Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 200 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2023
Nr. 8
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 oktober 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 26 september 2022 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 7 oktober 2022 zijn ze door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Verhoev
Vraag 1:
Worden gemeenten financieel gecompenseerd voor de extra uitgaven die zij moeten doen
vanwege de gestegen energiekosten?
Antwoord:
Voor gemeenten geldt dat het accres voor de periode 2022–2025 gesplitst is een volumecomponent
en een loon-prijscomponent. De gemeenten worden dus gecompenseerd voor de loon- en
prijsontwikkeling, waarbij deze wordt vastgezet op basis van de loon-prijs-index uit
het CEP (maart) van het desbetreffende jaar. Gemeenten ontvangen zo dus indirect compensatie
voor de gestegen energiekosten.
Vraag 2:
Hoeveel bedragen naar schatting de extra energiekosten voor gemeenten vanwege de hogere
energietarieven?
Antwoord:
Er is op dit moment geen inzicht in de energiekosten van gemeenten.
Vraag 3:
Waar in de Financiële-verhoudingswet (FVW) is de juridische basis te vinden voor de
eenmalige uitkering van 1 miljard euro die gemeenten in 2026 krijgen?
Antwoord:
De juridische basis van de eenmalige uitkering van 1 miljard euro aan gemeenten is
artikel 6 van de Financiële-verhoudingswet. In dit artikel staat dat een gemeente
over ieder uitkeringsjaar recht heeft op een algemene uitkering uit het gemeentefonds.
Vraag 4:
Hoe wordt er voor gezorgd dat gemeenten ook na 2025 structurele meerjarige investeringen
kunnen plannen en doen?
Antwoord:
Het kabinet gaat in goede samenwerking met medeoverheden werken aan de uitwerking
van de nieuwe financieringssystematiek, die is aangekondigd in de Contourennota1 en waarvoor de hoofdlijnen in diezelfde nota zijn geschetst. Centraal hierbij staat
de behoefte aan meer stabiliteit, inzicht in de te ontvangen middelen en ruimte voor
autonome keuzes op lokaal en regionaal niveau. De stabielere financiering draagt bij
aan duidelijkheid die nodig is om investeringen te plannen en te doen. In aanloop
naar deze nieuwe systematiek stelt het kabinet in 2026 eenmalig een extra bedrag voor
gemeenten beschikbaar van 1miljard euro. Daarnaast ontvangen gemeenten nu en in de
toekomst compensatie voor de loon- en prijsontwikkeling.
Vraag 5:
Wanneer wordt er meer duidelijk over de mogelijkheid van een groter eigen belastinggebied
voor gemeenten?
Antwoord:
Het kabinet gaat in goede samenwerking met medeoverheden werken aan de uitwerking
van de nieuwe financieringssystematiek, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen
belastinggebied wordt betrokken. Komend voorjaar hoop ik uw Kamer nader te kunnen
informeren.
Vraag 5:
Kan er een uitgesplitst overzicht gegeven worden van alle middelen die gemeenten hebben
ontvangen als coronasteun per jaar?
Antwoord:
In tabel 1 in de ontwerpbegroting gemeentefonds 2023 is het overzicht opgenomen van
de maatregelen voor 2021 (jaar van uitkering) en verder die op de begroting van het
gemeentefonds zijn opgenomen.
Onderstaande tabel bevat naast de middelen die via het gemeentefonds verstrekt zijn
ook de middelen die op andere wijze aan gemeenten verstrekt zijn (jaar waarop compensatie
betrekking heeft).
Vraag 7:
Wat is het verschil tussen de ontvangen en uitgegeven middelen voor coronasteun aan
gemeenten per jaar?
Antwoord:
Dit verschil is niet bekend. Echter, in het Briefadvies «Financiële compensatie-coronacrisis»2 van de Raad voor Openbaar Bestuur (ROB) uit 2021 staat:
«De Raad stelt vast het Rijk en decentrale overheden op een constructieve wijze in
staat zijn geweest afspraken te maken over de compensatie van de direct aan de coronacrisis
gerelateerde kosten. Het is in die zin een goed voorbeeld van interbestuurlijke samenwerking.
Het Rijk heeft welwillend en voortvarend de claims van decentrale overheden beoordeeld
inzake de gemaakte extra kosten en gederfde inkomsten in verband met de coronacrisis.
Daarbij is gekozen is voor een pragmatische benadering, rekening houdend met de aard
van het financiële effect en de beschikbaarheid van Informatie en passend bij de urgentie
en het unieke karakter van deze crisis. Zo ver de Raad kan vaststellen is er sprake
van een reële benadering van de compensatie van de direct aan de coronacrisis gerelateerde
kosten en gederfde inkomsten. Hij wijst er wel op dat het nog te vroeg is om een uitspraak
te doen over de structurele en indirecte financiële gevolgen van de coronacrisis voor
decentrale overheden.»
In het ROB-advies van «Crisis naar Opgave»3 uit 2022 staat hierover:
«Deze «baten» van de coronacrisis zijn tijdens de compensatie van de misgelopen inkomsten
en extra kosten niet verrekend, waardoor gemeenten over het algemeen financieel gezien
positiever uit de coronacrisis kwamen, in ieder geval op de korte termijn.»
Vraag 8:
Kan er een tabelmatige uitsplitsing gemaakt worden welke middelen al van de Aanvullende
Post zijn overgeheveld naar het gemeentefonds en welke nog niet, aangevuld met welke
reden voor wel/niet overhevelen en eventueel op welke termijn overheveling verwacht
wordt?
Antwoord:
In onderstaande tabel is te zien welke middelen al naar het gemeentefonds zijn overgeheveld.
Onder de tabel is een toelichting opgenomen met betrekking tot de nog niet overgehevelde
posten.
Reeksen op de Algemene Post voor Gemeente- en Provinciefonds
In miljoenen
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Coalitieakkoord: schrappen oploop opschalingskorting
10
420
570
715
0
0
w.v. resterend op de AP (nog niet overgeheveld)
0
0
5
0
0
0
Coalitieakkoord: overige dossiers medeoverheden
317
255
215
100
0
0
w.v. resterend op de AP (nog niet overgeheveld)
0
102
71
80
0
0
Coalitieakkoord: jeugd conform advies CVW met aanvullende maatregelen
0
1.454
1.265
758
367
300
w.v. resterend op de AP (nog niet overgeheveld)
0
0
1.265
758
367
300
Resterend op de aanvullende post:
– Oploop opschalingskorting 5 miljoen euro: De 5 miljoen euro op deze post is het gevolg van afronding. Bij het verwerken in
de Voorjaarsnota van het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in deze
kabinetsperiode is een afrondingsverschil ontstaan van 5 miljoen euro. Er wordt nog
bezien hoe hiermee om te gaan.
– Overige dossiers medeoverheden reeks 102 miljoen, 71 miljoen en 80 miljoen euro: Onder de reeks «overige dossiers medeoverheden», die in het Coalitieakkoord is opgenomen,
is 415 miljoen euro gereserveerd voor de Uitvoeringskosten Omgevingswet gemeenten
en provincies (Kamerstukken II, 2021/22, 35 925 VII, nr. 105). Van deze 415 miljoen euro is bij nota van wijziging op de eerste suppletoire begroting
gemeentefonds 150 miljoen euro overgeboekt naar het gemeentefonds. Voorwaarde hierbij
is dat er een stelselevaluatie volgt waarbij de daadwerkelijk gemaakte kosten opnieuw
in kaart worden gebracht. De overige 265 miljoen euro staat gereserveerd op de aanvullende
post en hierover moet nog budgettaire besluitvorming plaatsvinden.
– Jeugd conform advies Commissie van Wijzen: Op de aanvullende post van de Rijkbegroting staan nog middelen gereserveerd voor
2024 en verder, die zijn gebaseerd op het advies van de Commissie van Wijzen. Deze
middelen zullen naar het gemeentefonds worden overgeheveld, nadat de hervormingsagenda
met de inhoudelijke maatregelen is vastgesteld.
9
Vraag: Kan een overzicht gegeven worden van alle mogelijke vormen van nieuwe lokale
belastingen die de afgelopen jaren zijn voorgesteld in rapporten, adviezen of anderszins?
Antwoord:
In de ambtelijke rapporten Herziening provinciaal belastinggebied, d.d. 15 april 2021
en Herziening gemeentelijk belastinggebied, d.d. 1 mei 2020 zijn mogelijke vormen
van lokale belastingen onderzocht, zoals deze bekend waren uit literatuur, adviezen
of anderszins.
Voor de provinciale belastingen betreffen dit:
– Provinciale ingezetenenheffing
– Provinciale vestigingsheffing
– Provinciale voertuigenbelasting
– Provinciale onroerendezaakbelasting
– Provinciale toeristenbelasting
– Provinciale opcenten op kilometerheffing
Voor de gemeentelijke belastingen betreffen dit:
– Herinvoeren OZB-gebruikers woningen
– Herinvoeren Roerende Woon- en gebruikers belasting
– Invoeren gemeentelijke ingezetenenheffing
– Invoeren nachtverblijfsbelasting en dagverblijfsbelasting
– Revitaliseren baatbelasting
– Invoeren gebiedsontwikkelingsheffing
Vraag 10:
Wat is het meest recente tijdspad van alle acties ten aanzien van het nieuwe financieringssysteem
voor decentrale overheden?
Antwoord:
Het Rijk en gemeenten en provincies geven samen nadere uitwerking aan de in de Contourennota4 geschetste bouwstenen voor de financieringssystematiek na 2025. Dit is een proces
dat zorgvuldigheid vraagt. De uitwerking hiervan wordt in onderlinge samenhang politiek-bestuurlijk
gewogen. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2023 geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat betreft de stappen die het kabinet wil zetten in betere vormgeving van het uitkeringsstelsel,
waarmee de decentrale overheden vanuit het Rijk worden bekostigd, is het streven om
het conceptwetsvoorstel voor de herziening van Financiële-verhoudingswet eind 2023
voor advies voor te leggen aan de Raad van State. Vooruitlopend op de in de Contourennota
geschetste wijzigingen in de wet zal, daar waar de huidige wet ruimte biedt, in de
geest van deze wijzigingen gewerkt gaan worden.
Vraag 11:
Kan er een overzicht gegeven worden van de totale lokale lastendruk per persoon en
als percentage van de totale collectieve lasten voor de afgelopen tien jaar inclusief
een raming van volgend jaar?
Antwoord:
In de Atlas Lokale Lasten van COELO worden onder meer de woonlasten voor huishoudens
en de totale decentrale lasten voor standaardhuishoudens geregistreerd. De woonlasten
verlopen per huishouden en niet per persoon. Een berekening als percentage van de
totale collectieve lasten is niet voorhanden.
Onderstaand zijn per jaar opgenomen de gemiddelde woonlasten voor een meerpersoonhuishouden
huurwoning en meerpersoonhuishouden koopwoning opgenomen voor de afgelopen 10 jaar.
De raming voor 2023 is nog niet te maken omdat de begrotingen van gemeenten en provincies
nog moeten worden vastgesteld.
Meerpersoonshuishouden huurwoning
2022
893
2021
873
2020
842
2019
812
2018
790
2017
837
2016
837
2015
836
2014
826
2013
816
Meerpersoonshuishouden koopwoning
2022
1.486
2021
1.361
2020
1.315
2019
1.264
2018
1.231
2017
1.271
2016
1.270
2015
1.261
2014
1.239
2013
1.223
Vraag 12:
Kan er een overzicht gegeven worden van de totale tekorten/overschotten van gemeenten
in de afgelopen tien jaar inclusief een raming voor volgend jaar?
Antwoord:
Hieronder vindt u een overzicht van de exploitatiesaldi van gemeenten van de afgelopen
tien jaar. Een raming voor volgend jaar kan nog niet worden gegeven, omdat gemeenten
hun begroting nog moeten vaststellen. De afgelopen tien jaar was het gerealiseerde
saldo in de jaarrekening veel hoger dan het begrote saldo.
Exploitatie-saldo (€ mln.)
2012
– 1.230
2013
137
2014
– 74
2015
498
2016
492
2017
263
2018
– 197
2019
– 739
20201
4.585
20212
1.764
20223
– 915
Data is afkomstig van het CBS.
X Noot
1
– voorlopig,
X Noot
2
– obv Iv3-data,
X Noot
3
– begrotingscijfer.
Vraag 13:
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment een sluitend meerjarenperspectief?
Antwoord:
De meerjarenbegroting van gemeenten wordt jaarlijks door provinciale toezichthouders
beoordeeld. Presenteert een gemeente een begroting die meerjarig niet structureel
en reëel sluitend is, dan komt deze gemeente onder preventief toezicht te staan. In
2022 staat één gemeente onder preventief toezicht, dat is artikel 12-gemeente Vlissingen.
Dit neemt niet weg dat er zorgen zijn bij gemeenten en toezichthouders over de structurele
financiële situatie, mede in het licht van de lange termijn investeringen die ook
van hen gevraagd worden. Daarom is er vanuit het Ministerie van BZK regelmatig contact
met de toezichthouders en worden de gemeentefinanciën gemonitord.
Vraag 14:
Hoeveel gemeenten maken op dit moment gebruik van een stelpost ten aanzien van verwachte
middelen voor jeugdzorg, de nieuwe financieringssystematiek of anderszins?
Antwoord:
In het toezichtverslag van de provinciale toezichthouders (Kamerstukken 2022 D 31433)
is aangegeven dat 334 gemeenten voor het begrotingsjaar 2022 een stelpost voor extra
middelen jeugdzorg hebben opgenomen. In de meerjarenraming 2025 is dit door 313 gemeenten
gedaan.
Vraag 15:
Welk deel van het inkomen van gemeenten is afkomstig uit eigen belastingen en welk
deel van uitkeringen van hogere overheden en kan daarvan een vergelijking gemaakt
worden met andere OECD-landen?
Antwoord:
Uit onderstaande tabel opgenomen in de Ontwerpbegroting gemeentefonds 2022 is te zien
dat voor het jaar 2022 in totaal 17,3% van de inkomsten van gemeenten afkomstig is
van de door gemeenten geheven belastingen en opgelegde retributies en 53,3% van de
inkomsten afkomstig is van het gemeentefonds.
Volgens de World Observatory on Subnational Government Finance and Investment (SNGWOFI)
waren de lokale belastingen in Nederland in 2016 1,4% van het bruto binnenlands product,
het OECD gemiddelde in dat jaar was volgens SNGWOFI 7,1%.
Vraag 16:
Kan er een overzicht gegeven worden van de totale gemeentelijke uitgaven per persoon
en als percentage van de totale collectieve uitgaven voor de afgelopen tien jaar inclusief
een raming van volgend jaar?
Antwoord:
Hieronder staat een weergave van de totale gemeentelijke uitgaven per inwoner als
percentage van de totale collectieve uitgaven per inwoner in de afgelopen tien jaar.
Dit is exclusief een raming van 2022, want daarvoor zijn de gegevens nog niet bekend.
Hierin is te zien dat het percentage gemeentelijke uitgaven redelijk stabiel is gebleven
in de afgelopen 10 jaar; rond de 12% à 13%.
Vraag 17:
Kunt u een lijst geven van de top-10 gemeenten waar armoede aan de orde is?
Antwoord:
In de tabellen hierna wordt als definitie van armoede gebruik gemaakt van de CBS definitie
«lage inkomens grens» 5 en wordt gebruik gemaakt van voorlopige cijfers over 2020.
In absolute aantallen (bron: CBS)
Aantallen x 1.000
Particuliere huishoudens
Aantal Personen
Waarvan kinderen
Amsterdam
50,1
82,4
17,6
Rotterdam
38
66,4
16,2
's-Gravenhage (gemeente)
28,1
50
12,6
Utrecht (gemeente)
13,1
23
5,7
Groningen (gemeente)
12,6
18,1
3
Eindhoven
8,9
14,7
3,2
Arnhem
8,5
13,7
2,8
Nijmegen
8,4
13
2,4
Tilburg
8,3
14,1
3,4
Enschede
7,3
12,6
2,9
In percentages (bron: CBS)
Particuliere
huishoudens
Personen
Kinderen
Rotterdam
12,8
11,1
14,3
Groningen (gemeente)
12
9,3
8,9
Amsterdam
11,9
10,3
12,7
's-Gravenhage (gemeente)
11,7
10
12,3
Arnhem
11,5
9,2
9,8
Heerlen
10,8
9,3
14
Enschede
10,7
8,8
10,7
Nijmegen
10,3
8,2
8,4
Leeuwarden
10,3
8
8,9
Vaals
10
8,4
10,6
Vraag 18:
Kunt u bij alle gemeenten van deze lijst aangeven welk deel van het gemeentebudget
naar armoedebestrijding gaat?
Antwoord:
Nee, hier heb ik geen inzicht in aangezien gemeenten over de besteding van hun middelen
geen verantwoording aan het Rijk afleggen. Gemeenten rapporteren aan hun gemeenteraad.
Vraag 19:
Kunt u per gemeente aangeven van welke regeling deze gemeenten voornamelijk gebruik
maken om de gelden voor armoedebestrijding uit te keren?
Antwoord:
Zoals bij vraag 18 aangegeven, heb ik hier geen inzicht in aangezien gemeenten over
de besteding van hun middelen geen verantwoording aan het Rijk afleggen. Gemeenten
rapporteren aan hun gemeenteraad.
Vraag 20:
Kunt u bij alle gemeenten van deze lijst aangeven welk deel van het gemeente- of rijksbudget
naar fraudebestrijding in deze gemeente gaat?
Antwoord:
Nee, dat is niet mogelijk. Gemeenten zijn vrij in de besteding van deze middelen en
hoeven daarover geen verantwoording af te leggen aan het Rijk.
Vraag 21:
Kunt u bij deze lijst ook aangeven welke precieze maatregelen er genomen worden in
deze gemeenten om fraudebestrijding tegen te gaan?
Antwoord:
Nee, het is aan de gemeenten hoe invulling te geven aan fraudebestrijding.
Vraag 22:
Wat zijn voor 2022 en/of 2023 de totale (verwachte) opbrengsten per lokale belasting?
Antwoord:
De begrote opbrengst decentrale heffing voor gemeenten is in onderstaande tabel weergegeven.
De verwachte opbrengst voor volgend jaar is nog niet te maken omdat provincies en
gemeenten de begrotingen nog moeten vaststellen.
Belasting
Bedrag in mln euro’s
OZB woningen
2.477
OZB niet woningen
2.280
Rioolheffing
1.772
Reinigingsheffingen
2.257
Leges (secretarie)
217
Leges Bouwen en wonen
604
Parkeerbelasting
1.111
Toeristenbelasting
377
Precariobelasting
39
Begraafplaatsrechten
115
Hondenbelasting
48
Overige belastingen1
92
Overige leges
153
Bron: Coelo Atlas Lokale Heffingen en CBS
X Noot
1
reclamebelasting, baatbelasting, forensenbelasting, roerende zaakbelasting
Vraag 23:
Welk deel van de mensen binnen die gemeenten die recht hebben op tegemoetkomingen,
zoals de energietoelage, maken ook daadwerkelijk gebruik van deze tegemoetkomingen?
Antwoord:
Bijna driekwart van de mensen die recht hebben op energietoeslag heeft deze aangevraagd
en toegekend gekregen. Dit blijkt uit een Divosa-uitvraag naar de uitvoering van de
energietoeslag over het eerste half jaar (tot juli 2022).6
Vraag 24:
Kunt u een algemeen overzicht geven van de gestegen kosten door de heffingen, waarbij
wordt ingegaan op de positie van zowel lage als middeninkomens?
Antwoord:
Artikel 219 Gemeentewet bepaalt dat gemeentelijke heffingen niet afhankelijk mogen
worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Voor mensen met een laag
inkomen en vermogen is eventueel kwijtschelding mogelijk. De hoogte van de lokale
heffing is dan ook inkomensonafhankelijk.
Onderstaand is de mutatie van de heffingen (exclusief een volume effect) in percentages
weergegeven over de periode 2021–2022.
Belasting
Bedrag in mln euro’s
OZB woningen
3,6%
OZB niet woningen
2.6%
Rioolheffing
1.9%
Reinigingsheffingen
3,0%
Leges (secretarie)
-4,0%
Leges Bouwen en wonen
7,1%
Parkeerbelasting
6,8%
Toeristenbelasting
9,6%
Precariobelasting
-86,4%
Begraafplaatsrechten
0,9%
Hondenbelasting
-2,4%
Overige belastingen (*)
0,2%
Overige leges
4,8%
Bron Coelo Atlas Lokale Heffingen en CBS
Vraag 25:
Zijn er redenen om aan te nemen dat de geschatte opbrengsten van verbreding van de
onroerendezaakbelasting (OZB) gewijzigd zijn ten opzichte van de bouwstenen voor een
beter belastingstelsel? Zo ja, wat zijn de nieuwe ramingen?
Antwoord:
Op dit moment zijn er nog geen nieuwe berekeningen gemaakt met betrekking tot de geschatte
opbrengsten van verbreding van de onroerendezaakbelasting (OZB). Aangezien de WOZ-waarde
stijgt mag worden aangenomen dat middels de OZB meer kan worden opgehaald, echter
de vraag is of en met welk percentage gemeenten de OZB verhogen.
Vraag 26:
Zijn er redenen om aan te nemen dat de geschatte opbrengsten van verschillende opties
voor nieuwe lokale belastingen gewijzigd zijn ten opzichte van de bouwstenen voor
een beter belastingstelsel? Zo ja, wat zijn de nieuwe ramingen?
Antwoord:
Zie vraag 25, op dit moment zijn er nog geen nieuwe berekeningen gemaakt met betrekking
tot de geschatte opbrengsten van verbreding van de onroerendezaakbelasting (OZB).
Aangezien de WOZ-waarde stijgt mag worden aangenomen dat middels de OZB meer kan worden
opgehaald, echter de vraag is of en met welk percentage gemeenten de OZB verhogen.
Vraag 27:
Indien een gemeente extra huizen bouwt, welk deel van eventuele extra OZB-opbrengsten
worden onder de huidige en vernieuwde verdeling van het gemeentefonds afgeroomd via
de algemene uitkering of anderszins?
Antwoord:
Met de middelen uit het gemeentefonds wordt gestreefd gemeenten in een vergelijkbare
financiële uitgangssituatie te brengen. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid
die een gemeente heeft om inkomsten te genereren op basis van de OZB. De OZB-inkomsten
worden binnen het gemeentefonds verevend op basis van de WOZ-capaciteit van gemeenten
en dus niet op de daadwerkelijke OZB-opbrengsten. De omvang van de algemene uitkering
van het gemeentefonds staat vast en wordt niet beïnvloed door de WOZ-capaciteit van
gemeenten. Als een gemeente meer koopwoningen heeft dan neemt zijn WOZ-capaciteit
toe. Het is afhankelijk van de ontwikkeling van de WOZ-capaciteit van andere gemeenten
in welke mate deze stijging van het aantal koopwoningen van invloed is op de uitkering
uit het gemeentefonds van de desbetreffende gemeente. De systematiek onder de huidige
en nieuwe verdeling is identiek.
Vraag 28:
Indien in een gemeente de waarde van de huizen met 10% stijgt, welk deel van eventuele
extra OZB-opbrengsten worden onder de huidige en vernieuwde verdeling van het gemeentefonds
afgeroomd via de algemene uitkering of anderszins?
Antwoord:
De verevening is afhankelijk van de mate van de WOZ-capaciteit van een gemeente (aantal
koophuizen en WOZ-waarde koophuis) en het gemiddelde OZB-tarief in Nederland. Er is
dan ook niet op voorhand aan te geven wat een 10% stijging van de huizenwaarde in
een gemeente voor gevolgen heeft voor de verevening in het gemeentefonds. Er zit er
op dit punt geen verschil tussen de huidige en de nieuwe systematiek, zoals ook aangegeven
in vraag 27.
Vraag 29:
Waarom heeft het Periodiek Onderhoudsrapport gemeentefonds (POR) door het nieuwe verdeelmodel
geen toegevoegde waarde? Wat is er te zeggen over de ontwikkelingen van de uitgaven
van gemeenten op de verschillende clusters in het gemeentefonds? Is het POR wettelijk
verplicht en hoe wordt er volgend jaar gemonitord als er nu geen POR is opgesteld?
Blijft het POR wel bestaan als monitoringsinstrument?
Antwoord:
Het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) is een jaarlijks rapport dat tot doel heeft
inzicht te geven in de werking van het verdeelstelsel van het gemeentefonds in vergelijking
met de ontwikkeling van de kostenstructuur bij de gemeenten. De achtergrond van het
POR ligt in de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) in
1996/1997. Toen werd geconstateerd dat het nodig is om het verdeelstelsel van het
gemeentefonds voortdurend op zijn werking te bezien en indien nodig bij te stellen.
Het POR heeft dan ook zeker toegevoegde waarde onder het nieuwe verdeelmodel en zal
dan ook jaarlijks worden uitgevoerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Het is in 2022
niet uitgevoerd omdat de analyse van de tekortkomingen van het huidige model bekend
zijn en er per 1 januari 2023 een nieuw verdeelmodel is. Het POR blijft dus bestaan.
Vraag 30:
Wat is de precieze stand van zaken m.b.t. de onderzoeken naar de maatstaven centrumfunctie,
eenpersoonshuishoudens en de overige eigen middelen?
Antwoord:
Het onderzoek naar de maatstaven centrumfunctie, eenpersoonshuishoudens en overige
eigen middelen worden nu opgestart en de onderzoeksresultaten worden verwacht in de
eerste helft van 2023.
Vraag 31:
Wat zijn de uitkomsten van de onderzoeken die in het kader van de onderzoeksagenda
herijking verdeling gemeentefonds zijn gedaan naar «financiële draagkracht» en «sociaal
domein» waar in de septembercirculaire naar wordt verwezen? Zijn de onderzoeksrapporten
van deze onderzoeken beschikbaar?
Waren de middelen woningbouwimpuls en volkshuisvesting eerst onderdeel van de vrij
besteedbare middelen? Wat is de verdeling van deze middelen in 2023? Welke gemeenten
hebben hier voor- of nadeel van?
Antwoord:
De onderzoeksagenda is gebaseerd op de aanbevelingen van de ROB. De ROB had beide
onderzoeken waar u naar verwijst aanbevolen. In mijn brief aan uw Kamer van 5 juli
jl.7 ben ik op beide onderzoeken in gegaan.
Financiële draagkracht: De ROB heeft ten aanzien van de gemeenten met een beperkte financiële draagkracht
en een lage sociaal economische status de zorg geuit dat deze gemeenten relatief veel
kosten maken, terwijl het vermogen om eigen inkomsten te realiseren beneden gemiddeld
is. Ik heb u in mijn brief van 5 juli jl. gezegd dat ik deze zorg begrijp en daarom
onderzoek zal blijven doen om het model en de uitlegbaarheid ervan verder te verbeteren.
Zo wordt dit jaar in het onderzoek naar de centrumfunctie onder andere aandacht besteedt
aan de stapeling van problematiek in het sociaal domein. Ik zal u Kamer te zijner
tijd informeren over de uitkomsten van dit onderzoek, welke ik de eerste helft van
2023 verwacht.
Om in de tussentijd te zorgen dat met name de gemeenten met een beperkte financiële
draagkracht en een lage sociaal economische status voldoende weerbaar zijn en blijven,
is voor gemeenten met een beperkte financiële draagkracht en een lage sociaal economische
status tot en met 2025 een aangepast ingroeipad vastgesteld. Ditzelfde geldt voor
gemeenten die tot en met 2022 aanvullende middelen ontvangen vanwege bevolkingsdaling.
Sociaal domein: Bij de ROB en bij veel gemeenten leeft de zorg of het nieuwe verdeelmodel goed aansluit
bij de uitgavenontwikkeling in het sociaal domein. In mijn brief van 5 juli jl. heb
ik u laten weten dat voor 2017 en 2019 het nieuwe verdeelmodel goed aansluit bij de
uitgavenontwikkeling van gemeenten en dat inmiddels ook de analyse voor 2020 is afgerond.
Uit de afgeronde analyse voor 2020 blijkt dat ook voor 2020 het verdeelmodel goed
aansluit bij de daadwerkelijke uitgavenontwikkeling van gemeenten. Bij de analyse
is niet alleen gekeken of het verdeelmodel goed aansluit bij de totale uitgavenontwikkeling
en in het bijzonder in het sociaal domein, maar ook of deze voor de verschillende
grootteklassen van gemeenten. Dit onderzoek zal jaarlijks herhaald worden. Van dit
onderzoek, uitgevoerd door het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties
(BZK), is geen onderzoeksrapport beschikbaar. Vanaf volgend jaar zal dit onderzoek
worden meegenomen in het Periodieke Onderhoudsrapport gemeentefonds (POR), die ik
dan met uw Kamer deel.
Vraag 32:
In hoeverre zijn de uitvoeringskosten voor klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en
stikstof al specifiek verstrekt aan medeoverheden? Wat is de totale omvang van deze
uitvoeringskosten (per onderdeel en per jaar) in de periode 2023–2030?
Antwoord:
Deze middelen zijn voor de periode 2023–2030 nog niet verstrekt.
Voor klimaat- en energiebeleid geldt dat gemeenten en provincies vanaf 2023 tot en
met 2030, aanvullend op de reeds eerder toegekende middelen, extra uitvoeringsmiddelen
krijgen zodat zij hun uitvoeringskracht kunnen voorzetten en intensiveren. Om de uitvoering
van het bestaande klimaatbeleid in 2022 te kunnen voortzetten is van de toekomstige
uitvoeringsmiddelen van gemeenten reeds 74,331 miljoen euro naar 2022 verschoven.
Voor provincies is reeds 5,670 miljoen euro naar 2022 verschoven. Over de resterende
middelen die in het Coalitieakkoord zijn gereserveerd voor de uitvoeringskosten van
medeoverheden voor het klimaatakkoord en aanvullend klimaatbeleid vinden nog gesprekken
plaats tussen onder andere de VNG, het IPO en het Rijk. In 2024 wordt er een herijking
uitgevoerd.
Voor klimaat en energie zijn de volgende middelen voor gemeenten en provincies beschikbaar.
NB: 2024 en verder onder voorbehoud van de herijking.
Beschikbare uitvoeringsmiddelen K&E-beleid
Provincies
Gemeenten
2023
23,4
353,15
2024
23,66
448,84
2025
33,14
659,36
2026
25,92
694,55
2027
20,93
699,54
2028
23,96
748,54
2029
23,2
749,3
2030
22,24
750,08
cum.
196,63
5103,4
Vraag 33:
Worden de uitvoeringskosten voor klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en stikstof
allemaal via een specifieke uitkering verstrekt? Zo ja, wat betekent dit voor de administratieve
lasten voor gemeenten?
Moeten gemeenten de uitvoeringskosten voor klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en
stikstof zelf aanvragen, of krijgen ze die gewoon verstrekt? Welke voorwaarden gelden
hierbij?
Worden de uitvoeringskosten voor klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en stikstof
jaarlijks of meerjarig verstrekt?
Antwoord:
Deze middelen worden inderdaad allemaal via een specifieke uitkering verstrekt. Gemeenten
moeten ze zelf aanvragen. De voorwaarden worden nog bepaald. Op dit moment kan dan
ook nog niet worden bepaald wat dit betekent voor de administratieve lasten van gemeenten.
Zoals in de Contourennota d.d. 11 juli 2022 (Kamerbrief 35925, VII 170, d.d. 11 juli 2022) is aangegeven, wil het kabinet, samen met VNG en IPO, stappen
zetten in betere vormgeving van het uitkeringsstelsel. Een belangrijk spoor hierbij
is dat de bekostiging van de interbestuurlijke samenwerking moet plaatsvinden tegen
zo laag mogelijk administratieve kosten aan de kant van zowel het Rijk als aan de
zijde van de medeoverheden.
Vraag 34:
Waarom staat de Hervormingsagenda Jeugd niet onder de beleidsprioriteiten? Heeft de
Hervormingsagenda Jeugd nog impact op (de verdeling van het) gemeentefonds? Zo ja,
welke?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de Hervormingsagenda Jeugd. In de
begroting van het Ministerie van VWS wordt hier dan ook aandacht aan besteed Het Ministerie
van BZK is vanuit haar verantwoordelijkheid voor de interbestuurlijke financiële verhoudingen
nauw bij de uitwerking van de Hervormingsagenda betrokken. De impact op de financiële
huishouding van de uitvoering door gemeenten van de jeugdzorg is groot. De hervormingsagenda
bevat maatregelen waarbij onder andere ook vraagstukken over de toereikendheid van
de financiering, risicoverdeling tussen overheden en bestuurlijke/financiële inrichtingsvraagstukken
aan de orde komen.
Op de aanvullende post van de Rijkbegroting staan nog middelen gereserveerd voor 2024
en verder. Deze middelen zullen naar het gemeentefonds worden overgeheveld, nadat
de hervormingsagenda met de inhoudelijke maatregelen is vastgesteld.
Vraag 35:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ontwikkelen van een nieuwe financieringssystematiek
voor medeoverheden voor de periode na 2025?
Antwoord:
Zoals bij vraag 10 aangegeven, wordt door het Rijk samen met gemeenten en provincies
nu nadere uitwerking gegeven aan de bouwstenen voor de financieringssystematiek na
2025.
Vraag 36:
Is de aankondiging van de nieuwe financieringssystematiek en het stopzetten van de
huidige systematiek vooraf besproken met gemeenten en provincies?
Antwoord:
«Op welke wijze en met wie de voornemens in het Coalitieakkoord zijn of worden afgestemd
is aan de (in)formateur. Informatie over de kabinetsformatie is te vinden op Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl.
In het Coalitieakkoord is opgenomen dat, om een stabielere financiering voor de medeoverheden
te realiseren en hun autonomie te vergroten, in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek
voor de periode na 2025 wordt uitgewerkt. Gemeenten en provincies worden bij de uitwerking
van deze systematiek en de hiertoe te zetten stappen nauw betrokken, onder meer via
de koepelorganisaties VNG en IPO. Ook in de afgelopen periode is over de financieringssystematiek
intensief gesproken tussen de fondsbeheerders en medeoverheden, onder andere in het
door mw. Lazeroms begeleide traject, maar ook daaraan voorafgaand en daarna.
Vraag 37:
Lag er een ambtelijk advies ten grondslag aan de aankondiging van de nieuwe financieringssystematiek
en het beëindigen van de huidige systematiek? Zo ja, kan dat openbaar worden gemaakt?
Antwoord:
De openbare documenten met betrekking tot de kabinetsformatie zijn te vinden op Documenten | Kabinetsformatie (kabinetsformatie2021.nl. Verder zijn er ambtelijke rapporten verschenen over de herziening van het eigen
belastinggebied, te weten het ambtelijk rapport Herziening gemeentelijk belastinggebied,
d.d. 1 mei 20208 en het ambtelijk rapport Herziening provinciaal belastinggebied, d.d. 15 april 20219en over de evaluatie van de normeringssystematiek d.d. 13 november 2020. 10
Vraag 38:
Zijn gemeenten en provincies akkoord met het afschaffen van de huidige normeringssystematiek?
Hoe is de huidige normeringssystematiek vastgelegd? Welke (bestuurlijke) afspraken
liggen daaraan ten grondslag?
Antwoord:
Voor de huidige normeringssystematiek geldt dat op 8 maart 2022 de Tweede Kamer een
motie heeft aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen om «bij de Voorjaarsnota
met een voorstel te komen op welke manier gemeenten meerjarige duidelijkheid hebben
over de reële stijging van het accres, bijvoorbeeld door het vastklikken van de standen
bij de Voorjaarsnota». Naar aanleiding hiervan is een vaste volume-afspraak uitgewerkt
voor de jaren 2022–2025. Dit voorstel is voorgelegd aan de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), waarna de VNG besloten heeft
om in te stemmen met dit voorstel. Het IPO heeft laten weten niet met dit voorstel
in te stemmen. Voor de jaren 2022–2025 geldt daarom voor provincies de normeringssystematiek.
Onder de normeringssystematiek zoals deze bij provincies wordt toegepast geldt dat
het accres meegroeit met de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Impliciet zit hier
dus een volume-component en een loon-prijs-component in. Voor gemeenten zijn deze
twee nu gesplitst. De volumecomponent is vastgezet op stand Voorjaarsnota 2022 en
de loon-prijs-tranche van het lopend jaar wordt definitief vastgezet op basis van
de loon-prijs-index uit het CEP van het lopend jaar en de uitgaven in het gemeentefonds
in het jaar t-1 zoals opgenomen in het Financieel Jaarverslag Rijk (voor zover deze
middelen onder de huidige grondslag van het accres vallen).
Na 2025 wijzigt het financiële beeld voor zowel provincies als gemeenten, In het Coalitieakkoord
is het accres vanaf 2026 vastgezet op een plus van 1 miljard euro ten opzichte van
de stand Miljoenennota 2022. Het accres wordt vanaf 2026 enkel nog aangepast voor
de loon- en prijsontwikkeling; conform eenzelfde systematiek als de overige rijksuitgaven.
Daarnaast is er bij Miljoenennota 2023 eenmalig 1,1 miljard euro voor 2026 beschikbaar
gesteld voor gemeenten en provincies.
Vraag 39:
Klopt het dat vergroten van de gemeentelijke autonomie alleen door verruiming van
het lokale belastinggebied kan?
Antwoord:
Verruiming van het lokale belastinggebied is een belangrijk instrument om de gemeentelijke
autonomie te vergroten. Andere elementen die van belang zijn voor de lokale autonomie
is de mate van medebewind, de mate van mogelijkheden om andere eigen inkomsten te
genereren en de uitkeringsvorm alsmede de vrijheidsgraden die daarbinnen geboden worden
voor de besteding en de (eventuele) verantwoording.
Vraag 40:
Wat is de precieze stand van zaken m.b.t. de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek
en wat wordt bedoeld met «passende vervolgstappen»? Wat is het tijdpad voor invoering
van de nieuwe systematiek?
Antwoord:
Zoals bij vraag 4 en 5 aangegeven, gaat het kabinet in goede samenwerking met medeoverheden
werken aan de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek, die is aangekondigd
in de Contourennota en waarvoor de hoofdlijnen in diezelfde nota zijn geschetst. Centraal
hierbij staat de behoefte aan meer stabiliteit, inzicht in de te ontvangen middelen
en ruimte voor autonome keuzes op lokaal en regionaal niveau. De mogelijkheid voor
een groter eigen belastinggebied wordt hierbij betrokken. Komend voorjaar hoop ik
uw Kamer nader te kunnen informeren.
Vraag 41:
Maken de verbeteringen, als gevolg van de aanpassing van de decentralisatie-uitkeringen,
onderdeel uit van de te ontwikkelen «nieuwe financieringssystematiek medeoverheden»
of gaat het om iets anders? Zo ja, waar hebben die verbeteringen dan betrekking op?
Antwoord:
Ja, dit maakt er onderdeel van uit. Op 11 juli 2022 heb ik, mede namens de Staatssecretaris
van Fiscaliteit en Belastingdienst, een Contourennota voor de financieringssystematiek
van medeoverheden naar de Kamer gestuurd.11 In deze nota staat onder andere als vertrekpunt voor het nieuwe stelsel genoemd dat
het financieel en interbestuurlijk instrumentarium, waaronder het uitkeringsstelsel,
beter dient aan te sluiten op en de wettelijke kaders van waaruit die taken worden
toebedeeld. In de Contourennota is daarom een paragraaf opgenomen over het uitkeringsstelsel,
dat gevormd wordt door de uitkeringen waarmee decentrale overheden door het Rijk worden
bekostigd.
Voor de decentralisatie-uitkering geldt dat de wetgever bij de herziening van de Financiële-verhoudingswet
nader aan zal geven, wat wel en niet is toegestaan. Uitgangspunt hierbij is dat de
decentralisatie-uitkering weer een rol kan vervullen bij de bekostiging van de interbestuurlijke
samenwerking. Daarnaast zal bij de herziening van de Financiële-verhoudingswet geregeld
worden, welke beleidsinformatie door departementen opgevraagd kan worden in combinatie
met de toekenning van een decentralisatie-uitkering. Deze informatie moet het in ieder
geval mogelijk maken om tot een goede bepaling te komen van de hoogte van het macrobudget,
van de verdeling en om tot een oordeel en evaluatie te komen over de effectiviteit
van de besteding van publieke middelen, zonder dat dit de beleids- en bestedingsvrijheid
van medeoverheden aantast.
Vraag 42:
Wanneer zijn de onderzoeken naar het nieuwe verdeelmodel afgerond en worden deze aan
de Kamer toegezonden?
Antwoord:
Zoals bij vraag 30 aangegeven wordt het onderzoek naar de aard en het gewicht van
de maatstaven centrumfunctie en eenpersoonshuishouden en het onderzoek naar de overige
eigen middelen in de tweede helft van dit jaar opgestart. De onderzoeksresultaten
worden in de eerste helft van 2023 verwacht en deze zullen dan ook met uw Kamer worden
gedeeld.
Vraag 43:
Wordt met «onttrokken» bedoeld dat de middelen voor woningbouwimpuls en volkshuisvesting
in mindering zijn gebracht aan het accres van het gemeentefonds?
Antwoord:
Ja, dat is correct.
In het coalitieakkoord zijn middelen voor de woningbouwimpuls (10x100 miljoen) en
volkshuisvesting (4x150 miljoen) opgenomen. Deze middelen worden voor de jaren 2023
tot en met 2025 onttrokken aan het voor die jaren gereserveerde accres.
De middelen van het Volkshuisvestingsfonds worden ten behoeve van medeoverheden beschikbaar
gesteld in vier jaarlijkse tranches van 150 miljoen euro middels een specifieke uitkering.
Voor de woningbouwimpuls geldt dat deze middelen ten behoeve van medeoverheden beschikbaar
worden gesteld over een periode van tien jaar in jaarlijkse tranches van 100 miljoen
euro middels een specifieke uitkering.
Vraag 44:
Met welke inflatie over 2022 is in de Voorjaarsnota rekening gehouden en betekent
dit dat de bedragen voor 2023 dus aangepast worden op het huidige inflatieniveau nu
het volumedeel is vastgezet op het niveau van de Voorjaarsnota 2022 en alleen nog
kan wijzigen als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen?
Antwoord:
Zoals bij vraag 38 aangegeven geldt voor de normeringssystematiek zoals deze bij provincies
wordt toegepast dat het accres meegroeit met de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
Impliciet zit hier dus een volume-component en een loon-prijs-component in.
Voor gemeenten zijn de volume en de loon-prijscomponent nu gesplitst, waarbij de volumecomponent
is vastgezet op stand Voorjaarsnota 2022 en de loon-prijs-tranche van het lopend jaar
definitief vastgezet wordt op basis van de loon-prijs-index uit het CEP (maart) van
het lopend jaar en de uitgaven in het gemeentefonds in het jaar t-1 zoals opgenomen
in het Financieel Jaarverslag Rijk (voor zover deze middelen onder de huidige grondslag
van het accres vallen).
Vraag 45:
Waar is de hoogte van het bedrag van 1 miljard euro dat gemeenten in 2026 eenmalig
krijgen op gebaseerd?
Antwoord:
Dit bedrag is door het kabinet beschikbaar gesteld in aanloop naar een nieuwe financieringssystematiek
vanaf 2026.
Vraag 46:
Waarom wordt er alleen voor 2026 1 miljard euro extra aan gemeenten uitgekeerd?
Antwoord:
Zoals in vraag 45 aangegeven, is dit bedrag beschikbaar gesteld in aanloop naar de
nieuwe financieringssystematiek, waaraan het Rijk samen met gemeenten en provincies
werkt.
Vraag 47:
Hoe kunnen gemeenten met de incidentele extra uitkering van 1 miljard in 2026 structurele
investeringen plannen en doen?
Antwoord:
Zoals bij vraag 4 aangegeven, gaat het kabinet in goede samenwerking met medeoverheden
werken aan de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek. Centraal hierbij
staat de behoefte aan meer stabiliteit, inzicht in de te ontvangen middelen en ruimte
voor autonome keuzes op lokaal en regionaal niveau. De stabielere financiering draagt
bij aan duidelijkheid die nodig is om investeringen te plannen en te doen. In de aanloop
naar deze nieuwe systematiek stelt het kabinet voor gemeenten eenmalig een extra bedrag
van 1 miljard euro in 2026 beschikbaar. Daarnaast ontvangen gemeenten nu en in de
toekomst compensatie voor de loon- en prijsontwikkeling.
Vraag 48:
Op basis van welke indicatoren worden de loon- en prijsontwikkelingen vastgesteld
die als basis gelden voor de aanpassingen van het accres in het gemeentefonds?
Antwoord:
Zoals bij vraag 38 en 44 aangegeven geldt voor de normeringssystematiek zoals deze
bij provincies wordt toegepast dat het accres meegroeit met de ontwikkeling van de
rijksuitgaven. Impliciet zit hier dus een volume-component en een loon-prijs-component
in.
Voor gemeenten zijn de volume en de loon-prijscomponent nu gesplitst, waarbij de volumecomponent
is vastgezet op stand Voorjaarsnota 2022 en de loon-prijs-tranche van het lopend jaar
definitief vastgezet wordt op basis van de loon-prijs-index uit het CEP van het lopend
jaar. De index die hiervoor wordt gebruikt is gebaseerd op de CPB-raming van de loonvoet
sector overheid, index materiele overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. Hierbij
is een verdeling van 60% loonontwikkeling, 20% consumptie en 20% investeringen aangehouden.
Deze verdeling sluit aan bij de verdeling tussen loon- en prijsontwikkeling in de
uitgaven op de Rijksbegroting.
Vraag 49:
Op welk moment worden de loon- en prijsontwikkelingen vastgesteld die als basis gelden
voor de aanpassingen van het accres in het gemeentefonds en per wanneer worden deze
dan doorgevoerd richting de gemeenten en worden deze per direct in alle jaarschijven
doorgevoerd?
Antwoord:
Zoals bij vraag 48 aangegeven wordt de loon-prijs-tranche van het lopend jaar definitief
vastgezet op basis van de loon-prijs-index uit het CEP van het lopend jaar. Dit is
conform de systematiek van de Rijksbegroting
Deze worden voor het lopend jaar direct doorgevoerd naar gemeenten en in alle jaarschijven
verwerkt.
Vraag 50:
Wat zijn de gevolgen voor de omvang van het gemeentefonds als er op een bepaalde begroting
sprake is van onderuitputting en betekent het vastzetten van het volume-deel van het
accres dat onderuitputting op een bepaalde begroting geen gevolgen heeft voor de omvang
van het gemeentefonds? Als er wel gevolgen zijn, wordt er dan onderscheid gemaakt
tussen de verschillende uitgaven van departementen? Zo ja, hoe ziet dat onderscheid
eruit? Of is de regel voor alle departementen gelijk?
Antwoord:
Onderuitputting bij een bepaalde begroting heeft geen gevolgen voor het accres. Door
het vastzetten van het volumedeel van het accres zullen de accresstanden voor de jaren
2022 tot en met 2025 voor gemeenten alleen nog wijzigen als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen.
Vraag 51:
In welk jaar wordt de eenmalige rijksbijdrage van 1 miljard euro extra voor gemeenten
en provincies uitgekeerd? Is dat in het jaar 2026 of al eerder? Hoe is dat bedrag
tot stand gekomen? Hoe wordt de rijksbijdrage verstrekt? Gaat dat via het gemeentefonds?
Zo ja, om welke uitkering gaat het? Of wordt het anderszins uitgekeerd?
Antwoord:
Dit bedrag is door het kabinet beschikbaar gesteld in aanloop naar een nieuwe financieringssystematiek
vanaf 2026. De gemeenten ontvangen de rijksbijdrage van 1 miljard euro in het jaar
2026 uit het gemeentefonds. Hiervan wordt 924 miljoen euro beschikbaar gesteld via
de algemene uitkering van het gemeentefonds en 76 miljoen euro via het BTW-compensatiefonds.
Hierbij geldt dat als de realisatie lager is dan het plafond van het BTW-compensatiefonds
de resterende middelen via de algemene uitkering aan gemeenten worden verstrekt.
Vraag 52:
Hoe is de hoogte van de «eenmalige rijksbijdrage» bepaald? Moet dit worden gezien
als aanvulling op het accres?
Antwoord:
Deze eenmalige Rijksbijdrage is een eenmalige aanvulling van het gemeentefonds met
1 miljard euro en staat los van de accressystematiek.
Vraag 53:
Hoe past de «eenmalige rijksbijdrage» in de systematiek van de Financiële-verhoudingswet?
Antwoord:
Zoals in vraag 3 aangegeven is de basis gelegen in artikel 6 van de Financiële-verhoudingswet,
waarin staat dat gemeenten over ieder uitkeringsjaar recht hebben op een algemene
uitkering uit het gemeentefonds.
Vraag 54:
Is de «eenmalige rijksbijdrage» bedoeld om de nieuwe financieringssystematiek in te
voeren?
Antwoord:
Ja, deze bijdrage is beschikbaar gesteld in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek.
Vraag 55:
Hoe verhoudt de «eenmalige rijksbijdrage» zich tot de financiële scenario’s in het
rapport «Samenwerkingsvermogen» van de onafhankelijke verkenner?
Antwoord:
Het bedrag maakt onderdeel uit van het totaalpakket waar het kabinet op basis van
integrale besluitvorming in augustus op uit is gekomen. De extra bijdrage draagt bij
aan versterking van de financiële situatie van gemeenten in 2026, mede in het licht
van de lange termijn investeringen die van hen gevraagd worden.
Vraag 56:
Is er sprake van een gedeeld beeld tussen rijk en medeoverheden over de gevolgen van
het stopzetten van de huidige normeringssystematiek?
Antwoord:
Zoals bij vraag 4 en 5 aangegeven, gaat het kabinet in goede samenwerking met medeoverheden
werken aan de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek die is aangekondigd
in de Contourennota. Komend voorjaar hoop ik uw Kamer nader te kunnen informeren.
Vraag 57:
Welke factor in de berekeningen zorgt ervoor dat het bedrag «Stand ontwerpbegroting
2022» per jaar daalt terwijl de loon- en prijsontwikkelingen zouden moeten zorgen
voor een verhoging van het bedrag? Graag per factor het bedrag aangeven.
Antwoord:
Volgens tabel 2 in de ontwerpbegroting Gemeentefonds 2022 is de stand ontwerpbegroting
MJN 2023 hoger dan de stand ontwerpbegroting MJN 2023. Dit is onder andere het gevolg
van de accres tranches, zie regel 1a en 1b. Het feit dat de stand ontwerpbegroting
over de tijd daalt is onder andere het gevolg van het feit dat sommige mutaties incidenteel
zijn en niet structureel, zoals bijvoorbeeld de eenmalige energietoeslag in 2023 (regel
7), de extra middelen voor asiel voor 2022–2024 (regel 5).
Vraag 58:
Wat is het verschil tussen het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv)
en het Overhedenoverleg zoals in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen genoemd? Hoe
vaak heeft dit jaar een Bofv plaatsgevonden? En hoe vaak een Overhedenoverleg?
Antwoord:
Het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) is het overleg tussen de fondsbeheerders
(de Minister van BZK en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO)
en de Unie van Waterschappen en vindt minimaal twee keer per jaar plaats en heeft
dit jaar op 23 maart plaatsgevonden.
Het Overhedenoverleg wordt gehouden bij de start van een nieuw kabinet op initiatief
van de Minister-President en de Minister van BZK, zij spreken dan met de voorzitters
van de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen. Onderwerp van gesprek zijn de relevante
beleidsvoornemens uit het regeerakkoord voor decentrale overheden, interbestuurlijke
samenwerking en de rol van de decentrale overheden bij het realiseren van de maatschappelijke
opgaven. Dit overleg heeft nog niet plaatsgevonden dit jaar. Wel voeren bewindspersonen
per opgave het gesprek met medeoverheden en is er recent overleg geweest met de Minister-President,
de fondsbeheerders en de VNG.
Vraag 59:
Kunnen er nu helemaal geen uitspraken worden gedaan over de mate waarin de uitgaven
zich hebben ontwikkeld in relatie tot de verdeling en moet worden aangenomen dat de
nieuwe verdeling voldoende aansluit bij de daadwerkelijke uitgaven?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 31. Er is bekeken of in het sociaal domein de nieuwe verdeling
de kosten van gemeenten volgt. Dit blijkt het geval te zijn.
Vraag 60:
Waarom wordt de «eenmalige rijksbijdrage» niet genoemd in de passage «Geschatte budgetflexibiliteit»?
Geldt hiervoor geen verplichting om gemeenten uit te keren?
Antwoord:
De 1 miljard euro is onderdeel van de algemene uitkering van het gemeentefonds. De
paragraaf geschatte budgetflexibiliteit van de ontwerpbegroting gemeentefonds stelt
dat de verplichtingen leidend zijn, dit geldt voor het totaal van de algemene uitkering
en de waaronder de 1 miljard euro en de decentralisatie-uitkeringen.
Vraag 61:
Waarom ontbreekt de «eenmalige rijksbijdrage» in «E. Toelichting op de financiële
instrumenten»?
Is het bedrag per inwoner in 2026 inclusief de «eenmalige rijksbijdrage»? Zo ja, waarom
gaat het bedrag per inwoner dan toch nog omlaag?
Antwoord:
De eenmalige rijksbijdrage is onderdeel van de algemene uitkering en onderdeel van
de reeks «Algemene uitkering en de aanvullende uitkeringen» in tabel 5.
In de gepresenteerde bedragen per inwoner is de eenmalige bijdrage ook meegenomen.
Dat deze daalt is de uitkomst van het effect van enerzijds de teller (ontwikkeling
budget) en anderzijds de noemer (ontwikkeling aantal inwoners).
Vraag 62:
Waarom daalt het bedrag per inwoner nog verder in 2027?
Antwoord:
Zoals in vraag 61 aangegeven is er sprake van een teller en een noemer effect. De
teller daalt ten opzichte van 2026 met onder andere 1 miljard euro aangezien de rijksbijdrage
eenmalig voor het jaar 2026 is.
Vraag 63:
Moeten gemeenten de daling in 2026 en 2027 opvangen met extra belastinginkomsten?
Antwoord:
Zoals bij vraag 5 aangegeven werkt het kabinet in goede samenwerking met medeoverheden
werken aan de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek, waarbij de mogelijkheid
voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Komend voorjaar verwachten
we uw Kamer nader te kunnen informeren.
Vraag 64:
Waarom wordt van de extra eenmalige uitgave 76 miljoen bij het btw-compensatiefonds
gestort? Wat voor effect zou het hebben als deze middelen toch via het gemeentefonds
verdeeld zouden worden?
Antwoord:
De achtergrond van het BTW-compensatiefonds (BCF) is om de ongelijke btw-behandeling
tussen in- en uitbesteden op te heffen door gemeenten uit het BCF te compenseren als
ze btw moeten betalen. Er is afgesproken dat bij elke toevoeging van middelen aan
het gemeentefonds wordt bekeken met welke verwachte btw-betalingen dit gepaard gaat.
Dit bedrag wordt dan in het BCF gestort, in dit geval 76 miljoen euro. Als het plafond
overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds. Bij een realisatie
lager dan het plafond komt het verschil ten gunste van het gemeentefonds.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
M. Verhoev, adjunct-griffier