Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Homogene Groep Internationale samenwerking 2023 (HGIS-nota 2023)
36 201 Homogene Groep Internationale samenwerking 2023 (HGIS-nota 2023)
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 22 november 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 20 september 2022 inzake de Homogene
Groep Internationale samenwerking 2023 (HGIS-nota 2023) (Kamerstuk 36 201, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 november 2022. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Rudmer Heerema
De griffier van de commissie, Westerhoff
1
In welke landen/regio’s naast de Hoorn van Afrika en de Sahel wordt de invloed van
China en Rusland verder uitgebreid?
In algemene termen kan worden gezegd dat zowel China als Rusland pogen hun invloedsfeer
mondiaal uit te breiden.
China zet de afgelopen jaren in op het vergroten van de mondiale invloedsfeer. Dit
gebeurt via initiatieven als het Belt and Road Initiative (BRI) maar ook via het opzetten
van nieuwe bilaterale samenwerkingsverbanden. Zo bracht Minister van Buitenlandse
Zaken Wang Yi eerder dit jaar o.a. een bezoek aan enkele eilandstaten in de Stille
Oceaan. Wang zat o.a. de tweede bijeenkomst van de China-Pacific Island Countries
Foreign Ministers» Meeting voor en tekende tientallen bilaterale samenwerkingsovereenkomsten
met landen in de regio. Landen kiezen echter ook duidelijk een eigen koers. Zo werd
het Chinese voorstel voor een China-Pacific Islands Bloc verworpen door een tiental eilandstaten.
Ook Rusland zet in op het versterken van de eigen invloedsfeer. Het verspreiden van
het Russische narratief met betrekking tot de oorlog in Oekraïne en de gevolgen daarvan,
staan daar recent in centraal. Zo bracht de Russische Minister van Buitenlandse Zaken
Lavrov in juli van dit jaar o.a. een bezoek aan Egypte, Ethiopië, Uganda en Congo
(Brazzaville) om de bilaterale banden aan te halen. Het viel op dat de ontvangende
landen tijdens de afsluitende persconferenties geen expliciete steun betuigden voor
het Russische narratief. Voor zover bekend zijn er ook geen nieuwe afspraken gemaakt
met de bezochte landen.
2
Hoe beïnvloedt de uitbreidende invloed van China en Rusland in landen met een hoge
mate van instabiliteit de Nederlandse inzet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking?
Nederland en de EU delen een opvatting over stabiliteit en ontwikkeling die sterk
afwijkt van die van zowel Rusland als China. Het is voor Nederland van belang feitelijk
onderscheid te blijven maken tussen de inzet van Rusland en China. Dit omdat beide
landen andere soort uitdagingen bieden voor het Nederlandse en Europese ontwikkelingsmodel.
Rusland is er op uit landen binnen hun invloedssfeer te brengen vooral om daarmee
de invloedssfeer van Europa te beperken. Rusland is hierbij onder andere actief in
instabiele landen met autoritair bestuur. Ontwikkeling en stabiliteit zijn hierbij
voor Rusland van ondergeschikt belang. Het is voor Nederland (en Europa) van belang
om een alternatief te blijven bieden aan deze landen waarin juist ontwikkeling en
stabiliteit voorop staan.
China zet in op een langdurige economische relatie met landen, waar voorspelbaarheid
en stabiliteit van belang zijn om economisch profijt te garanderen. Dit ondanks dat
het zeer beperkt oog heeft voor het democratisch gehalte van de landen in kwestie,
of zaken als arbeidsomstandigheden, milieu-impact, of transparantie.
Nederland en de EU zetten hier een zo goed mogelijk alternatief tegenover via ontwikkelingssamenwerking,
handel, en bevordering van democratie en mensenrechten. Dit gebeurt in dialoog en
samenwerking en is gericht op het beschermen van de internationale rechtsorde, het
bestrijden van grondoorzaken van instabiliteit zoals armoede en ongelijkheid, en het
vinden van duurzame oplossingen voor uitdagingen als klimaatverandering. Tevens versterkt
het kabinet de Team Europe initiatieven met Nederlandse expertise en financiering.
3
Op welke manier wordt er rekening gehouden met het afbouwen van strategische onafhankelijkheden
in onze verduurzaming / energietransitie?
Naast diversificatie draagt de energietransitie, die de energiesector fundamenteel
verandert, bij aan het beperken van (ongewenste) afhankelijkheden in relatie tot fossiele
energiedragers. Inmiddels komt al bijna een kwart van de verbruikte energie in de
EU uit hernieuwbare bronnen en, in het kader van de implementatie van de Europese
Green Deal en doelstellingen op het vlak van emissiereductie, zullen aanzienlijke investeringen
worden gedaan in de versnelling van de transitie op weg naar emissieneutraliteit in
2050. Momenteel werkt het kabinet aan een nationale grondstoffenstrategie, waarin
ook rekening wordt gehouden met grondstoffen die nodig zijn om de energietransitie
te bewerkstelligen.
4
Welke synergetische effecten tussen hulp en handel zijn reeds waargenomen en hoe wordt
dit gemeten?
Vorig jaar heeft de IOB een evaluatie uitgevoerd van het internationale beleid voor
duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen (artikel 1 van de BHOS-begroting)
waarin uitgebreid wordt ingegaan op de wijze waarop er in de periode 2012–2020 invulling
is gegeven aan dit beleid en de resultaten ervan (Kamerstuk 34 124, nr. 25). De beleidsdoorlichting laat zien dat er meer aandacht is gekomen voor ontwikkelingsdoelen
in het handelsbeleid, er meer coherentie is gekomen tussen ontwikkelingsdoelen en
het internationale belastingbeleid en dat Nederland goed presteert als het gaat om
beïnvloeding van het EU-beleid op het gebied van IMVO en duurzame handelsketens. IOB
concludeert dat IMVO bij uitstek als een brug fungeert tussen beleidsdoelen op het
gebied van hulp en handel. Door middel van het IMVO-beleid wordt gestuurd op het voorkomen
en mitigeren van nadelige gevolgen voor mens en milieu in de waardeketens van Nederlandse
bedrijven. Verduurzaming van waardeketens kan resulteren in een positieve ontwikkelingsimpact.
Het IMVO-beleid is in 2019 door IOB geëvalueerd (Kamerstuk 26 485, nr. 319). Een ander voorbeeld waarin hulp en handel elkaar versterken vindt men onder meer
terug bij het Innovatiefonds. Nederlandse en lokale bedrijven werken hierbij in partnerschap
aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen in ontwikkelingslanden, zoals het
bevorderen van voedselzekerheid, het uitrollen van circulaire oplossingen in Afrikaanse
steden of het ontwikkelen van innovatieve oplossingen om COVID-19 in Afrika te bestrijden.
Onder andere naar aanleiding van de IOB beleidsdoorlichting heeft het kabinet ervoor
gekozen om in het nieuwe BHOS-beleid meer focus toe te passen en te zorgen voor een
geïntegreerde aanpak middels de 14 combinatielanden. In de bijlage van de BHOS-nota
«Doen waar Nederland goed in is» (Kamerstuk 36 180, nr. 1) is een tabel opgenomen met de aanbevelingen van beleidsdoorlichting en hoe die worden
geadresseerd in het nieuwe beleid. Conform gewijzigde motie van de leden Hammelburg
en Ceder (Kamerstuk 36 180, nr. 20) zal deze nieuwe aanpak in 2025 geëvalueerd worden.
5
Kunt u preciezer toelichten wat er bedoelt wordt met het begrip «toerekening EU afdrachten
aan HGIS»?
De EU-toerekening betreft het aan de HGIS toegeschreven «Nederlandse aandeel» van
de begroting van de Europese Commissie. De EU-toerekening bestaat uit een ODA-deel
en een non-ODA deel. Hiervan worden diverse programma’s van de EU voor internationale
samenwerking gefinancierd, waaronder het Nabuurschapsbeleid, het instrument voor Ontwikkelingssamenwerking,
het budget voor Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid (GBVB) en Humanitaire
hulp.
6
Naar welke specifieke doelen gaat de verhoging van het budget voor migratie-samenwerking?
Het budget voor »opvang in de regio/migratiesamenwerking» is verhoogd ter intensivering
van de NL inzet ter ondersteuning van vluchtelingen en gastgemeenschappen in de regio
van oorsprong. Hiermee wordt tevens een beperking van de instroom in Nederland beoogd.
Daarnaast is het budget verhoogd ter ondersteuning van het nieuwe beleid om migratiepartnerschappen
aan te gaan met landen van herkomst en transit van migranten. Doelstelling van deze
migratiepartnerschappen is het verbeteren van de migratiesamenwerking (inclusief terugkeersamenwerking).
7
Hoe effectief is de controle op naleving van het Europese sanctie-instrumentarium?
Resolute uitvoering en implementatie van sancties blijft een prioriteit voor het kabinet.
Zoals vaker aangegeven valt of staat de effectiviteit van deze maatregelen met een
grondige naleving. De uitvoering van sancties begint bij marktpartijen. De aangewezen
bevoegde autoriteiten vanuit de overheid zijn verantwoordelijk voor toezicht. Eventuele
handhaving ten aanzien van schendingen is daarbij het sluitstuk. Zoals aanbevolen
door de nationaal coördinator sanctienaleving blijft het kabinet intensief samenwerken
met alle betrokken partijen met inachtneming van ieders verantwoordelijkheden om sanctienaleving
verder te versterken. Hierover wordt de Kamer onder andere geïnformeerd met de brieven
over de stand van zaken sanctienaleving. De eerstvolgende stand van zaken brief gaat
de Kamer voor de begrotingsbehandeling toe.
8
Wat is het verschil tussen de post «Toerekeningen EU begroting», en «afdrachten aan
de Europese Unie HGIS- toerekening»? Als het hier gaat om een technische mutatie van
dezelfde post, hoe wordt dan de verhoging van dit bedrag van 412.305.000 euro naar
938.733.000 euro verklaard?
Dit gaat inderdaad om dezelfde post. Voorheen was deze enkel als «toerekening» in
de HGIS-nota zichtbaar en vanaf 2023 is deze post zichtbaar op de begroting van Buitenlandse
Zaken.
De reden voor de verhoging van de toerekening is een actualisatie van de EU-toerekening
voornamelijk op het gebied van ODA (zie ook vraag 21). Omdat het een toerekening van
bestaande uitgaven betreft, leidt dit niet tot hogere uitgaven.
9
Wordt er ook samengewerkt met niet-EU landen omtrent reisadviezen?
Het Nederlandse reisadvies reflecteert de actuele veiligheidssituatie voor Nederlanders in dat land. Afhankelijk van de situatie wordt er zowel in Brussel als op hoofdstedenniveau
met zowel EU als niet-EU landen informatie uitgewisseld. Het reisadvies wordt te allen
tijde onafhankelijk opgesteld.
10
Op welke manier worden de crisisprotocollen uitgebreid?
Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Aan de ene kant wordt geïnvesteerd in het
verbeteren en actualiseren van bestaande protocollen en infrastructuur. Daarnaast
gaat meer aandacht uit naar het opleiden en trainen van medewerkers, die snel kunnen
worden ingezet voor consulaire dienstverlening in verschillende regio’s van de wereld.
Hiertoe is ook extra personeel beschikbaar gemaakt. Ten tijde van crisis spelen zij
een sleutelrol bij het aansturen van de consulaire crisisorganisatie. Buiten de crisis
richten zij zich op het verder ontwikkelen en verbeteren van de crisisstructuur.
11
Waarom gaat het budget voor de «Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie»
omlaag?
De daling ten opzichte van 2021 is voornamelijk te verklaren door een afname van de
beleidsgelden voor het Dutch Trade and Investment Fund dat inmiddels revolveert en
daarmee eigen inkomsten uit aflossingen van lopende financieringen genereert. Daarnaast
wordt in 2023 (en 2024) een bedrag van EUR 5,3 miljoen per jaar overgeheveld naar
de begroting van het Ministerie van Financiën voor de uitvoering van de controles
door de Douane in het kader van het sanctieregime voor Rusland.
12
Probeert Nederland ook landen als China aan te sporen om meer in te zetten op klimaatfinanciering?
Nederland vindt het belangrijk dat financiering van klimaatactie wordt gezien als
mondiaal doel, waarbij ontwikkelde landen het voortouw nemen en er zeker ook een rol
is voor opkomende economieën waaronder China. Op dit moment wordt onder het Parijs
Akkoord het onderscheid gemaakt tussen ontwikkelings- en ontwikkelde landen. Op COP27
gaan de besprekingen verder over een nieuw klimaatfinancieringsdoel voor na 2025.
Als onderdeel van de EU zal Nederland zich inzetten voor het verbreden van de donorbasis
voor klimaatfinanciering met landen zoals China.
13
Hoeveel procent van het voedselzekerheidsbudget komt direct bij lokale, kleinschalige
voedselproducenten terecht en hoeveel procent komt ten goede aan regeneratieve, natuur-inclusieve
landbouw geleid door deze voedselproducenten zelf? Kunt u daarin een onderscheid maken
tussen het huidige budget en de extra 100 miljoen euro?
Uit het voedselzekerheidsbudget worden activiteiten bekostigd die lokale, kleinschalige
voedselproducenten op een structurele wijze toegang geven tot betere productiemiddelen
en nieuwe kennis. Directe subsidies aan producenten passen niet in die benadering,
omdat die niet leiden tot een duurzame verbetering van voedselproductiesystemen.
Er wordt binnen de bestedingen onder beleidsartikel 2.1 niet uitgesplitst naar type
landbouwpraktijk. Dat is ook vrijwel ondoenlijk, aangezien het in het veld doorgaans
gaat om vraaggestuurde, geïntegreerde werkwijzen, waarin regeneratieve, natuur-inclusieve
en andere praktijken samenkomen binnen een op ecologische duurzaamheid gerichte inzet.
14
Kunt u een overzicht geven van alle uitgaven aan het thema gezondheid, Official Development
Assistance (ODA) en non-ODA, en daarbij specificeren welk ministerie het geld bijdraagt,
op welke beleidsterreinen het besteed wordt en aan welke activiteiten? Welke van deze
uitgaven vallen onder de te verwachten Global Health Strategy?
Binnen de HGIS wordt in 2.023 EUR 530,6 miljoen besteed aan Mondiale Gezondheid en
Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten. Hiervan zijn EUR 529,0 miljoen ODA
middelen. De resterende EUR 1.6 miljoen betreft het non-ODA deel van de verplichte
contributie aan de WHO/PAHO.
Alle middelen worden besteed binnen de BHOS-begroting, activiteiten zijn gericht op
verbetering van primaire gezondheid, versterking van gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden,
waarbij de focus ligt op Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten. Alle genoemde
uitgaven zijn gericht op mondiale gezondheid en passen binnen het kader van de Nederlandse
mondiale gezondheidsstrategie.
15
Hoe verhoudt de bijdrage aan de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI)
die in de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt
genoemd, zich tot de Homogene Groep Internationale Samenwerking 2023 (HGIS)? En hoeveel
zal deze bijdrage zijn?
De bijdrage aan CEPI wordt uit de begroting van VWS gefinancierd lastens de begrotingslijn
voor pandemieparaatheid.
De bijdrage past in het beleid dat Nederland proactief bijdraagt aan het duurzaam
versterken van de paraatheid bij ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen.
Gezien de directe relatie van CEPI met pandemische paraatheid is de financiering vanuit
de VWS begroting gedekt en niet via HGIS. De Nederlandse bijdrage aan CEPI bedraagt
3 mln EUR per jaar voor een periode van vier jaar:
16
Waar komt de verwachting voor de stijging van diverse ontvangsten van 31.671 euro
naar 12.4.671 euro vandaan? Waaruit bestaan deze ontvangsten precies?
De verwachting van de stijging in de ontvangsten is toegelicht in de eerste incidentele
suppletoire begroting (Kamerstuk 36 097, nr. 2) en de brief d.d. 10 mei 2022 (Kamerstuk 35 925 V, nr. 89). De verwachte stijging heeft te maken met de aankoop van een kanselarij ten behoeve
van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie (PV EU) en
de ambassade in Brussel. Het aankoopbedrag wordt gedekt door toekomstige verkopen
binnen de wereldwijde huisvestingsportefeuille van het ministerie in 2024, waar vanwege
de marktgevoeligheid nog niet op vooruit gelopen kan worden.
17
Wat is de reden dat er minder geld gaat naar het Europees ontwikkelingsfonds in 2023?
Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is sinds 2021 gebudgetteerd onder het Meerjarig
Financieel Kader (MFK) van de EU. Daarmee vallen de uitgaven van het EOF grotendeels
onder het Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument (NDICI), onderdeel van de EU-begroting. De (aflopende) uitgaven van het EOF lopen
echter nog wel door, vanwege reeds gemaakte committeringen.
18
Klopt het dat het jaartal 2022 in de titel van tabel 15 eigenlijk 2023 moet zijn?
Ja.
19
Hoe verhoudt de steun aan Rwanda in 2023 zich tot de hulp die het land ontving in
de periode 2017–2021?
In 2018 besloot de toenmalige Minister van BHOS om de bilaterale OS-relatie met Rwanda
af te bouwen tot 2022 en tegelijk in te zetten op de versterking van de handelsrelatie.1 Na dit jaar gaan er geen decentrale fondsen meer naar Rwanda, met uitzondering van
de steun aan enkele projecten die door COVID vertraging hebben opgelopen en in 2023
definitief worden afgerond. Inzet van Nederlandse OS-middelen in Rwanda blijft mogelijk
vanuit centrale thematische programma’s die niet land-specifiek zijn opgezet.
20
Waarom is de extra financiering voor Oekraïne uit het Official Development Assistance
budget gehaald, in plaats van een extra toevoeging op het Official Development Assistance
budget?
De genoemde financiering voor Oekraïne in tabel 16 van de HGIS-nota betreft eenmalig
EUR 150 miljoen vanuit het ODA-budget voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen
in Nederland omdat deze opvang kwalificeert als ODA. Het overgrote deel van de kosten,
meer dan EUR 2,7 miljard begroot voor 2023, voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen
wordt gefinancierd uit generale middelen. Naast deze eenmalige bijdrage voor opvang
van Oekraïense vluchtelingen is vanuit het ODA-budget tot op heden circa EUR 130 miljoen
aan steun aan Oekraïne geoormerkt c.q. verleend, waarvan circa EUR 60 miljoen aan
humanitaire hulp, inclusief humanitair ontmijnen, en EUR 65 miljoen via het bedrijfsleven.
Bij het aangaan van activiteiten ten aanzien van steun voor Oekraïne wordt er op individuele
basis gekeken of financiering uit bestaande middelen gedaan kan worden of dat er aanspraak
kan worden gemaakt op algemene middelen. Wij blijven uw Kamer informeren over de Nederlandse
inzet in het kader van wederopbouw van Oekraïne.
21
Waaraan worden de 427 miljoen euro aan Official Development Assistance middelen besteed
die vanwege EU-toerekening zijn toegevoegd? Wanneer lopen deze middelen af, aangezien
het een dalende trend betreft? Kan de volledige EU-toerekening inzichtelijk worden
gemaakt?
Een deel van de EU-afdrachten wordt ingezet voor ontwikkelingssamenwerking en wordt
daarom toegerekend aan het budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA).
Om stabiliteit in de ODA-begroting te creëren is ervoor gekozen om een vast bedrag
per jaar toe te rekenen aan ODA.
Het kabinet Rutte IV heeft de ODA-toerekening van de EU-afdrachten geactualiseerd
naar een vast bedrag van EUR 863 miljoen per jaar met ingang van 2022 op basis van
het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK). Dit leidt tot een hoger toegerekend
bedrag van EUR 427 miljoen in 2023.
Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is onderdeel geworden van het huidige MFK, voorheen
stond dit apart op de BZ-begroting. Op termijn zal daarom de separate bijdrage aan
het EOF komen te vervallen. De aflopende reeks van het EOF staat nog steeds op artikel
3.2 van de BZ-begroting en betreft betalingen op reeds aangegane verplichtingen vanuit
het 10e en 11e EOF, die naar verwachting tot en met 2027 tot betaling gaan komen. Het restant van
de raming voor het EOF is toegevoegd aan de EU-afdrachten (artikel 3.1), omdat nieuwe
EOF-programma’s onderdeel zijn geworden van het huidige MFK. Hiermee ontstond een
oplopende reeks.
Met de actualisatie in het nieuwe coalitieakkoord (aflopende reeks) komen we op een
nieuwe vaste toerekening aan ODA van EUR 863 miljoen per jaar.
De EU-toerekening van EUR 863 miljoen per jaar aan ODA is gebaseerd op de EU-norm
voor het minimale ODA-deel van heading 6 van de EU-begroting (Neighbourhood and the
World) en het Nederlandse BNI-aandeel in de totale EU-begroting.
22
Kan worden aangegeven welk deel van de extra gelden op klimaat naar publieke klimaatfinanciering
gaat?
De extra gelden op begrotingsartikel 2.3 zullen nagenoeg volledig toegerekend worden
aan publieke financiering. Volgens de gehanteerde OESO-DAC systematiek wordt een kleine
fractie niet toegerekend aan klimaat, waar het een bijdrage aan grote fondsen betreft
die ook andere beleidsdoelen dienen. Zo wordt van onze bijdrage aan de Global Environment
Facility, die zich ook op biodiversiteit richt, 84% aan klimaatfinanciering toegerekend.
23
Hoe bent u van plan om 410 miljoen euro aan klimaatfinanciering te genereren in de
komende 2 jaar om aan het streven van 1,8 miljard euro klimaatfinanciering te voldoen?
De door Nederland gemobiliseerde klimaatfinanciering loopt volgens de raming op van
1.390 miljoen euro in 2023 naar 1800 miljoen euro in 2025. De 410 miljoen euro extra
gemobiliseerde klimaatfinanciering komt deels uit groei van publieke financiering
met 150 miljoen euro tot een totaal van 900 miljoen euro. Deels komt deze uit verwachte
extra gemobiliseerde private financiering doordat de toegenomen aandacht voor private
sector investeringen op het terrein van klimaat de komende jaren verder zichtbaar
zal worden in de Nederlandse gemobiliseerde klimaatfinanciering.
24
Hoe verhoudt de sterkere inzet op mobilisatie van private investeringen zich tot de
motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 36) (aangehaald in voetnoot 4), waarin wordt gevraagd om «instrumentarium bij te sturen
zodat klimaatinvesteringen maximaal ten goede komen aan de armste landen», waar immers
«de risico’s verbonden aan (private) investeringen al gauw als te hoog worden ingeschat»?
Uit het IOB onderzoek «Financiële toezeggingen in transitie» blijkt dat van de onderzochte
publieke inzet ten behoeve van de mobilisatie van private klimaatinvesteringen 47%
gericht was op LICs en 28% op LMICs. Deze inspanning zet het kabinet voort.
Nederland geeft met het beleid en de intensiveringen op het gebied van buitenlandse
handel en ontwikkelingssamenwerking een extra impuls aan klimaatfinanciering die ook
ten goede komt van armste en meest kwetsbare landen en mobilisatie van private investeringen
daarbij.
Dat beide doelen goed samen kunnen gaan wordt geïllustreerd door de programma’s op
het gebied van toegang tot hernieuwbare energie, die vooral gericht zijn op de rurale
bevolking in de armste en meest kwetsbare landen en zich daar richten op ontwikkeling
van de commerciële markt voor decentrale hernieuwbare energieoplossingen en aantrekken
van private investeringen in die markt.
Een ander voorbeeld zijn de financiële inclusie programma’s, die zich sterker gaan
inzetten op klimaatadaptatie en/of -mitigatie, onder meer door te sturen op het vergroten
van de financiële weerbaarheid van het micro, midden- en kleinbedrijf tegen de gevolgen
van klimaatverandering. Daarbij is onder andere aandacht voor de weerbaarheid van
kleinschalige boeren en bedrijven in rurale gebieden.
25
Welk percentage van het budget voor klimaatfinanciering komt in 2023 uit het Official
Development Assistance budget? Hoe zag dit percentage er in 2022 en 2021 uit?
Alle financiering die kan worden toegerekend aan publieke klimaatfinanciering aan
ontwikkelingslanden kan worden gerekend aan ODA volgens de criteria van de OESO-DAC.
Ook de in de BHOS-nota aangekondigde extra inzet op publieke klimaatfinanciering is
onderdeel van het ODA-budget.
26
Hoe wordt de klimaatrelevantie van deze private investeringen gemonitord, uitgesplitst
naar adaptatie en mitigatie? Hoe wordt de verdeling tussen groepen landen (Lower income
countries, low and middle income countries, middle income countries, least developed
countries) van deze private investeringen gemonitord? Hoe worden de bijdragen van
deze private investeringen aan de resultaat-indicatoren van ontwikkelingssamenwerking
gemonitord?
Uitvoerders van door Nederland gefinancierde klimaatprojecten rapporteren jaarlijks
over de bereikte ontwikkelingsresultaten en gemobiliseerde private investeringen.
Hierbij wordt door de uitvoerders gerapporteerd over resultaten op basis van van tevoren
afgesproken indicatoren. Nederland laat de met publieke middelen gemobiliseerde private
klimaatfinanciering jaarlijks ex-post inventariseren door een onafhankelijke externe
partij en publiceert de resultaten in een publiek beschikbaar rapport. Van de mobilisatie
door multilaterale ontwikkelingsbanken met Nederlandse bijdragen delen de multilaterale
ontwikkelingsbanken uitsluitend het gemobiliseerde bedrag zonder een verdeling over
adaptatie en mitigatie alsmede over de verschillende groepen landen. De mobilisatie
door multilaterale ontwikkelingsbanken toe te rekenen aan Nederland bedraagt ongeveer
de helft van de totale Nederlandse gemobiliseerde private klimaatfinanciering. Nederland
dringt voor de hele Wereldbankgroep aan op grotere transparantie.
27
Zou Nederland voor het bepalen van de klimaatrelevantie van projecten (projecten met
Rio Marker 1 voor adaptatie en/of mitigatie) een vergelijkbare methodologie kunnen
hanteren als het Verenigd Koninkrijk, die per project alleen het klimaatrelevante
deel van de investering rapporteert en niet een standaard percentage zoals Nederland
doet (40%), of staan daarvoor regels of praktische bezwaren in de weg? Zo ja, hoe
zouden deze bezwaren weggenomen kunnen worden?
Nederland hecht aan transparantie en vergelijkbaarheid en bepleit daarom internationaal
voor uniformiteit in de methodiek. Uniformiteit kan het beste bereikt worden via OECD-DAC.
De 40% die door Nederland wordt gehanteerd voor de berekening van klimaatuitgaven
aan activiteiten die een «significant» scoren, wordt door OECD-DAC aanbevolen en gehanteerd.
Het bezwaar tegen het niet volgen, is dat de uniformiteit daarmee verder afneemt.
Overigens is dit percentage lager dan het percentage dat door sommige andere donorlanden
wordt gebruikt voor activiteiten die significant scoren.
28
Hoe bepaalt de Wereldbankgroep de klimaatrelevantie van zijn projecten? Hoe is deze
berekening te controleren door onafhankelijke onderzoekers?
De Wereldbank stelt per project het deel van de financiering vast dat direct gerelateerd
is aan klimaatinzet. Daartoe hanteert de Bank een methode voor het bepalen van de
zogenaamde climate co-benefits2
, die de Bank samen met andere multilaterale ontwikkelingsbanken heeft ontwikkeld.
Deze methode wordt regelmatig bijgesteld.
De Wereldbank publiceert per boekjaar het overzicht van de gerapporteerde klimaatinzet
per project. Het meest recente overzicht betreft het boekjaar 20213. In de project appraisal documents beschrijft de Bank de relevante klimaatonderdelen van ieder project. De exacte berekening
van de klimaatinzet wordt niet gedeeld en is niet eenduidig te controleren door onafhankelijke
onderzoekers.
Als bank opererend in de particuliere sector publiceert IFC deze informatie niet.
IFC laat jaarlijks de gerapporteerde klimaatfinanciering controleren door een onafhankelijke
externe accountant.
Nederland dringt voor de hele Wereldbankgroep aan op grotere transparantie.
29
Bent u bekend met het Oxfam-rapport «Unaccountable Accounting», waarin wordt gesteld
dat zelfs gespecialiseerde onderzoekers op basis van openbare bronnen onmogelijk de
klimaatrelevantie van de financiering door de kunnen controleren, en dat deze 40%
af zou kunnen wijken van wat wordt gerapporteerd?
Ja, daar ben ik bekend mee. Als aangegeven in het antwoord op vraag 28 zet Nederland
zich in voor meer transparantie bij rapportage over klimaatfinanciering door de Wereldbankgroep.
30
Op welke basis wordt voorspeld dat de Nederlandse bijdrage aan Multilaterale ontwikkelingsbanken
(waaronder de Wereldbankgroep) zal leiden tot mobilisatie van 320 miljoen euro aan
private klimaatfinanciering, en hoe wordt de klimaatrelevantie van deze investeringen
gecontroleerd?
De prognose van de gemobiliseerde private financiering is gebaseerd op de gerealiseerde
mobilisatie van de afgelopen jaren. Deze inschattingswijze is ook toegepast op de
mobilisatie door de multilaterale ontwikkelingsbanken en komt uit op 320 miljoen euro.
Nederland laat de gemobiliseerde private klimaatfinanciering jaarlijks ex-post inventariseren
door een onafhankelijke externe partij en publiceert de resultaten in een publiek
beschikbaar rapport.
31
Is de reservering van 75 miljoen euro voor de asielkosten op verdeelartikel 5.4 bedoeld
voor het geval de 627 miljoen euro in 2023 wordt overgeschreden?
De gehele reservering op het verdeelartikel in 2023, en mogelijk meer, zal naar verwachting
nodig zijn vanwege de verwachte hogere asieluitgaven in 2022 en daarop volgende jaren.
Dit betekent dat de uitgaven vermoedelijk hoger zullen uitvallen dan EUR 628 miljoen.
De volgende meerjarenraming van de eerstejaars asieluitgaven wordt bij Voorjaarsnota
2023 vastgesteld en verwerkt.
32
Kan een meerjarig overzicht worden gegeven van de asielkosten vanaf 2010 tot en met
de verwachte asielkosten in 2030?
In onderstaande tabel is de gerealiseerde en de verwachte ODA-toerekening voor eerstejaarsopvang
van asielzoekers uit DAC-landen weergegeven.
Jaar
Asieltoerekening
(bedrag x EUR 1.000)
2002
89.538
2003
162.602
2004
96.046
2005
72.421
2006
86.370
2007
90.189
2008
171.584
2009
238.898
2010
253.108
2011
339.698
2012
253.582
2013
274.325
2014
697.440
2015
1.185.931
2016
392.327
2017
736.560
2018
482.072
2019
441.085
2020
492.792
2021
344.707
Verwachte asieltoerekening:
2022
562.4151
2023
627.619
2024
632.066
2025
631.303
2026
636.687
2027
644.762
X Noot
1
exclusief EUR 150 miljoen voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen in Nederland.
De verwachte asieltoerekening over 2022 wordt bij Najaarsnota bijgesteld. Het bovenstaande
overzicht betreft de raming zoals deze is verwerkt in de Voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk
36 120, nr. 1). De verwachting is dat de asieluitgaven verder toenemen.
33
Wat is het huidige geraamde percentage van het Official Development Assistance budget
dat aan asielkosten voor de eerstejaarsopvang wordt besteedt? Is er een maximum op
dit budget dat hieraan kan worden besteedt?
Het geraamde ODA-budget is EUR 6,18 miljard in 2023. De verwachte asieltoerekening
eerstejaarsopvang betreft EUR 628 miljoen. Dit is 10,2% van het totale ODA-budget.
Voor de asieltoerekening eerstejaarsopvang heeft het kabinet geen maximum vastgesteld.
34
Is het maken van afspraken over het wel of niet publiekelijk aankaarten van de mensenrechtensituatie
in een land expliciet onderdeel van het beleid om de bilaterale samenwerking met landen
te inventariseren in het kader van migratiesamenwerking? Zal dit middel vaker ingezet
worden in onderhandelingen?
Nee, dat is niet het geval. De manier waarop de mensenrechtensituatie in een bepaald
land wordt aangekaart wordt bepaald op grond van effectiviteit; het is niet een onderwerp
in onderhandelingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. (Rudmer) Heerema, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.W. Westerhoff, griffier