een zeer korte tijdsplanning? Heeft hij werkelijk de verwachting dat de ziekenhuizen
er in een paar maanden nu wél uitkomen, terwijl hen dit in de afgelopen jaren niet
is gelukt? Hoe realistisch is dat? Waarom vraagt hij de ziekenhuizen om nu éérst een
keuze te maken voor twee centra en daarná mitigerende maatregelen uit te werken, terwijl
de NZa precies het tegenovergestelde heeft geadviseerd?
Kan de Minister aangeven hoe het proces eruit komt te zien als de NFU er niet uitkomt
of zelfs al voor 15 februari aangeeft dat het niet in staat is om met een voorstel
te komen? De Minister geeft aan dat hij zich genoodzaakt ziet om, als de NFU er niet
uitkomt, «op korte termijn» zelf een besluit te nemen. Hoe snel na 1 april 2023 gaat
hij dan dat besluit nemen? Neemt hij dan ook zelf verantwoordelijkheid voor het uitwerken
van mitigerende maatregelen of laat hij dat dan over aan de ziekenhuizen? Hoe wordt
de Kamer bij dit proces betrokken?
Onderschrijft de Minister de conclusie van de NZa dat het «risicovol is om dit concentratiebesluit
te nemen zonder zicht te hebben op andere noodzakelijke concentratiebewegingen»? Is
de Minister bereid om alsnog een breed perspectief op de toekomst van het academisch
zorglandschap uit te werken? Erkent de Minister dat zo’n perspectief nodig is?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de reactie van
de Minister op de twee brieven van de NVT over de concentratie van kinderhartchirurgie.
Genoemd lid is zeer bezorgd over het hele proces om te komen tot concentratie van
de kinderhartchirurgie. Het proces is niet transparant, beslissingen lijken niet logisch
en er zijn grote misverstanden tussen Minister en betrokken partijen, zoals in dit
geval de thoraxchirurgen. De Minister heeft de beslissing over concentratie nu teruggelegd
bij de NFU. Gezien de dramatische wijze waarop dit proces verloopt en de onrust die
dit met zich meebrengt, denkt het lid van de BBB-fractie dat de enige manier om dit
proces weer vlot te trekken bestaat uit het opvolgen van de adviezen van de NZa zoals
beschreven in de Rapportage impactanalyse concentratie interventies bij patiënten
met een aangeboren hartafwijking, en dan met name het advies om te komen tot een Integraal
Perspectief op een toekomstbestendig academisch zorglandschap.
Genoemd lid ziet in de bovengenoemde brief en de bijlagen bij dit schriftelijk overleg
een bevestiging van de chaotische wijze waarop dit proces verloopt. De NVT herkent
zich niet in het beeld dat criteria afkomstig zijn uit het visierapport en dat deze
zijn getoetst bij hun besturen. De Minister geeft aan dat de criteria niet één voor
één zijn aangenomen. Het lid van de BBB-fractie constateert dat een verschil zit in
zich niet herkennen in criteria en letterlijk overnemen. Kennelijk wijken de criteria
dermate af dat de NVT ze ook niet herkent. Dit is zorgelijk, want dit betekent simpelweg
dat de Minister het beeld schetst dit proces in overleg in afstemming met de betrokken
te doorlopen, terwijl daar in de praktijk geen sprake van is. Graag ontvangt genoemd
lid een reactie van de Minister hierop.
Het lid van de BBB-fractie constateert dat de huidige Minister niet van plan lijkt
om te komen tot een daadwerkelijk zorgvuldig proces om te komen tot concentratie van
de hartzorg in Nederland. De zorgvuldigheid van dit proces heeft onder zijn ambtsvoorganger
immers al veel schade opgelopen. De schijn van handjeklap, onder andere door de inzet
van een CDA-prominent als lobbyist door één van de centra en vervolgens de merkwaardige
keuze voor twee vlak naast elkaar gelegen centra, is op zijn minst aanwezig. Het lid
van de BBB-fractie vindt dan ook dat er alles aan gedaan moet worden om het vertrouwen
in de overheid op dit dossier te herstellen. Is de Minister dat eens met het lid?
Zo ja, wat gaat hij daar dan concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het rendementsdenken van dit kabinet
uiteindelijk leidt tot uitholling van de zorgketen. Vandaag gaat het om de hartzorg,
morgen is de longafdeling aan de beurt en zo worden ziekenhuizen volledig uitgekleed,
totdat er één of twee superziekenhuizen overblijven in het midden of Westen van Nederland.
En dat alles onder de noemer van het containerbegrip «efficiënt». De patiënt wordt
daarbij volledig uit het oog verloren. De ziekenhuizen worden leidend gemaakt en niet
de patiënt. Uiteraard wil de patiënt de beste zorg, maar in Nederland is de kwaliteit
van de zorg al van een hoog niveau. De discussie over kwaliteit goede zorg is dan
een discussie over een rapportcijfer 9,9 of 10. Het zijn dan juist andere aspecten
van zorg die voor de patiënt ook een rol spelen, zoals toegankelijkheid en bereikbaarheid.
Bovendien is het niet perse nodig om daarbij zorg te concentreren, in plaats van de
patiënt naar de zorg toe te laten komen, kan de zorg ook naar de patiënt toe. Dan
wordt de patiënt echt centraal gesteld. Dit gebeurt al, er zijn bijvoorbeeld spreekuren
in ziekenhuizen van specialisten die niet in dat ziekenhuis werken. Waarom zou dit
niet kunnen met hoogcomplexe chirurgie? Graag ontvangt genoemd lid een reactie van
de Minister.
Zoals gezegd maakt het lid van de BBB-fractie zich grote zorgen over dit dossier.
Niet alleen gaat het hier om mensenlevens, maar ook om het voortbestaan van met name
het UMC Groningen als academisch ziekenhuis, inclusief alle gevolgen die dat heeft
voor de regio. Ondanks een aangenomen motie vanuit de Kamer om regionale spreiding
mee te nemen in de beslissing, legt de Minister de keuze toch weer terug bij de centra
zelf. Hoe moeten de centra zelf deze afweging dan maken, inclusief het criterium van
regionale spreiding? Elk centrum heeft immers veel te verliezen. Bovendien kwamen
de centra er eerder zelf al niet uit. Het lijkt een middel van de Minister om zo meteen
onder hoge druk, opnieuw een dubieuze keuze te maken. Het is vreemd dat de Minister
daarbij naar tijdsdruk verwijst. Immers: een verkeerde beslissing zal grote gevolgen
hebben, ook letterlijk voor overlevingskansen van mensen. De centra opnieuw vragen
om een beslissing werkt bovendien vertragend in de tijd, des te meer omdat de kans
groot is dat dit wederom niet lukt. In die tijd had de Minister ook een start kunnen
maken met het Integrale perspectief. Zoals het lid van de BBB-fractie het ziet, laat
de Minister nu de tijdsdruk oplopen om straks met de tijdsdruk als argument een knoop
door te hakken en dat is onacceptabel. Genoemd lid wil verzoeken om de verdere procesgang
te herzien en te komen tot een proces wat vertrouwen geeft in een afgewogen beslissing
om te komen tot een toekomstig bestendige hartzorg. Graag ontvangt zij een reactie.
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor zijn brief met daarin zijn reactie
op twee brieven van de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT) over de concentratie
van kinderhartchirurgie. Zij nemen deze brief voor kennisgeving aan en hebben nog
enkele aanvullende vragen.
De aangenomen motie Ellemeet-Kuiken5 verzoekt de regering een visie te ontwikkelen op alle (hoogcomplexe) zorg die ten
behoeve van kwaliteitsverbetering geconcentreerd moet worden. Genoemde leden hebben
deze motie gesteund en hebben begrepen dat de Kamer deze visie het eerste kwartaal
van 2023 kan verwachten. Kan de Minister bij deze visie aangeven op welke wijze hij
deze visie gaat helpen realiseren?
Het klopt dat ik u eerder heb toegezegd in het eerste kwartaal van 2023 een brief
te sturen met de een visie op alle (hoogcomplexe) zorg die ten behoeve van kwaliteitsverbetering
geconcentreerd moet worden. Bij het ontwikkelen van deze visie wil ik aansluiten bij
de concentratie van de interventies voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen
en de impactanalyse daarover van de NZa breder benutten. Daarbij zal ik waar relevant
gebruik maken van het kader dat de NZa voor deze impactanalyse heeft opgesteld. Omdat
de impactanalyse uiteindelijk pas december 2022 beschikbaar was, zal ik de bredere
visie rond de zomer aan uw Kamer toesturen. Daarbij zal ik ingaan op de wijze waarop
ik de realisatie van die visie ondersteun.
De leden van de VVD-fractie delen de urgentie dat de huidige situatie te kwetsbaar
is om die langere tijd te laten voortbestaan. Deze leden steunen daarom ook het besluit
van de Minister om de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)
te verzoeken te komen met een voorstel. In het verzoek van de Minister aan de NFU
geeft hij aan dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport alle benodigde
medewerking en ondersteuning zal bieden, juist ook in de transitie. De Minister benadrukt
dat de samenwerking tussen de centra beter moet. Genoemde leden herkennen die oproep.
Zij zijn benieuwd welke rol die Minister voor zichzelf ziet in het proces van afstemming
en samenwerking. Wie is van dit proces de proceseigenaar en is de Minister bereid
zelf regie te nemen om de afstemming en samenwerking op korte termijn tot eerste verbeteringen
te helpen leiden?
De NFU heeft aangeboden de leiding te nemen in het transitieproces en daar ben ik
blij om. Daar waar nodig zal ik dat proces faciliteren. Daarnaast zal ik een onafhankelijke
commissie van deskundigen instellen die ik zal vragen het proces te ondersteunen en
te volgen en mij daar ook over te adviseren. Wat de samenwerking tussen de centra
betreft zal ik overigens verbetering en formalisering van de samenwerking, bijvoorbeeld
in het kader van het vormgeven van shared care en kwaliteitszorg, als voorwaarde verbinden
aan de vergunning die de interventiecentra krijgen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief met hierin de reactie
op het verzoek van de commissie over het besluit over toekomstige zorg voor patiënten
met een aangeboren hartafwijking. Genoemde leden onderschrijven de insteek van de
Minister en hebben hier geen verdere opmerkingen of vragen over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van VWS waarin hij reageert op twee brieven van de NVT. Deze leden hebben
daarover nog enkele vragen. Zij maken zich net als de NVT en andere veldpartijen zorgen
over de transparantie en communicatie inzake het proces om de kinderhartcentra in
Nederland te concentreren. De leden van de PVV-fractie maken zich ook zorgen over
de grote mate van beïnvloeding en belangenverstrengeling bij betrokken partijen en
het gelobby van onder andere een CDA-spindoctor. Op welke wijze borgt de Minister
een zorgvuldig proces? Is de Minister bekend met het rapport «Evaluatie van de WBMV»6 en de conclusie uit dit rapport dat: «Door het ontbreken van een transparant en duidelijk
vastgelegd proces, … ontstaat bij meerdere onderzochte verrichtingen ruimte voor een
dynamiek waarin niet alleen medisch inhoudelijke overwegingen maar ook (financiële)
belangen van de verschillende belanghebbers een rol gaan spelen.» Zo ja, wat is de
reactie van de Minister op deze conclusie? Kan de Minister aangeven of en hoe dit
rapport betrokken is geweest bij het proces sinds 2021 tot nu toe? Graag ontvangen
genoemde leden een reactie.
Ik ben bekend met dit rapport, dat de toenmalig Minister van VWS in 2016 met een beleidsreactie
aan de Kamer heeft gestuurd. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de doelstellingen
en het uitvoeringsproces van de Wbmv scherper konden worden ingevuld. De toenmalig
Minister heeft in de beleidsreactie aangegeven welke verbeteringen in de uitvoeringspraktijk
van de Wbmv zijn doorgevoerd. Meer recent heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht
over de toepassing van de Wbmv. Dit advies is in het voorjaar van 2021 aan uw Kamer
gestuurd. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, kom ik voor de zomer met een
beleidsreactie op dit advies. In deze beleidsreactie zal ik ook de lessen en inzichten
uit dit besluitvormingstraject meenemen.
Het proces dat ten grondslag ligt aan het thans voorliggende voorgenomen besluit is
transparant geweest. Ik heb over alle stappen niet alleen met de Tweede Kamer gecommuniceerd
maar ook de betrokken partijen zijn steeds op de hoogte gebracht, onder andere in
gesprekken die ik met hen heb gevoerd.7
Genoemde leden willen weten hoe de objectiviteit van de Minister in deze kwestie geborgd
is, aangezien hij eerder voorzitter was van de raad van bestuur van het Erasmus MC,
een van de betrokken centra. Ook valt het deze leden op dat de Minister de samenwerking
tussen het Erasmus MC en het Radboud MC vaak in positieve zin als voorbeeld noemt,
ook in zijn opdrachtbrief aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Is er ook een voorbeeld
van samenwerking te benoemen waar de Minister niet bij betrokken was vanuit een eerdere
functie? Wat vindt de Minister bijvoorbeeld van de samenwerking van het Centrum voor
Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam-Leiden (CAHAL)?
Ik ben op geen enkele manier betrokken geweest bij het besluit van de voormalig Minister
van VWS over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan
als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie als voorzitter van de Raad
van Bestuur van het Erasmus MC. Daarnaast kijken de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mee met de besluitvorming
in dit dossier.
Er zijn ook andere voorbeelden te noemen. CAHAL is inderdaad een ander voorbeeld van
samenwerking tussen ziekenhuizen. Wat de samenwerking tussen Erasmus MC en het Radboud
MC in Nijmegen goed illustreert, is dat patiënten voor interventies erg kort-maximaal
enkele dagen- naar het Erasmus MC gaan voor de interventie en direct daarna weer naar
hun eigen omgeving – Radboud MC- gaan voor de nazorg.
CAHAL is een mooi voorbeeld van samenwerking in de zorg. Echter wanneer we specifiek
kijken naar deze zorg, verdeelt CAHAL de interventies zelf over twee locaties (waarbij
in Leiden het accent ligt op operaties bij kinderen en in Amsterdam op volwassenen).
Zoals de beroepsgroepen en patiënten hebben aangegeven is het van belang voor patiënten
dat ze alle interventies op één locatie kunnen krijgen. De zorg voor deze aandoeningen
is immers steeds meer levensloopzorg. Ook is het nodig dat er rond het interventiecentrum
een breed kinderziekenhuis beschikbaar is dat alle specialismen in huis heeft om complicaties
of comorbiditeit te kunnen opvangen.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister de impactanalyse van de NZa wel
serieus neemt. De Minister legt het risico op gezondheidsschade door concentratie,
verlies van expertise, kwaliteit en continuïteit immers naast zich neer. Kan hij voor
elk van deze onderdelen aangeven waarom? Zonder ook maar iets te wijzigen aan de criteria,
verwijst de Minister het probleem terug naar de NFU, terwijl die er in 30 jaar tijd
niet uitgekomen zijn. Waarom zou dat nu anders zijn? Is de Minister alvast aan het
voorsorteren om zijn eigen visie door te drukken, wetende dat de NFU er ook dit keer
niet uit zal komen?
Het proces van concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen bij
kinderen en de complexe interventies bij volwassenen, is juist bedoeld om risico’s
te voorkomen. De wijze waarop deze vorm van zorg nu is georganiseerd is kwetsbaar,
zeker op de langere termijn. Concentratie van de interventies leidt tot betere zorg.
De verenigingen van betrokken artsen hebben vastgesteld dat concentratie nodig is
om deze patiënten de beste kansen op een goede kwaliteit van leven te geven.8 Er zijn geen aanwijzingen dat door concentratie gezondheidsschade optreedt, omdat
de kwaliteit van zorg juist zal toenemen. Alle niet-interventiezorg, zoals voor-en
nazorg, controles, poliklinische behandelingen, vindt in het eigen ziekenhuis plaats
voor de patiënt. Expertise neemt toe door de teams in groter verband bij elkaar te
brengen; intensievere samenwerking, meer continuïteit en meer (super)specialisatie
is dan mogelijk. De beroepsgroepen geven aan de kwaliteit en continuïteit van zorg
belangrijke redenen zijn juist om wel te concentreren.9
De patiëntenorganisaties geven aan blij te zijn dat dit eindelijk gebeurt. De discussie
hierover loopt al dertig jaar. Het transitieproces zal zorgvuldig en beheerst moeten
verlopen zodat kinderen of volwassenen geen belangrijke zorg mislopen als gevolg van
concentratie. Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor patiënten en zorgverleners,
om de beste zorg te kunnen bieden in Nederland.
De reden om wederom de umc's te vragen zelf met een voorstel te komen was tweeledig.
Ten eerste gaven de umc's eind 2021 aan er zelf niet uit te komen maar was het argument
ook dat de coronapandemie hen zou beletten om er voldoende tijd aan te besteden om
met een gedegen en gedragen voorstel te komen. Inmiddels zijn we ruim een jaar verder.
De tweede reden is dat er nu een impactanalyse van de NZa ligt. Die maakt het mogelijk
voor de centra gemeenschappelijk, passende maatregelen te nemen om ongewenste effecten
te mitigeren. Deze twee redenen brachten mij er toe de vraag nogmaals aan de umc's
voor te leggen.
Overigens heb ik de criteria wel bijgesteld. Op basis van de impactanalyse van de
NZa heb ik het aspect van toegankelijkheid van de zorg en regionale spreiding toegevoegd
aan de elementen die wat mij betreft zouden moeten worden meegewogen.
De impactanalyse van de NZa wijst terecht op mogelijke onwenselijke gevolgen van concentratie
bij de centra die niet aangewezen worden. Die gevolgen zullen aandacht krijgen in
het transitieproces dat volgt. Daarom heb ik daar tweeëneenhalf jaar voor uitgetrokken.
Deze leden vrezen dat de Minister onvoldoende oog heeft voor het in de NZa-impactanalyse
genoemde sneeuwbaleffect voor andere delen van de spoedzorg (zoals kinderoncologie,
kinder-intensive care (IC), traumacentrum) op de twee locaties waar de kinderhartinterventies
weg zouden gaan. Hoe borgt de Minister dat de concentratie van de kinderhartinterventies
niet leidt tot het omvallen van andere delen van de spoedzorg op die locaties waar
de interventies weggaan?
Voor mij staat de beste kwaliteit van zorg voor patiënten voorop. Dat betekent dat
de zorg zo wordt ingericht dat kinderen (en volwassenen) toegang hebben en ook blijven
hebben tot zorg die hen de beste kansen biedt op een goede kwaliteit van leven. Door
deze interventies te concentreren krijgen kinderen met een aangeboren hartafwijking,
zoals gezegd, betere kansen op een goede kwaliteit van leven, ook op de langere termijn.
De (kinder)IC en acute zorg moeten altijd voor iedereen toegankelijk zijn, in alle
regio’s. Daarover zullen dan dus ook goede afspraken moeten worden gemaakt. Het is
niet mogelijk nu al precieze uitspraken te doen over óf er maatregelen nodig zijn
om ic’s open te houden en hoe die vorm krijgen. Datzelfde geldt voor kinderoncologie
en traumacentra. Dat is maatwerk en moet aansluiten bij de precieze situatie van de
umc’s en de wensen en mogelijkheden van betrokken zorgverleners en patiënten. Dit
zal uitgebreid in het transitieproces aan de orde komen.
De leden van de PVV-fractie begrijpen niet dat de Minister de personeelstekorten en
het al dan niet willen meeverhuizen van IC-verpleegkundigen naar nieuwe locaties afdoet
als een opleidingskwestie. Neemt de Minister de positie en bezwaren van de verpleegkundigen
wel serieus? Wat gebeurt er als de gespecialiseerde kinderhartverpleegkundigen niet
meeverhuizen? Hoeveel jaar duurt het voordat de expertise van deze mensen op peil
is van de kinderhartverpleegkundigen die niet zijn meeverhuisd? Verliest de Minister
naast opleiding praktijkervaring met de complexiteit van kinderhartoperaties niet
uit het oog? Centra slagen er nu al niet in om voldoende verpleegkundigen voor de
kinder-IC-opleiding te vinden. Uit het Capaciteitsplan 2024–2027 blijkt dat voor kinder-IC-verpleegkundigen
bijna drie keer zoveel opgeleid zouden moeten worden als tot nu toe in de afgelopen
jaren is gelukt. Hoe denkt de Minister dit te realiseren? Mochten de centra tegen
alle verwachting in er toch in slagen genoeg kinder-IC-verpleegkundigen aan te trekken,
wat betekent dit dan voor de kinder-IC-bedden in de rest van het land? De Minister
geeft verder aan dat hij IC-verpleegkundigen breed wil inzetten. Heeft hij nagevraagd
of de verpleegkundigen dat wel willen? IC-zorg is specialistische zorg, hoe strookt
dat met breder en flexibeler inzetten? Graag ontvangen deze leden een reactie. De
Minister geeft aan dat verpleegkundigen kunnen gaan werken bij de interventies. Op
welke interventies doelt de Minister? Is de Minister ermee bekend dat bijvoorbeeld
de opleiding tot operatieassistent dan wel hartkatheterisatie-assistent een heel andere
opleiding is dan die van verpleegkundige? Heeft de Minister informatie over de bereidheid
van verpleegkundigen om een andere opleiding te gaan volgen?
Vanzelfsprekend is de positie van zorgverleners één van de centrale punten bij het
vormgeven van de transitie. Het is van groot belang dat zij plezier in hun werk houden
en dat bij hun wensen en mogelijkheden wordt aangesloten. Daarover gaan we uiteraard
vooral in gesprek met de zorgverleners die het betreft bij deze umc’s, zodat we concreet
kunnen spreken over de opties die voor hen relevant zijn. Dit is ook aan de orde gekomen
in het gesprek dat ik in december 2022 heb gevoerd met de beroepsvereniging Verzorgenden
Verpleegkundigen (V&VN). De NFU heeft in haar advies aangeboden daar met mij over
in gesprek te gaan. In mijn brief van 13 februari10 heb ik daar naar verwezen en heb ik ook aan gegeven dat ik in overleg met de NFU
een commissie van onafhankelijke, gezaghebbende deskundigen zal instellen om deze
transitie te begeleiden.
Genoemde leden willen graag weten wat de Minister verstaat onder regionale spreiding.
Is de reisafstand van de patiënt tot een interventiecentrum hier bepalend in of niet?
Des te minder centra, des te groter de afstand tussen centra die afgelegd moet worden,
des te langer is een IC-team en ambulance per dienst niet beschikbaar. Momenteel is
er al een tekort aan beschikbare ambulances. Wat gaat de Minister hieraan doen? Hoe
borgt de Minister dat acuut zieke kinderen op tijd vervoerd en geholpen kunnen worden
vanuit welke locatie dan ook in Nederland? Graag ontvangen deze leden een feitelijke
onderbouwing. Erkent de Minister verder, zoals ook de NZa aangeeft, dat ongeveer 12.000
patiënten vanwege hun hartafwijking voor al hun interventies (dus ook de niet-cardiale)
naar een interventiecentrum moeten? Heeft de Minister ook contact gehad met volwassen
patiënten met een aangeboren hartafwijking? Is deze groep niet onderbelicht gebleven
bij het concentratievraagstuk? De NZa geeft juist in het belang van de patiënten aan
dat er «risico’s op gezondheidsschade» ontstaan door toename van transporten en schakelmomenten.
Kan de Minister aangeven welke mitigerende maatregelen hij voor zich ziet tegen minder
transporten en minder schakelmomenten?
Met regionale spreiding bedoel ik dat de toegang tot goede zorg in dit specifieke
geval van de aangeboren hartafwijkingen qua geografische afstand gelijkmatig verdeeld
is over het land. Daarbij gaat het voor een belangrijk deel over de reisafstand. De
NZa heeft dat in kaart gebracht. Door in te zetten op toegankelijkheid en regionale
spreiding wordt het ook in acute situaties makkelijker om snel de best mogelijke zorg
te leveren. De NZa impactanalyse gaf aan dat het UMC Groningen een unieke positie
heeft voor de toegankelijkheid van de acute zorg voor deze patiënten in Noordoost-Nederland.
De precieze wijze waarop acuut zieke kinderen getransporteerd moeten worden zal voorwerp
van gesprek zijn bij het vormgeven van de transitie. Dat hangt natuurlijk samen met
de precieze lokale en regionale mogelijkheden en aandachtspunten.
De groep patiënten met een aangeboren hartafwijking heeft volgens de NZa voor zorg
soms specifieke expertise nodig, zoals kennis van de kindercardioanesthesie. Het is
dus van belang dat in de organisatie van zorg en met name de shared care deze kennis
en expertise goed gedeeld wordt. Shared care ziekenhuizen worden specifiek toegerust
om deze patiënten te kunnen ondersteunen, zonder dat ze de interventies zelf verzorgen.
Het Radboud heeft momenteel al een soortgelijke functie en geeft aan dat het aantal
patiënten dat van interventiecentra afhankelijk is een stuk lager is. Overigens wijst
de validatiecommissie van de NZa impactanalyse er in dit verband op dat kindercardiologische
praktijkvoering en dus expertise in ieder centrum zal blijven bestaan.
Ik heb contact gehad met vertegenwoordigers van verschillende patiëntengroepen, waaronder
volwassenen. Deze groep heb ik specifiek meegenomen en is dus bij mijn beslissing
niet onderbelicht gebleven. Omdat we nu weten welke umc’s de interventies voor patiënten
met aangeboren hartafwijkingen gaan verzorgen, kunnen we concreet met de betrokken
zorgverleners en organisaties om tafel om te kijken hoe de zorg voor patiënten met
een aangeboren hartafwijking het beste georganiseerd kan worden. Onderdeel daarvan
zal zeker zijn hoe transport in concrete situaties vorm gegeven kan worden.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de kinderhartchirurgie in Nederland heel
goed scoort ten opzichte van de landen om Nederland heen. De NZa geeft ook aan dat
het niet te verwachten is dat het sterftecijfer voor de kinderhartchirurgie zal verbeteren
aangezien de centra in Nederland al tot de beste centra ter wereld behoren. Toch meent
de Minister dat nog verbetering mogelijk is door concentratie. Kan hij aangeven aan
welke verbeteringen hij dan denkt? Wat is zijn oordeel over het commentaar van de
internationaal gerenommeerde validatie commissie ten aanzien van de mortaliteit? Voorts
vragen deze leden waarom de Minister de urgentie van concentratie zo benadrukt. Als
men al dertig jaar met deze kwestie bezig is, kan er toch wel gewacht worden op een
integrale visie van het academische zorglandschap, zoals de NZa adviseert? Graag ontvangen
genoemde leden een toelichting.
In het rapport «Zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking»11 geven de opstellers aan, op basis van internationaal wetenschappelijk statistisch
onderzoek, dat met name bij hoog risico ingrepen een groter centrumvolume bij kinderhartchirurgie
samen hangt met minder sterfgevallen (mortaliteit). Dat lijkt volgens het onderzoek
met name te komen doordat in een groter centrum met meer ervaring complicaties eerder
herkend en adequaat behandeld worden. Daarnaast blijkt volgens dit rapport, uit internationaal
statistisch wetenschappelijk onderzoek naar de resultaten van 90 centra, dat teams
met meer ervaring (hoger volume) bij pasgeborenen eveneens minder kans hebben op (vermijdbare)
sterfgevallen. Los van andere factoren blijkt het aantal interventies dat een team
uitvoert te voorspellen wat de kans op overlijden van een patiënt is. Een team zou
daarom volgens het onderzoek en de commissie minstens 60 pasgeborenen met een aangeboren
hartafwijking moeten opereren per jaar om dit risico zo klein mogelijk te maken.
De validatiecommissie van de NZa geeft aan dat verschillen in mortaliteit moeilijk
te meten zijn. Wel zal concentratie door meer exposure en ervaring het verschil maken
volgens de commissie, ook al is dat nu niet altijd meetbaar. De kwaliteit en uitkomsten
van zorg van deze interventies in Nederland kennen een gebrekkige en niet consistente
registratie. Dat is één van de redenen waarom ik als voorwaarde aan de vergunning
verbind dat die kwaliteitsregistratie wordt verbeterd.
De urgentie zit er in dat de druk op zorgverleners nu groot is, met 24/7 diensten
in zeer kleine teams verdeeld over vier centra, waarbij een substantieel deel van
de gespecialiseerde chirurgen de pensioengerechtigde leeftijd nadert of voorbij is.
Dat alles maakt de continuïteit van zorg kwetsbaar. Door de voortdurende discussie
en onduidelijkheid over het toekomstperspectief staan bovendien de verhoudingen en
de samenwerking onder druk en dus de kwaliteit van zorg voor patiënten, met potentieel
verstrekkende gevolgen voor patiënten en hun ouders. Daarom hebben patiëntvertegenwoordigers
aangedrongen op snelle besluitvorming. Voor mij staat het belang van patiënten in
deze kwestie voorop. Ik heb mij daarom genoodzaakt gezien de knoop door te hakken.
Deze leden constateren dat de Minister in de pers zei dat hij veel gesprekken over
de concentratie van de kinderhartchirurgie voerde. Met welke organisatie heeft hij
gesproken? Sprak hij met alle vier de kinderhartcentra? De Minister zei dat hij met
patiënten heeft gesproken. Met welke patiëntenorganisaties sprak hij? Welk deel van
de patiënten vertegenwoordigen zij? De Minister geeft in het media-optreden aan dat
de patiëntenorganisaties verheugd hebben gereageerd op zijn brief. Kan de Minister
aangeven of de patiëntenorganisaties ook ingestemd hebben met het besluit om te blijven
bij het aantal van twee interventiecentra voor kinderhartchirurgie? Zo ja: is de Minister
zich bewust van het feit dat de patiëntenorganisaties op hun websites aangeven dat
ze geen voorkeur voor concentratie naar twee of drie centra hebben? Is de Minister
bekend met het feit dat in de NZa-rapportage 68% van de meer dan 3600 respondenten
die een interventie hebben ondergaan of waarvan het kind een interventie heeft ondergaan,
tegen concentratie is? Realiseert de Minister zich dat dit meer dan tien keer zoveel
respondenten zijn dan die hebben bijgedragen aan het rapport van de patiëntenorganisaties
najaar 2021? Zou de Minister naar aanleiding van de antwoorden op vragen van het lid
Agema concreet met een datum kunnen aangeven wanneer ambtenaren zijn langs geweest
in het Erasmus MC en in het CAHAL, locatie Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC)
in 2021? Begrijpen genoemde leden goed dat de Hartstichting zijn recente standpunt
baseert op een patiëntenraadpleging uit 2021? Waarom heeft de Minister in aanloop
naar het versturen van zijn brief op 16 januari 2023 niet gesproken met de Nederlandse
Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Stichting Pulmonale Hypertensie?
Ik heb gesproken met de patiëntenorganisaties (Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijking,
Stichting Hartekind, Harteraad en Hartstichting). Ook heb ik gesproken met de meest
betrokken beroepsgroepen, de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK),
Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie
(NVT) en de Beroepsvereniging Verzorgenden en Verpleegkundigen (V&VN). Verder heb
ik gesprekken gevoerd met Zorgverzekeraars Nederland en de voorzitters van de umc’s.
Daarnaast heb ik tal van brieven van vertegenwoordigers van het openbaar bestuur ontvangen
met veelal pleidooien voor het ene of andere centrum. Tot slot heb ik nogmaals de
patiëntvertegenwoordigers gesproken om mijn indrukken uit deze gesprekken als laatste
bij hen te verifiëren.
De patiëntenorganisaties zijn inderdaad verheugd dat deze zoals zij zeggen «belangrijke
stap» is gezet naar meer duidelijkheid. Zij geven daarbij aan het advies van de commissie
«Zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking» te onderschrijven.12 Het klopt dat de patiëntenorganisaties zich niet hebben uitgesproken over of concentratie
in twee of drie centra wenselijk is.
Van de respondenten die als patiënt hebben gereageerd op de vragenlijst in het kader
van de impactanalyse van de NZa, geeft de NZa aan dat bij hen het beeld heerst dat
alle zorg (en dus niet alleen de interventies) geconcentreerd zouden worden. Dat heeft
de beantwoording volgens de NZa beïnvloed.13 Overigens valt wel op dat meer dan 80% van de patiënten die door de NZa zijn bevraagd,
aangeeft bereid te zijn naar een ander centrum te gaan als de kwaliteit van de interventie
dan beter is.14
De leden van de PVV-fractie missen een onderbouwing voor de concentratie van vier
naar twee kinderhartcentra voor de interventies. Zij begrijpen dat er zo’n 200 denkbare
kinderhartinterventies zijn, dat er een aantal zijn die in alle vier de centra regelmatig
worden uitgevoerd en dat er een aantal zijn die zeldzaam zijn en waarvoor nu al patiënten
naar een andere interventielocatie reizen. Waarom is het niet mogelijk om de veel
voorkomende interventies op vier locaties te blijven doen en de minder vaak voorkomende
te verdelen over de expertise van de kinderhartchirurgen van de vier locaties? Dan
zijn we er toch ook? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen waarom elk van de vier
kinderhartcentra niet kan doorgaan met die interventies waarvoor zij voldoen aan de
frequentie- en kwaliteitseisen. Graag zien zij een feitelijke onderbouwing. De kwaliteit
van deze interventies is toch vooral gekoppeld aan een specifieke arts, niet aan een
specifieke locatie?
Voor de beantwoording verwijs ik naar de bijlage bij mijn brief over het voorgenomen
besluit van 13 februari 2023.15
Genoemde leden hebben nog wat vragen over de Wet open overheid (Woo)-documenten16. Kan de Minister aangeven waarom in Woo-document 875064 zoveel vraagtekens staan
bij «ICU/PICU/volwassenIC capaciteit», terwijl dit een van de criteria is waarop de
ambtsvoorganger van de Minister heeft besloten? Kan de Minister aangeven waarom dit
de verbazing van de ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport wekt (Woo 875065)? Kan de Minister aangeven waarom de bezetting kinderinterventiecardiologie,
zowel in Woo-document 875064 en de presentatie van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport d.d. 20 januari 2022 foutief vermeld staat en dat dit in de brief
van 11 februari 2022 van de Minister pas wordt aangepast?
Het betreffende Woo-document is opgesteld in de fase van informatieverzameling. De
vraagtekens die hierin staan, zijn slechts een indicatie dat gegevens op het moment
nog niet beschikbaar waren en nog dienden te worden opgevraagd.
Gegevens over de personele capaciteit per centrum zijn aanvankelijk verkregen via
de Visiecommissie Zorg voor de toekomst voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen.
Naar aanleiding van de bijeenkomst die het Ministerie van VWS op 20 januari 2021 heeft
georganiseerd met de umc’s hebben zij de gelegenheid gekregen om aanvullingen of correcties
te geven op de door VWS gehanteerde gegevens. Dit heeft op onderdelen geleid tot een
herziening van de gegevens.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het verzoek van de commissie over het besluit toekomstige zorg voor
patiënten met een aangeboren hartafwijking. Hoewel er nog een debat zal plaatsvinden
over de toekomstige zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking en een technische
briefing van de NZa op hun onlangs uitgebrachte impactanalyse, hebben de betreffende
leden al wel enkele vragen en opmerkingen.
Zij lezen dat de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 9 december
2021 ruwweg «getoetst» heeft op basis van welke criteria hij het besluit tot concentratie
en de keuze voor de interventiecentra wilde nemen. De criteria voor een dergelijk
ingrijpend besluit zijn – ondanks dat een andere indruk werd gewekt – dus alleen ruwweg
in een gesprek «getoetst» waarbij geen sprake was van formele advisering/wetenschappelijke toetsing. Hoe reflecteert de Minister hierop? Vindt de Minister zonder formele
wetenschappelijke toetsing en alleen ruwweg advies inwinnen voor de totstandkoming
van de criteria waarop in eerste instantie het besluit tot concentratie werd genomen
goed? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Vindt de Minister met de kennis van nu en
de recent verschenen impactanalyse van de NZa dat het toenmalige besluit verantwoord
was?
Het besluit van destijds is door de toenmalig Minister van VWS genomen met de informatie
die toen ter beschikking stond. De criteria waren mede ingegeven door het rapport
van de commissie «Zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking», dat was geformeerd
door de drie wetenschappelijke verenigingen van meest betrokken artsen17. In gesprekken met de voorzitters van de wetenschappelijke verenigingen zijn deze
vervolgens ruwweg getoetst in de zin dat is gevraagd of er overwegingen werden gemist
en of in hun optiek dergelijke criteria relevant zouden zijn om het besluit mede op
te baseren.
Het rapport van de wetenschappelijke commissie «Zorg voor patiënten met een aangeboren
hartafwijking» komt op basis van de hen ter beschikking staande wetenschappelijke
inzichten niet tot eenduidige conclusies over het aantal centra, daar werd verschillend
over gedacht. Ook waren er blijkbaar geen wetenschappelijke criteria die onomstotelijk
leidden naar de keuze voor bepaalde centra. Geen van de rapporten de afgelopen drie
decennia heeft dus klip en klaar kunnen vaststellen op basis van welke criteria welke
locaties van concentratie zouden moeten worden aangewezen. Ook de NFU is er recent
niet uitgekomen.
Voor mijn reflectie op de eerdere besluitvorming verwijs ik ook naar mijn brieven
aan uw Kamer van 11 februari 202218 en 16 februari 202319.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie vinden, nog los van de inhoudelijke appreciatie,
dat het proces tot nog toe niet goed is verlopen. Er kwam een besluit tot concentratie
zonder de consequenties te kennen. Het besluit werd teruggedraaid en de consequenties
van concentratie werden in beeld gebracht in een impactanalyse van de NZa. Op fundamentele
punten wijkt de Minister af van dit advies van de NZa. Kan de Minister schematisch
aangeven welke punten hij overneemt en welke niet en waarom?Genoemde leden zijn benieuwd
in hoeverre de Minister na het eerste besluit tot concentratie van vier naar twee
locaties open heeft gestaan voor een andere uitkomst dan de concentratie naar twee
locaties. Met andere woorden: was er een kans dat de impactanalyse van de NZa de mate
waarin geconcentreerd wordt zou veranderen? De betreffende leden vinden kwaliteit
van zorg net als de Minister van groot belang. Tegelijkertijd is ook nabijheid en
bereikbaarheid van goede zorg essentieel. Kan de Minister aangeven hoe hij deze zaken
tot elkaar verhoudt in zijn besluitvorming over de concentratie? Ook zijn deze leden
benieuwd in hoeverre de impactanalyse, de beschreven gevolgen van concentratie en
mate waarin mitigerende maatregelen wel/niet haalbaar zijn, meewegen in de besluitvorming
over concentratie.
Voor de beantwoording van de vragen over welke elementen ik wel en niet overneem van
de impactanalyse verwijs ik naar mijn brief van 16 februari 2023.20In mijn bovengenoemde brief zet ik uiteen waarom op basis van alle nu voorliggende
informatie concentratie op twee locaties noodzakelijk is. Leidend daarbij is vooral
ook de norm van de beroepsgroep zelf voor het aantal operaties dat per jaar uitgevoerd
moet worden, met name bij neonaten, om hier de minste complicaties en risico’s in
te hebben. Zoals vermeld in mijn brief van 16 januari 2023 weegt het belang van patiënten
voor mij in het zwaarst.21 De impactanalyse geeft aan welke gevolgen de concentratie zal hebben en hoe die in
goede banen te leiden zijn.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de vraag die
de Minister bij de NFU, de koepelorganisatie voor de academische ziekenhuizen, heeft
neergelegd. De Minister vraagt een laatste keer de ziekenhuizen onderling de knoop
door te hakken in welke twee van de vier ziekenhuizen de kinderhartchirurgie geconcentreerd
moet worden. Heeft de Minister voorafgaand aan deze vraag contact gehad met alle vier
de ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister aangeven of en welke
ziekenhuizen op voorhand hebben aangegeven uit de voeten te kunnen met deze opdracht/vraag
van de Minister? In hoeverre acht(te) de Minister een positieve uitkomst op zijn vraag
kansrijk? Waarop is deze inschatting gebaseerd?Mocht de NFU de opdracht/vraag niet
aannemen en/of de ziekenhuizen er onderling niet uitkomen, zijn de betreffende leden
benieuwd naar het proces en afwegingskader dat de Minister gebruikt om tot een besluit
te komen, zoals aangekondigd in zijn brief van 16 januari jongstleden. Kan de Minister
het proces dat hij gaat doorlopen, eventuele betrokkenen waarmee gesproken gaat worden
en het afwegingskader dat hij gebruikt om tot een besluit te komen in detail met de
Kamer delen?
Voorafgaand aan het verzoek aan de NFU heb ik, zoals vermeld, gesproken met de voorzitters
van alle umc’s. Voor de beantwoording verwijs ik naar mijn brief van 16 februari 2023.22
Genoemde leden lezen dat de Minister bij concentratie naar twee locaties de gevolgen
voor de andere twee locaties met mitigerende maatregelen wil opvangen. De betreffende
leden vragen de Minister of hij heeft getoetst en zichzelf voorafgaand aan dit besluit
tot concentratie naar twee locaties heeft verzekerd van de haalbaarheid van mitigerende
maatregelen. Waarom heeft de Minister ervoor gekozen om de NFU eerst om een advies
te vragen over de concentratielocaties en pas een paar maanden later te laten komen
met een voorstel voor mitigerende maatregelen? Zou dit niet gelijk op moeten gaan?
Kan de Minister aangeven op welke wijze de haalbaarheid van mitigerende maatregelen
is getoetst? Is de Minister van opvatting dat de ook door hem nodig geachte mitigerende
maatregelen haalbaar zijn en waarop baseert de Minister dit? Kan de Minister aangeven
in hoeverre deze opvatting strookt met de conclusies van de NZa over niet op te vangen
en onomkeerbare consequenties? Is de Minister bereid om voorafgaand aan zijn definitieve
besluit tot concentratie in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen voor elk
van de locaties genomen moeten worden om de mede door de NZa beschreven nadelige gevolgen
van concentratie op te vangen? Is de Minister bereid deze op haalbaarheid te toetsen?
Indien de nodig geachte mitigerende maatregelen onhaalbaar blijken te zijn, kan dat
wat de Minister betreft van invloed zijn op de besluitvorming tot concentratie?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 16 februari 2023.23 Ik volg het advies van de NZa, maar in een andere volgorde. Om te komen tot een integraal
perspectief moet iemand een eerste puzzelstukje leggen. De kinderhartchirurgie is
een belangrijk stuk, maar steeds weer blijkt dat de betrokken individuele umc’s dat
niet uit zichzelf loslaten. We hebben meerdere keren hen gevraagd wel tot een gedragen
advies te komen, maar dat is steeds niet gelukt. Ondertussen stond de kwaliteit en
continuïteit van deze chirurgische interventies onder druk. Daarom heb ik de knoop
moeten door hakken. Door helderheid te verschaffen over het toekomstperspectief op
dit onderwerp, kunnen we nu ook concreet in overleg met de patiënten, zorgverleners
en umc’s over de benodigde maatregelen om de gevolgen in goede banen te leiden. Zonder
deze eerste stap met een duidelijk toekomstperspectief blijft dat teveel een theoretische
exercitie, die ook voortdurend verandert in de tijd. Onderdeel van het gesprek met
de betrokken partijen over de mitigerende maatregelen zal ook zijn dat we kijken naar
andere specialistische zorg die Erasmus MC en UMC Groningen in de toekomst aan andere
umc’s moeten laten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hierover nog een aantal vragen en opmerkingen. Zij vragen de Minister waar hij de
aanname op baseert dat het voldoende zou zijn om enkele mitigerende maatregelen te
nemen om de hevige negatieve effecten van de concentratie van de medische ingrepen
waar de NZa voor waarschuwde te voorkomen. De NZa adviseerde immers zelf om vanuit
een integraal perspectief te kijken. Genoemde leden vragen de Minister daarnaast wie
volgens hem precies deze mitigerende maatregelen moet nemen en wie deze bovendien
moet financieren.
Dát een concentratie gevolgen heeft die deels ook onwenselijk zijn, laat de impactanalyse
zien. Overigens hebben eerder ook de Gezondheidsraad, de commissie Lie en de commissie
«Zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking» al gewezen op de transitie
die met concentratie gepaard gaat en de mogelijke gevolgen voor de umc’s. Dat betekende
ook volgens hen niet dat de stap naar concentratie niet gezet moest worden. Zij concludeerden
allen, vanwege de betere kansen voor de patiënt die er mee samen hangen, dat concentratie
wél moest plaatsvinden en dat die urgent was.
De NZa heeft nu in samenwerking met de umc’s concreet in kaart gebracht welke gevolgen
waar verwacht kunnen worden. Dat maakt het juist ook mogelijk veel van die gevolgen
in goede banen te leiden en daardoor te verzachten. Daar zet ik dan ook op in. Mitigerende
maatregelen zijn maatwerk. Ik wil concreet met de betrokken patiënten, zorgverleners
en umc’s in gesprek om precies na te gaan wat voor hen nodig is in hun situatie. Zoals
vermeld zal van de kant van het Ministerie van VWS ondersteuning worden geboden.
Verder verwijs ik ook naar mijn brief van 16 februari 2023.24
Deze leden constateren dat de Minister, door niet mee te gaan in het advies van de
NZa om vanuit een integraal perspectief te kijken, in principe de universitair medisch
centra (UMC’s) dezelfde vraag voorlegt als waar zij eerder niet uit kwamen. Waarom
heeft de Minister er vertrouwen in dat zij hier nu wel gezamenlijk uitkomen?
De reden om wederom de umc's te vragen zelf met een voorstel te komen was tweeledig.
Ten eerste gaven de umc's eind 2021 aan er zelf niet uit te komen maar was het argument
ook dat de coronapandemie hen zou beletten om er voldoende tijd aan te besteden om
met een gedegen en gedragen voorstel te komen. Inmiddels zijn we ruim een jaar verder.
De tweede reden is dat er nu een impactanalyse van de NZa ligt. Die maakt het mogelijk
voor de centra gemeenschappelijk, passende maatregelen te nemen om ongewenste effecten
te mitigeren. Deze twee redenen brachten mij er toe de vraag nogmaals aan de umc's
voor te leggen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom hij de optie van concentratie
naar drie centra wederom uitsluit, ook na de conclusies van de NZa over de grote negatieve
effecten van het verdwijnen van de interventies in bepaalde centra. Concentratie naar
drie centra zou immers deze negatieve effecten beperken tot één centrum, waardoor
het ook makkelijker zou zijn om deze effecten te mitigeren. Waarom geeft de Minister
de NFU niet de ruimte om deze optie ook mee te wegen? Zij vragen de Minister daarbij
waarom hij nu de optie van concentratie naar drie centra voor het overleg tussen de
UMC’s uitsluit, terwijl hij als hoofd van het Erasmus MC juist actief pleitte voor
een model met drie centra.
Volgens de commissie van de beroepsgroepen heeft een transitie naar twee centra meer
gevolgen voor de umc’s. Maar de voordelen qua kwaliteit en continuïteit van zorg zijn
uiteindelijk ook groter.25 Daarnaast verwijs ik voor het antwoord naar bovengenoemde vragen van de leden van
de SP fractie.
Het is voor mij altijd duidelijk geweest dat concentratie op twee locaties het beste
zou zijn voor de kwaliteit van zorg. Als voorzitter van het Erasmus MC lag het echter
niet binnen de mogelijkheden om met de andere umc’s tot een gedragen voorstel voor
twee locaties te komen. Drie locaties bleek op dat moment wél een haalbaar plan dat
ook door enkele andere umc’s gedragen kon worden. Daarmee zetten we in elk geval een
stap in de goede richting zo was de gedachte, binnen de mogelijkheden die we op dat
moment zelf hadden als umc’s. Dat plan werd echter niet door alle umc’s gesteund.
Genoemde leden constateren dat de NZa verwacht dat «het totaal aantal patiënten met
een hartafwijking nog verder zal toenemen tot tenminste 120.000 in 2025» en daarnaast
constateert dat 12.000 mensen momenteel «ook voor alle niet-cardiale interventies
(bijvoorbeeld een galblaasoperatie) [zijn] aangewezen op expertise van een interventiecentrum
(bijvoorbeeld voor cardioanesthesie)». Heeft de Minister deze punten uit het NZa-rapport
ook meegewogen bij zijn besluit om de optie van drie interventiecentra uit te sluiten?
Hier is belangrijk nogmaals te markeren dat alleen de interventies worden geconcentreerd.
Alle andere vormen van zorg, zoals voor-en nazorg, controles, behandelingen met medicijnen,
blijven beschikbaar in het eigen ziekenhuis. De groeiende groep volwassenen met een
aangeboren hartafwijking kan dus voor de meeste zorg in het eigen ziekenhuis terecht.
Daar staat tegenover dat het aantal pasgeborenen met een aangeboren hartafwijking,
voor wie het aantal operaties dat een team uitvoert het meest relevant is voor de
complicaties en risico’s, eerder zal dalen dan zal stijgen. Terwijl de trend qua volumenormen
op basis van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht eerder stijgend is. Die spanning
tussen het aantal operaties dat minimaal nodig is voor goede kwaliteit en het aantal
pasgeborenen neemt dus alleen maar toe. Daarom is nu een stap naar twee centra voor
een duidelijk en toekomstbestendig perspectief noodzakelijk.
Overigens benoemt de validatiecommissie van de NZa impactanalyse dat het hen opvalt
dat de diverse centra denken dat alle expertise op het gebied van aangeboren hartafwijkingen
verloren gaat, wanneer zij de interventies moeten loslaten. De validatiecommissie
zet daar vervolgens enkele sterke kanttekeningen bij. Zo kan aortachirurgie gewoon
blijven bestaan in een niet-interventiecentrum, kunnen buikoperaties bij kinderen
met een aangeboren hartafwijking plaatsvinden zonder specifieke kennis van de kindercardioanesthesioloog
(een kinderanesthesioloog kan dit begeleiden) en kan iedere kinderintensivist kinderen
met een slechte hartfunctie begeleiden op een picu. Ook kunnen naar de mening van
de validatiecommissie intrathoracale tumoren worden behandeld door kinderchirurgen,
eventueel bijgestaan door een cardiothoracaal chirurg.26 Het is kortom niet zo dat patiënten met een aangeboren hartafwijking voor alle zorg
alleen nog terecht kunnen in het interventiecentrum. In tegendeel, alleen de interventies
vinden daar plaats. In het transitieproces moeten geformaliseerde samenwerkingsverbanden
worden gevormd zodat alle andere zorg in het eigen ziekenhuis kan plaatsvinden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om de
Minister enkele vragen te stellen over het proces rond het besluit over de toekomstige
zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking. Deze leden vinden het van groot
belang dat de interventiezorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking toekomstbestendig
wordt gemaakt. Het kleine aantal medisch specialisten, de zeer hoge dienstbelasting,
de zeldzaamheid van de aandoeningen terwijl juist voor deze kwetsbare patiënten de
allerbeste zorg moet worden geboden, maken het in stand houden van de huidige organisatie
onhoudbaar. Deze leden zien in een vorm van concentratie van zorg een manier om deze
zorg toekomstbestendig en passend te maken, waarbij altijd gekeken moet worden naar
de neveneffecten. Genoemde leden zien in de impactanalyse die de NZa heeft uitgevoerd
een waardevolle analyse van de bredere effecten van concentratie van zorg, voor de
acute zorg, de patiënten, de opleidingsmogelijkheden en zeker ook de impact op de
regio. Zij gaan ervan uit dat het veld dit zal betrekken en op basis hiervan een beslissing
kan nemen over de concentratie van zorg die waarborgt dat deze zeer specialistische
zorg toekomstbestendig wordt, patiënten zich ook in de toekomst verzekerd weten van
de zorg die zij nodig hebben en het acute zorglandschap in het algemeen in alle regio’s
in Nederland goed bereikbaar en toegankelijk blijft. Want iedereen in Nederland moet
verzekerd zijn van kwalitatief goede en toegankelijke zorg.
Genoemde leden vragen of de Minister kan toelichten op welke wijze en momenten in
de besluitvorming hij de impactanalyse wil betrekken. Interpreteren zij het schrijven
van de Minister goed als zij menen dat de Minister de resultaten van de impactanalyse
alleen wil gebruiken om de negatieve effecten van een besluit te mitigeren? Deze leden
brengen in herinnering dat een jaar geleden het voorgenomen besluit op veel weerstand
kon rekenen omdat de bredere impact op regio, totale ziekenhuis en verplegend personeel
niet duidelijk was. Zij vragen wat het betekent voor het besluit dat deze impact nu
wel bekend is. Zij brengen onder de aandacht dat naast de impact die de NZa benoemt
ook bredere gevolgen meegewogen moeten worden, zoals de verhuisbereidheid van zorgpersoneel
en de mogelijkheden om zich al dan niet op een nieuwe plek te vestigen.
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 13 februari 2023.27 Hierin heb ik aangegeven op welke punten ik het advies van de NZa volg en hoe ik
dat doe.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de impactanalyse dat de NZa niet adviseert
tot twee of drie interventiecentra. De Minister kiest voor twee locaties en vraagt
de NFU om daar een gedragen voorstel voor te doen. Kan de Minister nader toelichten
waarom hij op dit moment opnieuw kiest voor twee locaties en deze keuze niet bij de
NFU laat? Ziet de Minister ook ruimte voor groei naar zo’n situatie en hoe beschouwt
hij «shared care»- constructies in dit verband? Kan de Minister het proces tot een
definitief besluit schetsen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 13 februari
2023.28
Er is een transitiefase ingebouwd van 2,5 jaar om de nieuwe situatie met concentratie
van interventies zorgvuldig vorm te geven, inclusief geformaliseerde samenwerkingsverbanden
en een gezamenlijke kwaliteitssystematiek.
Deze leden zien dat de Minister duidelijkheid wil bieden aan patiënten en naaste familie.
Zij vragen tegelijk ook hoe de Minister de risico’s inschat voor de rest van het academische
zorglandschap, nu hij een geïsoleerd besluit wil nemen voor de hartinterventies en
daarbij nog geen zicht heeft of andere concentratiebewegingen noodzakelijk zijn om
de kwaliteit van zorg op duurzaam goed niveau te laten functioneren. Herkent de Minister
dat een besluit voor de hartinterventies onomkeerbare gevolgen heeft voor de interventiecentra
die deze specialisatie moeten overdragen als het gaat om zorgpersoneel, de regionale
functie van een UMC, de verwevenheid met andere academische zorg, centrumspecifieke
expertise, de huidige bezetting van patiënten met een aangeboren hartafwijking op
de IC en verpleegafdelingen, zoals de NZa beschrijft? Welke consequenties verbindt
de Minister hieraan? De NZa benoemt dat het weghalen van de hartinterventies bij het
LUMC het risico met zich meebrengt of de kinder-IC open kan blijven en dat het weghalen
bij het UMC Groningen het risico met zich meebrengt dat de acute zorg in de regio
veel minder toegankelijk wordt. Kan de Minister nader toelichten hoe hij deze gevolgen
weegt, wat hij daarin van de NFU vraagt en welk effect de Minister in elk geval wil
voorkomen? Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat deze
risico’s meegenomen moeten worden in een besluit tot concentratie, of deze nu door
de NFU of door de Minister zelf zal worden gemaakt?
Er moet altijd voldoende ic capaciteit beschikbaar zijn en de acute zorg moet wanneer
dat nodig is toegankelijk zijn. Dit heeft zoals ik heb beschreven nadrukkelijk meegewogen
in de besluitvorming en is een belangrijk uitgangspunt voor de transitiefase. Verder
verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 13 februari 2023.29
Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie
De leden van de JA21-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
het besluit over de toekomstige zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking.
Zij zijn allesbehalve gerust op zorgvuldige besluitvorming op basis van inhoudelijke
criteria. Een werkelijk gedragen besluit over de concentratie van centra voor patiënten
met een aangeboren hartafwijking is een besluit dat werkelijk, dus niet alleen in
naam, berust op inhoudelijke criteria. Genoemde leden zijn echter bezorgd dat een
transparant en zorgvuldig proces domweg neerkomt op het cosmetisch wegpoetsen van
wat hobbels in het gevolgde traject. Kan de Minister bevestigen dat een grondige heroverweging
aan de hand van inhoudelijke criteria zal plaatsvinden, in het licht ook van de zwaarwegende
argumenten die in het afgelopen jaar op tafel zijn gekomen?
Ja dat kan ik bevestigen, hoe dat proces precies is gelopen en loopt verwijs ik u
naar mijn Kamerbrief van 13 februari 2023.30
De Minister voert gesprekken met patiëntenorganisaties, wetenschappelijke verenigingen
van de zorgprofessionals en de bestuurders van universitaire medische centra over
de reorganisatie van de hartzorg. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de inzichten
en invalshoeken die mede tijdens deze gesprekken naar boven komen serieus meetellen
in de afweging over de concentratie van hartzorg? De leden van de JA21-fractie willen
dat de bevindingen en indrukken uit de gesprekken expliciet worden genoteerd. Deze
vraag stellen deze leden omdat ze willen voorkomen dat de inbreng wordt weggeschreven
om vast te houden aan het voornemen van de toenmalig demissionair Minister om de chirurgie
voor aangeboren hartafwijkingen in Nederland in Rotterdam en Utrecht te concentreren.
Ik heb in mijn brief waarin ik mijn verzoek aan de NFU om een advies aan uw Kamer
heb toegestuurd toegelicht hoe de inhoud van de gevoerde gesprekken is meegewogen
in de stappen die ik daarna zet.31 Ook heb ik dit toegelicht in mijn brief waarin ik mijn voorgenomen besluit toelicht.32
Vertegenwoordigers van belanghebbenden beklemtonen de noodzaak van een objectief besluit
op basis van transparante en toetsbare criteria. Daarbij wordt ook gewezen op onjuiste
beeldvorming die zou worden gevoed door onder meer het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Als voorbeeld wordt genoemd de onjuiste informatie dat het expertisecentrum
van AMC en LUMC voor de diagnose en behandeling van aangeboren hartafwijkingen (CAHAL)
complexe operaties op twee locaties zou uitvoeren. Genoemde leden onderstrepen de
grote waarde van transparantie en toetsbaarheid. Zij verzoeken de Minister het proces
van besluitvorming zo in te richten dat over de objectiviteit, anders dan tot nog
toe in dit traject, geen enkele twijfel meer kan bestaan.
Ik heb in februari 2022 de bereidheid aangegeven het besluit van de toenmalig Minister
van VWS te heroverwegen indien daartoe aanleiding bestond.33 Vervolgens heb ik in aanloop naar het voorgenomen besluit een zorgvuldig proces doorlopen
en uw Kamer over iedere stap in dat proces geïnformeerd. Voor een verder toelichting
verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 13 februari 2023.34
Ik baseer mij op de impactanalyse van de NZa die met medewerking en instemming van
de betrokken umc’s is opgesteld. Daarin staat onder andere «de operaties en katheterinterventies
bij kinderen met aangeboren hartafwijkingen binnen CAHAL vinden plaats in het Leids
UMC. De operaties en katheterinterventies bij volwassenen met een aangeboren hartafwijking
vinden plaats bij zowel het Leids UMC als het Amsterdam UMC.35
De leden van de JA21-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat op basis van het
artikel van Kansy et al36 de te verwachte winst in mortaliteit percentage en aantal overlevende neonaten is
in het scenario met twee centra tegenover het scenario met drie centra. Kan de Minister
deze winst in mortaliteit en aantal overlevende neonaten ook aangeven in een scenario
dat een centrum 60 neonaten opereert?
Mijn antwoord op deze vraag baseer ik op een citaat uit het rapport van de commissie37:
«Kansey et al publiceerden in 2018 een artikel toegespitst op neonatale hartchirurgie
in relatie tot centrumvolume. Ruim 27.556 neonatale procedures tussen 1999–2015, verricht
in 90 centra werden geanalyseerd. Via multilevel logistische regressie konden zij
geboortegewicht, leeftijd, niet cardiale genetische anomalieën en centrumvolume identificeren
als onafhankelijke voorspellers van mortaliteit. Het risico op overlijden nam af met
de toename van het volume. De afkapwaarde ligt bij 60 neonatale ingrepen per jaar,
dat wil zeggen boven de 60 ingrepen per jaar is er geen significante verbetering meer
waar te nemen.»
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het proces rond
besluitvorming over de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen.
Zij hebben hierover enkele vragen. Deze leden constateren dat de Minister de impactanalyse
van de NZa feitelijk naast zich neerlegt. De NZa adviseert om een pas op de plaats
te maken en voorafgaand aan verdere besluitvorming eerst een integraal perspectief
op de toekomst van het gehele academisch zorglandschap uit te werken. Volgens de NZa
zou de NFU vóór de zomer van 2023 dit perspectief moeten opstellen, in opdracht van
de Minister. De Minister vernauwt deze aanbeveling zodanig dat hij stelt dat de NZa
adviseert de NFU nog één keer de gelegenheid te geven om zelf met een voorstel tot
concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen te komen en wel voor
1 april 2023. Dat is niet wat de NZa adviseert. De NZa adviseert een breder perspectief
en een langere termijn en pas daarna een besluit. Verder adviseert de NZa om op korte
termijn tot twee clusters van interventiecentra te komen. Ook dit wijst de Minister
af.
De leden van de SGP-fractie vinden dit opmerkelijk. De Minister heeft immers zélf
de NZa om een impactanalyse gevraagd. Waarom legt hij de conclusies en heldere aanbevelingen
van de NZa naast zich neer en kiest hij voor een eigen route? Waarom kiest hij voor
een zeer korte tijdsplanning? Heeft hij werkelijk de verwachting dat de ziekenhuizen
er in een paar maanden nu wél uitkomen, terwijl hen dit in de afgelopen jaren niet
is gelukt? Hoe realistisch is dat? Waarom vraagt hij de ziekenhuizen om nu éérst een
keuze te maken voor twee centra en daarná mitigerende maatregelen uit te werken, terwijl
de NZa precies het tegenovergestelde heeft geadviseerd?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 13 februari 2023, volg ik wel degelijk grotendeels
het advies van de NZa, maar in een andere volgorde.38 Dit vanwege mijn inschatting dat het opvolgen van het advies van de NZa aanzienlijk
meer tijd zal vergen dan de NZa voorziet. Vanwege de in diezelfde brief beschreven
urgentie kies ik er voor om nu dit besluit te nemen.
Kan de Minister aangeven hoe het proces eruit komt te zien als de NFU er niet uitkomt
of zelfs al voor 15 februari aangeeft dat het niet in staat is om met een voorstel
te komen? De Minister geeft aan dat hij zich genoodzaakt ziet om, als de NFU er niet
uitkomt, «op korte termijn» zelf een besluit te nemen. Hoe snel na 1 april 2023 gaat
hij dan dat besluit nemen? Neemt hij dan ook zelf verantwoordelijkheid voor het uitwerken
van mitigerende maatregelen of laat hij dat dan over aan de ziekenhuizen? Hoe wordt
de Kamer bij dit proces betrokken?
Ook voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 13 februari 2023.39 De NFU heeft aangegeven het voortouw te willen nemen in de transitie en daar ben
ik blij om. Daarnaast zal ik in overleg met de NFU een commissie van onafhankelijke,
gezaghebbende deskundigen instellen om deze transitie te ondersteunen. Daarbij heb
ik aangegeven dat ik bereid ben binnen al mijn mogelijkheden bij te dragen aan het
vormgeven van de transitie.
Onderschrijft de Minister de conclusie van de NZa dat het «risicovol is om dit concentratiebesluit
te nemen zonder zicht te hebben op andere noodzakelijke concentratiebewegingen»? Is
de Minister bereid om alsnog een breed perspectief op de toekomst van het academisch
zorglandschap uit te werken? Erkent de Minister dat zo’n perspectief nodig is?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 13 februari 2023, volg ik het advies van de
NZa, maar in omgekeerde volgorde.40 Juist door nu een keuze te maken die een helder beeld van de eindsituatie geeft,
is de invulling van de mitigerende maatregelen mogelijk en kan ook verder gewerkt
worden aan het brede perspectief op de toekomst van het academisch zorglandschap.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de reactie van
de Minister op de twee brieven van de NVT over de concentratie van kinderhartchirurgie.
Genoemd lid is zeer bezorgd over het hele proces om te komen tot concentratie van
de kinderhartchirurgie. Het proces is niet transparant, beslissingen lijken niet logisch
en er zijn grote misverstanden tussen Minister en betrokken partijen, zoals in dit
geval de thoraxchirurgen. De Minister heeft de beslissing over concentratie nu teruggelegd
bij de NFU. Gezien de dramatische wijze waarop dit proces verloopt en de onrust die
dit met zich meebrengt, denkt het lid van de BBB-fractie dat de enige manier om dit
proces weer vlot te trekken bestaat uit het opvolgen van de adviezen van de NZa zoals
beschreven in de Rapportage impactanalyse concentratie interventies bij patiënten
met een aangeboren hartafwijking, en dan met name het advies om te komen tot een Integraal
Perspectief op een toekomstbestendig academisch zorglandschap.
Genoemd lid ziet in de bovengenoemde brief en de bijlagen bij dit schriftelijk overleg
een bevestiging van de chaotische wijze waarop dit proces verloopt. De NVT herkent
zich niet in het beeld dat criteria afkomstig zijn uit het visierapport en dat deze
zijn getoetst bij hun besturen. De Minister geeft aan dat de criteria niet één voor
één zijn aangenomen. Het lid van de BBB-fractie constateert dat een verschil zit in
zich niet herkennen in criteria en letterlijk overnemen. Kennelijk wijken de criteria
dermate af dat de NVT ze ook niet herkent. Dit is zorgelijk, want dit betekent simpelweg
dat de Minister het beeld schetst dit proces in overleg in afstemming met de betrokken
te doorlopen, terwijl daar in de praktijk geen sprake van is. Graag ontvangt genoemd
lid een reactie van de Minister hierop.
Voor een toelichting op hoe de criteria tot stand zijn gekomen, verwijs ik naar mijn
brief van 23 december 2022.41 Ook verwijs ik u naar mijn brief van 16 januari 2023 waarin ik toelicht welke gesprekken
ik heb gevoerd en met welke partijen, in aanloop naar mijn voorgenomen besluit.42 Tot slot verwijs ik u naar mijn brief van 13 februari 2023 waarin het voorgenomen
besluit is toegelicht.43
Het lid van de BBB-fractie constateert dat de huidige Minister niet van plan lijkt
om te komen tot een daadwerkelijk zorgvuldig proces om te komen tot concentratie van
de hartzorg in Nederland. De zorgvuldigheid van dit proces heeft onder zijn ambtsvoorganger
immers al veel schade opgelopen. De schijn van handjeklap, onder andere door de inzet
van een CDA-prominent als lobbyist door één van de centra en vervolgens de merkwaardige
keuze voor twee vlak naast elkaar gelegen centra, is op zijn minst aanwezig. Het lid
van de BBB-fractie vindt dan ook dat er alles aan gedaan moet worden om het vertrouwen
in de overheid op dit dossier te herstellen. Is de Minister dat eens met het lid?
Zo ja, wat gaat hij daar dan concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met het betreffende lid eens dat vertrouwen in de overheid belangrijk is.
Dat geldt voor ieder dossier en dus ook voor dit dossier. Ik heb in februari 2022
de bereidheid aangegeven het besluit van de toenmalig Minister van VWS te heroverwegen
indien daartoe aanleiding bestond.44 Vervolgens heb ik in aanloop naar het voorgenomen besluit een zorgvuldig proces doorlopen
en uw Kamer over iedere stap in dat proces geïnformeerd.
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het rendementsdenken van dit kabinet
uiteindelijk leidt tot uitholling van de zorgketen. Vandaag gaat het om de hartzorg,
morgen is de longafdeling aan de beurt en zo worden ziekenhuizen volledig uitgekleed,
totdat er één of twee superziekenhuizen overblijven in het midden of Westen van Nederland.
En dat alles onder de noemer van het containerbegrip «efficiënt». De patiënt wordt
daarbij volledig uit het oog verloren.
De ziekenhuizen worden leidend gemaakt en niet de patiënt. Uiteraard wil de patiënt
de beste zorg, maar in Nederland is de kwaliteit van de zorg al van een hoog niveau.
De discussie over kwaliteit goede zorg is dan een discussie over een rapportcijfer
9,9 of 10. Het zijn dan juist andere aspecten van zorg die voor de patiënt ook een
rol spelen, zoals toegankelijkheid en bereikbaarheid. Bovendien is het niet perse
nodig om daarbij zorg te concentreren, in plaats van de patiënt naar de zorg toe te
laten komen, kan de zorg ook naar de patiënt toe. Dan wordt de patiënt echt centraal
gesteld. Dit gebeurt al, er zijn bijvoorbeeld spreekuren in ziekenhuizen van specialisten
die niet in dat ziekenhuis werken. Waarom zou dit niet kunnen met hoogcomplexe chirurgie?
Graag ontvangt genoemd lid een reactie van de Minister.
Rendementsdenken is niet de drijvende kracht geweest achter de wens om deze specifiek
vorm van zorg te concentreren, de drijvende kracht is wel de kwetsbaarheid van de
huidige organisatie van deze vorm van interventiezorg en de kwaliteit van zorg, zoals
ook de NZa benoemt in de impactanalyse. Zoals aangegeven, gaat het om de concentratie
van interventies bij kinderen en complexe interventies bij volwassenen. Het betreft
hier een kleine beroepsgroep van zo’n twaalf medisch-specialisten. De zorg over meerdere
locaties verdelen is kwetsbaar. Daarom heb ik besloten de interventies te concentreren
op twee locaties. Voor een uitgebreidere toelichting op dit aspect verwijs ik u naar
mijn brief van 13 februari 2023 en het voorgenomen besluit dat daaraan als bijlage
is toegevoegd.45
Zoals gezegd maakt het lid van de BBB-fractie zich grote zorgen over dit dossier.
Niet alleen gaat het hier om mensenlevens, maar ook om het voortbestaan van met name
het UMC Groningen als academisch ziekenhuis, inclusief alle gevolgen die dat heeft
voor de regio. Ondanks een aangenomen motie vanuit de Kamer om regionale spreiding
mee te nemen in de beslissing, legt de Minister de keuze toch weer terug bij de centra
zelf. Hoe moeten de centra zelf deze afweging dan maken, inclusief het criterium van
regionale spreiding? Elk centrum heeft immers veel te verliezen. Bovendien kwamen
de centra er eerder zelf al niet uit. Het lijkt een middel van de Minister om zo meteen
onder hoge druk, opnieuw een dubieuze keuze te maken. Het is vreemd dat de Minister
daarbij naar tijdsdruk verwijst. Immers: een verkeerde beslissing zal grote gevolgen
hebben, ook letterlijk voor overlevingskansen van mensen. De centra opnieuw vragen
om een beslissing werkt bovendien vertragend in de tijd, des te meer omdat de kans
groot is dat dit wederom niet lukt. In die tijd had de Minister ook een start kunnen
maken met het Integrale perspectief. Zoals het lid van de BBB-fractie het ziet, laat
de Minister nu de tijdsdruk oplopen om straks met de tijdsdruk als argument een knoop
door te hakken en dat is onacceptabel. Genoemd lid wil verzoeken om de verdere procesgang
te herzien en te komen tot een proces wat vertrouwen geeft in een afgewogen beslissing
om te komen tot een toekomstig bestendige hartzorg. Graag ontvangt zij een reactie.
Zoals aangegeven ben ik van mening dat ik in aanloop naar het voorgenomen besluit
een zorgvuldig proces heb doorlopen, waarbij ik uw Kamer over iedere stap in dat proces
heb geïnformeerd. Voor een inhoudelijke toelichting verwijs ik u naar mijn brief van
13 februari 2023 en het als bijlage daaraan toegevoegde voorlopige besluit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier