Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Mohandis over het toezicht op gezinshuizen
Vragen van het lid Mohandis (PvdA) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het toezicht op gezinshuizen (ingezonden 1 september 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
28 september 2022).
Vraag 1
Zullen, aangezien u in de beantwoording van eerdere vragen aangeeft dat wordt gewerkt
aan de algemene maatregel van bestuur (AMvB) reële prijzen, waar met kostprijselementen
sturing wordt gegeven aan de opbouw van een reële prijs voor jeugdhulp, hier ook richtlijnen
in worden opgenomen voor reële kosten voor vastgoed, omdat er veel zorggeld aan vastgoed
wordt besteed bij gezinshuizen?1
Antwoord 1
Met de AMvB reële prijzen Jeugdwet worden gemeenten en aanbieders verplicht hun prijzen
op te bouwen uit landelijk bepaalde kostprijselementen. Eén van deze kostprijselementen
betreft overheadkosten, waarvan vastgoed een categorie is. Dat heeft tot gevolg dat
gemeenten en aanbieders met (onder meer) het vastgoed rekening moeten houden om te
komen tot reële prijzen. In de handreiking «inzicht in tarieven» is opgenomen op welke
manieren de kostprijs op basis van kostprijselementen kan worden berekend. In de handreiking
«tariefstelling gezinshuiszorg» is de bouwsteen huisvesting opgenomen, waarin uiteen
is gezet uit welke componenten huisvestigingskosten bestaan.2
Vraag 2
In hoeverre past het bij uw visie op het gezinshuis dat hier steeds meer en goedkoop
personeel voor wordt ingezet, zoals stagiairs, die vervolgens alleen op een groep
komen te staan? Is dit wenselijk? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Nee: Het is niet wenselijk dat stagiairs alleen en zonder begeleiding worden ingezet
in een gezinshuis. Stagiairs zijn nog in opleiding en moeten worden begeleid door
een ervaren professional.
Vraag 3 en 4
Herkent u het beeld dat de expert de heer van der Helm schetst dat vastgestelde kwaliteitscriteria
worden opgevat als richtsnoeren waar gezinshuizen zich officieel niet aan hoeven te
houden? Zo ja, wat vindt u daarvan?3
Waarom heeft u ervoor gekozen om samen met de sector bindende kwaliteitseisen tegen
te houden?
Antwoord 3 en 4
De vastgestelde kwaliteitscriteria voor gezinshuizen worden op verschillende manieren
gebruikt door de betrokken partijen. Het zijn veldnormen voor de sector die door het
veld zelf en andere betrokkenen zijn opgesteld. Hoewel de criteria niet zijn vastgelegd
in wet- of regelgeving, zijn deze criteria niet vrijblijvend. De gemeenten gebruiken
de kwaliteitscriteria als richtsnoer bij de inkoop van de gezinshuiszorg en kunnen
hiermee zien of de kwaliteit van de gezinshuiszorg voldoet aan de gestelde normen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gebruikt de kwaliteitscriteria bij het
toetsen van de kwaliteit van zorg. En ook voor de jeugdigen en de ouders die gebruik
maken van de gezinshuiszorg geven de criteria een duidelijk kader wat gezinshuiszorg
inhoudt en waaraan deze moet voldoen.
Gezien de diversiteit en verscheidenheid in het aanbod van de gezinshuizen is er door
de sector zelf niet voor gekozen om de kwaliteitscriteria als bindende kwaliteitseisen
voor te schrijven.
Vraag 5
Is het haalbaar dat gezinshuizen zelf hun eigen meta-toezicht inrichten als bindende
kwaliteitseisen missen? Zo ja, hoe dan?
Antwoord 5
Allereerst is het zo dat de gezinshuizen niet zelf hun eigen metatoezicht inrichten.
Bij metatoezicht toetst de IGJ de private borging (middels het Keurmerk Gezinshuizen
van de franchiseorganisatie Gezinshuis.com en hoofdaannemer Driestroom) op haar doeltreffendheid.
Een onderdeel van deze toets op doeltreffendheid is het toezicht van de IGJ bij gezinshuizen
om na te gaan of de private borging in de praktijk goed werkt en tot goede kwaliteit
van de jeugdhulp leidt. Pas op het moment dat de doeltreffendheid is vastgesteld,
kan de IGJ besluiten tot aanpassing van het toezicht, zoals het minder intensief uitvoeren
van het toezicht.
Vraag 6
Vindt u het überhaupt wenselijk dat gezinshuizen winst maken, aangezien u in beantwoording
van eerdere vragen heeft aangegeven dat u met het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering
zorgaanbieders (Wibz) voorwaarden kan stellen aan winst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom
niet?4
Antwoord 6
Sommige gezinshuisouders zijn werkzaam als zelfstandig ondernemer. Zij kunnen en mogen
in beperkte mate winst maken. Soms worden deze winsten weer gebruikt voor investeringen
om de zorg of de huisvesting te verbeteren. Exorbitante winsten zijn niet wenselijk
en wil het kabinet voorkomen. Met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders
(Wibz) kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot het uitkeren van winsten.
Vraag 7 en 8
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van jeugdbeschermingsorganisaties als het
gaat om het zicht op de kwaliteit van de zorg in een gezinshuis?
Wanneer moeten zij ingrijpen en op welke manier?
Antwoord 7 en 8
De jeugdbeschermingsorganisaties zijn verantwoordelijk voor de afspraken over de hulp
die nodig is voor een jeugdige of kind, welke uit huis en onder toezicht wordt geplaatst.
Ook indien een jeugdige in een gezinshuis is geplaatst, houdt de voogd (jeugdbeschermer)
zicht op de kwaliteit van de geboden zorg in dit gezinshuis. Indien een voogd constateert
dat de kwaliteit van de zorg in een gezinshuis onvoldoende is, of als de veiligheid
van een jeugdige niet gewaarborgd is, dan kan een jeugdbeschermer ingrijpen. Dit kan
door in gesprek te gaan met de gezinshuisouders of, als het probleem groter is en
niet kan wordt opgelost, door de kwestie aan te kaarten bij de manager(s) van de jeugdbeschermingsorganisatie.
In ernstige gevallen kan een jeugdige door een jeugdbeschermingsorganisatie worden
overgeplaatst naar een andere zorgaanbieder.
Daarnaast hebben de professionals van de jeugdbeschermingsorganisaties ook de mogelijkheid
om een klacht of melding te doen bij de IGJ over een jeugdhulpaanbieder zoals een
gezinshuis. De IGJ gaat de melding dan nader onderzoeken.
Vraag 9
Zouden vertrouwenspersonen meer bevoegdheden moeten krijgen om de positie van de kinderen
te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bevoegdheden?
Antwoord 9
Vertrouwenspersonen bespreken klachten van jeugdigen over bijvoorbeeld de kwaliteit
van de zorg met hen. Tijdens de bezoeken kunnen jeugdigen met de vertrouwenspersoon
in gesprek gaan over hun vragen, hun onvrede, klachten of andere zaken. Als hieruit
blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie of een situatie waarin de rechtspositie
van de kinderen in gevaar is, dan kan de vertrouwenspersoon het kind ondersteunen
om dit aan te kaarten. Wil of durft het kind dat niet, is er sprake van acuut gevaar
dan kan de vertrouwenspersoon deze situatie zelf aankaarten. In principe doet de vertrouwenspersoon
dat bij het gezinshuis zelf of bij de jeugdhulpaanbieder waar het gezinshuis onder
valt. Wordt dit signaal niet of onvoldoende opgepakt, dan kan het AKJ het signaal
melden bij de IGJ.
Over de werkwijze van het melden van signalen van vertrouwenspersonen van het Advies-
en Klachtenbureau (AKJ) aan de IGJ zijn afspraken gemaakt met de IGJ. De vertrouwenspersoon
kan zelf ook, op grond van eigen waarneming, signaleren bij de betrokken instanties
(jeugdhulpaanbieder of jeugdbeschermingsorganisatie) en/of bij de IGJ. Daarnaast kan
de vertrouwenspersoon ook signaleren bij de gemeente; bijvoorbeeld bij de inkopende
organisatie. Dit zullen zij in ieder geval doen indien blijkt dat er sprake is van
een onveilige situatie.
De bevoegdheden van de vertrouwenspersonen van onder meer het AKJ om de positie en
veiligheid van kinderen te verbeteren, is hiermee voldoende gewaarborgd.
Vraag 10
Waarom kunnen gezinshuizen niet gesloten worden op basis van de jeugdwet, zoals de
inspectie stelt? Kan de inspectie gezinshuizen wel op basis van een andere wet sluiten?
Zo ja, op basis van welke wet?
Antwoord 10
Hoewel de IGJ formeel een gezinshuis niet voor onbepaalde tijd kan sluiten, heeft
de IGJ op grond van de jeugdwet wel de mogelijkheid c.q. de bevoegdheid tot oplegging
van een aanwijzing of bevel om een jeugdhulpaanbieder over te dragen en geen nieuwe
jeugdigen aan te nemen, zolang de normafwijking niet is beëindigd. Naleving van de
aanwijzing kan eventueel afgedwongen worden middels de last onder dwangsom. Daarmee
wordt de instelling de facto gesloten zolang de IGJ significante risico’s ziet voor
de kwaliteit en veiligheid van de verleende jeugdhulp. Een verder strekkende bevoegdheid
in de Jeugdwet is daarmee niet nodig.
Vraag 11
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de inspectie grip kan houden op 7000 jeugdhulpbedrijven?
Antwoord 11
Het zicht houden op de kwaliteit van 7.000 jeugdhulpaanbieders is een verantwoordelijkheid
van verschillende partijen. Allereerst is de zorgaanbieder zelf verantwoordelijk voor
de kwaliteit van de zorg. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor (de inkoop
van) een kwalitatief en kwantitatief toereikend hulpaanbod en zullen zij bij de inkoop
van de zorg nadere kwaliteitseisen stellen. De IGJ is de toezichthouder op de aanbieders
van jeugdhulp. De IGJ geeft haar toezicht op verschillende manieren vorm en gaat hierbij
risico-gestuurd en responsief te werk. Risico-gestuurd toezicht is toezicht waarbij
risicovolle thema’s en risicovolle instellingen worden onderzocht. Dit gebeurt op
basis van de informatie die de IGJ verzamelt over de jeugdhulpaanbieders en bijvoorbeeld
naar aanleiding van meldingen en signalen. Responsief toezicht is toezicht dat past
bij het soort jeugdhulpaanbieders, bij hun gedrag en motivatie en dat effectief is
om de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren.
De IGJ houdt, naast het toezicht op individuele aanbieders, ook toezicht op groepen
aanbieders. Voorbeelden hiervan zijn het toezicht op nieuwe jeugdhulpaanbieders en
het metatoezicht zoals in de antwoorden op de vragen 5, 12 en 13 nader is toegelicht.
Vraag 12
Waarom is er via het experiment metatoezicht gekozen om te varen op het interne toezicht
van franchiseorganisaties die een duidelijk eigen belang hebben in een goede beoordeling
van hun instellingen?
Antwoord 12
Zoals in vraag 11 aangegeven, is het borgen van de kwaliteit van jeugdzorg een tussen
verschillende partijen. Hierin spelen gemeenten en ook koepels of vertegenwoordigers
van kleine aanbieders een rol. In de pilot die op dit moment loopt, onderzoekt de
IGJ in hoeverre zij in haar toezicht kan leunen op deze partijen. Het definitief inzetten
van metatoezicht zal pas gebeuren als de IGJ vertrouwen heeft in deze partijen. De
IGJ zal daar pas na de pilot een besluit over nemen. Zie ook de antwoorden op de vragen
5 en 13.
Vraag 13
Wat is het doel van deze proef? Wat zijn de criteria waar de proef op getoetst wordt
om te bepalen of dit een vervolg zal krijgen? Wanneer is de proef volgens u geslaagd?
Antwoord 13
Bij het project metatoezicht gaat de IGJ samen met het veld na in hoeverre het veld
zelf in staat is om de kwaliteit van de (jeugd)hulp bij gezinshuizen en zorgboeren
te toetsen. Eerst is bij certificerende instellingen, keurmerken, franchisegevers
en hoofdaannemers nagegaan in hoeverre deze bijdragen aan de kwaliteit van de (jeugd)hulp.
De door de branche opgestelde kwaliteitscriteria, en de wettelijke eisen vormen hiervoor
de basis. De conclusie is dat het private toezicht een basis kan vormen voor het nader
ontwikkelen van metatoezicht. Vervolgens zijn vier pilots gestart, twee bij gezinshuizen
en twee bij zorgboeren. In deze pilots gaat de IGJ na of de private borging in de
praktijk doeltreffend werkt bij de onderzochte gezinshuizen/zorgboeren en of de kwaliteit
van de (jeugd)hulp voldoende is. Bij gebleken effectiviteit (medio 2023) kan de IGJ
besluiten om het toezicht bij kleine aanbieders minder intensief uit te voeren. Daarna
kan de IGJ ook bij andere samenwerkingsverbanden waar een vorm van private borging
plaatsvindt nagaan of deze doeltreffend werkt, zodat metatoezicht een manier van toezicht
is die breder wordt ingezet.
Vraag 14
Kunt u toelichten, aangezien u in de beantwoording van eerdere vragen uiteen heeft
gezet hoe klachten over misstanden veilig gemeld kunnen worden, welk gevolg een gegrond
verklaarde klacht heeft voor het vervolg van de casus? Welke stappen kunnen ouder/kind
zetten als de instelling geen actie onderneemt naar aanleiding van gegrond verklaarde
klacht? Heeft u hier voorbeelden van?5
Antwoord 14
Een jeugdhulpaanbieder moet binnen een maand na de uitspraak van de klachtencommissie
schriftelijk aangeven of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen,
en zo ja welke. In de praktijk kan het voorkomen dat een ouder of kind van mening
is dat de jeugdhulpaanbieder onvoldoende verbetering laat zien, ondanks de toezegging
van de jeugdhulpaanbieder welke maatregelen ze gaan nemen. Zij kunnen gedurende elk
moment als ze onvrede ervaren contact opnemen met het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ).
Het LMZ informeert en adviseert ouders, kinderen en naasten over welke stappen ze
kunnen zetten op het moment dat ze onvrede hebben. Als de klachtroute al doorlopen
is en de jeugdhulpaanbieder laat volgens de klager onvoldoende verbetering zien dan
gaat het LMZ met de klager in gesprek. In dat geval wil de IGJ graag de onderliggende
stukken ontvangen, zoals de ingediende klacht, de uitspraak van de klachtencommissie
en de reactie van de jeugdhulpaanbieder op de uitspraak om zo een duidelijk beeld
van de situatie te kunnen vormen. Een dergelijke situatie kan, in overleg met de klager,
op individueel niveau beoordeeld worden door de inspecteurs. Afhankelijk van de inhoud
van de klacht zullen de inspecteurs bepalen welke interventie richting de jeugdzorgaanbieder
plaatsvindt.6
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.