Antwoord schriftelijke vragen : Antwoorden op vragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk over spionage met gebruik van Pegasus- of vergelijkbare software
Vragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en Veiligheid en van Defensie over spionage met gebruik van Pegasus- of vergelijkbare software (ingezonden 10 november 2022).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en van
Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister van Defensie
(ontvangen 23 december 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 917.
Vraag 1
Klopt het dat er geen onderscheid in veiligheidsrisico wordt gemaakt tussen Ministers,
topambtenaren en ander rijkspersoneel als het gaat om digitale veiligheid? Geldt dit
beleid Rijksbreed? Zo ja, waarom wordt er geen onderscheid gemaakt, terwijl het zeer
goed voorstelbaar is dat hooggeplaatste functionarissen over meer essentiële informatie
beschikken en daardoor eerder het doelwit van spionage of een hack zullen zijn?1
Antwoord 1
Iedere overheidsorganisatie is in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar digitale
veiligheid, en die van haar medewerkers. Voor zowel Rijksoverheden als medeoverheden
biedt onder meer de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) wel een aantal kaders
en regels. De BIO bevat een palet aan maatregelen die iedere overheidsorganisatie
moet nemen, inclusief een risicobeoordeling. De BIO richt zich hiermee niet alleen
op specifieke personen of middelen, maar leidt voor iedere organisatie tot een integrale
risicogebaseerde aanpak. Voor de rijksoverheid zien de Audit Dienst Rijk (ADR) en
de Algemene Rekenkamer (ARK) hierop toe. CISO Rijk monitort, vanuit het CIO-stelsel
Rijk, de implementatie van beleid op het gebied van dataveiligheid bij de departementen.
Hierbij geldt nog een specifieke set regels voor omgang met gerubriceerde informatie
bij de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst
Bijzondere Informatie (VIRBI), dat voorschrijft hoe met gerubriceerde informatie moet
worden omgegaan. Dit geldt voor alle rijksambtenaren die vanuit hun werk incidenteel
of structureel met gerubriceerde informatie moeten werken. Om het werken met dergelijke
informatie mogelijk te maken worden er ook onder meer technische, facilitaire en organisatorische
maatregelen genomen, en worden er specifieke middelen en netwerken ter beschikking
gesteld om veilig met dergelijke informatie te kunnen werken.
Het gaat hier om kaders die in overeenstemming met de ministerraad zijn vastgesteld
om te kunnen waarborgen dat de Ministers hun verantwoordelijkheid voor de digitale
veiligheid en een zorgvuldige omgang met gerubriceerde informatie waar kunnen maken.
Bij hun aantreden krijgen bewindspersonen instructies over veiligheidsrisico’s. In
het «Blauwe Boek» worden bewindspersonen gewezen op het Voorschrift Informatiebeveiliging
Rijksdienst/Bijzondere Informatie (VIR-BI)2. Ook krijgen zij middelen aangeboden zoals telefoons.
Vraag 2
Deelt u de mening van de beveiligingsspecialist die stelt dat het met het huidige
beveiligingsniveau niet te achterhalen is of digitale apparatuur gehackt is met geavanceerdere
hacksoftware zoals Pegasus? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Antwoord 2
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde Baseline Informatiebeveiliging Overheid
(BIO) worden drie beveiligingsniveaus onderkend, de zogenaamde basisbeveiligingsniveaus
(BBN). Er is sprake van basisbeveiligingsniveau 2 wanneer er wordt gewerkt met (departementaal)
vertrouwelijke informatie. In dat geval gaat de BIO uit van het concept «assume breach». In feite houdt men er rekening mee dat een systeem vroeg of laat kan worden binnengedrongen
door een geavanceerde kwaadwillende actor. Dat betekent dat maatregelen zoals detectie
moeten worden ingeregeld, zodat achteraf effectief kan worden opgetreden. Zoals ook
toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn departementen zelf verantwoordelijk voor
het implementeren van relevante maatregelen zoals detectiemechanismen.
Garanties zijn echter niet te geven. Dat geldt zeker voor mobiele telefoons, waar
binnendringsoftware zoals Pegasus op is gericht. Er is sprake van een continue wedloop
van geavanceerde digitale actoren die hun werkwijzen zo aanpassen dat ze niet of moeilijk
gedetecteerd kunnen worden. Bovendien maakt een mobiele telefoon per definitie gebruik
van een publiek netwerk en is er beperkte controle mogelijk op de software die aanwezig
is op een telefoon en is detectie van malware op een telefoon ingewikkeld. De AIVD adviseert daarom terughoudend te zijn met het
voeren van (bedrijfs)gevoelige gesprekken via of in de aanwezigheid van een mobiele
telefoon.
Vraag 3
Gaat u de beveiligingsmaatregelen verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3
Het kabinet neemt de statelijke dreiging en risico’s rondom digitale veiligheid bij
de overheid serieus. Dat betekent dat het stelsel van maatregelen continu in ontwikkeling
blijft. Informatiebeveiliging bij de overheid is dan ook een belangrijk element in
de Werkagenda waardengedreven digitalisering en de Nederlandse Cyber Security Strategie,
waaruit verschillende acties volgen. Voor de gehele overheid worden wettelijke eisen
voor veiligheid ingericht, ook in lijn onder meer met de Europese richtlijn voor Netwerk-
en Informatiebeveiliging (NIB). Het gevolg hiervan zal zijn dat de hiervoor genoemde
BIO in de wet als eis geborgd zal zijn. Er wordt verder generiek toezicht ingericht
en ook dit wordt via een wettelijke verankering geborgd.
Vraag 4
Wordt er naar aanleiding van nieuwe beschikbare informatie over landen die zich schuldig
maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht
een nieuwe afweging gemaakt of de inzet van bepaalde software nog gerechtvaardigd
is, als blijkt dat dergelijke landen gebruik maken van dezelfde software?3, 4
Antwoord 4
Het is van belang dat opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken
over effectieve bevoegdheden voor het uitvoeren van hun wettelijke taak. Die bevoegdheden
worden vormgegeven door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv
2017) en de Wet Computercriminaliteit III. Daarin zijn naast de bevoegdheid van het
binnendringen in een geautomatiseerd werk ook de bijbehorende waarborgen verankerd.
Voor de uitvoering van deze bevoegdheden kunnen politie, AIVD en MIVD gebruik maken
van specifieke soften hardware. De rechtmatigheid daarvan volgt dus uit juridische
grondslagen met bijbehorende waarborgen uit hierboven genoemde wetgeving. De rechtmatigheid
van de inzet van een bevoegdheid wordt niet bepaald door de gebruikte technologie
maar door het geheel van juridische en operationele aspecten van de specifieke casus
die gewogen wordt.
Zoals aangegeven in de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en van Dijk (SP) (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3252) mogen leveranciers van binnendringsoftware die wordt ingekocht door opsporingsdiensten
niet leveren aan dubieuze regimes. Het gaat om landen die zich schuldig maken aan
ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht.5 Om deze reden voert de politie een toets uit voordat over wordt gegaan tot de aanschaf
van binnendringsoftware.
In deze toets wordt de leverancier gevraagd niet te hebben geleverd aan landen waartegen
vanuit de EU of de VN restrictieve sancties bestaan en wordt gecontroleerd of in het
land waar de leverancier is gevestigd een exportcontroleregime bestaat waar het respecteren
van mensenrechten een onderdeel is in de beoordeling voor het verstrekken van een
exportvergunning6.
De politie past dit beleid toe en eist van leveranciers een bevestiging dat niet aan
dergelijke landen wordt geleverd. Aanvullend hierop wordt door de politie deze toets
periodiek herhaald. De Wet computercriminaliteit III is recentelijk geëvalueerd en
naar verwachting kan in het voorjaar 2023 de beleidsreactie aan uw Kamer worden gezonden7.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen ten behoeve van hun wettelijke taakuitvoering
en omgeven door waarborgen bijzondere bevoegdheden inzetten. Over de wijze waarop
deze organisaties gebruik maken van hun wettelijk toegekende bijzondere bevoegdheden,
en over de afwegingen die daarbij worden gemaakt, kan in het openbaar geen mededeling
worden gedaan.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het gebruik van dergelijke software de democratische rechtstaat
veel schade kan berokkenen, als het wordt ingezet tegen de eigen onschuldige inwoners
of het gebruikt wordt om functionarissen van andere lidstaten te bespioneren? Zo nee,
kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Antwoord 5
Het kabinet acht het onrechtmatig gebruik van binnendringsoftware onaanvaardbaar.
Dit geldt ook wanneer het om onrechtmatige inzet tegen advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers
en journalisten gaat. Naast de nationale wetgeving is ook het Europees Verdrag van
de Rechten van de Mens belangrijk in de weging van de rechtmatigheid. In het geval
van onrechtmatig gebruik kan de inzet van dit soort software de democratische rechtsstaat
schade berokkenen.
Het uitvoeren van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk door
Nederlandse overheidsdiensten is aan strenge voorwaarden en stevige waarborgen gebonden.
Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet wanneer minder ingrijpende bevoegdheden
niet bruikbaar zijn voor het gestelde doel, en de inzet noodzakelijk en proportioneel
is. Voor de voorwaarden en waarborgen die gelden bij de eventuele inzet van binnendringsoftware
wordt verwezen naar Kamervragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van Dijk (SP) of
de samenvatting in antwoord op vraag 6.8 Tegelijkertijd is de rechtmatige inzet van de bevoegdheid tot binnendringen in een
geautomatiseerd werk van belang voor onze democratische rechtsstaat. Criminelen en
kwaadwillende statelijke actoren zijn een reële bedreiging voor onze maatschappelijke
orde, de nationale veiligheid, de mogelijkheid van burgers om vrijelijk van hun rechten
te genieten en ons verdienvermogen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze software ofwel in het geheel niet
gebruikt wordt, dan wel aan strikte regels en toezicht onderworpen wordt, zowel op
nationaal als internationaal niveau? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Gegeven het belang van de rechtmatige inzet van binnendringsoftware voor onze democratische
rechtsstaat zoals beschreven in antwoord op vraag 5 is het onwenselijk om het gebruik
van binnendringsoftware categoriaal te verbieden. Ook deelt het kabinet de opvatting
dat inzet van dergelijke software enkel wenselijk is wanneer deze is gebonden aan
strikte regels omtrent proportionaliteit, subsidiariteit en noodzakelijkheid, en er
sprake is van onafhankelijk toezicht.
Effectief en gedetailleerd toezicht op de inzet van middelen door opsporings-, inlichtingen-
en veiligheidsdiensten kan echter, gezien de benodigde toegang tot bijzondere informatie,
enkel nationaal vormgegeven zijn.
In de opsporing vindt de uitvoering van de binnendringbevoegdheid plaats onder het
gezag van de officier van justitie. Die houdt voor, tijdens en na de inzet door de
politie toezicht op de rechtmatigheid van de opsporing en daarmee op de uitvoering
van deze bevoegdheid. Een officier van justitie mag een bevel voor het binnendringen
in een geautomatiseerd werk slechts geven na voorafgaande machtiging door een rechter-commissaris.
Deze rechter toetst een voorgenomen inzet eveneens vooraf. Na afronding van een inzet
wordt deze door de politie in processen-verbaal verantwoord. Tijdens de behandeling
ter terechtzitting kan de rechter de rechtmatigheid van de inzet beoordelen. De afweging
van de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de software is in eerste
instantie aan de officier van justitie, die na machtiging van de rechter-commissaris
bevoegd is tot het bevelen van het onderzoek in een geautomatiseerd werk. Deze afweging
wordt getoetst door de Centrale Toetsingscommissie bij het OM die het College van
Procureurs-generaal adviseert.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houdt eveneens toezicht op de inzet van
binnendringsoftware door het technisch team van de politie. De afweging van het Openbaar
Ministerie valt buiten de bevoegdheid van de IJenV. Toezicht op het Openbaar Ministerie
wordt op grond van artikel 122 van de wet RO door de procureur-generaal van de Hoge
Raad der Nederlanden verricht.
De AIVD en de MIVD mogen onder strikte wettelijke voorwaarden bijzondere bevoegdheden
inzetten ten behoeve van de nationale veiligheid. Deze bevoegdheden zijn aan voorwaarden
gebonden, die zijn vastgelegd in de Wiv 2017. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten
(CTIVD) houdt toezicht op de juiste toepassing van die wet. De Toetsingscommissie
Inzet Bevoegdheden (TIB) richt zich op toetsing voorafgaand aan de inzet van bepaalde
bevoegdheden, waaronder het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD houdt
toezicht tijdens en na afloop van inzet van een bevoegdheid.
Verder kan worden gewezen op de internationale afspraken die zijn gemaakt in het kader
van toezicht op de handel in binnendringsoftware, zoals de recent geactualiseerde
dual-use verordening van de Europese Unie en het Wassenaar Arrangement.
Vraag 7
Deelt u de mening dat globale transparantie over of dergelijke software aangekocht
is en gebruikt wordt wenselijk is, zodat het Parlement de controlerende taak kan uitvoeren?
Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Antwoord 7
In de opsporing worden ten behoeve van de transparantie jaarlijks statistieken van
het gebruik van binnendringsoftware openbaar gemaakt. Het verstrekken van informatie
aan derden over welke specifieke software de politie beschikt en gebruikt bij de inzet
van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid, brengt onaanvaardbare risico’s met zich
mee voor de inzetbaarheid van die middelen en daarmee het opsporingsbelang. De verwerving
van binnendringsoft- en hardware vindt bij de politie onder geheimhouding plaats.
Het is voor de afscherming van middelen en methodieken niet mogelijk om openbaar inzicht
te geven in welke software de politie gebruikt bij de uitvoering van deze bevoegdheid.
Ook voor de AIVD en de MIVD is transparantie belangrijk. Daarom publiceren de diensten
een openbaar jaarverslag en wordt waar mogelijk in de openbaarheid verantwoording
afgelegd over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tegelijkertijd
zijn beide diensten ook wettelijk gehouden aan geheimhouding, onder andere over de
werkwijze. Dat geldt dus ook voor de inzet van de bevoegdheid tot het binnendringen
in een geautomatiseerd werk. De CTIVD en TIB houden toezicht op de taakuitvoering
van de diensten. De openbare (jaar)verslagen van de CTIVD en de TIB worden met de
Kamer en het publiek gedeeld. Parlementaire controle op de taakuitvoering van de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten vindt, wanneer nodig vanwege de geheime aspecten, via de geëigende
kanalen plaats.
Vraag 8
Kunt u aangeven of volgens u het gebruik van dit soort software van Israëlische makelij
past binnen de aangenomen Kamermotie waarin uitdrukkelijk de wens is uitgesproken
om dergelijke apparatuur niet aan te schaffen uit landen zoals Israël?9
Antwoord 8
In de verzamelbrief politie van 19 oktober jl. wordt geschetst hoe uitvoering wordt
gegeven aan de motie Van Nispen waarin de regering wordt verzocht bij aanbestedingen
voor apparatuur, zoals afluisterapparatuur, drones en ANPRcamera’s, aan veiligheidsvereisten
een zwaarder belang toe te kennen en te streven naar apparatuur uit Nederland of op
z’n minst uit landen binnen de
Europese Unie.10 Zoals in de verzamelbrief is gemeld, moeten Nederlandse overheden en uitvoeringsdiensten
zo nodig kunnen beschikken over kwalitatief hoogwaardige producten en diensten, ook
van buitenlandse leveranciers, of over producten en diensten die deels in het buitenland
zijn ontwikkeld of geproduceerd. Het uitgangspunt is dat het gebruik van apparatuur
en programmatuur veilig moet zijn en dat eventuele risico’s beperkt en/of gemonitord
worden. Er kunnen bijvoorbeeld technische beveiligings- of organisatorische maatregelen
worden getroffen binnen de eigen organisatie. Ook kunnen strenge eisen gesteld worden
aan de beveiliging van producten en diensten en kunnen ondernemers gevestigd in bepaalde
landen uitgesloten worden van aanbestedingsprocedures. Voorgaande wordt bij alle eventuele
aanschaf van binnendringsoftware in acht genomen.
Specifiek in het kader van binnendringsoftware kan ten eerste worden gewezen op de
specifieke regelgeving voor de aanschaf van binnendringsoftware genoemd in antwoord
op vragen 3 en 4. Ten tweede wordt het doel onderschreven om het betreden van de markt
van dergelijke software tot een minimum te beperken. Ten derde dient een technisch
hulpmiddel beveiligd te zijn tegen wijziging van geregistreerde gegevens en kennisneming
hiervan door onbevoegden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.