Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ellian over het bericht over gratieverlening aan Masmeijer
Vragen van het lid Ellian (VVD) aan de Minister voor Rechtsbescherming over gratieverlening Frank Masmeijer (ingezonden 20 juli 2022).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 13 oktober 2022). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3657.
Vraag 1
Deelt u de mening dat juist bij gratieverlening, in gevallen die tot maatschappelijke
onrust kunnen leiden, toelichting op het gratiebesluit gewenst is?
Antwoord 1
In een gratiebesluit dat wordt uitgereikt aan de gratieverzoeker wordt alleen een
onderbouwing gegeven als het gratieverzoek is afgewezen.
Het verlenen van gratie hangt samen met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
Ik maak die omstandigheden daarom in principe niet aan derden bekend. Het is daarnaast
ook niet gebruikelijk om uw Kamer te informeren over individuele zaken tenzij daarvoor
specifieke aanleiding is. Die afweging kan veranderen als betrokkene publiciteit heeft
gezocht en er daardoor onduidelijkheid ontstaat in zijn zaak.
Inmiddels zijn in deze zaak drie verzoeken op grond van de Wet Open Overheid (WOO)
ingediend bij de dienst Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze
hebben onder andere betrekking op de openbaarmaking van de adviezen van het OM, en
het gerechtshof. De Dienst Justis zal deze adviezen 14 oktober 2022 gedeeltelijk openbaar
maken op zijn website. De adviezen zijn als bijlage bijgevoegd.
Vraag 2
Op welke grond van artikel 2 Gratiewet is Frank Masmeijer gratie verleend en waarom?
Antwoord 2
Op grond van artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend
a) op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing
geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat
tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het
opleggen van een andere straf of maatregel of tot het afzien daarvan;
b) indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing
of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in
redelijkheid wordt gediend.
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten
en omstandigheden van het individuele geval.
Op grond van artikel 5 lid 1 en 4 van de Gratiewet is de rechterlijke macht en het
Openbaar Ministerie (OM) om advies gevraagd.
Wanneer een buitenlandse rechter de straf heeft uitgesproken, wat het geval is in
deze specifieke zaak, wordt het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden om advies gevraagd.
Het gerechtshof neemt hierbij een advies van het OM mee in zijn overweging. De Minister
maakt op basis van deze adviezen een eigen afweging waarbij het advies van het gerechtshof
op basis van onze beleidslijn, die bepaald is door een uitspraak van de Hoge Raad,
leidend is.1 Het gerechtshof heeft in dit geval naast de in Nederland geldende Gratiewet ook de
Belgische wet- en regelgeving voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) betrokken
bij zijn overweging. Dit heeft mede geleid tot een positief advies.
Vraag 3
Is een verslag van bevindingen conform artikel 5 Gratiewet opgemaakt en wat was de
uitkomst hiervan? Zo nee, waarom is geen verslag van bevindingen opgemaakt?
Antwoord 3
Conform artikel 5 van de Gratiewet is een verslag van bevindingen opgemaakt. Dit is
volgens de gebruikelijke weg uitgezet voor advies bij het OM en het gerechtshof.
Vraag 4
Is conform de Gratiewet advies gevraagd aan het openbaar ministerie zowel in Nederland
als in België en aan het hof van beroep in België en zo ja, waren deze adviezen positief?
Antwoord 4
Ja. Er is conform de Gratiewet (artikel 5) advies gevraagd aan het OM en het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden. Er is enkel advies gevraagd aan de Nederlandse autoriteiten. Nederland
heeft de tenuitvoerlegging immers overgenomen. Op grond van artikel 2:15 van de Wet
wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties
(Wets) vindt de tenuitvoerlegging vervolgens plaats overeenkomstig het Nederlandse
recht (zie ook artikel 17, eerste lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ). In beginsel
wordt ook de Nederlandse v.i.-regeling toegepast. Hiervan kan echter worden afgeweken
(zie ook: artikel 17, vierde lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ; Kamerstukken 2010/11,
32 885, nr. 3, p. 11; artikel 6:2:10, vierde lid, Sv). Ook het toekennen van gratie door Nederland
overeenkomstig de Nederlandse wetgeving is in dit geval mogelijk (zie artikel 6:7:1,
tweede lid, onderdeel c, Sv en artikel 19, eerste lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ).
Zoals bekend heeft het OM negatief geadviseerd omdat er naar zijn oordeel geen grond
was voor gratieverlening op grond van artikel 2 Gratiewet. Er was volgens het OM nog
een strafdoel en geen gewijzigde omstandigheid waarmee de rechter in zijn oordeel
rekening zou moeten houden.
Vraag 5
Klopt het dat u het belang van de maatschappij en in het bijzonder de belangen van
slachtoffers meeweegt bij elk gratieverzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze belangen
zijn meegewogen bij deze gratiebeslissing en zijn eventuele slachtoffers benaderd
of gehoord?
Antwoord 5
Zie antwoord op vraag 2 voor het toetsingskader. In dat antwoord is aangegeven dat
het gerechtshof naast de Gratiewet de Belgische wet- en regelgeving inzake voorwaardelijke
invrijheidsstelling heeft meegewogen in zijn oordeel. De Belgische regeling houdt
onder meer in dat bij een opgelegde vrijheidsstraf van méér dan 3 jaar maar minder
dan 14 jaar een veroordeelde in aanmerking kan komen voor v.i. nadat een derde van
de straf dan wel, als in het vonnis/arrest is bepaald dat sprake is van «staat van
herhaling», tweederde van de straf is uitgezeten. Ingevolge deze wet- en regelgeving
wordt vervolgens gekeken naar het al dan niet bestaan van contra-indicaties (tegenaanwijzingen),
zoals het risico op het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten, het risico dat
de veroordeelde de slachtoffers zou lastigvallen en de houding van de veroordeelde
ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben
geleid.
In Nederland geldt dat bij iedere gratiebeslissing de belangen van de maatschappij
en van eventuele slachtoffers worden betrokken.
Vraag 6
In welke mate worden eerdere veroordelingen meegewogen bij beslissingen tot gratieverlening?
Antwoord 6
Bij gratiebeslissingen kunnen ook eerdere veroordelingen worden betrokken. Hierbij
kan ook worden meegewogen hoe het delict waarvoor iemand veroordeeld is zich verhoudt
tot eerdere delicten.
Vraag 7
Hoe vaak komt het voor dat aan een voor cocaïnesmokkel, deelname aan een criminele
organisatie en valsheid in geschrifte veroordeeld persoon gratie wordt verleend?
Antwoord 7
De gevraagde aantallen zijn niet beschikbaar. Een beslissing op een gratieverzoek
is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele
geval.
Vraag 8
Hoe weegt u het uitgangspunt van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging
vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Kamerstuk 32 885) dat andere EU-lidstaten erop mogen vertrouwen dat vrijheidsstraffen ook ten uitvoer
worden gelegd in dit soort zaken?
Antwoord 8
De Wets regelt ter implementatie van onder andere Kaderbesluit 2008/909/JBZ strafoverdracht
tussen Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie. Als uitgangspunt geldt
dat de buitenlandse straf in Nederland wordt erkend. De tenuitvoerlegging wordt daarbij
voortgezet. Dat betekent dat de buitenlandse straf in beginsel niet wordt aangepast.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het Nederlandse recht op de tenuitvoerlegging
van toepassing.
Vraag 9
Wanneer heeft u België geïnformeerd dat aan Frank Masmeijer gratie zou worden verleend
zoals de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke
sancties voorschrijft in artikel 2:18?
Antwoord 9
De Belgische autoriteiten zijn op 20 juli 2022 geïnformeerd. Daarmee is invulling
gegeven aan de verplichting die uit de artikelen 18, vijfde lid, Gratiewet, 2:18 onder
c Wets en 21, onderdeel f, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ volgt.
Vraag 10
Wat is uw beleid ten aanzien van het informeren van de Kamer over positieve voordrachten
tot gratieverlening?
Antwoord 10
Het is niet gebruikelijk om uw Kamer te informeren over individuele zaken, met name
vanwege de bescherming van de privacy van betrokkene(n). Zie voor het overige het
antwoord op vraag 1.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.