Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake verslag Raad Algemene Zaken (RAZ) voor de ministers verantwoordelijk voor Cohesiebeleid 1-2 september 2022 (Kamerstuk 21501-08-878)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 882
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 november 2022
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over:
– de brief van 14 november 2022 inzake de geannoteerde agenda Raad Algemene Zaken (RAZ)
van de ministers verantwoordelijk voor het EU Cohesiebeleid op 22 november 2022 in
Brussel (Kamerstuk 21 501-08, nr. 881),
– de brief van 31 oktober 2022 inzake het verslag Raad Algemene Zaken (RAZ) voor de
ministers verantwoordelijk voor Cohesiebeleid 1-2 september 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 878),
– de brief van 15 juli 2022 inzake appreciatie nieuw Commissievoorstel: «FAST-CARE»
(Kamerstuk 22 112, nr. 3469).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 november 2022 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 21 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Poulino
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Geannoteerde
Agenda Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 22 november 2022, Het Verslag van de
Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 1-2 september en van de Appreciatie nieuw Commissievoorstel:
«FAST-CARE». De leden hebben een aantal aanvullende vragen.
Geannoteerde Agenda Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 22 november
De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens de RAZ Cohesiebeleid de langetermijnimpact
van het EU Cohesiebeleid op de regio’s van de EU ter discussie zal staan. Nederland
is een nettobetaler aan de EU en deze leden achten het van groot belang dat Nederlands
belastinggeld nuttig wordt besteed. Daarom hebben zij over de impact van het EU Cohesiebeleid
een aantal vragen. Zij zijn het met de regering eens dat het EU Cohesiebeleid zich
dient te richten op structurele hervormingen in innovatie, vergroening, digitalisering,
menselijk kapitaal en sociale inclusie.
1. Daarnaast zijn zij benieuwd of er EU-lidstaten zijn die andere primaire doelen
nastreven welke conflicteren met het Nederlandse standpunt? Gezien het hoofdonderwerp
zich richt op de langetermijnimpact van cohesiefondsen vragen de leden zich af of
er een verschuiving van prioriteiten verwacht kan worden?
Antwoord
Over het algemeen bestaat er een gedeeld beeld tussen alle lidstaten voor wat betreft
de primaire doelen van het cohesiebeleid. Tegelijkertijd zijn er verschillende opvattingen
over, bijvoorbeeld, de mate van flexibiliteit die nodig is om die doelen te bereiken.
Ook de opvattingen over de mate van inzet van middelen uit het cohesiebeleid bij crises
verschillen soms. Op dit moment verwacht ik geen verschuiving van de prioriteiten
van het cohesiebeleid, maar zie ik deze discussie als voorbereidend op de discussie
over het nieuwe MFK en de nieuwe programmaperiode van na 2027.
2. Wat zouden volgens de Minister in de toekomst de belangrijkste doelstellingen en
uitgangspunten moeten zijn voor het cohesiebeleid van de EU?
Antwoord
Zoals aangegeven in de Geannoteerde Agenda van 14 november 20221, dient cohesiebeleid zich wat Nederland betreft met name te richten op structurele
hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk
kapitaal en sociale inclusie. Deze gedeelde uitdagingen met een duidelijk grensoverschrijdend
karakter zijn bij uitstek het beste op te lossen in Europees verband. Het cohesiebeleid
is hiervoor geschikt. Uitgangspunten van groot belang hierbij zijn zaken als respect
voor de rechtstaat, nationale cofinanciering voor meer eigenaarschap en een groter
totaal investeringsbudget, en een doelmatig en prudent gebruik van EU-middelen.
3. Zijn er daarnaast concrete voorbeelden van een positieve impact van dit beleid
in bepaalde regio’s?
Antwoord
In het 8e cohesieverslag dat de Europese Commissie op 8 februari 2022 heeft uitgebracht
2
, besteedt de Commissie in hoofdstuk 9 expliciet aandacht aan de positieve impact
van het cohesiebeleid. Hier staan veel concrete cijfers en statistieken over de impact
van het cohesiebeleid op verschillende regio’s en lidstaten.
Voor voorbeelden verwijs ik uw Kamer graag naar het verslag.
4. De Europese Commissie heeft meerdere malen aangegeven dat nettobetalers zoals Nederland
ook profiteren van het cohesiebeleid. Zou de Minister kunnen specifiëren hoe Nederland
hiervan profiteert?
Antwoord
Nederland krijgt 2 miljard uit cohesiebeleid voor de periode 2021–2027 en zet dat
in voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Nederlandse regio's en specifiek door
te investeren in de groene en digitale transitie. Daarnaast kunnen cohesie uitgaven
in andere lidstaten spillover-effecten hebben naar Nederland. Je kunt daarbij denken
aan vergrote exportkansen voor het Nederlands bedrijfsleven, of werkgelegenheid voor
toevoerende bedrijven. Ook hieraan besteedt het 8e cohesierapport aandacht in hoofdstuk 9.
5. De aan het woord zijnde leden vragen zich ook af hoe de Minister de toekomst van
het cohesiebeleid van de EU ziet. De Minister schrijft in de geannoteerde agenda dat
vooral monitoring en goede evaluatie van belang zijn, maar deze leden zijn benieuwd
of andere lidstaten wel met duidelijke toekomstprioriteiten voor het cohesiebeleid
zullen komen? Hoe ziet het krachtveld rond deze discussie eruit? Zou de Minister nu
al prioriteiten kunnen aangeven? Zo niet, wanneer verwacht zij dit te kunnen doen?
Antwoord
Het kabinet vindt de zogenaamde mid-term review van het cohesiebeleid in 2025, alsook
het in dat jaar te verwachten 9e cohesieverslag, van belang om het denken richting post 2027 te begeleiden. Dat wil
niet zeggen dat het kabinet zal wachten met het innemen van een positie tot dat moment.
Op dit moment verkent het kabinet welke positie Nederland wil innemen in het denken
richting een cohesiebeleid post 2027. Tijdens de RAZ cohesie van 22 november zullen
we langs de lijnen van de Geannoteerde Agenda interveniëren. Hierin is aangegeven
dat het voor Nederland van belang is dat cohesiebeleid zich primair blijft richten
op structurele hervormingen en investeringen in innovatie, vergroening, digitalisering,
menselijk kapitaal en sociale inclusie. Het kabinet zal ook -waar mogelijk- optrekken
met gelijkgestemde lidstaten. Op dit moment heeft het kabinet geen aanwijzingen dat
er lidstaten zijn die al een uitgekristalliseerde positie hebben op het cohesiebeleid
post 2027. Indien tijdens de formele cohesieraad meer duidelijk wordt over het krachtenveld,
zullen we uw Kamer in het verslag over de Raad hierover informeren.
6. Voornoemde leden lezen dat er een duidelijke vermelding van de rechtsstaatverordening
is in de Raadsconclusies. Zij achten het van groot belang dat de rechtsstaat een belangrijke
rol speelt bij het dan wel niet uitkeren van cohesiefondsen. Deze leden ondersteunen
de regering in haar inzet voor de rechtsstaat in andere EU-lidstaten, zeker waar deze
onder druk staat zoals in Polen en Hongarije. Is de Minister van mening dat de cohesiefondsen
moeten worden ingezet om rechtsstaathervormingen in landen als Polen of Hongarije
te realiseren? In hoeverre acht zij het waarschijnlijk dat de EU-cohesiefondsen zal
aanwenden als instrument om rechtsstaathervormingen te realiseren in lidstaten met
ernstige gebreken? In hoeverre acht zij het acceptabel dat EU-cohesiefondsen worden
besteed in EU-lidstaten die zich niet aan financiële EU-richtlijnen houden? De leden
vinden het ook van groot belang dat de regering zich blijft inzetten voor begrotingsdiscipline
bij andere EU-lidstaten.
Antwoord
Het kabinet verwelkomt de inzet van de MFK-rechtsstaatsverordening waar toepasselijk.
De inzet is erop gericht de MFK-rechtsstaatsverordening zo volledig mogelijk te benutten. Middels de MFK-rechtsstaatverordening worden fondsen onder het cohesiebeleid ingezet om rechtsstaathervormingen
af te dwingen.
Zo stelde de Commissie op grond van de MFK-rechtsstaatverordening op 18 september
jl. voor om 65% van drie Hongaarse operationele programma’s onder het cohesiebeleid
(Meerjarig Financieel Kader 2021–2027) op te schorten. Dit betreft middelen voor klimaat,
duurzaamheid, natuurbeheer en infrastructuur, en komt neer op een bedrag van circa
7.5 miljard euro.
Het kabinet is tevreden met het benoemen van het principe rechtsstatelijkheid en het
tegengaan van fraude in de concept Raadsconclusies Raad Algemene Zaken (RAZ) Cohesie
op 22 november. Daarmee bevestigt de Raad de link tussen de ontvangst van middelen
uit de EU-begroting, incl. EU-cohesiemiddelen, en de eerbiediging van de beginselen
van de rechtsstaat.
De EU-begroting is één van de belangrijkste instrumenten die uitdrukking geeft aan
het fundamentele beginsel van solidariteit tussen de lidstaten. De uitvoering van
dit beginsel via deze begroting is gebaseerd op wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten
dat de in de EU-begroting opgenomen gemeenschappelijke middelen op een verantwoorde
wijze zullen worden gebruikt.
Zorgvuldige monitoring en beoordeling van de rechtstaat in EU-landen blijft noodzakelijk
zodat indien nodig adequaat kan worden ingegrepen. Ook de door de leden benoemde begrotingsdiscipline
blijft voor het kabinet van groot belang.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde
agenda voor de Raad Algemene Zaken (cohesie) van 22 november 2022 en willen de Minister
nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie lezen dat het primaire standpunt van Nederland ten aanzien
van het cohesiebeleid gericht blijft op onder andere structurele hervormingen en investeringen
in innovatie en vergroening. De leden steunen dit standpunt. Zij hebben in het verleden
zich ingezet voor het zoveel mogelijk moderniseren van het MFK en voornamelijk het
landbouw- en cohesiefonds. Zij lezen over het besluit om nog niks vast te leggen voor
de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK) en steunen dit besluit.
7. Kan de Minister bevestigen dat dit ook betekent dat er nu geen maximum wordt gesteld
aan voor toekomstige cohesiefondsen in het MFK? Kan zij tevens aangeven wanneer zij
verwacht dat de onderhandelingen over het MFK van start zullen gaan? Kan zij een tijdlijn
voor schetsen?
Antwoord
De Raadsconclusies lopen niet vooruit op de omvang van het budget voor het cohesiebeleid
onder het volgende MFK. Dat is in lijn met de benadering van het kabinet om de inzet
voor het MFK integraal af te wegen. De Commissie moet voor 1 juli 2025 een voorstel
voor een nieuw MFK indienen. Op basis daarvan zullen de onderhandelingen voor het
volgende MFK gevoerd worden. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd dat zij in
het tweede kwartaal van 2023 een tussentijdse evaluatie van het huidige MFK zal presenteren.
8. Voornoemde leden lezen ook dat de Minister het nog te kort dag vindt om het cohesiebeleid
uitgebreid te evalueren. Zij snappen die insteek, maar lezen ook dat de Minister benoemd
dat er aandacht moet zijn voor de tekortkomingen in het huidige instrumentarium. Op
welke tekortkomingen doelt zij en hoe heeft zij die tekortkomingen geconstateerd?
Antwoord
Hiermee is bedoeld te zeggen dat er in de evaluaties aandacht moet komen voor zowel
mogelijke tekortkomingen als successen. Elk instrumentarium, en zeker voor een met zo een omvang als het cohesiebeleid, zal tekortkomingen of mogelijke verbeterpunten
hebben. Het is zaak daar het gesprek over te voeren. Om te voorkomen dat voor elke nieuwe uitdaging of crisis een nieuw instrument wordt
opgezet, is het van belang de successen en tekortkomingen van de huidige instrumenten
goed in beeld te hebben.
9. Daarnaast hebben de leden nog enkele vragen over het MFK dat ingezet is de afgelopen
tijd als crisisinstrument. Kan de Minister toelichten hoe zij ervoor gaat zorgen dat
het geld van het cohesiebeleid in de toekomst vaker gebruikt wordt voor deze eerdergenoemde
structurele hervormingen in plaats van voor het opvangen van crises? Is zij bereid
om ervoor te pleiten dat een groot deel van het cohesiegeld wordt gebruikt voor het
verder verduurzamen van Europa?
Antwoord
Het kabinet probeert de balans tussen crisisbestrijding enerzijds en langetermijninvesteringen
anderzijds binnen het cohesiebeleid te bewaren. Daarbij zal het kabinet bij mogelijke
crisis bestrijdende maatregelen altijd goed kijken naar de aard, tijdelijkheid, richting
en omvang van die maatregelen. Volgens Nederland dienen versoepelingen voor het inzetten
van cohesiemiddelen in tijden van crises altijd van tijdelijk en uitzonderlijk karakter
te zijn. Ook is het kabinet van mening dat de maatregelen ten behoeve van crisisbestrijding
vaak hand in hand kunnen gaan met de langetermijnbelangen van de Unie. Voor het Europees
Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO), Europees gezien het grootste fonds onder
het cohesiebeleid, gelden minimumvereisten voor wat betreft het deel van de middelen
dat aan de beleidsdoelstelling «een groener Europa» moeten worden uitgegeven. Deze
percentages verschillen al naar gelang een regio tot de groep «meer ontwikkelde»,
«transitie» of «minder ontwikkelde» regio’s behoort. Voor de meer ontwikkelde regio’s
geldt dat zij ten minste 85% van hun middelen aan de beleidsdoelstellingen 1 (innovatie)
en 2 (verduurzaming) moeten besteden, maar ook ten minste 30% aan verduurzaming. Voor
transitieregio’s geldt dat zij ten minste 40% aan beleidsdoelstelling 1 moeten besteden
en ten minste 30% aan beleidsdoelstelling 2. Voor minder ontwikkelde regio’s geldt
dat zij ten minste 25% aan beleidsdoelstelling 1 en ten minste 30% aan beleidsdoelstelling
2 dienen te besteden. Voorts is binnen het gehele MFK afgesproken dat ten minste 30%
van de MFK uitgaven naar klimaat moeten gaan.
10. Tot slot lezen de aan het woord zijnde leden dat de rechtsstaatsverordening en
het belang van tegengaan van fraude is opgenomen in de conceptraadsconclusies. Dat
kan op steun van deze leden rekenen. Zij vragen zich wel af wat dit concreet betekent?
Zal de Unie in het toekomstige MFK beleid, voor de periode na 2027, steviger inzetten
op rechtsstaat in kader van de cohesiefondsen?
Antwoord
Nederland is tevreden met een aantal belangrijke zaken die zijn opgenomen in de Raadsconclusies
die hoogstwaarschijnlijk zullen worden aangenomen op de RAZ. Zo staat het principe
rechtsstatelijkheid en het tegengaan van fraude prominent in de tekst. Het kabinet
zal hier ook op blijven inzetten. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het kabinet
het ook van groot belang acht dat expliciet is opgenomen dat deze conclusies op generlei
wijze nu al posities vastleggen voor de onderhandelingen over het meerjarig financieel
kader (MFK) van na 2027. Onderhandelingen over deze raadsconclusies kunnen niet vooruit
lopen op de integrale onderhandelingen over het MFK die pas later plaatsvinden.
11. Welke mogelijkheden zijn er om bij het volgende MFK een rechtsstatelijkheidstoets
standaard onderdeel te maken alvorens MFK gelden worden uitgekeerd?
Antwoord
Eventuele versterkingen of aanvullingen op de MFK-rechtsstaatverordening kunnen onderdeel zijn van de Nederlandse onderhandelingsinzet voor een
volgend MFK. Hierbij moet wel aangetekend worden dat de MFK-rechtsstaatsconditionaliteit
tot stand is gekomen na een zeer moeizaam onderhandelingsproces, mede door een ongunstig
krachtenveld. Op dit moment is nog geen Nederlandse inzet geformuleerd voor de onderhandelingen
voor een volgend MFK.
12. De leden vernemen dat het Duitse parlement opgeroepen heeft dat er duidelijk bewijs
moet liggen van structurele hervormingen in Hongarije, voordat EU-fondsen aan Hongarije
worden overgedragen. Steunt de Minister deze oproep?
Antwoord
De Europese Commissie heeft op 18 september jl. een voorstel voor een uitvoeringsbesluit
inzake maatregelen (opschorten EU-middelen) tegen Hongarije uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening
aan de Raad voorgelegd. Dit is de eerste keer dat de Commissie onder de MFK rechtsstaatsverordening
een voorstel aan de Raad voorlegt voor het opschorten van EU-middelen aan Hongarije.
Hongarije heeft 17 corrigerende maatregelen voorgesteld om de door de Commissie vastgestelde
inbreuken/problemen aan te pakken. In navolging van het Duitse parlement is het ook
voor het kabinet van belang dat de stappen die Hongarije onderneemt, structureel,
onomkeerbaar en effectief zijn. Het kabinet heeft samen met een aantal gelijkgezinde
lidstaten de Commissie in een schriftelijke verklaring verzocht om met een gedegen,
schriftelijke beoordeling te komen van de uitwerking en voortgang op de maatregelen
door Hongarije, inclusief een nieuwe analyse van de dan geldende risico’s voor het
Uniebudget. Indien de Commissie constateert dat de uitwerking en implementatie van
de maatregelen (deels) tekort schieten om het Uniebudget in voldoende mate te beschermen,
dan zal het kabinet met zoveel mogelijk gelijkgezinde lidstaten inzetten op het opschorten
van middelen aan Hongarije uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
13. Is zij het eens dat toetreding tot het Europese OM een van de criteria zou moeten
zijn voor het overdragen van de EU-gelden, om in de toekomst mogelijke mistanden of
misbruik van (Nederlands) belastinggeld actiever tegen te gaan?
Antwoord
Het kabinet deelt de mening dat het EOM een belangrijke rol kan spelen in het bestrijden
van misbruik van EU-middelen. Deelnamen aan het EOM kan echter niet worden afgedwongen.
Het betreft een vorm van versterkte samenwerking, het besluit tot deelname ligt bij
de lidstaten. Ook Zweden kiest er bijvoorbeeld vooralsnog voor zich niet aan te sluiten.
Het EOM heeft overigens wel een samenwerkingsovereenkomst met de Hongaarse Procureur
Generaal. Het kabinet roept de lidstaten die zich (nog) niet hebben aangesloten bij
het EOM, inclusief Hongarije, actief op dit alsnog te doen.
De leden van de SP-fractie hebben de agenda van de Raad Algemene Zaken Cohesie met
interesse gelezen en hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie zien dat de rode lijn van de discussie de lange termijn
effecten van het Cohesiebeleid zijn binnen de Europese Unie. Daarbij vinden de leden
het nuttig dat deze discussie is opgedeeld in drie deelvragen, waarbij de Minister
nog een aantal zaken zou kunnen meenemen wat hen betreft.
14. De eerste vraag gaat in op de doelen en basisprincipes. Voornoemde leden zijn
het met de analyse van de regering eens dat het cohesiebeleid positieve langetermijneffecten
moet hebben. Zij vinden deze inzet echter wel wat karig omschreven in de geannoteerde
agenda. Een ander belangrijk doel zou wat de leden betreft moeten zijn dat het cohesiebeleid
die mensen ten goede komt die de hulp het meeste kunnen gebruiken. Bovenal om mensen
duurzaam uit de armoede te helpen of ervoor te zorgen dat mensen juist niet in armoede
belanden. Is de Minister het eens met dit doel?
Antwoord
De middelen uit het cohesiebeleid worden over de lidstaten verdeeld o.b.v. het regionale
BBP per capita, waarbij geldt dat meer ontwikkelde lidstaten minder middelen krijgen
toegewezen dan minder ontwikkelde lidstaten. Het in de Europese verdragen gedefinieerde
hoofddoel van het cohesiebeleid is om «de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus
van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s, te
verkleinen.» Binnen Nederland zet het kabinet de middelen uit het Europees Sociaal
Fonds + (ESF+) prioritair in op de ondersteuning van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
Mede met deze inzet draagt het ESF+ in Nederland bij aan de bestrijding van de armoede.
De Nederlandse ESF-inzet is in overeenstemming met het specifieke doel van het ESF
in het Europees verdrag om de werkgelegenheid te verbeteren en bij te dragen aan een
verhoging van de levensstandaard. Ook is één van de drie sporen van het Fonds voor
een Rechtvaardige Transitie (JTF) specifiek gericht op «een wendbare en weerbare beroepsbevolking»,
waarop ongeveer de helft van de JTF middelen ingezet dient te worden.
15. De tweede vraag gaat in op de toegevoegde waarde van Cohesiebeleid bovenop ander
nationaal en Europees beleid. De aan het woord zijnde leden vinden het zinvol om de
discussie breder te trekken dan enkel de huidige begroting. Is de Minister het hiermee
eens?
Antwoord
Nederland wil op dit moment nog niet vooruitlopen op de onderhandelingen voor het
volgend MFK, zie ook het antwoord op vraag 7. Tegelijkertijd ben ik het met de leden
eens dat het altijd goed is in discussies over de toegevoegde waarde van beleid, niet
alleen naar de huidige periode te kijken, maar ook bijvoorbeeld het vorige MFK hierin
mee te nemen. Verkennend zal ook gekeken worden naar het volgende MFK, maar zoals
gesteld, zonder dat Nederland hierop al een positie zal innemen.
16. De leden vinden het ook belangrijk om de toegevoegde waarde te zien in de effectiviteit
van de besteding van de middelen en niet alleen de effectiviteit ten aanzien van ander
beleid, hoewel ook van belang. Is de Minister het eens dat de algemene effectiviteit
van de bestedingen ook een onderdeel van discussie zou moeten zijn?
Antwoord
Ja, de algemene effectiviteit is zeker ook van belang en wordt in het 8e cohesieverslag, zie ook vragen 3 en 4, uitvoerig behandeld. Het kabinet verwacht
met de mid-term review van het cohesiebeleid die in 2025 zal plaatsvinden, hier nog
meer informatie over te zullen krijgen.
17. Is zij bereid om namens Nederland aan te geven dat cohesiegelden naar de hogere
inkomenslanden minder effectief zijn?
Antwoord
Het beeld hiervan is genuanceerd. Het kabinet is het met de leden eens dat cohesiebeleid
middelen gefocust moeten worden uitgegeven, en heeft in de onderhandelingen voorafgaand
aan deze programmaperiode (2021–2027) gepleit voor een sterkere concentratie van middelen
op minder welvarende lidstaten3. Tegelijkertijd is het zo dat de middelen uit het cohesiebeleid in Nederland en andere
meer welvarende lidstaten veelal worden ingezet op innovatie, duurzaamheid, inclusie
en menselijk kapitaal. Dit zijn zaken met grote toegevoegde waarde voor de Europese
regio’s. Ook zijn er spillover effecten van het cohesiebeleid, dus minder ontwikkelde
regio’s profiteren ook van de positieve effecten in omliggende (hogere inkomens)landen.
18. Kan de Minister ingaan op de effecten van het cohesiebeleid in Nederland? Hoe
verhoudt zich dit tot de «netto-betaler» positie van Nederland?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden graag naar het antwoord op vraag
4.
19. De derde vraag gaat in op de verwachtingen van de komende periode. Wat vindt de
Minister de uitdagingen die er op dit moment zijn voor het Cohesiebeleid in algemene
zin? Wat is het voornaamste kritiekpunt van de Minister op het huidige Cohesiebeleid?
Antwoord
De grootste uitdaging is en blijft om te zorgen dat geen regio’s en mensen achterblijven,
ondanks de verschillende crises die we al hebben (COVID-19 en energie) en mogelijk
nog opkomen in de toekomst. Daarnaast zijn er ook de langdurige uitdagingen op het
gebied van klimaat, en mogelijk toekomstige uitdagingen zoals demografie, waarbij
cohesiebeleid mogelijk een rol gaat spelen.
De leden van de Volt-fractie hebben kennis genomen van de agendastukken voor de Raad
Algemene Zaken Cohesiebeleid van 22 november en hebben de volgende vragen opgesteld.
20. De leden van de Volt-fractie ondersteunen de inzet van cohesiemiddelen voor de
kosten van de opvang van een acute crisissituatie, zoals voor de opvang van (o.a.
Oekraïense) vluchtelingen, maar zien ook het risico dat deze inzet de hoofddoelstelling
van het cohesiebeleid – het verkleinen van de economische verschillen tussen Europese
landen en regio’s – ondergraaft. Gaat de Minister erop toezien dat cohesiebeleid geen
crisisinstrument wordt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden graag naar het antwoord op vraag
9.
21. Voornoemde leden constateren dat de rol van lokale overheden goed geborgd is in
de structuren van het bestaande cohesiebeleid. Waar inspraak op lokaal niveau goed
ingebouwd is in de structuren van het Cohesiebeleid, is dat bij nieuwe fondsen en
financieringsmiddelen niet altijd het geval. Hierdoor bestaat het risico dat deze
inbedding verwatert, zoals bij het RRF. Daarom stellen deze leden de volgende vragen
aan de Minister: Hoe kijkt de Minister naar deze ontwikkeling? Is zij bereid om erop
toe te zien dat lokale overheden een structurele rol krijgen in het ontwerp en implementatie
van nieuwe Europese financieringsinstrumenten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Vanuit de regering hechten we, waar mogelijk, groot belang aan nauwe afstemming met
de medeoverheden bij EU-zaken. Goede voorbeelden zijn de interbestuurlijke werkgroepen
voor cohesiebeleid en milieubeleid en deelname van VNG, IPO en UvW aan de werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). Die afstemming loopt goed.
Bij de totstandkoming van het nieuwe Fonds voor een Rechtvaardige Transitie (Just
Transition Fund; JTF) is het Rijk nauw opgetrokken met de betrokken regio’s en worden
structuren ingericht die een goede samenwerking tussen Rijk en regio’s bevorderen.
De rol en het belang van Europa voor medeoverheden groeit en zal dat in de komende
jaren blijven doen. Met de decentrale koepels en met mijn collega’s van Buitenlandse
Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werk ik dan ook aan verdere versterking
van de interbestuurlijke samenwerking op Europese dossiers.
22. De aan het woord zijnde leden constateren dat het cohesiebeleid gekoppeld was
aan een langetermijnstrategie in de programmaperiode 2014–2021. Hoewel het cohesiebeleid
een cruciale rol speelt bij het behalen van de Europese ambities in de grote transities,
maakt het geen onderdeel uit van een overkoepelende langetermijnstrategie. In tegenstelling
tot het cohesiebeleid 2014–2020, die rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking
van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. De leden lezen ook dat Nederland
het belang van goede evaluaties en kwalitatieve dataverzameling zal benadrukken met
betrekking tot uitdagingen voor de toekomst. Gaat de Minister zich in Europees verband
hard maken voor het koppelen van het cohesiebeleid aan een langetermijnstrategie?
Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het cohesiebeleid komt rechtstreeks voor uit het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie en heeft daarmee een duidelijk langetermijndoel. In de relevante
wetgeving worden vervolgens 5 beleidsdoelstellingen geformuleerd waar het cohesiebeleid
zich op dient te richten:
○ een slimmer Europa – innovatieve en slimme economische transformatie;
○ een groener, koolstofarm Europa;
○ een meer verbonden Europa – mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit;
○ een socialer Europa – door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;
○ een Europa dat dichter bij de burger staat – de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling
van stads-, plattelands- en kustgebieden bevorderen via lokale initiatieven.
23. Tot slot lezen de leden in het meest recente rapport van de Europese Commissie,
het 8e Cohesierapport, dat er geen eenduidig beeld bestaat over het precieze effect
van cohesiebeleid op het verkleinen van de economische afstand tussen lidstaten. Alhoewel
de convergentie tussen lidstaten toeneemt, valt op dat vooral grote steden sneller
groeien, waardoor de ongelijkheid tussen stad en platteland toeneemt en de interne
cohesie binnen lidstaten dreigt af te nemen. De ongelijkheid tussen stad en platteland
neemt toe. Ook verschilt het bestedingsdoel van het cohesiebeleid nogal per lidstaat.
In West-Europa gaan de middelen naar onderzoek, ontwikkeling, de uitrol van technologie
en human capital. Dit in tegenstelling tot Oost-Europa, waar de investeringen voornamelijk
naar fysieke infrastructuur gaan. Kan de Minister deze ontwikkelingen verklaren en
uitleggen hoe de strategie van het cohesiebeleid zich verhoudt tot de gewenste doelstelling
hiervan – de regionale verschillen binnen Europa verkleinen?
Antwoord
De verklaring van de verschillende doelen waaraan cohesiebeleid wordt uitgegeven moeten
de leden voor een groot deel zoeken in de manier waarop de wetgeving rondom cohesiebeleid
is ingericht. Minder ontwikkelde lidstaten krijgen bijvoorbeeld middelen uit het cohesiefonds,
wat speciaal bedoeld is voor investeringen in (fysieke) infrastructuur, daar waar
meer ontwikkelde lidstaten hier geen middelen uit krijgen. Ook de zogenoemde «thematische
concentratieverplichtingen» bij het EFRO (zie voor een voorbeeld daarvan het antwoord
op vraag 14) zorgen ervoor dat verschillende typen lidstaten hun middelen verschillend
inzetten al naar gelang hun mate van ontwikkeling. Alle investeringen zijn daarnaast
gekoppeld aan de aanbevelingen uit het Europees Semester en de landenspecifieke aanbevelingen.
Tot slot dienen alle regio’s een zogenaamde «smart specialisation strategy» te formuleren,
waarin ze ingaan op welke type van investeringen voor hun regio het meest toegevoegde
waarde zouden hebben. Op deze manier tracht het cohesiebeleid de investeringen zo
te richten dat ze goed aansluiten bij de behoeften van de individuele regio’s. In
het cohesie-jargon noemt men dit soort beleid dan ook «place-based»-beleid: beleid
dat gericht is op de specifieke kenmerken van een regio.
Verslag Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 1-2 september
De leden van de VVD-fractie lezen dat de meeste lidstaten het erover eens zijn dat
een langetermijnvisie richting moet geven aan het cohesiebeleid, maar dat lidstaten
ook gemakkelijker en sneller ingezet zouden moeten worden bij crisissen. Deze leden
delen de positie van de regering en achten het van groot belang dat de dergelijke
versoepelingen niet ten koste gaan van de rechtsstaat of de mogelijkheid op controle
voor het tegengaan van fraude. Zij zijn benieuwd naar het krachtenveld rond deze discussie.
24. Kan de Minister ingaan op de rol van het cohesiebeleid ten tijde van crises? Hoe
ziet zij dit voor zich in de toekomst?
Antwoord
De meeste lidstaten zijn het erover eens dat een langetermijnvisie richting moet geven
aan het cohesiebeleid. Door het cohesiebeleid in te zetten op crises, blijven er minder
middelen over voor de lange termijndoelen. Echter gaven ook meerdere lidstaten aan
dat middelen uit het cohesiebeleid gemakkelijk en snel ingezet kunnen worden om te
reageren op crises, zoals we hebben gezien bij de Covid-19 pandemie en de Russische
inval in Oekraïne. De lidstaten zijn niet ingegaan hoe om te gaan met deze tegenstelling
bij een volgende crisis en of de Europese Unie dan extra middelen beschikbaar zou
moeten stellen. Nederland gaf aan dat het cohesiebeleid vooral gericht moet zijn op
lange termijninvesteringen op het gebied van vergroening en digitalisering. Tegelijkertijd
is Europese solidariteit een van de kernbegrippen van het cohesiebeleid. Hierdoor
moet in uitzonderlijke omstandigheden het cohesiebeleid ook ingezet kunnen worden
bij crises. Wanneer dit gebeurt, moet echter wel goed worden gekeken naar de voorgestelde
versoepelingen. Dit mag niet ten koste gaan van de rechtstaat of de mogelijkheid op
controle voor het tegengaan van fraude. Ook moeten, volgens Nederland, deze versoepelingen
voor het inzetten van cohesiemiddelen in tijden van crises altijd van tijdelijk en
uitzonderlijk karakter zijn.
25. Zijn er landen waar versoepelingen nu al ten koste gaan van de rechtsstaat en
controle op fraude, en op welke manier kan de regering zich inzetten om dit tegen
te gaan? Hoe zet de Europese Commissie zich nu zal in om fraude tegen te gaan bij
bestedingen van het Europese cohesiebeleid?
Antwoord
Het is op dit moment nog in zijn geheel niet duidelijk welke lidstaten er in welke
mate gebruik hebben gemaakt van de maatregelen uit de verschillende crisispakketten.
Hiermee is het dus ook niet mogelijk te bezien of de versoepelingen ten koste zouden
kunnen gaan van de rechtstaat en controle op fraude. De Common Provisions Regulation
(CPR) bevat aanknopingspunten om in specifieke gevallen, waarin het gaat om programma’s
die onder deze verordening vallen (voornamelijk cohesieprogramma’s) en een duidelijk
verband te leggen is met discriminatie, rechtsstaat en/of fraude, over te gaan tot
schorsing van betaling of het aanbrengen van een financiële correctie. De kans op
succes van zo’n correctie is echter zeer afhankelijk van de specifieke omstandigheden
en ook van de nadere regels van de met de CPR samenhangende verordeningen.
Appreciatie nieuw Commissievoorstel: «FAST-CARE»
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie een voorstel heeft gedaan
voor aanpassing van de verordeningen van het cohesiebeleid 2014–2020 en 2021–2027
onder het acroniem «FAST-CARE». Deze leden ondersteunen het doel van de verordeningen
en achten het van groot belang dat lidstaten worden gesteund in hun vermogen Oekraïense
vluchtelingen op te vangen. Zij zijn benieuwd naar de ervaring van de Minister met
de eerdere «CARE» en «CARE-plus» voorstellen.
26. Hoe oordeelt de Minister over het functioneren en de effectiviteit van deze maatregelen?
Antwoord
Op dit moment kan het kabinet nog geen oordeel vellen over CARE en CARE-plus. Het
is tot op heden nog niet te zeggen in hoeverre en met welke resultaten gebruik gemaakt
is van beide pakketten. Ook kan er op dit moment nog gebruik gemaakt worden van de
flexibilseringsmogelijkheden die beide pakketten bieden. Daarna kunnen de resultaten
pas goed in beeld gebracht worden.
27. De leden lezen dat de eenheidskost per vluchteling per week naar 100 euro wordt
verhoogd, met een maximum van 26 weken. Wat is de motivatie voor deze verhoging van
150%?
Antwoord
Gezien de grote hoeveelheid vluchtelingen uit Oekraïne en de druk die dit op de ontvangende
landen legt, is besloten de eenheidskost te verhogen naar 100 euro. Vanwege de aanhoudende
oorlog in Oekraïne is besloten de termijn waarvoor deze eenheidskost gebruikt kan
worden te verlengen naar 26 weken. Nederland hanteert op nationaal niveau momenteel
100 euro per dag per vluchteling als kosten. Hiermee is de verhoging van de eenheidskost
die de Commissie voorstelde wat het kabinet betreft dus niet disproportioneel. Nederland
bekijkt op dit moment zelf nog of het gebruik wil gaan maken van de eenheidskost.
28. Zij lezen ook dat de Commissie voorstelt de voorfinanciering voor de periode 2021–2027
te verhogen. De Minister oordeelt dat dit geen effecten heeft op de raming van Nederlandse
EU-afdrachten. Identificeert zij nadelige consequenties aan het verhogen van de voorfinanciering?
Wat zijn de consequenties voor de langetermijndoelen van de cohesiefondsen?
Antwoord
Het verhogen van de voorfinanciering was nodig om het FAST-CARE voorstel mogelijk
te maken, waarmee lidstaten de gevolgen van de oorlog in Oekraïne kunnen adresseren.
Het kabinet heeft het FAST-CARE voorstel verwelkomd. De voorfinanciering heeft op
zichzelf gezien geen effect op de doelen van de cohesiefondsen, maar de flexibilisering
van de bestedingsregels kan dat wel hebben. ln de kabinetsappreciatie is daarom aangeven
dat de langetermijndoelen van de fondsen niet in het geding moeten komen en dat het
kabinet daarom hecht aan de tijdelijke en beperkte aard van het voorstel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
J.T. Poulino, adjunct-griffier