Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ellian over het bericht dat de Hoge Raad het colorverbod in de Algemene plaatselijke verordening (APV) onverbindend heeft verklaard
Vragen van het lid Ellian (VVD) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het bericht dat de Hoge Raad het colorverbod in de Algemene plaatselijke verordening (APV) onverbindend heeft verklaard (ingezonden 8 augustus 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 23 september
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3774.
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat het colorverbod moet worden geschrapt uit een Algemene
plaatselijke verordening (APV) naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad?1
Antwoord 1
Ja, hier ben ik mee bekend. Vanaf 24 december 2021 is er op grond van de Algemene
Plaatselijke Verordening (APV) géén handhaving meer mogelijk op de uiterlijke kenmerken
(zoals hesjes, ofwel «colors») van de niet onherroepelijk verboden motorclubs op basis
van het specifieke verbodsartikel dat hierop ziet in de APV. De Hoge Raad oordeelde
op 24 december 2021 dat artikel 2:50a van de APV van de gemeente Haarlem in strijd
is met het grondrecht op de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 lid 3 van de Grondwet).
De Hoge Raad oordeelde dat op dit grondrecht alleen bij wet in formele zin een uitzondering
kan worden gemaakt, niet in een gemeentelijke verordening, zoals de gemeente Haarlem
deze had aangebracht in de APV van Haarlem.2 Dat betekent dat enkel de APV niet kan worden gebruikt als grondslag voor de handhaving
van het colorverbod.
Vraag 2
Hoeveel gemeenten hadden op het moment van het arrest van de Hoge Raad een colorverbod
opgenomen in hun APV?
Antwoord 2
Ongeveer vijftig procent van de gemeenten in Nederland.
Vraag 3
In hoeverre acht u het wenselijk dat het zichtbaar dragen, bij zich hebben of vervoeren
van kleding en goederen die uiterlijke kenmerken vertonen van een door de rechter
verboden organisatie wordt toegestaan in Nederland?
Antwoord 3
Dit is niet wenselijk gelet op de intimidatie en dreiging die daarvan uitgaat of uit
kan gaan. Uit de civielrechtelijke uitspraken blijkt dat uiterlijke kenmerken onlosmakelijk
onderdeel zijn van de cultuur van wetteloosheid van Outlaw Motorcycle Gangs, waarin
het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. Deze uitstraling leidt tot intimidatie
en geweld in onder andere de openbare ruimte en die cultuur is in strijd met de openbare
orde en is daarom verboden. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag
4.
Vraag 4
In hoeverre wordt het dragen van kleding van een verboden organisatie aangemerkt als
het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie en wordt op deze
wijze daar ook op gehandhaafd?
Antwoord 4
Over deze vraag zijn zowel in het civielrecht als in het strafrecht uitspraken gedaan.
Daarnaast is er sprake van een verschil tussen niet onherroepelijk verboden verklaarde
OMG’s, en OMG’s die wel onherroepelijk zijn verboden. Ook is er met de verruiming
van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW) lid 5 per 1-1-2022 een nieuwe bevelsmogelijkheid
ontstaan op dit vlak. In de komende alinea’s ga ik respectievelijk verder in op deze
punten.
In civielrechtelijke uitspraken is het uitgangspunt dat het civielrechtelijk verbod
ertoe leidt dat de werkzaamheid van de organisatie niet meer mag worden voortgezet,
in welke vorm dan ook.3 Ook blijkt uit de vele voorbeelden die zijn opgenomen in de civiele uitspraken dat
het dragen of tonen van uiterlijke kenmerken van de club een onderdeel is van de werkzaamheid
van de verboden organisatie. Met de colors is er sprake van een uitstraling van een
duidelijk herkenbare groep (de verboden motorclub) die ernstig geweld pleegt of dreigt
met het plegen van ernstig geweld. 4 Bovendien refereren de herkenningstekens en andere verschijningsvormen aan de verheerlijking
van geweld. Het dragen van kleding van een verboden motorclub behoort derhalve – onder
meer – tot de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden club omdat de naam,
patches, logo’s, kleuren etc. onlosmakelijk verbonden zijn met de verboden motorclub.
Er zijn inmiddels strafrechtelijke uitspraken waarin ook is geoordeeld dat het dragen
van kleding van een verboden organisatie het voortzetten van de werkzaamheid van een
verboden organisatie behelst op grond van artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Dit betreft de strafbaarstelling van het voortzetten van de werkzaamheid van een organisatie
die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard. Als illustratief
voorbeeld dient de volgende passage uit één van deze strafrechtelijke uitspraken:
«Bandidos Motorcycle Club Holland (BMC) is verboden omdat BMC Holland het toepassen
van geweld, ook in de openbare ruimte, niet schuwt, maar aanmoedigt en bagatelliseert;
er is binnen BMC Holland sprake van een cultuur waarin het plegen van ernstig geweld
wordt gestimuleerd, waardoor er gehandeld wordt in strijd met de openbare orde. Uit
voornoemde beschikkingen blijkt eveneens dat de naam «Bandidos», het logo en de patches
onlosmakelijk verbonden zijn juist met deze cultuur die tot verbodenverklaring heeft
geleid en dat het tonen daarvan ook bijdraagt aan die cultuur.
Ervan uitgaande dat de BMC-chapters en de BMC-leden feitelijk onderdeel uitmaakten
van BMC Holland en dat de naam, het logo en de colors van Bandidos als kenmerk voor
deze cultuur staan, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de verdachte, door het
dragen van de bij hem inbeslaggenomen kleding en accessoires, heeft deelgenomen aan
de voortzetting van de werkzaamheid van BMC Holland en voort is gegaan met de handelingen
in strijd met de openbare orde.».5
De jurisprudentie zal op dit vlak de komende tijd nog verder moeten uitkristalliseren.
In het geval van onherroepelijk verboden verklaarde motorclubs wordt in beginsel door
de bevoegde instanties gehandhaafd op basis van artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Hierop staat een maximale gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van de vierde
categorie en er wordt beslag gelegd op de uiterlijke kenmerken. Deze strafbaarstelling
geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk is geworden.
Een niet onherroepelijk civielrechtelijk verbod kan echter onmiddellijk in gaan als
de rechter de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard (artikelen 233 en
288 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en de argumenten voor het verbod kunnen
ook in dat stadium bijdragen aan bijvoorbeeld de motivering voor een (potentiele)
verstoring van de openbare orde.
Bij het dragen van kleding van niet onherroepelijk verboden verklaarde motorclubs
wordt er in beginsel gehandhaafd op basis van artikel 172 lid 3 Gemeentewet. De burgemeester
is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan
daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van
de openbare orde. De burgemeester maakt zelf een afweging over de feiten, maar hij
kan daarbij uitgaan van de feiten die al eerder door een civiele of strafrechter zijn
vastgesteld. Die feiten mag hij normaal gesproken aannemelijk achten. In het geval
van een (potentiele) verstoring van de openbare orde door het dragen/tonen van uiterlijke
kenmerken van een verboden organisatie staat de burgemeester sterk door te verwijzen
naar de uitspraken van de civiele rechters, die op basis van een zeer zorgvuldige
afweging in een strenge procedure, hebben geconcludeerd dat de desbetreffende motorclub
een gevaar vormt voor de openbare orde. De feiten waren klaarblijkelijk zo ernstig
dat een verbod moest volgen. Het belang van bescherming van de openbare orde weegt
zwaar en kan prevaleren, waardoor de burgemeester niet hoeft te wachten tot het verbod
onherroepelijk is. De burgemeester kan aansluiten bij de feitenvaststelling. De praktijk
geeft echter aan dat in geval van veelal acute en onverwachte situaties dit artikel
lastig toepasbaar is, omdat het bevel van de burgemeester moet worden afgewacht. Indien
het bevel niet wordt opgevolgd levert dit een strafbaar feit op (artikel 184 lid 1
Wetboek van Strafrecht, met een gevangenisstraf van maximaal drie maanden of geldboete
van de tweede categorie) en vindt aanhouding plaats en beslag op de colors.
Tot slot kan er voor clubs waartegen na 1-1-2022 een civielrechtelijke procedure is
gestart, worden gehandhaafd op basis van artikel 2:20 lid 5 BW in relatie met artikel
184a lid 2 Wetboek van Strafrecht, mits de rechter hiertoe beveelt. Het artikel 2:20
lid 5 BW is per 1-1-2022 gewijzigd en er is in geval van een OMG nog geen gebruik
van gemaakt omdat er nog geen rechtszaak tegen een OMG is gestart na 1-1-2022. Met
de wijziging kan de rechter voor organisaties die in eerste aanleg zijn verboden een
bevel geven om specifieke activiteiten na te laten, zoals het dragen van colors. Voor
het negeren van het bevel staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar of een geldboete
van de derde categorie.
Vraag 5
Op welke wijze wordt nu opgetreden tegen personen die kleding met uitingen van een
verboden organisatie dragen?
Antwoord 5
Zie de beantwoording bij vraag 4.
Vraag 6
Acht het u het noodzakelijk om een wettelijke grondslag creëren voor het colorverbod
zodat gemeenten, als zij dat wensen, het verbod weer op kunnen nemen in hun APV? Zo
ja, gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Uit de beantwoording van voorgaande vragen blijkt dat er al een aantal wettelijke
grondslagen bestaat waarbij gemeenten, politie en justitie kunnen handhaven op het
colorverbod. Ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 dat alleen
bij wet in formele zin uitzondering kan worden gemaakt op het recht van de vrijheid
van meningsuiting, niet in de APV. Of deze bestaande mogelijkheden voldoende zijn
leg ik voor aan het Landelijk Strategisch Overleg (LSO) van de aanpak van Outlaw Motorcycle
Gangs (OMG’s). Het LSO informeert en adviseert de Minister van Justitie en Veiligheid
namens de samenwerkende partners die deelnemen aan de Regionale en Landelijke Informatie-
en Expertise Centra (Belastingdienst Directie MKB en FIOD, politie, Openbaar Ministerie,
lokaal bestuur, Koninklijke Marechaussee) in de aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs.
Het advies van het LSO wordt eind 2022 verwacht. Daar wordt uw Kamer te zijner tijd
over geïnformeerd.
Voor de volledigheid wijs ik ten slotte nog op het initiatiefwetsvoorstel «bestuurlijk
verbod ondermijnende organisaties» dat momenteel in de Eerste Kamer aanhangig is,
waarin eveneens verbod op het voortzetten van de werkzaamheid van een verboden organisatie
is opgenomen.6
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.