Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden (Kamerstuk 31293-650)
2022D46679 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 21 oktober 2022 inzake scholen aan de slag
met subsidie basisvaardigheden (Kamerstuk 31 293, nr. 650).
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Huls
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden de van SGP-fractie
6
II
Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief «Scholen
aan de slag met subsidie basisvaardigheden» en hebben hier nog enkele vragen over.
Deze leden lezen dat er extra hulp wordt georganiseerd op scholen in het kader van
het verbeteren van de basisvaardigheden. Kan de Minister verder toelichten hoe deze
basisteams er specifiek uit gaan zien? Hoe voorkomt de Minister bijvoorbeeld dat de
basisteams onderwijsprofessionals aan de school onttrekken? Hoe garandeert de Minister
daarnaast de kwaliteit van de externe experts? Welke eisen gaat de Minister aan deze
experts stellen, zo vragen zij.
Op pagina 2 van de Kamerbrief lezen de leden als voornoemd dat de Minister ervoor
wil zorgen dat scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door de Inspectie
van het Onderwijs (hierna: de inspectie), vanaf begin 2023 een beroep kunnen doen
op extra financiële middelen, specifiek om meer focus op basisvaardigheden te leggen.
Om hoeveel extra financiële middelen gaat het hier precies, zo vragen zij.
Voornoemde leden begrijpen dat er dit jaar gebruik is gemaakt van een loting om de
subsidie toe te wijzen aan scholen, maar zij vinden dit geen goede oplossing voor
de lange termijn. Hoe gaat de Minister dit in de toekomst inrichten? En op welke indicatoren
wil de Minister zich gaan baseren, zodat de subsidie terechtkomt bij de scholen waar
dit het hardst nodig is, zo vragen zij.
Tot slot lezen voornoemde leden dat de Minister de voortgang van leerlingen met betrekking
tot basisvaardigheden jaarlijks wil peilen en deze leden juichen dit toe. Op welke
manier gaat hij deze informatie inzichtelijk maken voor belanghebbenden, zo vragen
zij.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief inzake scholen
aan de slag met subsidie basisvaardigheden. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen
die zij willen voorleggen aan de Minister.
Deze leden vinden het van groot belang dat alle kinderen goed leren lezen, schrijven
en rekenen. Immers, deze vaardigheden heb je nodig om goed mee te kunnen doen in de
samenleving en op de arbeidsmarkt. Zij zijn daarom positief dat de Minister in navolging
van het coalitieakkoord inzet op het verbeteren van de basisvaardigheden. Deze leden
zijn blij te vernemen dat met de subsidie meer dan 600 scholen geholpen kunnen worden
in plaats van de in eerste instantie beoogde 500 scholen. Zij hebben begrip dat de
eerste fase via een loting is gedaan om de vaart erin te houden en snel van slag te
kunnen gaan. Zij zijn echter van mening dat deze subsidie terecht moet komen bij de
scholen die de gelden het hardst nodig hebben. Het is goed dat de Minister daarom
alsnog 53 scholen, die waren uitgeloot, maar wel door de inspectie beoordeeld zijn
als onvoldoende of zwak, heeft betrokken bij de regeling. Kan de Minister met zekerheid
zeggen dat nu geen scholen buiten de boot vallen die de regeling wel hard kunnen gebruiken?
Was er geen mogelijkheid om de loting zodanig in te richten dat die scholen werden
bereikt die de gelden het best kunnen benutten? Waarom heeft de Minister er bijvoorbeeld
niet voor gekozen om scholen te verplichten hun resultaten te laten zien om in aanmerking
te komen voor de regeling, zo vragen zij.
Voornoemde leden lezen dat «scholen die als onvoldoende of zwak beoordeeld zijn door
de inspectie, vanaf begin 2023 een beroep kunnen doen op extra financiële middelen,
specifiek om meer focus op basisvaardigheden te leggen». Kan de Minister toelichten
of hier ook specifiek aandacht is voor effectief bewezen methoden? Deze leden lezen
dat middels een streekproef wordt gecontroleerd op een goede besteding van de ontvangen
subsidie. Is het niet beter om op voorband scholen een handreiking te doen, waarbij
aandacht is voor de inzet van effectief bewezen methoden, net als bij de subsidie
gedurende de coronapandemie en de gevolgen daarvan, zo vragen zij.
Wat is tot slot de status van de herziening van het curriculum, waarbij specifiek
gefocust wordt op de basisvaardigheden, digitale vaardigheden en burgerschap, zo vragen
deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief inzake scholen
aan de slag met subsidie basisvaardigheden. Deze leden hebben hierover enkele vragen.
Deze leden zijn teleurgesteld dat de selectie van de subsidieregeling basisvaardigheden
via loting is gegaan. Zij willen graag weten hoe bij volgende aanvraagrondes van de
subsidieregeling ervoor gezorgd wordt dat de middelen voor de basisvaardigheden op
de scholen terecht komen die daar het meeste baat bij hebben. Bijvoorbeeld door scholen
bij de subsidieaanvraag informatie mee te laten sturen over hun scores op het gebied
van taal en rekenen.
De leden als voornoemd willen van de Minister weten waarom er meer landelijke monitoring
nodig is. Alle scholen worden toch al door de inspectie gecontroleerd? Zou monitoring
dan niet alleen beperkt moeten worden tot de scholen die het oordeel zwak of zeer
zwak hebben gekregen én scholen die een subsidie aanvragen? Deze leden vragen of deze
scholen niet zelf hun scores aan moeten geven, waarbij ze een plan presenteren hoe
ze de basisvaardigheden willen verbeteren en welke niveaus ze daarbij willen bereiken.
Kortom: wat is de noodzaak voor landelijke monitoring en het opleggen van verplichtingen,
zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Kamerbrief «Scholen
aan de slag met subsidie basisvaardigheden». Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Allereerst vragen deze leden wie onderdeel gaan uitmaken van de basisteams. Zijn dit
leraren of andere experts? Op welke manier zijn deze mensen geworven en wat zijn de
minimale beroepseisen? En klopt het dat deze mensen direct in dienst komen van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo ja, waarom moeten scholen dan
via een subsidie voor deze teams betalen? Zou dit niet makkelijker geregeld kunnen
worden? Zo niet, waar zijn deze mensen dan in dienst en op welke wijze worden ze ingehuurd,
zo vragen zij.
Tevens vragen voornoemde leden waar de focus op komt te liggen door de basisteams.
Is dit vooral taal en rekenen of ook voor digitale vaardigheden en burgerschap? Hoe
ziet deze verdeling er uit of is dat per school verschillend? En vindt de Minister
dat de focus juist vooral op taal en rekenen gelegd moet worden, zoals ook de Onderwijsraad
adviseert in haar rapport «Taal en rekenen in het vizier»1? Wat is uw reactie op de aanbevelingen uit dit rapport? De Onderwijsraad adviseert
een integrale en structurele focus op taal en rekenen, aldus deze leden. In het rapport
staat dat de kwaliteit van taal- en rekenonderwijs wordt bepaald door vele met elkaar
samenhangende factoren en dat deze factoren langdurig en in samenhang moeten worden
aangepakt. Hoe verhouden de subsidieregelingen, zoals de extra regeling voor onvoldoende
en zwak beoordeelde scholen, zich tot het advies van de Onderwijsraad? Waarom kiest
de Minister ervoor om een masterplan – wat een integraal plan voor de lange termijn
impliceert te zijn – te laten bestaan uit eenmalige subsidieregelingen, zo vragen
zij.
Ten slotte vragen de leden als voornoemd of de Minister van mening is dat het een
voorwaarde is dat het lerarentekort wordt opgelost om het taal- en rekenonderwijs
structureel op orde te brengen. En is de Minister het ermee eens dat leraren tevens
een goede beheersing dienen te hebben van de basisvaardigheden en dat daarom niet
aan deze eisen moet worden getornd, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de Kamerbrief inzake
scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden.
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat een kwart van de Nederlandse leerlingen
te weinig leesvaardigheid heeft om goed mee te kunnen doen in de samenleving. Anno
2020 zijn meer dan twee miljoen mensen in ons welvarende land officieel laaggeletterd,
aldus deze leden. En dat wordt alleen maar erger als we niets doen aan het schreeuwende
tekort aan leraren, met name in het basisonderwijs. Dat ook bij de scholen een gevoel
van urgentie leeft, blijkt uit de enorme belangstelling voor de subsidieregeling met
5.247 aanvragen. Vanuit de wens om dit schooljaar al te kunnen starten, geschiedt
de subsidieregeling echter via een loting. Kan de Minister de meerwaarde van zijn
haast toelichten? Was het onbespreekbaar voor de Minister van Financiën om het beschikbare
budget over langere tijd uit te smeren? In hoeverre doet de loting nu recht aan de
gedachte van de Minister dat de beste hulp terechtkomt bij de leerlingen die deze
het meest nodig hebben en bij de scholen die staan voor de grootste uitdagingen? Hoe
beziet de Minister de tijd en energie die scholen hebben gestoken in het schrijven
van een subsidieaanvraag in tijden van een krappe arbeidsmarkt, maar zijn getroffen
door de domme pech te zijn uitgeloot? Hadden deze scholen achteraf het belang van
hun leerlingen beter kunnen dienen door maar geen energie te steken in hun aanvraag,
zo vragen zij.
De Minister schrijft dat de basisteams die van start gaan, vraaggericht werken en
de school helpen met het maken van een plan en het organiseren van de juiste hulp
ter verbetering van de basisvaardigheden. Hoe gaat de Minister waarborgen dat de basisteams
daadwerkelijk voorzien in een behoefte en docenten, die als professional voor de klas
staan, deze niet ervaren als «beste stuurlui aan wal», zoals helaas maar al te vaak
gebeurt bij externe onderwijsadviseurs, zo vragen voornoemde leden.
De Minister erkent dat er een gerichter systeem van selectie van scholen nodig is,
aldus de leden als voornoemd. De Minister wil de centrale examinering zo veel mogelijk
laten aansluiten bij de examinering van vóór corona, teneinde een helderder beeld
te verkrijgen. De Minister schrijft ook dat de eindtoetsen primair onderwijs vanaf
2022 beter vergelijkbaar zijn gemaakt. Kan de Minister toelichten welke mate van vergelijkbaarheid
hij noodzakelijk acht, mede in het licht van de grondwettelijke verantwoordelijkheid
die de overheid draagt voor kwalitatief goed onderwijs? Was de wettelijke taak om
de Centrale Eindtoets in opdracht en onder regie van het College voor Toetsen en Examens
te ontwikkelen niet beter belegd bij het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling
(Cito), zo vragen zij.
De Minister erkent daarnaast dat een toename in monitoring kan leiden tot ongewenste
reflexen van «teaching to the test» en een versmalling van het curriculum op scholen
tot de aspecten die meetbaar zijn, aldus voornoemde leden. De Minister meent echter
dat hij goede voorwaarden kan stellen aan curriculumherziening van de basisvaardigheden.
Kan de Minister toelichten in welke richting hij hierbij denkt? Kan hij daarbij voorbeelden
geven van aspecten van het curriculum die minder goed meetbaar zijn, zo vragen zij.
De Minister kondigt aan een monitoringsplan voor de basisvaardigheden te sturen vóór
de begrotingsbehandeling, zodat geld in de toekomst gerichter kan worden ingezet,
zo geven de leden als voornoemd aan. De Minister vindt dat «we» dilemma’s niet uit
de weg moeten gaan, maar doet dit vooralsnog zelf in feite wèl, door nu de bal bij
de Kamer neer te leggen. Kan hij specificeren hoe hij de dilemma’s zou benoemen, waarbij
hij een keuze van de Kamer verwacht, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de Kamerbrief inzake scholen aan de slag
met subsidie basisvaardigheden met interesse gelezen. Deze leden hebben nog wel veel
vragen over de uitvoering van het plan. Zij hebben ook het idee dat de snelheid waarmee
de Minister het basisvaardighedenplan wil uitrollen, de zorgvuldigheid van de uitvoering
(en het uiteindelijke doel) in de weg zit. Ook zijn zij benieuwd in hoeverre het veld
is meegenomen bij het opstellen van deze plannen.
Voornoemde leden zijn allereerst niet gelukkig met de manier waarop de subsidieregeling
is verdeeld. De leden lezen in de beslisnota dat er voor loting is gekozen, omdat
er geen data voorhanden was die prestaties op basisvaardigheden per schoolniveau goed
meet. Waarom is er niet gekeken naar de oordelen van de inspectie over scholen? Zeker
omdat na de loting wél is vastgesteld dat maar heel weinig onvoldoende of zwakke scholen
(één school in het po en één school in het vo) subsidie toegekend hebben gekregen
en dit gecorrigeerd is door deze scholen alsnog basisteams aan te bieden. Dit had
toch voor het loten ook bedacht kunnen worden? Nu zullen er ook scholen zijn die via
de loting subsidie hebben gekregen, die het eigenlijk niet nodig hebben, gebaseerd
op de resultaten van de scholen. Vindt de Minister dat hiermee niet het doel van de
subsidieregeling wordt gediend en dat het vooral naar scholen en leerlingen moet gaan
die de ondersteuning het hardst nodig hebben, zo vragen zij.
De leden als voornoemd lezen dat de Minister nog een aparte regeling wil inrichten
voor scholen die als onvoldoende en zwak zijn beoordeeld door de inspectie. Via deze
regeling kunnen scholen vanaf begin 2023 een beroep doen op extra financiële middelen,
aldus de leden. Komt dit nog bovenop de basisteams en de subsidieregeling basisvaardigheden?
Aan wat voor soort regeling zit de Minister te denken? Waarom kiest de Minister voor
weer een andere regeling? Zijn scholen niet veel te veel tijd kwijt aan aanvraagprocedures
die worden ingericht naar aanleiding van al deze verschillende regelingen? Waar komt
het geld van deze nieuwe regeling vandaan, zo vragen zij.
Voornoemde lezen dat alle scholen een activiteitenplan moeten maken waar de medezeggenschapsraad
mee instemt. Dit activiteitenplan wordt gemaakt met behulp van wetenschappelijk bewezen
effectieve middelen, die door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) is
samengesteld, aldus deze leden. Zijn scholen verplicht om de menukaart hierbij te
gebruiken of mogen ze ook zelf andere activiteiten kiezen, zo vragen zij.
Voornoemde leden lezen dat de Minister graag wil dat scholen ervaringen, tips en kennis
delen. Hiervoor gaat hij de komende drie maanden kenniskaarten over taal en rekenen,
burgerschap en digitale geletterdheid aanvullen. Wat bedoelt de Minister met kenniskaarten?
Wat zijn dit voor kaarten en waar zijn deze te vinden? Is dit weer iets anders dat
de menukaart? Is de Minister het ermee eens dat al deze begrippen verwarring veroorzaken
en dat scholen deze verwarring misschien ook ervaren? Scholen moeten een activiteitenplan
opstellen aan de hand van een menukaart, ervaring delen met kenniskaarten en meer
peilen. De leden vragen of er niet te veel extra administratie en werk komt kijken
bij de uitvoering van de subsidieregeling basisvaardigheden. Hoe kijkt de Minister
hier tegenaan, mede in combinatie met het Nationaal Programma Onderwijs dat ook nog
loopt, zo vragen zij.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen uit wie de basisteams zullen bestaan die
naar de scholen gaan. Zijn dat leraren of is dat ander onderwijspersoneel? Waar komt
dit personeel vandaan? Worden commerciële bureaus hiervoor ingezet? Trekt dit geen
onderwijspersoneel weg uit het onderwijs, zo vragen zij.
De leden als voornoemd vragen de Minister om de alinea «schoolbrede ontwikkeling»
uit de brief verder toe te lichten, omdat het de leden onduidelijk is wat hier beschreven
wordt.
Voornoemde leden lezen dat de Minister een gerichter systeem van selectie in de toekomst
wil en hiervoor een aantal zaken wil aanscherpen qua monitoring. Klopt het dat de
leden hieruit concluderen dat de Minister meer wil toetsen, bijvoorbeeld in de onderbouw
van het middelbaar onderwijs en bij jonge kinderen? De Minister heeft het ook over
meer peilmomenten. Heeft de Minister het in dat geval over toetsen? Op welke manieren
ziet de Minister dit peilen voor zich? In hoeverre gaat deze drang naar meer toetsen
samen met het terugdringen van de prestatiedruk in het onderwijs? Is het niet juist
de bedoeling dat er minder getoetst gaat worden? Deze leden lezen dat de Minister
niet wil dat de extra peilmomenten de lasten van scholen gaat verhogen. Hoe ziet de
Minister dat voor zich, want extra toetsen zorgen toch sowieso voor extra werkdruk
en administratieve lasten? Zij lezen dat de Minister deelname aan enkele nationale
en internationale peilingsonderzoeken via de wet wil verplichten. Gaat dit niet in
tegen de vrijheid van onderwijs? Scholen hebben toch zelf het recht om te beslissen
wat voor soort toetsen ze willen gebruiken? In hoeverre is er over dit onderdeel van
het plan gesproken met scholen? Hoe reageren scholen en docenten op dit voorstel,
zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief van de Minister
inzake scholen aan de slag met subsidie basisvaardigheden. Zij hebben een aantal vragen.
Deze leden constateren een spanning tussen de massieve inzet op vaardigheden rekenen
en taal en tegelijkertijd de verbreding van basisvaardigheden met onder meer burgerschap.
Vraagt een daadwerkelijke verbetering niet om meer focus en volledige concentratie
op rekenen en taal, zo vragen zij.
De leden als voornoemd merken op dat de indruk zou kunnen ontstaan dat het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich met het verder uitbreiden van basisteams,
die in dienst zijn van het ministerie, gaat ontpoppen tot een soort onderwijsadviesdienst.
Wat is de reactie van de Minister hierop? Hoe wordt dit risico vermeden? En hoe verhoudt
de positie van deze basisteams zich tot die van andere aanbieders op dit gebied, die
deze inzet als oneigenlijke concurrentie kunnen ervaren, zo vragen zij.
Voornoemde leden vragen hoe voorkomen wordt dat de stapeling van losse programma’s
en regelingen het versterken van de stabiele basis van het reguliere werk van het
onderwijspersoneel onder druk kan zetten. Herkent de Minister de behoefte uit het
veld aan stabiele en eenduidige financiering en hoe wordt daaraan richting de toekomst
gewerkt, zo vragen zij.
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.