Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over studenten met Long COVID
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over studenten met Long COVID (ingezonden 30 november 2022).
Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 15 februari 2023). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1097.
Vraag 1
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten (hoger beroepsonderwijs
(hbo), wetenschappelijk onderwijs (wo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hierna:
studenten) dat te maken heeft met Long COVID-klachten en bent u bereid dit uit te
zoeken?
Antwoord 1
Instellingen mogen i.v.m. de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet informeren
naar het ziektebeeld van een student. Ook als studenten uit eigen beweging hier melding
van maken registeren instellingen -met oog op de privacy van studenten- niet met welke
langdurige ziekte de student precies kampt. Ziekte is onder de AVG een bijzonder persoonsgegeven.
Wel doet het RIVM onderzoek naar post covid, zowel onder jongeren en volwassenen,
als onder kinderen. Dit onderzoek loopt nog.
Vraag 2
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten dat vroegtijdig gestopt
is met hun opleiding wegens Long COVID-klachten en bent u bereid dit duidelijk in
kaart te brengen?
Antwoord 2
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Heeft u zicht op hoeveel studenten met Long COVID-klachten door de aard of ernst van
de klachten niet meer hun dagelijkse werkzaamheden kunnen uitvoeren? Zo ja, om hoeveel
studenten gaat dit? Zo nee, bent u bereid dit duidelijk in kaart te brengen?
Antwoord 3
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 4
Klopt het dat het per onderwijsinstelling sterk verschilt hoeveel ondersteuning een
student met Long COVID ontvangt? Zo ja, kunt u uitleggen waardoor deze grote verschillen
komen? Zo nee, kunt u toelichten waarom er naar uw mening geen grote verschillen zijn?
Antwoord 4
Elke student heeft te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten.
Het is dan ook belangrijk dat instellingen de ruimte hebben om maatwerk te bieden
en per student – in overleg – te bekijken wat er voor hem of haar nodig is om de studie
succesvol te kunnen volgen en voltooien. Ook niet-financiële manieren om studievertraging
te voorkomen (bijv. extra studiebegeleiding of audiovisuele hulpmiddelen om colleges
te volgen) spelen hierbij een belangrijke rol. Instellingen met goede studiebegeleiding
om uitval of studievertraging te voorkomen, zullen mogelijk minder aanvragen voor
ondersteuning ontvangen en toekenningen voor kortere duur hoeven te verlenen. Al deze
factoren kunnen leiden tot verschillen tussen instellingen in de hoeveelheid ondersteuning
aan studenten.
Zoals eerder aan uw Kamer is meegegeven in het verslag van een schriftelijk overleg
uit 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 683) is in een brief aan de instellingen voor hoger onderwijs een bedrag binnen de bandbreedte
van € 200 tot € 300 per maand studievertraging als richtsnoer meegegeven, aangezien
uit de gegevens in de jaarverslagen bleek dat deze bandbreedte door veel van de instellingen
wordt gebruikt. Waar hiervan wordt afgeweken, gaat dit vaak om een hoger bedrag.
Vraag 5
Kunnen studenten met Long COVID-klachten op iedere onderwijsinstelling een beroep
doen op het profileringsfonds? Welke concrete maatregelen worden genomen om studenten
goed te informeren over het bestaan van het profileringsfonds?
Antwoord 5
In het hoger onderwijs kunnen studenten met post covid-klachten, net als andere studenten
die door bijzondere omstandigheden zoals ziekte of mantelzorg studievertraging oplopen
of verwachten op te lopen, aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds
van hun instelling. De bijzondere omstandigheid zelf geeft geen recht op een tegemoetkoming;
er dient sprake te zijn van (verwachte) studievertraging.
De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste informatie over het profileringsfonds
ligt primair bij de instellingen, aangezien zij dit fonds zelf beheren. Met instemming
van de medezeggenschap stellen zij, elk in hun eigen regeling profileringsfonds, regels
van procedurele aard vast, bijvoorbeeld m.b.t. de aanvraagprocedure. Alle informatie
dient op de instellingswebsite goed vindbaar, eenduidig en compleet te zijn. Daarnaast
hebben studentendecanen de taak studenten die zich bij hen melden actief op de hoogte
te brengen van voorzieningen zoals het profileringsfonds.
In opdracht van OCW is een website gemaakt (www.hogeronderwijstoegankelijk.nl/dit-heb-ik-nodig) waar alle (financiële) informatie te vinden is voor studenten met een ondersteuningsbehoefte
of functiebeperking. Ook komt er vanuit de landelijke werkgroep Studentenwelzijn een
handreiking voor onderwijsinstellingen die op zoek zijn naar manieren om studenten
met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking goed te bereiken en te informeren
over voorzieningen, waaronder het profileringsfonds.
Verder werkt OCW mee aan het programma «Student Centraal», onderdeel van het overheidsbrede
project «Mens centraal». Binnen dit programma wordt samen met relevante partijen voortdurend
de informatievoorziening aan (aankomende) studenten verbeterd. Daarbij wordt ook gekeken
hoe het profileringsfonds nadrukkelijker onder de aandacht kan worden gebracht.
Tot slot is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de naam profileringsfonds zal
worden gewijzigd in de herkenbaarder en toepasselijker naam studentenondersteuningsfonds.
Vraag 6
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig Minister van Onderwijs openlijk zorgen
had over de toegang die studenten hebben tot het profileringsfonds? Deelt u deze zorgen?
Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat studenten in de praktijk
ook de financiële steun vanuit het profileringsfonds ontvangen waar zij recht op hebben?
Zo nee, kunt u toelichten op welke manieren de situatie met betrekking tot de toegang
tot financiële steun uit het profileringsfonds veranderd is ten opzichte van het moment
waarop voormalig Minister van Onderwijs sprak over haar zorgen?1
Antwoord 6
Ik ben op de hoogte van het feit dat de voormalig Minister van OCW in haar brief over
het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), zorgen heeft geuit over de toegang tot en bekendheid met het profileringsfonds.
Zij heeft de lijn gekozen om vooral de bekendheid van het fonds onder studenten in
overmachtssituaties te vergroten. Dit is sindsdien staand beleid. Voor het vergroten
van de bekendheid en toegankelijkheid van het fonds onder hun studenten zijn de instellingen,
als eigenaar van het fonds, primair zelf verantwoordelijk. Daarnaast lopen er enkele
acties die in mijn antwoord op vraag 5 zijn beschreven. Benadrukt moet worden dat
er ook een verantwoordelijkheid bij de studenten zelf ligt. Van studenten mag immers
worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van de bijzondere
omstandigheid die tot een ondersteunings-behoefte heeft geleid. Zij kunnen die behoefte
kenbaar maken bij studentendecanen, die de taak hebben studenten actief op de hoogte
te brengen van voorzieningen als het profileringsfonds, of bij studieadviseurs, die
kunnen doorverwijzen.
Vraag 7
Kunt u nader toelichten op welke wijze de twee miljoen euro, die in 2018 structureel
is toegevoegd aan de reguliere lumpsum aan onderwijsinstellingen voor de financiële
ondersteuningen van studenten in een situatie van overmacht, is besteed per jaar?
Kunt u nader toelichten of dit geld ook gebruikt is voor andere zaken naast de financiële
ondersteuning van studenten in een situatie van overmacht?
Antwoord 7
In de brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd
(Kamerstuk 31 288, nr. 932), is uitgelegd hoe de extra middelen die in 2018 structureel aan de lumpsum van de
hoger onderwijsinstellingen zijn toegevoegd, zijn besteed. Uit een analyse van de
gegevens over het profileringsfonds die zijn opgenomen in de jaarverslagen van alle
bekostigde hogescholen en universiteiten blijkt dat het totaalbedrag van de toewijzingen
voor studenten in overmachtssituaties in 2019 met € 1,6 miljoen is gestegen t.o.v.
het referentiejaar 2017. Op basis van deze gegevens lijkt de conclusie gerechtvaardigd
dat de extra middelen door de instellingen voor het grootste deel daadwerkelijk voor
de betreffende categorie zijn ingezet. Vanwege de lumpsumbekostiging (de extra middelen
zijn niet geoormerkt) is het echter niet mogelijk aan te geven of (een deel van) het
geld daarnaast is gebruikt voor andere zaken dan financiële ondersteuning van studenten
in overmachtssituaties.
Vraag 8
Klopt het dat sinds 2019 het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds
aan studenten in situaties van overmacht met bijna vijfhonderd euro is afgenomen?
Zo ja, zou u deze ontwikkeling kunnen verklaren? Zo nee, zou u kunnen toelichten in
hoeverre het gemiddelde toegekende bedrag dan wel is afgenomen of toegenomen sinds
2019?2
Antwoord 8
De bewering dat het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan
studenten in situaties van overmacht sinds 2019 met bijna vijfhonderd euro is afgenomen
kan niet worden bevestigd. De verantwoordingsgegevens over het fonds die moeten worden
opgenomen in de jaarverslagen van bekostigde hogescholen en universiteiten omvatten
de gemiddelde hoogte en duur van een toekenning, maar deze gegevens zijn – in tegenstelling
tot de totale uitgaven en het totaal aantal toekenningen – niet altijd bekend. Als
het bedrag dat men krijgt door het simpelweg delen van de totale uitgaven door het
totaal aantal toekenningen lager uitvalt dan in eerdere jaren, zegt dit niet veel
als niet ook de duur van de toekenning in ogenschouw wordt genomen. Het is bijvoorbeeld
heel goed mogelijk dat bij een instelling het gemiddelde bedrag af neemt als gevolg
van betere maatregelen en studiebegeleiding om uitval en studievertraging te voorkomen.
Daarnaast zijn 2020 en 2021 bijzondere jaren vanwege covid. De Vereniging Hogescholen
heeft erop gewezen dat mogelijk studenten meer thuis zijn blijven wonen, waardoor
zij voor een lager bedrag uit het profileringsfonds in aanmerking komen, of dat de
flexibiliteit en het online werken voor sommige studenten een uitkomst heeft geboden,
waardoor het aantal aanvragen lager is. Bedragen in deze twee jaren zijn dan ook niet
vergelijkbaar met die in 2019.
Vraag 9
Kunt u nader toelichten in hoeverre de financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds
dekkend is voor de extra gemaakte studiekosten bij studenten in situaties van overmacht?
Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Antwoord 9
Het gaat bij financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds altijd om een tegemoetkoming
in de extra kosten gaat vanwege studievertraging die is opgelopen door een bijzondere
omstandigheid zoals een overmachtssituatie, en niet om een compensatie van alle extra
kosten die een student maakt. De hoogte van de financiële ondersteuning is gerelateerd
aan de hoogte van de prestatiebeurs. Deze verschilt voor uit- en thuiswonende studenten.
Daarnaast heeft elke student te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere
kosten. Instellingen hebben dan ook de ruimte en plicht om maatwerk te leveren.
Vraag 10
Kunt u nader toelichten van welke financiële regelingen mbo-studenten gebruik kunnen
maken in situaties van overmacht, zoals in het geval van Long COVID? Kunt u nader
toelichten in hoeverre deze financiële ondersteuning dekkend is voor de extra gemaakte
studiekosten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Antwoord 10
Mbo-studenten met post covid kunnen net als studenten met andere medische problematiek,
in sommige gevallen aanspraak maken op financiële ondersteuning vanuit het mbo-studentenfonds.
Als een student vanwege post covid studievertraging heeft opgelopen en geen recht
meer heeft op studiefinanciering, dan heeft de student recht op steun vanuit het studentenfonds.
De hoogte van de steun bepaalt de individuele mbo-school, maar deze moet altijd in
verhouding staan tot de extra studiekosten die de student vanwege de vertraging heeft
gemaakt. Het mbo-studentenfonds is ingevoerd met ingang van studiejaar 2021 – 2022
en recent geëvalueerd. Hierover is uw Kamer op 20 december 2022 geïnformeerd (Kamerstukken
31 524, nr. 544, Vergaderjaar 2022–2023).
Vraag 11
Welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat mbo-studenten in de praktijk
de financiële steun ontvangen waar zij recht op hebben?
Antwoord 11
Mbo-studenten worden op verschillende manieren financieel ondersteund. Zo betalen
ze tot het moment dat ze recht hebben op studiefinanciering geen lesgeld of cursusgeld
en hebben ze bij aanvang van hun studie recht op een ov-studentenkaart. Wanneer een
student nog geen recht heeft op studiefinanciering kan de student aanspraak maken
op een bijdrage uit het mbo-studentenfonds in het geval de student of ouders/verzorgers
daarvan niet de financiële middelen hebben om studiekosten te dekken. Hiermee moeten
eventuele financiële barrières worden weggenomen en de toegankelijkheid van het mbo
voor iedere mbo-student worden geborgd. Uit de eerdergenoemde evaluatie blijkt dat
het mbo-studentenfonds nog onvoldoende bekend is onder studenten. Om die reden gaat
de Minister van OCW, conform de motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen
(Kamerstuk 31 524, nr. 522, Vergaderjaar 2022–2023), met JOBmbo en de MBO Raad in gesprek om te kijken hoe de
bekendheid van het fonds kan worden vergroot.
Vraag 12
Kunt u nader toelichten hoeveel studenten in situaties van overmacht vroegtijdig zijn
gestopt met hun opleiding wegens een gebrek aan financiële middelen? Zo nee, bent
u bereid dit in kaart te laten brengen?
Antwoord 12
Zie antwoord op vraag 1.
Vraag 13
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat studenten, die in
staat zijn hun opleiding af te ronden, hier niet van moeten afzien wegens een gebrek
aan financiële middelen?
Antwoord 13
Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger
onderwijs vanaf 1 september in uw Kamer. Daarnaast kunnen studenten die te maken hebben
met een bijzondere omstandigheden gebruik maken van verschillende regelingen. Studenten
die als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat zijn om binnen
de nominale duur van een opleiding af te studeren, kunnen bijvoorbeeld verlenging
van de duur van de prestatiebeurs aanvragen (de voorziening prestatiebeurs). Hiervoor
dienen zij bij DUO een verklaring van een arts en van hun onderwijsinstelling te overleggen.
Ook kunnen deze studenten in sommige gevallen gebruikmaken van het profileringsfonds
of mbo-studentenfonds. Zie voor een nadere toelichting over het profileringsfonds
de antwoorden op uw eerdere vragen daaromtrent. Na de duur van de prestatiebeurs kunnen
studenten die vertraging hebben opgelopen aanvullend nog drie jaar gebruikmaken van
een lening en het collegegeldkrediet.
Studenten die vanwege hun medische beperking niet kunnen bijverdienen kunnen aanspraak
maken op de studietoeslag die wordt verstrekt door gemeenten. Of studenten met post
covid gebruik kunnen maken van de studietoeslag is afhankelijk van de aard, ernst
en duur van de klachten in het individuele geval. Een onafhankelijke, medisch deskundige
adviseert de gemeente of er sprake is van een structurele medische beperking. Zie
hiervoor ook de beantwoording op vraag 20 over de studietoeslag.
Vraag 14
Wat voor begeleiding ontvangen studenten op dit moment bij het re-integreren in hun
opleiding na uitval wegens Long COVID?
Antwoord 14
Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening),
krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten
en te voltooien. In overleg met de studentendecaan kan bijvoorbeeld worden gekeken
wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra
studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een
combinatie ervan.
Vraag 15
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie
na uitval wegens Long COVID?
Antwoord 15
De Minister van OCW ziet geen aanleiding om concrete maatregelen te nemen om studenten
beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens post covid. Studenten die
langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen
ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten
en te voltooien. In overleg met de studentendecaan wordt gekeken wat er voor de betreffende
student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast
studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Vraag 16
Heeft u zicht op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg,
aangeboden vanuit de overheid? Zo ja, om hoeveel patiënten gaat dit? Zo nee, bent
u bereid dit in kaart te brengen?
Antwoord 16
Ja, dit is bekend. In totaal hebben, t/m augustus 2022, 141.200 patiënten gebruik
gemaakt van paramedische herstelzorg.
Vraag 17
Indien u zicht heeft op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg,
kunt u nader toelichten in hoeveel van deze gevallen de zorg zoals geboden vanuit
de overheid niet voldoende de kosten dekt? Heeft u ook zicht op hoeveel deze patiënten
gemiddeld bij moeten betalen om de revalidatie volledig te bekostigen? Zo ja, hoeveel
geld moeten deze patiënten gemiddeld bij betalen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart
te brengen?
Antwoord 17
Paramedische herstelzorg wordt vanuit de Zorgverzekeringswet (op basis van voorwaardelijk
toegelaten zorg) vergoed. De verzekering dekt tot maximaal 50 behandelsessies fysio-
of oefentherapie, 10 uur ergotherapie en 3 uur diëtetiek. Wanneer een medisch specialist
of huisarts daarvoor de indicatie stelt, kan een tweede behandeltermijn met dezelfde
maxima worden toegepast. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen dat de vergoeding
van paramedische herstelzorg in de praktijk tot problemen leidt omdat er te weinig
zittingen vergoed zouden worden. Voor zover bekend wordt de zorg volledig vergoed.
De declaratiecijfers ondersteunen dit vermoeden. Gemiddeld gebruikten patiënten, die
in de eerste maand van de regeling gestart zijn (juli 2020), 35 behandelingen fysio-
en oefentherapie. Dit is inclusief patiënten met een tweede behandeltermijn, de declaratiegegevens
maken geen onderscheid tussen de eerste en tweede behandel termijn. Patiënten die
in augustus 2021 zijn gestart namen gemiddeld circa 30 behandelingen af en in november
2021 lag dit gemiddelde op ongeveer 25 (N.B. daar komt wel nog wat bij vanwege het
tijdseffect). Er zit dus een dalende lijn in.
Daarnaast loopt bij IQ-Healthcare onderzoek naar de effectiviteit van de paramedische
herstelzorg na COVID-19. In dit onderzoek wordt (ook) naar het aantal behandelingen
gekeken. Verder wordt in dit onderzoek de door de patiënt zelf bekostigde zorg geregistreerd
bij een steekproef van circa 1.400 patiënten. De resultaten hiervan worden eind maart
verwacht. Op dat moment zal het Zorginstituut aan de slag gaan met een pakketadvies.
Vraag 18
Klopt het dat studenten met Long COVID, die als gevolg hiervan niet meer kunnen werken,
geen recht hebben op de Wajong-uitkering? Zo ja, zou u nader kunnen toelichten waarom
zij geen recht hierop hebben?
Antwoord 18
De Wajong is toegankelijk voor mensen die op hun 18e verjaardag vanwege beperkingen
door ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
De Wajong is ook toegankelijk voor mensen die na de 18e verjaardag vanwege ziekte
of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben indien zij in
het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende
tenminste zes maanden studerend waren.
Studenten die vanwege post covid zijn uitgevallen kunnen tot één van beide groepen
behoren. Indien zij aan de criteria voldoen kunnen zij aanspraak maken op Wajong.
Hiertoe kunnen zij een aanvraag indienen bij UWV. UWV beoordeelt vervolgens of zij
arbeidsvermogen hebben en indien zij geen arbeidsvermogen in hoeverre het arbeidsvermogen
duurzaam ontbreekt.
Vraag 19
Klopt het dat studenten met Long COVID, die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt
met het coronavirus, geen aanspraak kunnen maken op een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA)-uitkering? Zo ja, kunt u nader toelichten waarom zij hier geen recht op hebben?
Antwoord 19
De WIA is een inkomensverzekering. Dat betekent dat de premie wordt afgedragen. Stagiairs
zijn volgens de sociale zekerheidswetgeving geen werknemers. De werkgever draagt geen
premie af voor de WIA. Als stagairs een beloning krijgen die meer is dan een onkostenvergoeding,
is de stagiair wel verzekerd voor de Ziektewet en de Wajong. Daarvoor betaalt de werkgever
namelijk niet de premies. Studenten die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt
met het coronavirus en vervolgens langdurig uitvallen met post covid-klachten kunnen
aanspraak maken op de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet
kunnen zij een bijstandsuitkering krijgen.
Vraag 20
Kunt u toelichten of studenten met Long COVID ook gebruik kunnen maken van de studietoeslag
vanuit de gemeente? Zo ja, welke concrete maatregelen zult u nemen om studenten goed
te informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een studietoeslag?
Antwoord 20
Als iemand door post covid-klachten langdurig niet kan bijverdienen naast de studie,
zou er sprake kunnen zijn van een structurele medische beperking. Of hier sprake van
is of dat er ook zicht is op herstel, moet blijken uit het medisch advies. Of een
structurele beperking kan worden aangenomen zal vervolgens mede afhangen wat hierover
in de gemeentelijke beleidsregels is opgenomen. Gemeenten hebben namelijk de bevoegdheid
om in beleidsregels regels op te nemen over hoe lang iemand in ieder geval niet in
staat moet kunnen zijn naast de studie te werken. Om gemeenten te helpen met de uitvoering
van de studietoeslag en het formuleren van beleid, heeft Divosa een handreiking opgesteld.
Hierin wordt ingegaan op het bepalen of er sprake is van een structurele medische
beperking en wordt ook stilgestaan bij post covid.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de voorlichting over de studietoeslag.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen werkt aan aanvullende voorlichting
vanuit de rijksoverheid.
Vraag 21
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten te ondersteunen die wegens Long
COVID vroegtijdig zijn gestopt met hun opleiding en niet in staat zijn te werken?
Antwoord 21
Studenten met post covid kunnen in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering indien
UWV heeft vastgesteld dat zij duurzaam geen mogelijkheden hebben voor arbeidsparticipatie.
De kans dat zij nog ooit aan het werk komen is immers vrijwel nihil. Studenten die
uitvallen met post covid-klachten en niet in aanmerking komen voor de Wajong zijn
aangewezen op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de
Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering ontvangen en kunnen gemeenten ondersteuning
naar werk inzetten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.