Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk van een overleg over onderzoek naar de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen (Kamerstuk 31839-856) (herdruk)
2022D34013 HERDRUK1 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over de brief van 27 juni 2022 inzake Onderzoek naar de kwaliteit van het
feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen (Kamerstuk 31 839, nr. 856).
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
11
Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie
13
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
15
II
Reactie van de bewindspersoon
19
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Kwaliteit van
feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen». Zij danken
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het onderzoek en ondersteunen alle
onderzoeken en initiatieven die bijdragen aan verbetering in de jeugdbeschermingsketen.
Het onderzoek levert een aantal waardevolle aandachts- en verbeterpunten op waarmee
alle partijen in de jeugdbeschermingsketen aan de slag zullen moeten gaan. Onderschrijft
de Minister alle verbeterpunten, conclusies en aanbevelingen uit het rapport?
De leden van de VVD-fractie zien dat de professionals bij de Raad voor de Kinderbescherming
(RvdK) en gecertificeerde instellingen (GI’s) hun werk met toewijding en deskundigheid
uitvoeren. Tegelijkertijd laat het onderzoek ook zien dat een beslissing tot een uithuisplaatsing
niet altijd en niet in alle facetten op basis van een zorgvuldig feitenonderzoek wordt
genomen. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen.
In het Vragenuur van 28 juni jl. is de Minister gevraagd naar het aantal keer dat
de rechter een feitenrelaas weigerde of liet aanpassen door een GI vanwege onvoldoende
kwaliteit. Graag zien de leden van de VVD-fractie die aantallen per jaar in de beantwoording
tegemoet.
De kinderrechters geven zelf het signaal dat zij soms verstrekkende beslissingen moeten
nemen op basis van onvolledige of onjuiste rapportages. Waarom hebben de kinderrechters
desondanks hun beslissing in die gevallen genomen en het feitenrelaas niet vaker laten
aanpassen of teruggestuurd?
Uit de analyse van de IGJ blijkt dat er in 2021 in totaal 3.301 nieuwe gedwongen uithuisplaatsingen
plaatsvonden. Hoeveel verlengingen van machtigingen tot gedwongen uithuisplaatsingen
hebben er in 2021 plaatsgevonden? Hoe verhoudt het aantal van 3.301 nieuwe gedwongen
uithuisplaatsingen zich tot de gedwongen uithuisplaatsingen in de afgelopen tien jaren?
Uit het onderzoek blijkt voorts dat bij de nieuwe gedwongen uithuisplaatsingen van
kinderen in 2021 deze het vaakst hebben plaatsgevonden bij 16-/17-jarige leeftijd.
Kan de Minister hierop reflecteren?
Uit de analyse blijkt dat in ongeveer de helft van de onderzochte casussen zowel de
ouders als de (oudere) jeugdige achter de uithuisplaatsing stonden. Welke mogelijkheden
ziet de Minister om dit aantal te verhogen? Hoe denkt de Minister het sociale netwerk
meer als informant te gaan betrekken?
Kan de Minister verklaren waarom nieuwe jeugdbeschermers zich over het algemeen strikter
aan procedures houden? Volgens het onderzoek wordt dit door gezinnen als star ervaren
en kan dit in de weg kan staan aan het inspelen op wat gezinnen nodig hebben. Hoe
wordt dit de komende tijd verbeterd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse en zorg kennisgenomen van het onderzoek
van de IGJ naar de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen. Deze
leden hebben waardering voor het vele harde werk dat gedaan wordt door professionals
in de keten, maar vragen ook aandacht voor de verbeterpunten die uit dit onderzoek
naar voren komen. Zij ondersteunen daarom ook het belangrijke gesprek dat de Minister
voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
zullen voeren met de sector om de aanbevelingen op te volgen.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over de constatering dat in geen enkele onderzochte
casus het feitenonderzoek volledig op orde was. Zij vragen wat onder «volledig op
orde» wordt volstaan. Kan een overzicht gegeven worden van de factoren op basis waarvan
de IGJ beoordeelt dat het feitenonderzoek niet op orde was en hoe vaak dat voorkwam
per casus? Gaat het dan in de meeste gevallen om een enkele keer dat feiten en meningen
niet duidelijk gescheiden zijn of dat er een enkele keer informatie van meer dan twee
jaar geleden in het rapport terugkomt? Of is vaak sprake van een veelvuldige opeenstapeling
van meerdere factoren waardoor een feitenonderzoek niet op orde is? In hoeveel van
de gevallen was dat waarschijnlijk doorslaggevend geweest in de beslissing van de
kinderrechter?
De leden van de D66-fractie lezen in het onderzoek dat de maatschappelijke verwachting
is dat jeugdbeschermers waar nodig afwijken van wet- en regelgeving. Om welke gebieden
gaat het dan precies? De jeugdbeschermer is verantwoordelijk voor passende hulp, maar
is het dan ook mogelijk om de jeugdbeschermer bevoegdheden te geven over domeinen
heen? Hoe kijken jeugdbeschermers hier zelf tegenaan? Is het bekend of zij behoefte
hebben aan meer bevoegdheden op dit gebied?
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan kwalitatief goed feitenonderzoek
bij jeugdbeschermingsmaatregelen en in het bijzonder bij gezinnen waar de onderliggende
problemen verband houden met het tekortschieten van de overheid. Daar heeft de overheid
als geheel een grote verantwoordelijkheid tot rechtsbescherming van ouder en kind,
aangezien de overheid ook de sleutel kan zijn voor verbetering. Het meest in het oog
springende voorbeeld daarbij is uiteraard de eventuele samenloop met problemen bij
de kinderopvangtoeslag. Bij het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid
daarnaar gaf de Inspectie aan dat waarheidsvinding en het feitenonderzoek weliswaar
niet de primaire focus van het onderzoek zijn, maar als thema wel aan bod zullen komen
in de analyse van dossiers en gesprekken met ouders en professionals. Valt er al meer
te zeggen over de wijze waarop waarheidsvinding en feitenonderzoek zijn teruggekomen
in de bevindingen en conclusies van dit onderzoek? Worden de conclusies op dit gebied
ook meegenomen bij het aangekondigde plan van aanpak voor de verbetering van feitenonderzoek,
zodat dit plan van aanpak zich vooral ook kan richten op de meest kwetsbare gezinnen?
De leden van de D66-fractie zijn geïnteresseerd naar de acties die in de afgelopen
maanden zijn genomen om gevolg te geven aan de motie van de leden Van Beukering-Huijbregts
en Raemakers (Kamerstuk 31 839, nr. 840). Kan er een tijdspad gegeven worden? Op welke manier worden lessen en conclusies
van dit onderzoek bij het vervolg betrokken?
De leden van de D66-fractie merken op dat de IGJ constateert dat de jeugdbescherming
gejuridiseerd is. Kan de Minister reflecteren op de impact die deze ontwikkeling heeft
op de noodzaak van voldoende rechtsbijstand voor ouder en kind? Hoeveel ouders en
kinderen kregen de afgelopen jaren (sociale) rechtsbijstand bij een jeugdbeschermingsmaatregel
en in welke mate? Kan de Minister aangeven of dat voldoende is om rechtsbescherming
voor alle ouders en kinderen te kunnen bieden?
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat veel problemen die ten grondslag liggen
aan een jeugdbeschermingsmaatregel betrekking hebben op basisvoorwaarden voor bestaanszekerheid
in een gezin, zoals de juiste zorg voor een kind, een inkomen, een huis en een goede
gezondheid van de ouders. Wordt er onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre het
mogelijk is jeugdbeschermers of andere aangewezen personen (meer) doorzettingsmacht
te geven voor hulp op onderliggende factoren als dat doorslaggevend kan zijn bij het
voorkomen van een jeugdbeschermingsmaatregel? In hoeverre is dat nu al het geval,
of zijn er gemeenten die al op die manier opereren? Is wet- en regelgeving op dit
terrein toereikend of is aanpassing nodig? Wordt al gewerkt aan een mogelijkheid om
voorrang te kunnen geven bij jeugdhulp indien daarmee een jeugdbeschermingsmaatregel
kan worden voorkomen?
De leden van de D66-fractie merken op dat sommigen een (over)groot deel van jeugdbeschermingsmaatregelen
toeschrijven aan vechtscheidingen. In de onderzochte casussen is echter maar in een
kwart van de gevallen sprake van een complexe echtscheiding. Is dit onderzoek representatief
op dit vlak of ligt het totaal aantal jeugdbeschermingsmaatregelen waarbij een complexe
echtscheiding ten grondslag lag waarschijnlijk hoger of lager dan uit dit onderzoek
blijkt? Is hier eerder onderzoek naar gedaan?
De leden van de D66-fractie constateren dat de richtlijnen voorschrijven dat een dossier
naast kernbeslissingen ook kernoordelen bevat, maar slechts bij één enkele onderzochte
gecertificeerde instelling dat ook het geval was. Wat voor invloed op het proces en
de kwaliteit van het feitenonderzoek heeft het als een dossier geen kernoordelen bevat?
Is hierbij een aanpassing van de richtlijnen voor de hand liggend of een betere controle
op het naleven daarvan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vinden de conclusies van het onderzoek dat in geen enkele
casus het feitenonderzoek volledig op orde was zeer schokkend. Voornoemde leden vragen
wat dit betekent voor de kinderen die op basis van onvolledig feitenonderzoek uit
huis zijn geplaatst. Deze leden willen weten of de rechter in de onderzochte zaken
op basis van een juist feitenonderzoek wellicht tot een ander oordeel gekomen zou
zijn. In 2021 hebben 3.301 nieuwe gedwongen uithuisplaatsingen plaatsgevonden. Hoeveel
aanvragen tot gedwongen uithuisplaatsing zijn er in 2021 in totaal gedaan? Hoeveel
aanvragen tot gedwongen uithuisplaatsing zijn er afgewezen? Hoeveel van de 45 onderzochte
uit huis geplaatste kinderen zijn inmiddels weer thuis?
De leden van de PVV-fractie vinden het onbegrijpelijk dat er niet goed samengewerkt
wordt met ouders en jeugdigen en dat er onvoldoende tijd is genomen om hen te leren
kennen, terwijl dit juist een belangrijke factor kan zijn om uithuisplaatsing te voorkomen.
Op basis waarvan is zo’n ingrijpend besluit als uithuisplaatsing te rechtvaardigen?
Deze leden willen dan ook weten hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat deze samenwerking
er komt. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ouders en jeugdigen beter betrokken
worden bij de multidisciplinaire besluitvorming van de RvdK en GI’s? Kan de norm niet
worden «niet over hen, maar met hen»? Hoe kan het dat het overgrote deel van de professionals
vindt dat het is gelukt om een toereikende (werk)relatie op te bouwen met ouders en
jeugdigen en dat ouders en jeugdigen dit heel anders ervaren? Waarom maken professionals
niet kenbaar wat een ouder of jeugdige kan doen als hij/zij zich niet prettig voelt
in het contact? Hoe kan dit beter?
Kinderrechters gaven het signaal af dat de kwaliteit van feitenonderzoek voor verbetering
vatbaar is. Is de Minister van mening dat op basis van een onvolledige en onjuiste
rapportage een besluit tot uithuisplaatsing genomen kan worden? Kan de Minister garanderen
dat er geen besluiten tot uithuisplaatsing meer worden genomen wanneer het feitenonderzoek
onjuist blijkt? Zo nee, waarom kan het verzoek tot uitplaatsing dan niet worden aangehouden?
De leden van de PVV-fractie vinden het niet te verkroppen dat situaties escaleren
door de lange wachtlijsten, hoge caseload en dat kinderen daardoor onnodig gedwongen
uit huis geplaatst worden. Zijn de zorgen van de IGJ dat gedwongen uithuisplaatsingen,
de arbeidsmarktproblematiek en de druk op de jeugdbeschermingsketen niet los van elkaar
staan terecht? Hoe gaat de Minister er op zo kort mogelijke termijn voor zorgen dat
er wel tijdig hulp beschikbaar komt voor gezinnen, om zo gedwongen uithuisplaatsingen
te voorkomen? Hoe gaat de Minister het aantal spoeduithuisplaatsingen terugdringen?
In sommige zaken escaleert de situatie zodanig, dat het uiteindelijk een spoedzaak
wordt en de gedwongen uithuisplaatsing de enige optie nog is. De aan het woord zijnde
leden zijn van mening dat er direct een einde moet komen aan uithuisplaatsingen als
gevolg van het uitblijven van passende zorg en verwachten hierop ook snel de nodige
actie van de Minister.
Houdt de rechter bij het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing rekening
met de belabberde staat van de Nederlandse jeugdhulp? Houdt de rechter bij het afgeven
van een machtiging tot uithuisplaatsing rekening met het feit dat het jeugdzorgtraject
waar kinderen ingaan voor veel kinderen vaak onveiliger is dan thuis? Bestaat de mogelijkheid
dat de rechter voorafgaand aan het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing
navraag doet of er een geschikt plek beschikbaar is?
Is de Minister van mening dat een kind nooit uit huis geplaatst kan worden zonder
dat met de ouders en het kind gesproken is? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie kunnen zich uiteraard voorstellen dat er situaties zijn
waarbij het beter is voor een kind om niet meer bij de ouders teruggeplaatst te worden.
Toch willen deze leden een aantal concrete voorbeelden van ernstige tekortkomingen
in het ouderschap waarbij onderzoek naar de thuissituatie zowel voor als na de uithuisplaatsing
minder uitgebreid is, omdat terugplaatsing dan bij voorbaat niet haalbaar wordt geacht.
Is het niet aan de rechter om over dit perspectief voor het kind te beslissen? Zo
ja, hoe gaat de Minister dit borgen?
Worden ouders wel voldoende in de gelegenheid gesteld, krijgen zij voldoende tijd,
om hun leven weer op orde te krijgen om zo weer voor hun kind te kunnen zorgen?
Tevens verontrust het de leden van de PVV-fractie dat in de meeste dossiers concrete
doelen over terugplaatsing ontbreken en er ook geen plan is voor na de uithuisplaatsing
met daarin doelen gericht op terugplaatsing van het kind. Ook blijkt de omgang tussen
ouder en kind geen prioriteit te hebben. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat uithuisplaatsing
daadwerkelijk gericht is op terugkeer bij de ouders en er daarom ook direct na de
uithuisplaatsing een omgangsregeling met de ouders van start gaat?
Hoe gaat de Minister ouders beter informeren over de mogelijkheid tot een klachtenprocedure,
nu blijkt dat de ouders en jeugdigen niet standaard geïnformeerd worden over hun rechten
op dit punt?
Welke aanbevelingen uit het onderzoeksrapport is de Minister van plan om over te nemen
en uit te gaan voeren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Het stelsel van uithuisplaatsingen – als ultimum remedium – is de afgelopen tijd onder
vuur gekomen. De leden van de SP-fractie waarderen het onderzoek dat de IGJ heeft
uitgevoerd. De conclusies nopen de Minister tot actie. Hierover hebben deze leden
vele vragen.
De leden van de SP-fractie lezen in het onderzoeksrapport dat de IGJ geen enkele casus
heeft aangetroffen waarin het feitenonderzoek op orde was. Kan de Minister hierop
reflecteren? Zijn deze resultaten representatief? Zo ja, welke conclusies verbindt
de Minister hieraan? Zo nee, wat zegt dat over het belang van dit onderzoek? En wat
zegt dit bovendien over de vooruitgang onder de afgelopen regeringen aangezien het
probleem van ondermaatse rapportages al ruim tien jaar bekend is?2 Kan de Minister reflecteren op de afgelopen tien jaar en de vraag beantwoorden of
wel voldoende progressie geboekt is op dit vlak? Hoe meent de Minister nu wel vooruitgang
te bewerkstelligen? Heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid genoeg gedaan
om tot goede waarheidsvinding te komen in de jeugdbeschermingsketen?
Daarnaast willen de leden van de SP-fractie graag gebruikmaken van deze mogelijkheid
om een reactie te vragen op berichtgeving in de media dat een onafhankelijk onderzoek
naar de uithuisplaatsingen in het kinderopvangtoeslagenschandaal wordt tegengehouden.3 Wat is de reactie van de Minister op deze berichtgeving? Kan de Minister bevestigen
dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) haar eigen onderzoek uitvoert en daarom niet
meewerkt aan dit onafhankelijke onderzoek? Wanneer kan dan het onderzoek van de Rvdr
worden verwacht? Wat is de status van de uitvoering van de motie om tot een onderzoek
te komen? Is de Minister eventueel bereid om zelf het onderzoek door de Rijksuniversiteit
Groningen te financieren? Kan dit antwoord worden toegelicht? Deze leden wensen graag
een uitgebreide reactie op dit punt omdat er al veel te lang behoefte is aan informatie
over de uithuisplaatsingen, terwijl die er maar niet lijkt te komen.
De leden van de SP-fractie hebben vragen over de timing van het onderzoek van de IGJ.
In het onderzoek lezen deze leden dat de IGJ pas onderzoek heeft uitgevoerd nadat
er «verschillende signalen van ouders en jeugdigen» waren. Tevens wordt gewezen naar
de noodkreet van kinderrechters van oktober 2021. Hoewel de leden van de SP-fractie
waarderen dat de IGJ deze signalen serieus heeft genomen door er zelfstandig onderzoek
naar te doen is de vraag gerezen waarom de IGJ niet eigenstander eerder een onderzoek
is begonnen. Kan de Minister dit toelichten dan wel nagaan bij IGJ? Heeft de IGJ de
mogelijkheid om op eigen initiatief een onderzoek te starten? Zo ja, waarom is dat
niet eerder gebeurd? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie lezen dat de IGJ diverse kritische opmerkingen maakt over
de jeugdbeschermingsketen los van dit onderzoek. Kan de Minister daarop reflecteren
en daarbij in het bijzonder ingaan op de financiële tekorten, de zwaarte van het beroep
met de beperkte financiële en maatschappelijke waardering voor de professionals, de
hoge caseload en (verantwoordings)lasten en de beperkte mogelijkheden die er zijn
om tijdig passend hulp in te zetten? Welke rol denkt de Minister dat deze factoren
hebben op de harde conclusies van de IGJ?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de helft van de casussen
spoeduithuisplaatsingen betreft. Kan de Minister toelichten of dit representatief
is voor uithuisplaatsingen die niet onderzocht zijn en, zo ja, hoe het kan worden
verklaard dat er zo veel spoeduithuisplaatsingen nodig zijn? Wat wordt gedaan om te
voorkomen dat op het laatste moment kinderen in bescherming worden genomen?
De leden van de SP-fractie maken uit de resultaten van het onderzoek op dat er een
groot verschil in perceptie lijkt te bestaan tussen de professionals aan de ene kant
en de ouders/verzorgers en jeugdigen aan de andere kant. Zo ervaart 43% van de ouders
dat er onvoldoende tijd is genomen, 64% van de ouders ervaarde het contact als niet
prettig en ouders voelen zich angstig in contact met de RvdK en jeugdbescherming.
Welke stappen onderneemt de Minister en/of gaat de Minister nemen om dit probleem
aan te pakken?
Het valt voornoemde leden op dat de geconstateerde «positieve punten» doorgaans de
ervaringen, percepties en handelingen van de professionals betreft en dat de «aandachts-
en verbeterpunten» doorgaans de ervaringen en percepties van ouders/verzorgers of
de jeugdigen betreft. Herkent de Minister dit beeld? Zo ja, welke conclusies trekt
de Minister hieruit?
De IGJ concludeert dat professionals bij voorbaat terugplaatsing niet haalbaar achten.
De leden van de SP-fractie zijn geschokt door deze conclusie. Uithuisplaatsing is
een uiterste beschermingsmaatregel die zo min mogelijk en zo kort mogelijk moet worden
toegepast. Hoe verklaart de Minister dan toch deze grondhouding van professionals?
Wat gaat de Minister eraan doen om te zorgen dat professionals terugplaatsing wel
altijd de serieuze kans bieden die het verdient?
De leden van de SP-fractie vernemen uit het onderzoeksrapport dat de multidisciplinaire
afwegingen en besluitvorming in de meeste casussen beperkt zijn. Daardoor is het achteraf
lastig te vernemen welke afwegingen een (belangrijke) rol hebben gespeeld bij de keuze
tot uithuisplaatsing. Dit druist in tegen de richtlijnen. Wat gaat de Minister eraan
doen om dit te verbeteren? Grijpt de Minister dit rapport aan om te investeren in
de jeugdzorg zodat professionals voldoende tijd hebben om dergelijke afwegingen wel
goed vast te kunnen leggen? Zo nee, waarom niet? Hoe past de conclusie dat niet alle
onderzoeken tijdig worden gestart binnen de context van de bezuinigingen van afgelopen
jaren? Deelt de Minister de mening dat de onderliggende conclusie van dit rapport
eigenlijk is dat er onvoldoende tijd, middelen en personeel beschikbaar zijn om de
jeugdbescherming goed aan te kunnen pakken?
De leden van de SP-fractie constateren dat uit het onderzoek blijkt dat ouders uithuisplaatsingen
als een mededeling ervaren in plaats van een besluit. In een minderheid van de gevallen
hebben ouders het gevoel betrokken te zijn geweest bij het besluit. Erkent de Minister
dat dit problematisch is en zo ja, wat gaat de Minister hieraan doen?
De aan het woord zijnde leden willen ook stilstaan bij de constatering van de IGJ
dat praktische hulp gezinnen kan helpen maar niet altijd wordt ingezet. Welke conclusie
verbindt de Minister daaraan?
De IGJ schrijft dat door de overmaat aan spoeduithuisplaatsingen de niet-spoed zaken
onvoldoende of zelfs geen prioriteit krijgen. Dit is een ernstig probleem volgens
de leden van de SP-fractie. Deze leden verzoeken de Minister uiteen te zetten hoe
hij voor voldoende capaciteit en kwaliteit gaat zorgen zodat alle zaken de aandacht
krijgen die ze verdienen.
De leden van de SP-fractie missen in het hoofdstuk over tegenspraak de rol van de
rechtspraak. Hoewel de noodkreten van jeugdrechters mede ten grondslag liggen aan
dit rapport wordt er niet gekeken naar de tegenspraak vanuit de rechtspraak. Deelt
de Minister de analyse dat wanneer de kwaliteit van machtigingen voor uithuisplaatsingen
onvoldoende is terwijl jeugdrechters deze geaccordeerd hebben, er waarschijnlijk ook
een probleem zit bij de check die jeugdrechters uit zouden moeten voeren? Kan de Minister
aangeven of hij bereid is dit signaal ook met vertegenwoordigers van de rechterlijke
macht te bespreken? Daarnaast zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd hoe de Minister
verbetering wil bereiken bij het herstellen van fouten.
De leden van de SP-fractie verzoeken de Minister in te gaan op alle individuele conclusies
en aanbevelingen van het onderzoek. Daaruit moet blijken hoe de Minister erop kijkt,
welke lessen eruit worden getrokken en wat de Minister eraan gaat doen om de situatie
te herstellen. De schaal waarop de kwaliteit van de machtigingen niet op orde is,
is ronduit problematisch. Voornoemde leden verzoeken de Minister hoge prioriteit te
geven aan het herstellen van het vertrouwen in de machtigingen tot uithuisplaatsing
nu blijkt dat deze niet aan de verwachtingen voldoen om zo een hoop ellende in de
toekomst te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van de IGJ naar
de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen en de daarbij horende
brief van de Minister voor Rechtsbescherming. Zij lezen dat de Minister de conclusies
van de IGJ «kritisch» noemt. De aan het woord zijnde leden vinden dat deze kwalificatie
geen recht doet aan die conclusies. Zij vinden de bevindingen van de IGJ behalve kritisch
vooral ook meer dan zorgwekkend en vragen om een snelle en structurele oplossing.
Dit ook mede tegen de achtergrond van de uithuisplaatsingen van kinderen van ouders
die slachtoffer van de kindertoeslagaffaire zijn. De leden van de PvdA-fractie vatten
de conclusies van de IGJ als volgt samen: uithuisplaatsingen worden niet goed onderbouwd,
in geen enkele casus was het feitenonderzoek volledig op orde, er wordt onvoldoende
naar ouders geluisterd, er wordt te weinig tijd voor de ouders genomen, ouders krijgen
te weinig inzicht waarom hun kinderen uit huis moeten worden geplaatst, de «checks
and balances» (waaronder het verwerken van de reactie van jeugdige en ouder op het
rapport, het afhandelen van klachten, de inzet van een deskundige vertrouwenspersoon
of cliëntondersteuner, juridische bijstand) zijn niet op orde, professionals die over
uithuisplaatsingen gaan zijn niet genoeg toegerust om goed feitenonderzoek te kunnen
doen, door wachttijden en wachtlijsten in de jeugdzorg zijn kinderen onnodig uit huis
geplaatst en wordt ook contactherstel en terugplaatsing van een kind bij ouders belemmerd.
Deelt de Minister de opvatting dat de uitkomst van het onderzoek meer dan zorgwekkend
is omdat niet uitgesloten kan worden dat kinderen onterecht bij hun ouders zijn of
worden weggehaald en dat dat de belangen van kind en ouders heeft geschaad? En deelt
de Minister de mening dat de geconstateerde problemen voor de kinderen en hun ouders
van dusdanig ernstige en acute aard zijn dat niet gewacht kan worden tot november
van dit jaar voordat er stappen tot verbetering worden gezet? Zo ja, geldt de praktijk
zoals de IGJ die schetst nog steeds en is dat dan geen reden om per onmiddellijk nog
meer terughoudend te zijn ten aanzien van uithuisplaatsingen? Zo ja, hoe gaat de Minister
daarvoor zorgen? Zo nee, wat is er intussen dan verbeterd? Is er sinds het uitkomen
van het IGJ-rapport in juni 2022 al iets ondernomen om voor concrete oplossingen te
zorgen van de door de IGJ geconstateerde problemen? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de PvdA-fractie lezen ook dat de IGJ constateert dat professionals bij
de RvdK en de GI’s hun werk met toewijding en deskundigheid uitvoeren, maar dat zij
onvoldoende tijd en ruimte krijgen om het werk volgens de professionele richtlijnen
uit te voeren. Deelt de Minister die mening en wat gaat hij daaraan doen? Deze leden
vragen hier nu alvast naar in afwachting van de door de Minister voor november aangekondigde
informatie over de stand van zaken van het plan van aanpak voor de verbetering van
het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen.
De leden van de PvdA-fractie gaan op dit moment nog niet puntsgewijs in op de diverse
conclusies van de IGJ. Daarvoor wachten zij de inhoudelijke kabinetsreactie in november
af. Wel geven zij hier al mee dat wat deze leden betreft de conclusies van de IGJ
van dien aard zijn dat er snel verbeterstappen moeten worden gezet en dat het daarbij
niet bij het schaven aan het systeem van uithuisplaatsingen kan blijven maar dat er
fundamentele verbeteringen op korte termijn noodzakelijk zijn. Deelt de Minister die
mening? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben het onderzoek van de IGJ naar de kwaliteit
van het feitenonderzoek naar uithuisplaatsingen met zeer veel interesse gelezen. Toch
hebben zij eerst nog een aantal vragen aan de Minister over de korte brief die is
bijgevoegd bij het onderzoek. In de brief schrijft de Minister dat hij met de sector
in gesprek gaat over een vervolg op het Actieplan verbetering feitenonderzoek. De
aanbevelingen van het onderzoek van de IGJ en de uitkomsten van de eindevaluatie van
het Actieplan worden hierin meegenomen. Voornoemde leden vragen waarom niet direct
een vervolg aan het Actieplan verbetering feitenonderzoek is gegeven, gezien het feit
dat aan het eind van het Actieplan in 2021 al duidelijk was dat nog heel wat verbeteracties
nodig waren.4 Waarom wordt eerst gewacht op een evaluatie, wat weer tijd kost, in plaats van het
Actieplan direct te verlengen of überhaupt niet te stoppen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het onderzoek dat GI’s noodgedwongen zijn
overgegaan tot de inzet van «minimale varianten» en «wachtlijstbeheer», om er tenminste
voor te zorgen dat een door de kinderrechter opgelegde maatregel tijdig wordt uitgevoerd.
Kan uitgelegd worden wat wordt bedoeld met «wachtlijstbeheer» en wat die «minimale
varianten» zijn? Zijn daar specifieke voorbeelden van?
De aan het woord zijnde leden constateren dat in dit onderzoek alleen is gekeken naar
kinderen die in 2021 te maken kregen met een eerste machtiging uithuisplaatsing en
dat niet is gekeken naar lopende machtigingen en verleningen van machtigingen uithuisplaatsingen.
Gaat hier nog een keer apart naar gekeken worden door middel van een onderzoek? Ook
bij de verleningen van machtigingen uithuisplaatsingen zijn immers signalen bekend
van rammelend feitenonderzoek en te weinig communicatie met ouders en kinderen. Graag
ontvangen voornoemde leden een reactie op dit punt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat sinds 2015 binnen een ondertoezichtstelling
ook sprake is van een gedwongen uithuisplaatsing als ouders en jeugdige met de uithuisplaatsing
instemmen. In de literatuur worden hier vraagtekens bij gesteld en de verandering
van de wet op dit punt wordt in het onderzoek van de IGJ herhaaldelijk als zorgpunt
aangemerkt. Is de toevoeging van dit wetsartikel (artikel 1:265a) aan het Burgerlijk
Wetboek geëvalueerd? Zo ja, wat kwam daaruit? Zo niet, waarom niet en is overwogen
dit alsnog te doen als nu blijkt dat er zoveel zorgen over worden geuit? Hoe kijkt
de Minister nu naar deze wetsverandering?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de RvdK en de jeugdbescherming niet altijd
afzonderlijk met de jeugdige spreken bij een uithuisplaatsing. In de meeste gevallen
was hiervoor de reden dat het hele jonge kinderen en baby’s betrof, maar er waren
ook andere redenen om dit niet te doen. Wat gaat de Minister concreet doen om dit
punt te verbeteren? Voornoemde leden vragen of het niet goed is om het spreken met
de jeugdige indien dit mogelijk is (dus als de jeugdige oud genoeg is) voortaan te
verplichten. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Is hij voornemens hiervoor eventueel
de wet aan te passen?
Ook lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de raadsrapporten van de RvdK en
de plannen van aanpak van de GI’s moeilijk te interpreteren zijn voor ouders en jeugdigen
omdat zij de stukken niet begrijpen (waaronder de onderbouwing van de maatregel voor
de kinderrechter). Is het niet van belang dat al deze stukken ook in begrijpelijke
taal zijn geschreven zodat ouders en jeugdigen deze kunnen lezen? Aangezien dit ook
onderdeel is van hun eigen verdediging. Hoe kijkt de Minister naar een verplichting
tot schrijven in begrijpelijke taal of een mondelinge toelichting? Is hij eventueel
voornemens hier de wet voor aan te passen? Wat gaat hij concreet doen om dit punt
te verbeteren? Ouders hebben ook vaak maar een korte tijd (een week) om te reageren
op het rapport of zijn zelf verantwoordelijk voor de vertaling van het raadsrapport.
Deelt de Minister de mening dat dit echt anders moet? Zo ja, hoe gaat hij dit concreet
verbeteren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de IGJ in de meeste gevallen geen nieuw
plan voor na de uithuisplaatsing vond met daarin doelen gericht op terugplaatsing
van het kind naar huis. Concrete doelen over terugplaatsing ontbreken terwijl dit
wel een vereiste is vanuit de richtlijnen. Deze leden maken zich hier zorgen over.
Hoe gaat de Minister concreet zorgen dat beter aan de richtlijnen wordt voldaan op
dit punt? Is een wettelijke verplichting eventueel een optie? Het is immers van groot
belang dat een ouder weet aan welke doelen hij of zij moet werken om een terugplaatsing
mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor het op gang brengen van omgang na uithuisplaatsing.
Ook dat wordt niet altijd direct gedaan. Hoe kan dit concreet verbeterd worden?
De leden de GroenLinks-fractie zijn geschokt door de conclusie dat bij geen enkele
onderzochte casus het feitenonderzoek op orde was. Hoe kijkt de Minister naar deze
conclusie? Wat gaat de Minister doen met de aanbevelingen van de IGJ? Deelt hij de
mening dat dit onderzoek vraagt om urgentie en snelle verbeteringen? Een aantal aanbevelingen
is snel om te zetten in concreet praktisch beleid. Gaat de Minister dit ook snel oppakken?
Zo ja, welke aanbevelingen en op welke termijn?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de IGJ herhaaldelijk gewezen heeft op
de ongewenste gevolgen van wachttijden en wachtlijsten in de jeugdbeschermingsketen.
Deze leden wijzen hier ook al jaren op. De IGJ concludeert dat kinderen langer in
onveilige situaties blijven en meer beschadigd raken door het wachten en dat de problematiek
hierdoor verergert. Doordat noodzakelijke hulp te lang op zich laat wachten, is een
uithuisplaatsing na verloop van tijd nog de enige optie. Vervolgens staan wachttijden
en wachtlijsten ook het contactherstel en eventuele terugplaatsing in de weg. Voornoemde
leden vinden dit schrijnende conclusies. Zeker omdat de zij al jaren aandacht vragen
voor het probleem van de wachttijden en er de afgelopen jaren maar weinig is gebeurd.
Deelt de Minister de mening dat deze conclusies schrijnend zijn? Kan hij beloven dat
aan het einde van zijn termijn er wél iets is gebeurd aan de wachtlijsten in de jeugdbescherming?
Wat gaat de Minister concreet hieraan doen? Kan de Minister ook aangeven wat er is
gebeurd met de aanbevelingen uit eerdere Inspectierapporten over dit vraagstuk, namelijk
«Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» uit 2019, «Kwetsbare kinderen onvoldoende
beschermd Landelijk rapport 2021 vervolgtoezicht» uit juli 2021 en «Stand van zaken
jeugdbeschermingsketen» uit mei 2022? Deelt de Minister tenslotte de mening dat de
aangekondigde bezuiniging van 500 miljoen euro op de jeugdzorg van deze regering haaks
staat op de oproep van de IGJ om de wachtlijsten en wachttijden zo snel mogelijk op
te lossen? Ziet de Minister deze discrepantie ook en kan hij uitleggen waarom de bezuiniging
van 500 miljoen euro toch wordt doorgezet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het rapport «Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor
uithuisplaatsingen» van de IGJ. Zij vinden de bevindingen van de IGJ erg zorgelijk
en maken daarom van de gelegenheid gebruik enkele vragen te stellen.
De IGJ uit de zorgen dat gedwongen uithuisplaatsingen, arbeidsmarktproblematiek en
de druk op de jeugdbeschermingsketen niet los van elkaar staan. Een gedwongen uithuisplaatsing
wordt onafwendbaar als een situatie thuis escaleert als gevolg van te weinig hulp
en ondersteuning. Voornoemde leden maken zich daar ook zorgen over. Ziet de Minister
de samenhang tussen gedwongen uithuisplaatsingen, arbeidsmarktproblematiek en de druk
op de jeugdbeschermingsketen ook? Wat is de Minister van plan om deze patstelling
te doorbreken? Op welke manier verwacht hij dat de vicieuze cirkel van personeelstekorten,
werkdruk, wachttijden en uithuisplaatsingen het snelst doorbroken kan worden? Is de
Minister bereid ook onorthodoxe maatregelen in te zetten? Aan welke maatregelen denkt
hij?
Welke lessen zijn te trekken uit de aanpak van het ondersteuningsteam dat zich inzet
voor het heroverwegen van uithuisplaatsingen van kinderen van gedupeerden van de toeslagenaffaire
voor het traject van uithuisplaatsingen in het algemeen? De leden van de ChristenUnie-fractie
zien bijvoorbeeld dat het ondersteuningsteam ruim de tijd neemt om naar ouders te
luisteren en als partij los van een GI een bemiddelende rol kan vervullen. Neemt de
Minister dit soort goede voorbeelden mee in de uitwerking van het toekomstscenario
kind- en gezinsbescherming?
De IGJ constateert dat jeugdbeschermers en raadsonderzoekers bij vergelijkbare stappen
in werkwijze verschillen. Wat wordt al gedaan of wat kan in gang worden gezet om jeugdbeschermers
en raadsonderzoekers van elkaar te laten leren? Wat gaat de Minister doen om dit te
stimuleren en faciliteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien in de bevindingen van de IGJ over het vrijwel
altijd ontbreken van een plan tot terugplaatsing helaas een bevestiging van hun eerdere
zorgen. Welke inspanningen is de Minister van plan te verrichten om de GI’s de richtlijn
op dit vlak beter na te laten volgen? Kan de Minister een update geven over de uitvoering
van de motie van het lid Ceder c.s. (Kamerstuk 31 839, nr. 836) die vraagt om te onderzoeken wat het nut en de effectiviteit van een wettelijke
waarborging van deze voortgang kunnen zijn, bijvoorbeeld door een GI te verplichten
binnen drie maanden een uitvoeringsupdate aan de rechtbank voor te leggen?
Daarnaast vragen deze leden naar de stand van zaken van het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Documentatiecentrum (WODC)-onderzoek naar de praktijk van terugplaatsing bij GI’s.
Ook vragen voornoemde leden naar de voortgang in de registratie van terugplaatsingen.
Vanaf wanneer verwacht de Minister deze registratie te starten?5
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het zorgwekkend dat de IGJ veel fouten
of onjuistheden in de feitenonderzoeken is tegengekomen. Deze leden verwachten dat
de Minister deze bevindingen meeneemt in de verbeteringen die rond het feitenonderzoek
in gang zijn gezet en de stappen die na de evaluatie van het Actieplan verbetering
feitenonderzoek zullen worden gezet. Welke ambitie heeft de Minister voor het tijdspad
waarin deze verbeteringen moeten zijn doorgevoerd? De IGJ concludeert: «In geen enkele
casus was het feitenonderzoek volledig op orde.» Wat zijn hier zoal de gevolgen van
geweest? Hebben deze onjuistheden tot uitspraken geleid die anders zouden zijn uitgevallen?
Indien de Minister dit niet weet: is hij bereid hier (steeksproefgewijs) onderzoek
naar te doen?
De aan het woord zijnde leden vragen ook hoe voorkomen kan worden dat oude rapporten
met onjuistheden erin automatisch overgenomen worden en de grondslag vormen voor nieuwe
beslissingen danwel verlengingen.
Een van de adviezen van de IGJ is: «Zet na een uithuisplaatsing direct hulp in de
thuissituatie in, gericht op het herstel van het evenwicht.» Dit loopt via een ander
financieringsstelsel en daarmee andere budgetten, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie.
Erkent de Minister dat hierop sturen momenteel ingewikkeld is? Is de Minister bereid
om samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en
Sport te kijken hoe financiële middelen makkelijker overgeheveld kunnen worden zodat
de hulp thuis versterkt kan worden?
Deze leden lezen bovendien dat het feitenonderzoek soms lastig te interpreteren is
voor ouders en jeugdigen, met name omdat het rapport ook een juridische functie heeft.
Welke inspanningen moet de jeugdbeschermer volgens de wet en richtlijnen verrichten
om de bevindingen uit het feitenonderzoek begrijpelijk over te brengen aan ouders
en de jeugdige? Wat moet daarin volgens de Minister verbeteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de positie van ouders en jeugdigen
wordt verzwakt doordat zij het feitenonderzoek niet goed kunnen interpreteren en niet
altijd gewezen worden op hun recht op een vertrouwenspersoon om hen bij te staan.
Naast deze formele voorwaarden blijkt uit het rapport dat de bejegening van de jeugdbeschermer
of raadsonderzoeker en de tijd die zij nemen van grote invloed is op de mate waarin
de ouder en jeugdige zich begrepen en geholpen voelt. Het leidt er ook toe dat ouders
zich vaker in de beslissing van de raadsonderzoeker of jeugdbeschermer kunnen vinden.
Voornoemde leden lezen dat vooral beginnende jeugdbeschermers hierin nog kunnen leren
van collega’s met wat meer ervaring. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich
voorstellen dat, hoewel op korte termijn tijdrovend, het de kwaliteit van de jeugdbescherming
ten goede komt als startende jeugdbeschermers of raadsonderzoekers langer meelopen
met senior collega’s. Deze leden vragen daarom of GI’s de ruimte krijgen en geven
aan hun medewerkers om in de werkverdeling keuzes te maken die niet gericht zijn op
het zo snel mogelijk wegwerken van de wachtlijsten maar op de kwaliteit verbeteren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een zeer kwalijke ontwikkeling dat
«normale» verzoeken tot uithuisplaatsingen steeds vaker geen prioriteit krijgen en
dat alleen spoed-uithuisplaatsingen direct worden behandeld. Zij kunnen enig begrip
voor deze handelwijze opbrengen vanuit het perspectief van de jeugdbeschermer die
al een te hoge caseload heeft, maar deze leden vrezen dat deze manier van optreden
het aantal spoeduithuisplaatsingen alleen maar zal doen toenemen. Welke instrumenten
gaat de Minister inzetten om deze impasse te doorbreken?
De leden van de ChristenUnie-fractie sporen de Minister aan om de aanbevelingen die
de IGJ doet zelf op te volgen en bij de RvdK, GI’s en gemeenten aan te dringen deze
aanbevelingen met spoed op te volgen. Wat gaat de Minister doen om verandering in
de dagelijkse praktijk te stimuleren en te monitoren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport
van de IGJ over de kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen
voor uithuisplaatsingen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van DENK-fractie zijn van mening dat een uithuisplaatsing alleen moet worden
ingezet als de doelen van de ondertoezichtstelling niet bereikt kunnen worden als
het kind thuis blijft wonen. Deze leden vinden het zorgelijk dat het feitenonderzoek
in geen enkele onderzochte casus op orde is. Deelt de Minister de mening dat men bij
een ingrijpende maatregel als een uithuisplaatsing op zijn minst het feitenonderzoek
op orde moet hebben? Wat gaat de Minister doen om de kwaliteit van het feitenonderzoek
te verbeteren?
Deze leden vinden het zeer ernstig dat de RvdK en de GI’s beide onvoldoende aandacht
besteden aan mondelinge en schriftelijke onderbouwing van de noodzakelijkheid van
een uithuisplaatsing. Voornoemde leden willen de Minister dan ook vragen hoe, zonder
juiste onderbouwing, toch een machtiging tot een gedwongen uithuisplaatsing is afgegeven.
Het is de leden van de DENK-fractie ook onduidelijk wat er gaat gebeuren met de uithuisplaatsingszaken
waarbij de machtiging op een onvolledige onderbouwing is gebaseerd. Deze leden vragen
de Minister om hier duidelijkheid over te geven.
Een gedwongen uithuisplaatsing is een zwaar middel, dat niet licht genomen mag worden.
Deze maatregel heeft een grote impact op het leven van ouders en kinderen. De leden
van de DENK-fractie vinden het dan ook belangrijk dat ouders en kinderen meegenomen
worden in het proces. Dit blijkt in de praktijk niet zo te zijn. Deze leden vragen
de Minister hoe hij erop gaat toezien dat deze kinderen en ouders worden meegenomen
in het proces. Voornoemde leden vragen de Minister ook om nog specifiek te kijken
naar de ouders en kinderen die de taal niet machtig zijn. Deze ouders geven aan dat
hun culturele achtergrond, beperkte kennis van het Nederlandse jeugdbeschermingssysteem
en een taalbarrière het moeilijk maken om te begrijpen wat ze van de jeugdbeschermer
kunnen en mogen verwachten. De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om er
zorg voor te dragen dat een tolk en cultuur-sensitieve begeleiding beschikbaar is
voor deze ouders.
De leden van de DENK-fractie zijn van mening dat een gedwongen uithuisplaatsing als
laatste redmiddel moet worden ingezet en in eerste instantie voorkomen moet worden.
Zij spreken dan ook hun zorgen uit over het feit dat er gevallen bekend zijn waarin
door wachtlijsten ontijdig is ingegrepen met lichtere middelen. Door het ontijdig
ingrijpen is de situatie zo geëscaleerd dat men uiteindelijk toch moest overgaan tot
een gedwongen uithuisplaatsing. Deze leden vragen de Minister om bij het op te stellen
plan van aanpak ook mee te nemen hoe de wachttijdenproblematiek opgelost kan worden.
De richtlijn voor uithuisplaatsingen schrijft voor dat direct na de uithuisplaatsing
een plan moet worden opgesteld met daarin de concrete doelen voor terugplaatsing van
het kind naar huis. Uit het onderzoek blijkt dat in de meeste gevallen geen nieuw
plan aanwezig was. Ook bleek dat omgang niet in elke casus direct na de uithuisplaatsing
op gang kwam. De maatregel van uithuisplaatsing is een tijdelijke maatregel. De leden
van de DENK-fractie vinden het zeer verontrustend dat de jeugdbeschermer zich niet
richt op het zo snel mogelijk veilig terugplaatsen van het kind. Er is wettelijk gezien
een inspanningsverplichting om kinderen zo snel mogelijk terug te plaatsen. Deze leden
willen de Minister met klem vragen de cijfers van terugplaatsingen van kinderen aan
de Kamer te doen toekomen. Deze cijfers zijn niet bekend, maar zijn wel nodig om te
toetsen of deze instanties zich voldoende inspannen voor terugplaatsing. Voornoemde
leden vragen de Minister hoe hij erop gaat toezien dat de jeugdbeschermer zich in
lijn met uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaat richten
op het, zo snel mogelijk, veilig terugplaatsen van de kinderen.
De rapporten hebben een juridische functie. Daarom zijn ze omvangrijk en moeilijk
leesbaar voor veel ouders. Uit het onderzoek blijkt dat meningen vaak als feiten beschreven
staan in de rapporten en dat het voor ouders bijna onmogelijk is om onjuiste informatie
uit een rapport te krijgen. Veel ouders zijn onvoldoende op de hoogte gebracht van
hun rechten en plichten. 28% van de ouders is geïnformeerd over de mogelijkheid voor
een vertrouwenspersoon en 27% van de ouders geeft aan dat ze geïnformeerd zijn over
de mogelijkheid om een klacht in te dienen. Alle GI’s en de RvdK hebben een klachtenprocedure.
Sommige GI’s hebben een drempel gecreëerd in hun klachtenprocedure, waarbij de ouders
als verplichte eerste stap in gesprek moeten voeren met een jeugdbeschermer of teamleider.
De leden van de DENK-fractie wijzen de Minister erop dat dit in strijd is met de Jeugdwet.
De klachtenprocedure moet vrij toegankelijk zijn voor ouders en kinderen. Voornoemde
leden vragen de Minister te onderzoeken of het mogelijk is deze ouders kosteloos juridische
bijstand te verlenen in het proces van een gedwongen uithuisplaatsing. Deze maatregel
is zo ingrijpend dat deze leden van mening zijn dat deze ouders en kinderen rechtsbescherming
nodig hebben tijdens het proces. De aan het woord zijnde leden vragen de Minister
dit op korte termijn te onderzoeken en dit in de brief van november (over de stand
van zaken van het plan van aanpak voor de verbetering van het feitenonderzoek in de
jeugdbeschermingsketen) aan de Kamer te doen toekomen.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft met verbijstering kennisgenomen van de centrale conclusie van
het rapport: «De inspectie constateert dat professionals bij de RvdK en de GI’s hun
werk met toewijding en deskundigheid uitvoeren. Toch wordt een beslissing tot (een
aanvraag voor een machtiging tot een) gedwongen uithuisplaatsing niet altijd en niet
in alle facetten op basis van zorgvuldig feitenonderzoek genomen. In geen enkele casus
was het feitenonderzoek volledig op orde».
Indien in geen enkele casus het feitenonderzoek volledig op orde is, is er natuurlijk
sprake van een systeemcrisis. Daarom is het lid Omtzigt hogelijk verbaasd over de
conclusie van de Minister dat er gesproken gaat worden over het vervolg op het Actieplan
verbetering feitenonderzoek in de jeugdbescherming. Dit actieplan was een actieplan
uit 2018–2021. Op de website staat helder: «Aan alle actiepunten is gewerkt en het
grootste deel is afgerond». Op dit moment wordt het actieplan geëvalueerd.
Het lid Omtzigt wil graag begrijpen wat de Minister er zelf van vindt dat iedereen
vindt dat het actieplan redelijk gegaan is en dat nu blijkt dat geen enkel, hij herhaalt
geen enkel, feitenonderzoek volledig op orde is. Zijn eigen conclusie is dat het actieplan
dan ernstig tekort geschoten is, omdat het de basisvoorwaarde, correcte feitenonderzoeken,
niet heeft kunnen opleveren.
Dit is natuurlijk heel ernstig, maar ergens ook symptomatisch voor de actieplannen
in Nederland: zolang je maar redelijk rapportages kunt schrijven en mooie afbeeldingen
kunt maken, hoef je niet echt te kijken of het klopt. Het lid Omtzigt herkent dit
beeld van de evaluaties van de toeslagen die hij jarenlang gelezen heeft: er werden
geen grote problemen gesignaleerd, maar ze waren er wel en hoe.
Daarom schiet de reactie van de Minister ook zeer zwaar tekort volgens het lid Omtzigt.
Een al afgrond traject kan op geen enkele wijze, maar dan ook op geen enkele wijze,
oplossen dat de feitenonderzoeken nergens op orde zijn.
Het lid Omtzigt vraagt de Minister dan ook met een serieus plan te komen voor de verbetering
van de feitenonderzoeken en een analyse waarom het actieplan dit enorme knelpunt niet
gesignaleerd heeft.
Verder brandt de IGJ zich niet aan een belangrijke vraag: in hoeveel gevallen heeft
het feit dat het feitenonderzoek, dat niet op orde was, geleid tot een onjuist besluit.
Dus in hoeveel gevallen was een kind beter geholpen als het niet uithuisgeplaatst
was?
En welke rechten heeft een ouder, een kind, als blijkt dat het feitenrelaas niet volledig
op orde is? Krijgen de ouders en kinderen die zijn onderzocht nu te horen dat hun
feitenrelaas niet op orde was en komt er een mogelijkheid tot aanvulling of verbetering
of blijft dit een academische exercitie, zo vraagt het lid Omtzigt. Ofwel, is het
mogelijk dat het feitenrelaas dat niet op orde is, ook rechtsgevolgen heeft? Zo nee,
leven we dan nog wel in een rechtsstaat?
Graag ontvangt het lid Omtzigt een inschatting van de onderzoekers bij hoeveel uithuisplaatsingen
het feitenonderzoek ook materieel verandering gebracht zou kunnen hebben in het besluit
om over te gaan tot uithuisplaatsing.
Het omgekeerde is natuurlijk ook mogelijk: een onvolledig feitenonderzoek kan natuurlijk
ook leiden tot het niet uithuisplaatsen, waar het misschien beter was dat wel te doen,
maar dat is in de voorliggende situatie niet aan de orde.
Om deze zaken beter te begrijpen – want het lid Omtzigt waardeert het onderzoek wel
ten zeerste, evenals de inzet van vele professionals – heeft hij een aantal gedetailleerde
vragen.
1. Als rode draad voor verbetering ziet de IGJ in de eerste plaats de samenwerking
met ouders en jeugdigen in het gehele traject. Kan van een ouder worden verwacht om
samen te werken met een professional die volgens een ouder onterecht een maatregel
heeft verzocht bij de rechtbank?
2. Op pagina 3 van het onderzoeksrapport wordt aangegeven dat de multidisciplinaire
besluitvorming van de RvdK en GI’s voor vele ouders een «black box» is, waar zij geen
deel van uitmaken. Ouders geven aan dat de GI’s vrijwel niet van multidisciplinaire
besluitvorming afwijken. Kan de Minister hier opheldering over geven hoe dit in zijn
werking gaat? Klopt het dat wanneer de GI intern een perspectiefbesluit genomen heeft
dat een gezinsvoogd hier niet zelfstandig van mag afwijken? Heeft een gezinsvoogd
genoeg ruimte en is het veilig genoeg om zijn eigen standpunten kenbaar te maken in
multidisciplinaire besluitvorming?
3. Op pagina 7 van het onderzoeksrapport staat vermeld dat de IGJ ziet dat de instellingen
en de professionals in de jeugdbeschermingsketen zwaar onder druk staan als gevolg
van arbeidsproblematiek. Onderliggende oorzaken hiervan zijn financiële tekorten,
de zwaarte van het beroep in combinatie met de beperkte financiële en maatschappelijke
waardering voor professionals in de jeugdbeschermingsketen, hoge caseload en (verantwoordings-)lasten
en de beperkte mogelijkheden die er zijn om tijdige passende hulp in te zetten voor
een kind en gezin. Kan de Minister aangeven hoe het komt dat de professionals maar
een beperkte mogelijkheid hebben om passende hulp in te zetten? Hoe is de verhouding
tussen de hulpverlener die ingezet wordt door de GI en de ouder? Staat het een hulpverlener
die is ingezet door de GI vrij om ook een andere zienswijze te rapporteren? Hoe wordt
omgegaan met conflicterende belangen? Wie bepaalt uiteindelijk wat gerapporteerd kan
en mag worden? Kunnen professionals tegen een beleid van de GI ingaan zonder angstig
te hoeven zijn voor eventueel ontslag of enig andere eventuele consequenties?
4. Een derde rode draad is dat ouders en jeugdigen beter geïnformeerd moeten worden
over hun rechten en plichten en de klachtenprocedure. Klopt het dat de klachtenprocedure
niet parallel loopt aan de procedure bij de rechtbank? Kan het dan zo zijn dat wanneer
ouders een klacht indienen omtrent de handelwijze van een professional dat deze klacht
gegrond is en de zaak bij de rechtbank al afgehandeld is?
5. Een uithuisplaatsing kan alleen worden ingezet als de doelen van de ondertoezichtstelling
niet bereikt kunnen worden als het kind thuis blijft wonen. Hoe verhoudt zich dat
op dit moment met de werkdruk van de professional? Het plan van aanpak is vaak te
laat (niet binnen zes weken zoals de jeugdwet aangeeft) of onvolledig met onduidelijke
doelen. Hebben ouders voldoende rechtsbescherming? Wie stelt een plan van aanpak op
wanneer er geen gezinsbeschermer aanwezig is? Kan het zijn dat een maatregel wordt
opgelegd vanuit de rechtbank en deze maatregel niet voldoende tenuitvoergelegd kan
worden? Wordt actief gewerkt aan thuisplaatsing? Welke instrumenten worden ingezet
om te kunnen beoordelen of een kind weer naar huis kan? Welke methodes worden hiervoor
gebruikt?
6. Op pagina 12 van het onderzoeksrapport staat vermeld dat het enkel gaat om nieuwe
uithuisplaatsingen en niet over lopende uithuisplaatsingen. Is het juist niet interessant
om wel de lopende uithuisplaatsingen te onderzoeken gezien het feit dat aan het einde
van het jaar de maatregel geëvalueerd moet worden of de doelen zijn behaald? Bij een
lopende uithuisplaatsing kan onderzocht worden of actief gewerkt wordt aan thuisplaatsing,
of het plan van aanpak geëvalueerd is met ouders en de doelen goed opgesteld zijn.
Waarom is niet gekozen voor een onderzoek naar de eerste uithuisplaatsing met daarbij
aaneenvoegend een verlenging van de uithuisplaatsing?
7. Op pagina 15 van het onderzoeksrapport staat vermeld dat in het geval van spoed
een kinderrechter kan instemmen met directe uithuisplaatsing. Er komt dan binnen twee
weken een zitting, waar ouders of verzorgers kunnen laten weten wat zij vinden van
de uithuisplaatsing. Uit het onderzoek blijkt dat er geen enkel dossier op orde is.
Is het dan nog wel wenselijk dat enkel alleen de verzoekende partij gehoord wordt
door de piketrechter?
8. Bij ouders is meestal sprake van gecombineerde problematiek (bijvoorbeeld een combinatie
van een verstandelijke beperking, verslavingsproblemen bij de ouder, opvoedproblemen).
De IGJ heeft geen uithuisplaatsingen gezien waarbij sprake is van een enkelvoudige
problematiek. Kan de Minister aangeven hoe deze problematiek gediagnostiseerd is?
Is gekeken hoe deze problematiek in de stukken terecht is gekomen? Zijn het recente
problemen van ouders in de dossiers of verouderde informatie? Hoe heeft de IGJ gecontroleerd
aan de hand van hun onderzoek dat wat in het dossier vermeld staat ook juist is? Uit
het onderzoek blijkt echter dat er een gebrek is aan enige bronvermelding. Kan dit
dan zomaar worden aangenomen als feit wanneer er geen bronvermelding bij genoemd is?
Op pagina 25 van het onderzoeksrapport wordt vermeld dat bij de GI 70% van de genoemde
diagnoses de bron niet vermeld is. Hoe heeft de IGJ dan vast kunnen stellen dat in
de 45 dossiers vrijwel alle ouders een gecombineerde problematiek zouden hebben als
de bronnen niet vermeld zijn? Heeft de IGJ dit overgenomen vanuit de dossiers zonder
bronvermelding?
9. Van zestien gezinnen is duidelijk dat ouders problemen hebben op het gebied van
werk en inkomen, wonen en schulden. Hoe verhoudt deze reden van uithuisplaatsing zich
tot de toeslagenaffaire? Is de Minister dan ook de mening toegedaan dat schulden wel
degelijk een reden kunnen zijn voor een uithuisplaatsing? Zestien gezinnen hebben
blijkbaar problematische schulden en hebben te maken met een uithuisplaatsing (zie
pagina 13 van het onderzoeksrapport).
10. Op pagina 21 van het onderzoeksrapport blijkt dat huurachterstanden en dreigende
huisuitzetting de stress vergroten en ook zijn weerslag hebben op de kinderen. Kan
de Minister een koppeling maken met de gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire?
Dat huurachterstand en schulden stressfactoren kunnen zijn en een rol hebben gespeeld
in de uithuisplaatsingszaken?
11. Op pagina 16 van het onderzoeksrapport bij de positieve punten wordt gesteld dat
met name ervaren jeugdbeschermers doen wat nodig is om in de werkrelatie met ouders
en kind tot passende oplossingen te komen. Bijvoorbeeld de omgang begeleiden terwijl
dit eigenlijk niet de taak is. Echter geven ouders vaak aan dat de omgang vaak begeleid
wordt door een gezinsvoogd die hiervan een verslag opstelt met daarbij conclusies
over de opvoedvaardigheden van ouders. Dit is niet de taak en de bevoegdheid van een
gezinsvoogd. Deze informatie wordt vaak gebruikt in procedures. Moet hier niet een
professionele instantie ingezet worden die opgeleid is om de omgang te mogen begeleiden
en te observeren middels een orthopedagoog of een ter zake dienend gedragsdeskundige?
12. Daarbij wordt er gesteld dat er een gedragsdeskundige betrokken is bij de besluitvorming.
Klopt het dat deze gedragsdeskundige het kind niet ziet? Is deze gedragsdeskundige
Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerd?
13. GI’s maken gebruik van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument. Jeugdbeschermers
maken aan de hand van dit instrument een veiligheidsinschatting. Wanner gekeken wordt
naar de standaard lijsten vanuit de belastingdienst waarmee het drastisch fout is
gegaan, is het dan wel wenselijk om standaard lijsten te gebruiken? Zijn deze risicotaxatie-instrumenten
nog wel het juiste instrument om te gebruiken? Moet er niet naar het verleden gekeken
worden dat dit fout kan gaan? Heeft de IGJ deze risicotaxatie instrumenten onderzocht?
14. Er is één professional van Veilig Thuis bevraagd. Wat is hieruit gekomen? Vele
ouders zijn angstig voor de meldingen vanuit Veilig Thuis omdat deze meldingen niet
voldoende worden geverifieerd volgens ouders. Zijn de dossiers ook onderzocht op Veilig
Thuis meldingen? Hoe zijn de professionals bij deze ouders gekomen? Is dat een melding
vanuit Veilig Thuis of een melding vanuit andere instanties? Hoe kan deze angst weggenomen
worden als de overheid oproept om meldingen te doen omtrent een thuissituatie? Hoe
wordt omgegaan met een melding? Uit de aanbevelingen komt niet naar voren hoe de angst
bij ouders weggenomen kan worden. Vele ouders zijn angstig, zo wordt aangegeven in
dit onderzoek. Welke aanbevelingen worden hiervoor gegeven om de angst weg te nemen
bij ouders?
15. Kan de Minister aangeven of de Rvdk en de GI aan feitenonderzoek doen conform
artikel 3.3 van de Jeugdwet?
16. Voor het ter beschikking stellen van het raadsrapport aan kinderen wordt door
de IGJ een leeftijdsgrens van 12 jaar voorgesteld. Waarom deze leeftijdsgrens? En
hoe strikt is deze leeftijdsgrens? Ieder kind ontwikkelt in zijn of haar eigen tempo.
Een kind van 10 jaar kan bijvoorbeeld erg goed begrijpen wat er speelt.
17. Wordt in het vervolg op het Actieplan verbetering feitenonderzoek in de jeugdbescherming
nagedacht over oplossingen voor de hoge werkdruk?
18. De IGJ merkt op dat een samenwerkingsrelatie tussen ouders, jeugdigen en professionals
belangrijk is voor het hulpverleningstraject en dat deze samenwerking beter moet.
Het opbouwen van een samenwerkingsrelatie is momenteel lastig aangezien het traject
van een gezin in de jeugdbeschermingsketen is opgeknipt met verschillende professionals
met diverse verantwoordelijkheden. Hiervoor wordt geen oplossing aanbevolen. De IGJ
benoemt enkel dat er gezorgd moet worden voor een nieuwe inrichting van het jeugdbeschermingsstelsel
zodat er een beperkt aantal professionals een duurzame werkrelatie kunnen aangaan
met de jeugdige en zijn gezin. Hoe wordt hiervoor gezorgd? En moet wellicht worden
nagedacht over een tijdelijke oplossing?
19. De IGJ benoemt dat raadsonderzoekers en jeugdbeschermers de aangeleverde informatie
vanuit andere hulpverleners beschouwen als «een feit». Er wordt vertrouwd op elkaars
oordeel (om dubbel werk te voorkomen). Voor ouders blijkt het lastig om informatie
die is overgenomen later in het traject alsnog gecorrigeerd te krijgen. Zij worden
dan terugverwezen naar de eerdere instanties die deze informatie hebben opgenomen.
Hieromtrent beveelt de IGJ aan dat eenduidige afspraken moeten worden gemaakt over
de wijze waarop door ouders of jeugdige geconstateerde feitelijke onjuistheden in
een rapportage worden verwerkt; reacties op de betreffende plek in het rapport moeten
worden verwerkt; en als de correctie niet wordt verwerkt, dan moet dit op die plek
duidelijk worden gemaakt. Wat voor invloed heeft dit op het «vertrouwen in elkaars
oordeel»?
II Reactie van de bewindspersoon
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.