Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Boswijk en Bisschop over het bericht ‘Veel EU-landen rapporteren cijfers stikstof niet aan Brussel’
Vragen van de leden Boswijk (CDA) en Bisschop (SGP) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over het bericht «Veel EU-landen rapporteren cijfers stikstof niet aan Brussel» (ingezonden 25 augustus 2022).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) (ontvangen 19 oktober
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Veel EU-landen rapporteren cijfers stikstof niet aan
Brussel»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat Nederland het enige land is dat de cijfers ten aanzien van de impact
van stikstof op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden consequent rapporteert?
Antwoord 2
De Europese Commissie vraagt om via het Standaard Gegevens Formulier (SDF) per Natura
2000-gebied de relevante drukfactoren aan te geven. Bij de drukfactoren gekoppeld
aan «verontreiniging» (van bodem, water, lucht) kan optioneel worden aangegeven dat
de verontreiniging bestaat uit stikstof, fosfor, toxische stoffen of een combinatie
daarvan. Vanwege de duidelijke stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden, maakt Nederland
gebruik van deze optie om te vermelden dat het om stikstof gaat (en niet om andere
vormen van luchtverontreiniging), omdat met de in Nederland aangegeven «luchtverontreiniging»
stikstofdepositie bedoeld wordt. Ook andere lidstaten maken gebruik van deze optie
en geven aan waar stikstof een drukkend effect heeft op specifieke Nature 2000-gebieden
(zie ook het kaartje in het artikel). Het is mij niet bekend hoe consequent dit door
alle lidstaten is gedaan.
Vraag 3
Kan het zo zijn dat daardoor een vertekend beeld ontstaat van de volgorde van grootste
stikstofuitstotende lidstaten en dat hierdoor hogere eisen aan Nederland worden gesteld?
Antwoord 3
Het Standaard Gegevens Formulier over Natura 2000-gebieden dat in het artikel wordt
gebruikt, bevat geen gegevens over hoeveel stikstof wordt uitgestoten. Het formulier
kan dus niet worden gebruikt om een volgorde van grootste stikstofuitstotende landen
te bepalen en daar eisen uit af te leiden. Over de hoeveelheid luchtverontreinigende
stoffen die een land uitstoot, waaronder stikstofoxiden en ammoniak, wordt op andere
wijze gerapporteerd. Hiervoor zijn internationaal gestandaardiseerde rapportages op
basis van EU-richtlijnen (NEC richtlijn) en VN-verdragen (o.a. UNECE en UNFCCC).
Vraag 4
Is de veronderstelling juist dat in enkele andere gebieden in Europa evenzeer sprake
is van een hoge stikstofdepositie?
Antwoord 4
Andere gebieden, zoals Vlaanderen, de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen
en de Po-vlakte in Italië, hebben een gelijkwaardige emissiedichtheid (van totale
stikstof in Europa) en hebben dus ook te maken met een hoge stikstofdepositie. In
deze gebieden wordt stikstof ook specifiek genoemd als drukfactor (zie het kaartje
in het artikel).
Vraag 5
Klopt het dat de Europese Commissie alleen eist dat er gerapporteerd wordt over de
staat van de natuur en dat Nederland er zelf voor kiest om ook over stikstof te rapporteren?
Zo ja, kunt u toelichten waarom u hiervoor kiest?
Antwoord 5
De Europese Commissie vereist rapportage over de landelijke staat van instandhouding
van de habitattypen en soorten (artikel 17 Habitatrichtlijn). Het format van deze
rapportage biedt niet de mogelijkheid stikstof expliciet te benoemen.
De Europese Commissie vraagt daarnaast om via het Standaard Gegevens Formulier (SDF)
te zorgen dat recente informatie over de Natura 2000-gebieden beschikbaar is (artikel
4 Habitatrichtlijn). Deze informatie omvat (onder andere) de habitattypen en soorten
waarvoor het gebied is aangewezen, de beoordeling van het ecologische belang van het
gebied en de drukfactoren die effect hebben op het gebied. Voor de gebieden in Nederland
die een stikstofprobleem hebben benoemt Nederland stikstof bij de drukfactor «luchtverontreiniging».
Vraag 6
Zijn er grote verschillen tussen de wijze waarop lidstaten de verschillende criteria
bij de vaststelling van de nationale staat van instandhouding van habitattypen en
soorten wegen en beoordelen?
Antwoord 6
Er zijn ongetwijfeld verschillen tussen lidstaten bij de beoordeling van de landelijke
staat van instandhouding. Zo weten we dat de definitie van habitattypen niet overal
precies hetzelfde geïnterpreteerd wordt. Dat is ook niet vreemd, want niet overal
in Europa is de natuur hetzelfde. Om die reden zal ook bijvoorbeeld kwaliteit van
een habitattype anders beoordeeld kunnen worden. Verder is er een groot verschil in
beschikbare kennis en informatie over de natuur (zoals in het artikel ook aangegeven
wordt). Er wordt voortdurend verder gewerkt aan verbetering van de toelichting bij
de rapportage en harmonisering van de door de lidstaten gerapporteerde informatie
(zie ook vraag 7). Ook wordt de monitoring door de lidstaten steeds verder ontwikkeld.
Verschillen tussen zullen dus steeds kleiner worden, maar ze zullen nooit helemaal
opgelost kunnen worden.
Vraag 7
Klopt het dat de Europese Commissie de beoordelingswijze van de lidstaten bij de vaststelling
van de nationale staat van instandhouding van habitattypen en soorten onderling vergelijkt om tot een zo uniform mogelijke beoordelingswijze
te komen? Zo ja, op welke manier?
Antwoord 7
De Europese Commissie heeft geen inzicht in details van de beoordelingswijze van de
lidstaten voor de vaststelling van de staat van instandhouding, alleen in de gerapporteerde
eindresultaten. Na elke 6-jaarlijkse rapportage wordt door Europese Commissie en lidstaten
gekeken hoe de volgende rapportage weer beter kan. De verbeteringen worden uitgewerkt
in expertgroepen, bestaande uit mensen van het European Topic Centre Biological Diversity
(ETC/BD) en het Europees Milieuagentschap (EEA) en experts uit lidstaten. Er wordt
gewerkt aan verbetering van de toelichting op de rapportage (bijvoorbeeld over hoe
«toekomstperspectief» te interpreteren). Dit leidt soms ook tot langer lopende Europese
onderzoeksprojecten, zoals over hoe «gunstige referentiewaarden» te bepalen. Verder
legt de Europese Commissie ook harmonisatie op door aanpassingen in het format (bijvoorbeeld
voor categorieën voor «kwaliteit van de gegevens») of door bijvoorbeeld aan te geven
in welke populatie-eenheden (individuen of km-hokken) soorten gerapporteerd moeten
worden.
Vraag 8
Klopt het dat over veel stikstofgevoelige habitats aan het European Environment Agency
wordt gerapporteerd dat natuurherstel mogelijk is zonder buitensporige inspanningen
en hoe verhoudt dit zich tot de opgave waar Nederland voor staat om stikstofdepositie
te reduceren?2
Antwoord 8
Nee, dit klopt niet. Behoudsstatus van een habitattype in het SDF wordt beoordeeld
op de actuele mate van instandhouding van structuur en functies en de herstelmogelijkheden
daarvan. De herstelmogelijkheid is feitelijk alleen relevant als óf structuur óf functies
niet op orde zijn.3 In de Nederlandse situatie, en zeker bij de stikstofgevoelige habitattypen, wordt
over het algemeen ingeschat dat herstel moeilijk is (en het oordeel van behoudsstatus
wordt dan «C»). Dit is niet rechtstreeks af te leiden uit het SDF, maar is terug te
vinden in het onderbouwende rapport van de WUR.4
Vraag 9
Wordt de benodigde inspanning om de stikstofdepositie te reduceren meegewogen in het
toekennen van de behoudsstatus van habitats in de standaardgegevensformulieren? Zo
nee, waarom niet en bent u bereid dit wel te doen?
Antwoord 9
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven speelt de inspanning voor (onder
andere) reduceren van negatieve effecten door stikstofdepositie een rol bij de beoordeling
van de behoudsstatus in het SDF.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.