Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bikker, Pouw-Verweij, Van der Staaij, Bevers, Van der Plas, Den Haan, Hijink en Kuik over het bericht ‘Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking 'Middel X'
Vragen van de leden Bikker (ChristenUnie), Pouw-Verweij (JA21), Van der Staaij (SGP), Bevers (VVD), Van der Plas (BBB), Den Haan (Fractie Den Haan), Hijink (SP) en Kuik (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking «Middel X»» (ingezonden 21 oktober 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 8 december 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen
voor verstrekking «Middel X»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over eerdere berichten omtrent Coöperatie
Laatste Wil (CLW) waarin u aangaf de overtuiging te delen dat de overheid is geroepen
om kwetsbare mensen te beschermen?2
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Welke reflectie heeft u in dat licht op het bericht dat leden van CLW bijeenkomsten
hielden waar omheen Middel X werd verstrekt en dat twee leden daadwerkelijk worden
verdacht van verstrekken van het middel?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in antwoord op de Kamervragen waarnaar u verwijst deel ik de overtuiging
dat de overheid geroepen is om mensen in een kwetsbare positie te beschermen. Het
Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft dan ook strafrechtelijk onderzoek gedaan
nadat de strafrechtelijke verdenking is ontstaan dat rondom de zogenaamde huiskamerbijeenkomsten
het Middel X werd verstrekt. Het OM heeft bekend gemaakt dat het voornemens is om
tien personen te vervolgen die hierbij betrokken zouden zijn. Voordat die beslissing
definitief wordt genomen, worden door de rechter-commissaris met het oog op de opsporing,
mogelijk aanvullende onderzoekshandelingen verricht. Ik wil niet vooruitlopen op het
oordeel van de rechter.
Vraag 4
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het overleg met de industrie over aanpassing
van de afspraken aangaande de verkoop van middel X? Vindt u dat daarmee voldoende
veiligheid wordt geboden?
Antwoord 4
De op 26 juni 2019 ondertekende code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp
van chemische stoffen» bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop
aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide
gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in
een overleg.3 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden
zijn voor suïcide, de zogenaamde Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig
besloten deze niet meer aan particulieren te leveren.
Sinds het ondertekenen van de code zijn de deelnemers verschillende keren bij elkaar
geweest. Daarbij is steeds gebleken dat naast de al bekende stoffen geen andere nieuwe
stoffen op grote schaal gebruikt worden. Mede daarom is tijdens de bijeenkomst in
december 2021 besloten dat het Ministerie van VWS in 2022 bilateraal contact zou onderhouden
met de bij de code betrokken partijen. Ook uit deze contacten zijn geen nieuwe signalen
gekomen die aanleiding zouden kunnen geven tot aanpassing of verdere aanscherping
van de eerder gemaakte afspraken. Het streven is dat betrokken partijen in het eerste
kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen. Daarnaast wordt de code in 2023 geëvalueerd.
Ik ben mij ervan bewust dat de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen
die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren en daarmee een drempel op te
werpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren niet kunnen voorkomen
dat mensen met suïcidale gedachten worstelen. Dit beleid staat dan ook niet op zichzelf
en deze inzet moet in samenhang worden gezien met de inzet van VWS op het gebied van
suïcidepreventie.
Vraag 5
Welke aanvullende mogelijkheden heeft u inmiddels verkend na de antwoorden die u gaf
op schriftelijke vragen van de leden Thielen (VVD) en Van Wijngaarden (VVD) en ziet
u in het licht van de huidige ontwikkelingen niet alsnog mogelijkheid om het gebruik
van deze stoffen voor gebruik bij suïcide te verbieden?4
Antwoord 5
Op 3 september 2018 heeft de toenmalig Minister van VWS in een brief toegelicht dat
uit een verkenning naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, is gebleken
dat regulering via juridische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of het
verbieden van verkoop van de stoffen aan particulieren, ingewikkeld is en bovendien
beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke
stoffen voor suïcide te beperken vragen om nieuwe wetgeving die waarschijnlijk in
strijd zou zijn met geldende Europese regelgeving.
Daarnaast laat nadere beschouwing zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief
zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen:5 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,6 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom
via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,7 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen
heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,8 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht
voor de leveranciers,9 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen
te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze
gebruikt kunnen worden voor suïcide.10
Aangezien bovenstaande argumenten nog steeds gelden, ziet mijn ambtgenoot van VWS
ook nu geen reden om tot juridische maatregelen over te gaan om deze stoffen of de
verkoop daarvan aan particulieren te verbieden of te reguleren.
In antwoord op de vragen van Kamerleden Tielen en Van Wijngaarden heeft mijn ambtsgenoot
van VWS aangegeven dat het Ministerie van VWS in gesprek blijft met veldpartijen om
te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van
deze stoffen voor suïcide te voorkomen. Zoals bij vraag 4 is aangegeven heeft het
Ministerie van VWS de afgelopen periode dan ook bilateraal overleg gevoerd met betrokken
partijen en is het streven dat partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen
zullen komen.
Daarnaast zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar
komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand
het middel in huis heeft.
Vraag 6
Bent u bereid over te gaan tot een onderzoek naar de achtergrond van slachtoffers
van middel X, zeker ook in het licht van de reeds bekende verhalen van jonge slachtoffers
met psychische nood en/of een lichtverstandelijke beperking en de zorg die de overheid
hen wenst te bieden?11
Antwoord 6
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij
misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Artsen zijn echter niet verplicht
tot consultatie. Het NVIC registreert het aantal bij hen bekende zelfmoordpogingen
met chemische stoffen en gevallen met fatale afloop per leeftijdscategorie. Cijfers
van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische
stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m begin november
2022 zijn onder jongeren tot en met 29 jaar negentien gevallen bekend bij het NVIC.
Het NVIC heeft geen aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers.
Bij 113 Zelfmoordpreventie is op dit moment niet méér bekend over de slachtoffers
van Middel X dan de cijfers die het NVIC hierover geeft. 113 Zelfmoordpreventie gaat
er echter vanuit dat de cijfers van het NVIC zeer waarschijnlijk een onderschatting
zijn, omdat veel casussen waarbij de arts weet hoe te handelen of waarbij geen behandeling
meer mogelijk is, waarschijnlijk niet gemeld worden bij het NVIC. Om in beeld te krijgen
hoeveel mensen jaarlijks overlijden door inname van Middel X, hebben 113 Zelfmoordpreventie
en GGD Amsterdam samen een onderzoek geïnitieerd. Door middel van dossieronderzoek
worden kenmerken van alle gevallen van overlijden na inname van Middel X zoals bekend
bij forensisch artsen geanonimiseerd in kaart gebracht. Het gaat dan om kenmerken
als leeftijd en geslacht van de slachtoffers. Daarnaast wordt gekeken of het lijkschouwverslag
informatie bevat over psychiatrische voorgeschiedenis en terminale ziekte van de slachtoffers.
In hoeverre dergelijke informatie inderdaad in het lijkschouwverslag te vinden zal
zijn, zal duidelijk zijn op het moment dat het onderzoek is afgerond. De resultaten
van dit onderzoek worden in 2023 verwacht.
Vraag 7
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra hulp en voorlichting noodzakelijk is,
bijvoorbeeld via stichting 113, om te voorkomen dat er alsnog meer slachtoffers vallen?
Welke hulp wordt er aan familie geboden?
Antwoord 7
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, zal op korte termijn feitelijke en neutrale
informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij vermoeden dat iemand
het middel in huis heeft. Daar zal tevens worden verwezen naar 113 Zelfmoordpreventie.
113 Zelfmoordpreventie heeft in 2021–2022 onderzoek gedaan naar de ervaringen met
en behoeften aan hulp/zorg onder nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden.
Belangrijke conclusies van het onderzoek zijn a) de meerderheid van de nabestaanden
heeft in de periode direct na overlijden hulp of steun gemist; b) bijna de helft van
de nabestaanden ervoer problemen in de periode na de uitvaart, met name bij de terugkeer
naar werk/school; c) de meerderheid van de nabestaanden geeft aan dat zij begeleiding/hulp
na zelfdoding erg zinvol zouden vinden, met name in de vorm van een overzicht van
alle ondersteuningsbronnen (83%), en in de vorm van een vaste begeleider voor zowel
praktische als emotionele problemen in het eerste jaar na de zelfdoding (72%). Naar
aanleiding van dit onderzoek is een brochure gemaakt voor nabestaanden van zelfdoding,
waarin overzichtelijk wordt weergegeven waar nabestaanden terecht kunnen voor ondersteuning.
De brochure wordt digitaal en gedrukt verspreid in samenwerking met partners in het
veld. Daarnaast zijn in de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie middelen gereserveerd
ter verbetering van de zorg aan nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden.
Vraag 8
Deelt u het diep onbevredigende gevoel dat aan eerdere onderzoeken naar CLW en haar
leden geen strafrechtelijk gevolg kon worden gegeven omdat weliswaar sprake leek te
zijn van het verschaffen van middelen voor zelfdoding, maar nog geen casus bekend
was waar zelfdoding volgde, en dat het erop lijkt dat pas tot vervolging kon worden
overgaan na het daadwerkelijk overlijden van jonge mensen als gevolg van gebruik van
middel X? Zo ja, welke gevolgen moet dat volgens u hebben?
Antwoord 8
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar een tiental personen gelieerd aan CLW nog
loopt kan ik geen uitspraken doen over deze individuele strafzaak en over het gevoel
dat ik daarbij heb. Zolang de strafzaak loopt past het mij evenmin om een oordeel
te geven over het huidige wettelijke kader. Dit neemt niet weg dat de strafzaak, na
afloop daarvan, aanleiding kan geven om dit kader onder de loep te nemen.
Vraag 9
In vervolg op vraag 7, welke mogelijkheden zou de overheid hebben om meer preventief
op te treden, zowel publiek-, privaat- als strafrechtelijk? Met welke wettelijke grondslag?
Antwoord 9
In het licht van het antwoord op vraag 5 blijft het beleid van het Ministerie van
VWS gericht op de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt
kunnen worden voor suïcide te reguleren. Daarmee wordt een drempel opgeworpen voor
de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren. Het is wetenschappelijk bewezen
dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is.12 Daarnaast wordt door VWS met de landelijke agenda suïcidepreventie, samen met partners
binnen en buiten de zorg, gewerkt aan het verminderen van suïcidepogingen en suïcides.
Ten aanzien van de preventieve werking van het strafrecht merk ik het volgende op.
Door een vervolging in te stellen draagt het OM onder meer bij aan de preventieve
werking die is beoogd met het strafbaar stellen van bepaalde gedragingen. Met de vervolging
van een verdachte wordt tot uitdrukking gebracht dat een bepaalde gedraging niet door
de beugel kan en dat de verdachte daarover verantwoording moet afleggen bij de strafrechter.
Vraag 10
Bent u bereid te onderzoeken of artikel 294 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht aangevuld
kan worden zodat op een eerder moment vervolging mogelijk is indien in beroepsmatig,
georganiseerd kader een gewoonte wordt gemaakt van het behulpzaam zijn bij – of het
verschaffen van middelen tot – zelfdoding?
Antwoord 10
Voor zover u met het begrip «georganiseerd kader» het samenwerkingsverband van twee
of meer personen bedoelt, wijs ik erop dat de deelname aan een organisatie die het
plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, al strafbaar is gesteld in artikel 140 van
het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat de misdrijven nog niet gepleegd hoeven
te zijn. Evenmin hoeft het te gaan om telkens dezelfde misdrijven. Of er sprake is
van deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek
van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Uitbreiding
van de strafbaarstelling in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht lijkt op dit
punt dan ook overbodig te zijn. Voor zover u doelt op het enkele individu dat beroepsmatig
anderen behulpzaam is bij hulp bij zelfdoding of daartoe de middelen verschaft verwijs
ik naar het antwoord op vraag 8.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.