Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over het stoppen met gedogen van het veel te vroeg weghalen van biggen bij hun moeder
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het stoppen met het gedogen van het veel te vroeg weghalen van biggen bij hun moeder (ingezonden 20 oktober 2022).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 5 december
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 548.
Vraag 1
Wat ging er door u heen toen u zag dat de Stichting Wakker Dier aan de bel trekt over
het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) volgens hen het veel
te vroeg weghalen van kleinere biggen bij hun moeder gedoogt?1
Antwoord 1
Ik herken me niet in dit bericht. In antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren
in het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september
2022 is aangegeven dat de NVWA dit jaar bij enkele bedrijven waar moederloze opfok
voorkwam, handhavend heeft opgetreden (Kamerstuk 21 501–32 nr. 1465).
Vraag 2
Herinnert u zich dat u in antwoord op het schriftelijk overleg bevestigde dat moederloze
opfok, ofwel het weghalen van pasgeboren biggen bij hun moeder om ze in een hok of
bak te leggen met andere «overtollige» biggen, in beginsel verboden is?2
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat het op grond van het Besluit houders van dieren, alleen is toegestaan
om biggen jonger dan 21 dagen bij hun moeder weg te halen wanneer dit noodzakelijk
is vanwege de gezondheid en het welzijn van de big of de moeder?
Antwoord 3
Ja. Zie ook mijn reactie op Kamervragen van de Partij van de Dieren uit het schriftelijk
overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad van 26 september 2022 over dit
onderwerp (Kamerstuk 21 501–32 nr.1465).
Vraag 4
Heeft u gelezen dat European Food Safety Authority (EFSA) concludeert dat biggen lijden
aan grote welzijnsproblemen wanneer zij te vroeg bij hun moeder worden weggehaald,
waarbij geldt dat de problemen exponentieel toenemen naarmate de biggen eerder worden
weggehaald?3
Antwoord 4
Ja. EFSA concludeert dat het voor 90 – 100% zeker is dat abrupt spenen leidt tot een
reeks gevolgen voor het welzijn, waaronder scheidingsstress, langdurige honger, langdurige
dorst, maag-darmstoornissen en onvermogen tot het uitvoeren van zuiggedrag, wat verdere
schadelijke gevolgen heeft voor rustproblemen, groepsstress en letsel aan weke delen
en schade aan het integument (de huid / beschermlaag van het lichaam).
Vraag 5
Begrijpt u dat EFSA om die reden stelt dat moederloze opfok alleen als laatste redmiddel
mag worden toegepast en zeker niet als gangbare managementmaatregel?
Antwoord 5
Ja.
Vraag 6
Wat is op dit moment het gemiddelde aantal biggen dat een zeug in de Nederlandse varkenshouderij
per worp krijgt en wat was dit gemiddelde vijftig jaar geleden? Kunt u bevestigen
dat de worpgrootte nog steeds toeneemt?
Antwoord 6
Ik heb geen gegevens over de worpgrootte 50 jaar geleden, maar de trend is inderdaad
dat de worpgrootte de afgelopen 20 tot 30 jaar is gestegen. Uit gegevens van het Bedrijveninformatienet
blijkt dat een zeug in 2020 gemiddeld 15,0 levend geboren biggen kreeg per worp.
Vraag 7
Heeft u gezien dat EFSA concludeert dat 12 tot 14 biggen gemiddeld per worp het maximum
zou moeten zijn?
Antwoord 7
Ja, daarnaast adviseert EFSA om het aantal levend geboren biggen per zeug te beperken
tot het aantal functionele tepels die gemiddeld voorkomen in het ras of de zeugenlijn.
Volgens informatie van een grote fokkerijorganisatie bezitten zeugen van hun in Nederland
meest gebruikte zeugenlijn gemiddeld ruim 16 functionele tepels.
Vraag 8
Deelt u de mening dat bij bedrijven die zeugen houden die doelbewust zijn gefokt op
meer dan 12 tot 14 aantallen biggen per worp, sprake is van een managementmaatregel
en dus van overtreding van artikel 1.20 Besluit houders van dieren, wanneer zij overgaan
tot moederloze opfok voor (een deel van) de biggen die de moederzeug niet meer kan
voeden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 8
EFSA adviseert het kunstmatig grootbrengen van biggen (moederloze opfok) alleen toe
te passen als laatste redmiddel en niet als een gangbare managementmaatregel. Het
nemen van andere maatregelen verdient de voorkeur, zoals selectie van zeugen die minder
biggen voortbrengen, of het gebruik van pleegzeugen. Ik kan mij hierin vinden. Uit
het Besluit houders van dieren volgt dat moederloze opfok voor een bepaalde leeftijd
alleen in uitzonderingssituaties is toegestaan, en dus niet als (structurele) managementmaatregel.
Op grond van artikel 2.2 zevende lid van de Wet dieren is het verboden om bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën van het ouderdier
te scheiden voordat die dieren een bepaalde leeftijd hebben bereikt. Het Besluit houders
van dieren bepaalt ter uitvoering daarvan in artikel 1.20 dat die leeftijd voor varkens
28 dagen is, maar staat als biggen naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht
onder voorwaarden ook toe dat die leeftijd 21 dagen is. Moederloze opfok is tot de
desbetreffende leeftijd is bereikt dus niet toegestaan. Uitzondering daarop is de
situatie waarin de houder aannemelijk kan maken dat het scheiden van een dier van
het ouderdier noodzakelijk is met het oog op de gezondheid en het welzijn van het
dier of het ouderdier; uit artikel 1.20, zesde lid, van het Besluit houders van dieren
volgt dat het verbod van artikel 2.2, zevende lid, van de Wet dieren dan niet van
toepassing is.
Vraag 9
In welke specifieke situaties is volgens u sprake van de in het Besluit houders van
dieren genoemde «noodzakelijkheid» (art 1.20, lid 6) om biggen weg te halen bij hun
moeder op een leeftijd jonger dan drie weken? Kunt u deze situaties zo specifiek mogelijk
beantwoorden, zodat voor zowel sector als andere belanghebbenden duidelijk is hoe
met dit artikel dient te worden omgegaan?
Antwoord 9
Het vroegtijdig spenen beperkt het natuurlijk gedrag van de zeug en haar biggen. Daarbij
kan dit nadelige gevolgen voor het dierenwelzijn hebben. Daarom is in het Besluit
houders van dieren een minimum speenleeftijd van biggen van 21 dagen opgenomen op
voorwaarde dat aan bepaalde (huisvestings)voorwaarden is voldaan. Met het opnemen
van de minimumleeftijd bij spenen van biggen in dit Besluit wordt beoogd excessen
te voorkomen en de ondergrens te duiden die bij het niet respecteren daarvan kan leiden
tot vervolging.
De minimum speenleeftijd is alleen niet van toepassing als de houder aannemelijk kan
maken dat het scheiden van een dier van het ouderdier noodzakelijk is met het oog
op de gezondheid of het welzijn van het dier of het ouderdier. Hier moet gedacht worden
aan situaties waarin ziekte van het jonge dier of het ouderdier, verhongering, agressief
gedrag van of verstoting door het ouderdier het vroegtijdig scheiden noodzakelijk
maakt.
Vraag 10
Hoe vaak heeft de NVWA in de afgelopen tien jaar gecontroleerd op en handhavend opgetreden
tegen moederloze opfok van biggen?
Antwoord 10
Controle op de wettelijke speenleeftijd van biggen is onderdeel van reguliere inspecties
op varkensbedrijven. De afgelopen 10 jaar (2012 – september 2022), is twee keer een
niet-akkoord op speenleeftijd van biggen specifiek in het kader van moederloze opfok
vastgesteld en is hierop gehandhaafd.
Vraag 11
Gaat het hierbij uitsluitend om de bedrijven waar Stichting Wakker Dier heeft verzocht
om handhaving? Zo ja, waarom treedt de NVWA niet uit zichzelf op?
Antwoord 11
De twee bedrijven waar handhavend is opgetreden zijn bedrijven waar Stichting Wakker
Dier heeft verzocht om handhaving. Controle op de wettelijke speenleeftijd is onderdeel
van reguliere welzijnsinspecties op varkensbedrijven. Om de paar jaar wordt een naleefmeting
uitgevoerd, gebaseerd op een aselecte steekproef. Deze naleefmetingen vormen de basis
voor het inrichten van risico gebaseerde toezicht.
Tijdens controles gebruiken inspecteurs een checklist met betrekking tot welzijnsregelgeving
die op dat bedrijf van toepassing kan zijn. Als aspecten niet in orde lijken te zijn
op het bedrijf, krijgen deze meer aandacht van de inspecteur, om het vaststellen van
een mogelijke overtreding goed te kunnen onderbouwen. Het gebruik van zogeheten rescue
desks en nursery’s waarin biggen gescheiden van de zeug worden gehouden (moederloze
opfok), is een relatief nieuwe ontwikkeling in de sector. Deze methode wordt heel
beperkt toegepast en is vrij arbeidsintensief. De NVWA betrekt naar aanleiding van
het handhavingsverzoek het gebruik hiervan bij het toezicht op de regelgeving omtrent
spenen.
Vraag 12
Klopt het dat op alle vier de bedrijven waar de NVWA controleerde op moederloze opfok
vanwege het handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier, de biggen minder leefruimte
bleken te hebben dan de wet voorschrijft? Wat zegt dit volgens u over de naleving
van de wet op dit punt?
Antwoord 12
De overtreding op het minimum vloeroppervlakte werd geconstateerd bij de vier bedrijven
waar toezicht plaats vond naar aanleiding van het handhavingsverzoek van Wakker Dier.
Op basis van deze 4 inspecties kunnen geen conclusies getrokken worden over de naleving
ten aanzien van dit onderdeel van de regelgeving in de gehele sector. Ook de vloeroppervlakte
van gespeende biggen is een onderdeel van reguliere welzijnsinspecties bij varkenshouderijen,
welke worden uitgevoerd zoals beschreven bij het antwoord op vraag 11.
Vraag 13
Klopt het dat deze bedrijven op dit punt wegkwamen met een waarschuwing? Acht u een
waarschuwing een doelmatige maatregel? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Antwoord 13
Conform het interventiebeleid Is de overtreding van regels vanwege een te kleine vloeroppervlakte
bij de bedrijven afgedaan met een schriftelijke waarschuwing, omdat dit incidenteel
plaatsvond bij een aantal hokken op het bedrijf. Na een schriftelijke waarschuwing
vindt een herinspectie plaats. Bij een volgende constatering bij hetzelfde bedrijf
kan dit conform interventiebeleid worden afgedaan met een boete. Deze manier van bestuursrechtelijk
toezicht is gericht op het herstel van de overtreding.
Vraag 14
Bent u bereid om het toezicht en de handhaving op het gebied van moederloze opfok
van biggen te intensiveren, gezien de waarschuwing van de EFSA dat de moederloze opfok
kan toenemen? Kunt u dit toelichten?
Antwoord 14
De controle op de wettelijke speenleeftijd blijft een onderdeel van reguliere welzijnsinspecties
bij varkenshouderijen zoals beschreven in het antwoord op vraag 11, en blijft daarmee
onder de aandacht. Ook wordt het gebruik van de rescue desks en nursery’s betrokken
bij het toezicht op de regelgeving omtrent spenen.
Vraag 15
Deelt u de mening dat voor een structurele oplossing van dit probleem, de oorzaak
– de hoge biggenproductie per zeug – moet worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dit
aanpakken?
Antwoord 15
Zoals ik in mijn reactie op vraag 8 en 9 heb aangegeven is het spenen van biggen voor
de leeftijd van 21 dagen alleen toegestaan in bijzondere omstandigheden, waarbij de
houder aannemelijk kan maken dat dit met het oog op de gezondheid of het welzijn van
het dier noodzakelijk is. Een structurele overschrijding van het aantal biggen per
worp ten opzichte van het aantal tepels bij de zeug vormt geen bijzondere omstandigheid.
Houders bij wie deze situatie zich op het bedrijf voordoet, zullen zo nodig (management)maatregelen
moeten nemen om de minimum speenleeftijd na te leven.
Bovenal hebben fokkerijorganisaties een maatschappelijke verantwoordelijkheid om in
hun fokbeleid het belang van dierenwelzijn en diergezondheid zwaar mee te laten wegen.
Dit betekent dat varkensfokkerij-organisaties zich moeten richten op fok van robuuste
en gezonde biggen die zoveel mogelijk door de eigen moederzeug worden gezoogd.
Ik wil hierover in gesprek gaan met de varkensketen. In het kader van het convenant
over de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij wil ik afspraken maken over
het terugdringen van het gebruik van rassen en lijnen die het welzijn en de diergezondheid
van de fokdieren en / of hun nageslacht kunnen schaden. Gezien fokkerijorganisaties
veelal op Europees of mondiaal niveau opereren, is bovennationale c.q. Europese aandacht
voor de problematiek van belang. Daarom heeft mijn voorganger de Europese Commissie
verzocht om bij de herziening van de Europese dierenwelzijnsregelgeving de problematiek
van fokken met kenmerken die schadelijk kunnen zijn voor de diergezondheid en dierenwelzijn
mee te wegen (Kamerstuk 28 286 nr. 1255).
Vraag 16
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 16
Ja, de vragen zijn één voor één beantwoord. De beantwoording van de vragen binnen
de termijn van drie weken is niet gelukt. Ik heb u op 1 november hierover een uitstelbrief
gestuurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.