Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tjeerd de Groot over het bericht dat de rechtbank heeft geoordeeld dat burgers in het buitengebied onvoldoende worden beschermd tegen stank uit de veehouderij
Vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht dat de rechtbank heeft geoordeeld dat burgers in het buitengebied onvoldoende worden beschermd tegen stank uit de veehouderij (ingezonden 19 september 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens
de Minister voor Natuur en Stikstof (ontvangen 20 oktober 2022).
Vraag 1
Hoe duidt u de uitspraak van de Rechtbank Den Haag dat burgers in het buitengebied
al langer dan tien jaar onvoldoende worden beschermd tegen stank uit de veehouderij,
omdat de huidige geurnormen «zijn gebaseerd op behoud van uitbreidingsmogelijkheden
voor de veehouderijsector en niet op het voorkomen van geurhinder die een reëel gezondheidsrisico
vormt.»?1
Antwoord 1
Een groep van 16 omwonenden van veehouderijen heeft de Staat der Nederlanden gedagvaard
wegens onrechtmatig handelen vanwege te hoge geurbelasting op hun woningen2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat onrechtmatig handelt ten aanzien van
een deel van deze omwonenden doordat de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) hen onvoldoende
bescherming biedt tegen geurhinder en ook niet is gebleken dat tegen de overlast tijdig
redelijke en passende individuele maatregelen zijn genomen. Dit is een schending van
artikel 8 EVRM. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vanwege de hoge geurbelasting
op de woningen van deze omwonenden er geen sprake meer is van een fair balance tussen
economische belangen en de gezondheidsbelangen van het individu.
Vraag 2
Welke stappen gaat u ondernemen om deze burgers en andere burgers in het buitengebied
alsnog zo spoedig mogelijk de juiste bescherming te bieden tegen stankoverlast?
Antwoord 2
Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd. Ik neem de uitspraak en de problematiek
voor alle betrokkenen zeer serieus. Uw Kamer zal voor het commissiedebat van 10 november
a.s. over de geurproblematiek een brief ontvangen waarin hier nader op wordt ingegaan.
Vraag 3
Wanneer denkt u de geurnormen zo aan te hebben gepast dat deze wel voldoen aan artikel
8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Antwoord 3
In mijn bovengenoemde brief zal ik hierop ingaan.
Vraag 4
Kunt u aangeven op welke wijze u opvolging heeft gegeven of nog wenst te geven aan
de aanbevelingen uit het adviesrapport van de commissie-Biesheuvel? Welke aanbevelingen
heeft u nog niet opgevolgd?
Antwoord 4
De commissie gaf in het rapport een uitgebreide analyse van de problematiek. Zij deed
drie aanbevelingen:
• Stel emissiegrenswaarden waar de veehouder zich permanent aan moet houden. Niet alleen
op papier, ook in de praktijk.
• Zorg voor meer inzicht in de effectiviteit van luchtwassers. Betrek daarbij ook de
geurproductie in de stal.
• Leg bij de aanpak van geurproblemen meer nadruk op specifieke omstandigheden in een
gebied met meer mogelijkheden voor decentrale overheden om rekening te houden met
cumulatie en in te grijpen in bestaande situaties.
Aan de aanbeveling over het stellen van emissiegrenswaarden wordt gewerkt. Deze aanbeveling
past in een bredere aanpak om van middel naar doelregelgeving te komen. Daarbij wordt
dan uitgegaan van de werkelijke emissies bij bedrijven.
Voor een beter inzicht in de effectiviteit van luchtwassers is er meer inzicht nodig
in de factoren die de hinder veroorzaken en welke maatregelen hiertegen helpen. Hiervoor
is een aanpak nodig die niet alleen de luchtwasser, maar het gehele stalsysteem meeneemt.
Daarbij gaat het erom dat maatregelen bij de geurbron (voersamenstelling en stalmanagement
gericht op bijvoorbeeld schonere vloeren) én de luchtwasser in hun onderlinge samenhang
gezien worden.
Voor deze systeem aanpak is het van belang dat er een beter inzicht komt in de samenstelling
en invloed van de verschillende stoffen waar geur uit bestaat. Daarom wordt nu onderzoek
gedaan naar een manier om zonder menselijke geurpanels, maar op een chemisch analytische
manier, geur goed objectief te meten. Als deze manier er is, dan kunnen sensoren ontwikkeld
worden die op deze manier geur ter plekke kunnen meten.
Onder de Omgevingswet zullen decentrale overheden meer mogelijkheden krijgen om rekening
te houden met cumulatie. Dit doordat onder de Omgevingswet bij de verlening van vergunningen
niet alleen getoetst wordt aan individuele normen, maar getoetst moet worden of een
activiteit geen significante milieuverontreiniging veroorzaakt. Dit houdt bijvoorbeeld
in dat cumulatie een reden zou kunnen zijn voor een gemeente om strengere eisen te
stellen dan de waarden of afstanden die afgeleid zijn van een individuele activiteit.
Daarnaast hebben decentrale overheden door middel van de Crisis- en herstelwet tijdelijk
meer mogelijkheden gekregen om in te grijpen in bestaande situaties.
Vraag 5
Kunt u een schatting maken van de hoeveelheid burgers en veehouderijen die gevolgen
zullen ondervinden van de implicaties van deze uitspraak? Indien u hier onvoldoende
beeld van heeft, bent u dan bereid zo spoedig mogelijk een inventarisatie hiervoor
te doen bij gemeenten?
Antwoord 5
Op basis van de uitspraak worden uit te voeren acties geïnventariseerd. Ik kom daar
in mijn eerdergenoemde brief op terug.
Vraag 6
Hoe verklaart u dat de experimenteerbepaling op basis van de Crisis- en herstelwet,
die juist bedoeld was om gemeenten in staat te stellen deze problematiek aan te pakken,
nog door geen enkele lagere overheid is gebruikt, ondanks dat deze mogelijkheid al
sinds 23 april 2021 van kracht is? Op welke wijze voert u hierover het gesprek met
gemeenten?
Antwoord 6
Het gaat hier om een instrument dat gemeenten naar eigen behoefte in kunnen zetten.
In het kader van het Schone Lucht akkoord (SLA) wordt aandacht aan dit instrument
besteed en is het onderwerp van gesprek tussen de deelnemers aan het SLA. Daarbij
wordt onder meer de opname van het instrument in het uitvoeringsprogramma van een
gemeente, gestimuleerd.
Vraag 7
Bent u van plan in hoger beroep te gaan tegen dit vonnis? Zo ja, waarom kiest u er
niet voor om in plaats daarvan de problematiek versneld aan te pakken?
Antwoord 7
Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd waarbij ook gekeken wordt naar een eventueel
hoger beroep.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.