Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Jasper van Dijk over het bericht dat advocatenkantoor Houthoff nog steeds zaken doet met Russische klanten
Vragen van de leden Van Nispen en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over het bericht dat advocatenkantoor Houthoff nog steeds zaken doet met Russische klanten (ingezonden 13 september 2022).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 28 september 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat advocatenkantoor Houthoff, in tegenstelling
tot eerdere berichtgeving, nog steeds zaken doet met Russische klanten?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de huidige Amsterdamse deken tevens ook partner is bij Nauta-Dutilh
en dat Houthoff cliënt is bij Nauta-Dutilh? Zo ja, wat vindt u hiervan? Is onafhankelijk
dekentoezicht op het kantoor Houthoff op deze manier wel voldoende gewaarborgd? Zo
ja, kunt u dat nader onderbouwen?
Antwoord 2
Met ingang van 1 september 2022 heeft Amsterdamse orde van advocaten twee dekens,
waarvan er een inderdaad partner is bij NautaDutilh.2 Ik heb begrepen dat zij vanuit NautaDutilh niet betrokken is bij enige zaak die voor
of namens Houthoff wordt gevoerd. Overigens geldt dat alle lokale dekens met hun kantoor
een professioneel statuut hebben getekend met als doel de randvoorwaarden voor het
zorgvuldig en onafhankelijk functioneren van de deken vast te leggen en (de schijn
van) belangenverstrengeling te voorkomen.3
In de voortgangsbrief aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting4 en in antwoord op eerdere Kamervragen5 heb ik aangegeven dat de lokaal deken nu veel verschillende taken en rollen heeft,
dat die taken en rollen elkaar kunnen versterken, maar ook tegenstrijdig kunnen zijn
met elkaar en dat ik de zorgen van uw Kamer over de schijn van belangenverstrengeling
deel. Op 26 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de versterking van het
toezicht op de advocatuur. Die versterking houdt onder meer in dat er een Landelijk
toezichtautoriteit advocatuur (LTA) komt die verantwoordelijk wordt voor het toezicht
op alle advocaten in Nederland, dat de rol van de lokaal deken bij het toezicht komt
te vervallen en dat er een blik van buiten komt die kijkt hoe de LTA functioneert.
Ik ben er van overtuigd dat er met de voorgestelde versterking van het toezicht op
de advocatuur een robuust en toekomstbestendig toezichtstelsel voor de advocatuur
ontstaat.
Vraag 3
Kunt u meer duidelijkheid geven over de uitkomsten van onderzoek naar de werkzaamheden
van Houthoff dat onder toezicht van de vorige deken van Amsterdam heeft plaatsgevonden,
in het kader van een mogelijke overtreding van de sanctieregels? Kunt u ook aangeven
welke specialist dat onderzoek precies heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen6 heb aangeven vindt, gelet op de bijzondere positie van de advocatuur in onze samenleving,
het toezicht op advocaten onafhankelijk van de overheid plaats. Daarbij hoort dat
ik in beginsel terughoudend ben met het reageren op individuele casus zo ook deze.
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik uit een bericht van de
website van de Amsterdamse orde van advocaten opmaak dat de toenmalig Amsterdamse
deken na onderzoek heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van de schending van
sancties.7 De naam van de ingeschakelde specialist is mij niet bekend. Ik heb begrepen dat de
Amsterdamse deken in het kader van toepassing van de sanctieregelgeving door advocaten
diverse interne en externe specialisten raadpleegt en dat de precieze wijze waarop
een onderzoek wordt uitgevoerd en de uitkomsten van dat onderzoek onder de van de
advocaat afgeleide geheimhoudingsplicht van de deken valt (artikel 45a, tweede lid
Advocatenwet).
Vraag 4
Hoe weegt u de beslissing van de tuchtrechter dat het, ondanks de afgekondigde sancties
mogelijk moet zijn voor rechtsbijstandsverleners om Russische cliënten bij te staan,
op grond van artikel 18 van onze Grondwet? Mogen en moeten rechtsbijstandsverleners
nu wel of niet juridische bijstand verlenen aan Russische cliënten?8
Antwoord 4
In Nederland geldt de toegang tot het recht voor iedereen. Dat betekent dat ook gesanctioneerde
(rechts)personen zich tot een Nederlandse rechter moeten kunnen wenden of zich moeten
kunnen verweren.
Artikel 13 van de Advocatenwet bepaalt dat de rechtzoekende die niet of niet tijdig
een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging
door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat
kan geschieden, zich kan wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement
waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Een deken kan
alleen wegens gegronde reden dit verzoek afwijzen en tegen de afwijzing staat beklag
open bij het hof van discipline.9 In onderhavige zaak ging het om het instellen van een cassatieberoep namens de Russische
Federatie. Voor het instellen van een cassatieberoep is een advocaat noodzakelijk.
Het hof van discipline heeft het beklag tegen de weigering om in een specifieke zaak
een cassatieadvocaat aan te wijzen gegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2022:132) met als argument dat de weigering om in deze zaak een advocaat aan te wijzen
ertoe leidt dat de toegang tot de rechter onmogelijk wordt gemaakt en dat is in strijd
met het fundamentele beginsel van de Nederlandse rechtstaat dat een ieder toegang
tot de rechter moet kunnen hebben. Als gevolg van de uitspraak moet de deken in het
arrondissement Den Haag een advocaat aanwijzen, waarbij die advocaat op grond van
artikel 13, vierde lid van de Advocatenwet verplicht is zijn diensten te verlenen.
Rechtsbijstandsverleners mogen zonder meer diensten verlenen aan Russische cliënten,
zolang die Russische cliënten niet op enigerlei wijze op een sanctielijst voorkomen
of verbonden zijn aan een (rechts)persoon die op een sanctielijst voorkomt. Voor rechtsbijstand
aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen gelden aanvullende eisen (zie ook het
antwoord op vraag 5 en 6).
Vraag 5 en 6
Kunt u nauwgezet uiteenzetten in welke gevallen rechtsbijstand aan Russische cliënten
uitgezonderd is van de sancties die op dit moment gelden, nu hier nog altijd onduidelijkheid
over is?10
In het geval er uitzonderingen zijn op de sancties in het kader van het grondwettelijke
recht op rechtsbijstand, zijn deze uitzonderingen dan definitief of zijn zij nog onderhevig
aan een standpunt van de Europese Commissie of enige gerechtelijke instantie, Nederlands
of Europees?
Antwoord 5 en 6
Op grond van artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 269/2014 van de Raad
van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die
de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen
of bedreigen («de verordening») is het niet toegestaan economische middelen, rechtstreeks
of onrechtstreeks, ter beschikking te stellen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen
en met hen verbonden (rechts)personen. Dit geldt in beginsel ook voor het verlenen
van juridische diensten.
Het is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die op grond
van artikel 4 van bovengenoemde verordening toestemming kan verlenen voor het beschikbaar
stellen van economische middelen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen
en met hen verbonden (rechts)personen. Eind juli 2022 heeft de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking een nadere uitleg gegeven over de invulling van
voornoemde bevoegdheid voor zover het gaat om het verlenen van juridische diensten
aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Die uitleg
is gedeeld met vertegenwoordigers van de Nederlandse orde van advocaten.
Bij de uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening en de invulling van
de bevoegdheid van artikel 4 van de verordening is een balans gezocht tussen een effectieve
en juiste uitvoering van de EU-sancties enerzijds en het waarborgen van de fundamentele
rechten binnen de EU en Nederland anderzijds. Zowel artikel 47 Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie als artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden borgt namelijk het fundamentele recht
op verdediging in juridische procedures. Daarnaast refereert de Europese Commissie
in door haar opgestelde richtsnoeren bij de verordening aan het borgen van het fundamentele
recht op verdediging in juridische procedures, zoals neergelegd in het Handvest en
het EVRM. Een ruime uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening zou daarmee
op gespannen voet staan.
Op dit moment wordt de volgende lijn gehanteerd voor juridische dienstverlening aan
gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen.
Buiten de werking van het verbod van artikel 2, tweede lid, van de verordening valt
de juridische dienstverlening die noodzakelijk is voor de verdediging of vertegenwoordiging
van een gesanctioneerde (rechts)persoon of verbonden (rechts)persoon in het kader
van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen de juridische dienstverlening
die noodzakelijk is voor het bepalen van de rechtspositie of voor het instellen of
vermijden van een rechtsgeding. Advisering ten behoeve van het verkrijgen van een
ontheffing van EU-sancties valt hier ook onder.
Voor andere vormen van juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (rechts)personen,
bijvoorbeeld de advisering ten behoeve van de oprichting, een fusie of een overname
van een bedrijf, is nog steeds toestemming vereist van de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze lijn tevens voorgelegd aan de Europese
Commissie en is nog in afwachting van een antwoord.
Voor de volledigheid merk ik op dat bovenstaande lijn alleen geldt voor juridische
dienstverlening aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Dat betekent
dat het verlenen van juridische diensten aan Russische cliënten die niet op een sanctielijst
staan en niet verbonden zijn aan een gesanctioneerde (rechts)persoon, nog steeds mogelijk
is (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarbij blijft uiteraard gelden dat juridische
dienstverleners op grond van bestaande wet- en regelgeving alert moeten zijn op het
risico dat de gevraagde dienstverlening niet wordt gebruikt voor onwettige activiteiten
en zonodig de dienstverlening stoppen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.