Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Omtzigt, Nijboer, Grinwis, Maatoug, Stoffer, Dassen en Inge van Dijk over de Uber-files en aanverwante zaken
Vragen van de leden Omtzigt (Omtzigt), Nijboer (PvdA), Grinwis (ChristenUnie), Maatoug (GroenLinks), Stoffer (SGP), Dassen (Volt) en Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister-President over de Uber-files en aanverwante zaken (ingezonden 18 juli 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 5 september 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de volgende berichten: «Hoge ambtenaren Belastingdienst
schonden regels om Uber te bevoordelen» in het Financieele Dagblad van 12 juli 2022,
«De Belastingdienst schond de regels ten gunst van Uber» in Trouw van 12 juli 2022,
«De Belastingdienst leek wel een bondgenoot van miljardenbedrijf Uber» in Trouw van
12 juli 2022, «Hoe Uber een gewillige medestander vond in de Nederlandse Belastingdienst»
in het Financieele Dagblad van 14 juli 2022 en «Volledig vrijgeven «bidbook» voor
overhalen Unilever niet nodig» in de Leeuwarder Courant van 15 juni 2022?
Antwoord 1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Naar aanleiding van deze berichtgeving doet de Belastingdienst onderzoek naar deze
casus. Dit onderzoek acht ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. De
bevindingen van het onderzoek worden op dit moment getoetst door onafhankelijke experts,
die niet zijn verbonden aan een advieskantoor of de Belastingdienst. De resultaten
hiervan verwacht ik in september te ontvangen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht
van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heb ik niet alle
vragen kunnen beantwoorden en kan ik ook de resultaten van het onderzoek niet openbaar
maken. De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is een belangrijke bouwsteen
in ons fiscale stelsel. Anderzijds vormt het informatierecht van artikel 68 Grondwet
één van de pijlers van ons parlementaire stelsel. Tussen de twee uitersten die hieruit
voortvloeien (openbare inlichtingenverstrekking en géén inlichtingenverstrekking),
bestaat ook een tussenvorm, namelijk het vertrouwelijk verstrekken van inlichtingen
aan de Kamer in een besloten commissievergadering. Hoewel het in beginsel niet gebruikelijk
is om met de Kamer in discussie te treden over individuele belastingplichtigen, kan
dit anders zijn in zaken die tot grote maatschappelijke ophef hebben geleid. Naar
mijn mening is daar in dit geval sprake van. Daarom bied ik uw Kamer en de Eerste
Kamer een vertrouwelijke briefing aan. In deze briefing kan op deze casus, uw vragen
en de conclusies van dit onderzoek nader worden ingegaan.
Vraag 2
Hoeveel verzoeken om uitwisseling van informatie heeft de Nederlandse Belastingdienst
sinds 2014 gekregen van andere belastingautoriteiten op basis van door Nederland gesloten
belastingverdragen, het multilaterale administratievebijstandsverdrag, de Europese
administratieve bijstandsrichtlijn en de Europese btw-fraudeverordening, en wat is
de gemiddelde doorlooptijd van deze verzoeken?
Antwoord 2
Hieronder heb ik een overzicht opgenomen van de aantallen verzoeken over de jaren
2014 tot en met 2021.
Jaar
Totaal
2014
2.173
2015
2.058
2016
2.104
2017
2.239
2018
1.964
2019
2.042
2020
1.618
2021
1.507
De automatische uitwisseling van gegevens tussen EU-landen de afgelopen jaren is fors
toegenomen. Ik juich dit toe. Ik verwijs in dit verband ook naar de brief van de toenmalige
Staatssecretaris van Financiën van 1 februari 2019 aan uw Kamer1.
Indien een informatieverzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie
verstrekt indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor
internationaal overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in artikel 5a, eerste
lid, Wet op de internationale bijstandsverlening (WIB), dient deze informatie binnen
twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie
door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft,
waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt
de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk
bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie
omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende
tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een
wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land
kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever
is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een
al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
Voor wat betreft de daadwerkelijke doorlooptijden kan worden opgemerkt, dat in de
peer review door het Global Forum (OECD)2 over de jaren 2014–2017 Nederland beoordeeld is op de kwaliteit en doorlooptijden
van de afhandeling van de verzoeken. Geoordeeld is dat Nederland voldoet aan alle
gestelde criteria.
Vraag 3
Wat zijn de redenen voor eventuele vertraging in de afhandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken
door de Nederlandse Belastingdienst en in hoeveel gevallen is door Nederland om uitstel
gevraagd, en om welke redenen?
Antwoord 3
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de behandeling van binnenkomende informatieverzoeken
plaatsvindt op basis van de WIB bij de heffing van belastingen. Als een verzoek om
inlichtingen wordt ontvangen, beoordeelt de Belastingdienst of dit verzoek voldoet
aan de daarvoor internationaal overeengekomen criteria. Hierbij wordt onder andere
getoetst of het verzoek voldoende individualiseerbaar is, er mag namelijk geen sprake
zijn van een zogenoemde «fishing expedition». Ook wordt beoordeeld of er een belang
is voor de belastingheffing in het verzoekende land en of dat land de gebruikelijke
mogelijkheden om de informatie in eigen land te verkrijgen heeft benut. Als het verzoek
niet aan alle criteria voldoet wordt het verzoek in principe afgewezen. Als het verzoek
niet volledig is wordt het verzoekende land verzocht om een nadere toelichting.
Indien het verzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie verstrekt
indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor internationaal
overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in de WIB, dient deze informatie binnen
twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie
door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft,
waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt
de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk
bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie
omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende
tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een
wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land
kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever
is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een
al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
In hoeveel gevallen er door Nederland een verzoek om uitstel is gevraagd en om welke
reden kan ik niet beantwoorden. Op dossierniveau vindt registratie plaats van een
eventueel verzoek om uitstel en de achterliggende reden daarvan. Het is niet mogelijk
om deze informatie op gestructureerde wijze uit het systeem te halen.
Vraag 4
Kan bij de beantwoording van vragen 2 en 3 een uitsplitsing worden gemaakt tussen
uitwisselingsverzoeken waarbij de informatiehouder/belastingplichtige overigens zekerheid
vooraf heeft gekregen door middel van een advance pricing agreement (APA)/advance
tax ruling (ATR) van de Nederlandse Belastingdienst over een investering in Nederland
en alle overige uitwisselingsverzoeken?
Antwoord 4
Deze informatie is niet systematisch aanwezig. Er wordt door de Belastingdienst niet
bijgehouden welke uitwisselingsverzoeken zien op een advance pricing agreement (APA)/advance
tax ruling (ATR) die ziet op een investering in Nederland en overige uitwisselingsverzoeken.
Vraag 5
Bij hoeveel multilaterale belastingcontroles, al dan niet in EU-verband, is de Nederlandse
Belastingdienst sinds 2014 betrokken als coördinator?
Antwoord 5
Nederland heeft in de periode van 2014 tot en met heden 55 multilaterale belastingcontroles
geïnitieerd en daarbij opgetreden als coördinator. Daarnaast heeft Nederland meegewerkt
aan 90 door andere landen geïnitieerde onderzoeken. De hiervoor genoemde onderzoeken
hebben betrekking op directe belastingen, omzetbelasting en accijns.
Vraag 6
Hoeveel Europese subsidie is er gegaan naar de door Nederland geleide multilaterale
belastingcontroles in het kader van het Fiscalis 2020-programma (Verordening (EU)
1286/2013) en wat is het gemiddelde subsidiebedrag per belastingcontrole?
Antwoord 6
De Europese Commissie vergoedde binnen het Fiscalis 2020-programma de internationale
reis- en verblijfskosten, en dagvergoedingen in het kader van multilaterale controles
(hierna MLC’s).
De 55 door Nederland geleide MLC’s vonden binnen Nederland plaats, waardoor er geen
aanspraak gemaakt kon worden op voorgenoemde vergoedingen.
Wel is het zo dat bij de MLC’s waar Nederland een leidende rol had er soms ook vervolgbijeenkomsten
in het buitenland plaatsvonden. Zo vond er op 23 oktober 2014 een MLC in Maastricht
plaats op het gebied van transfer pricing (Nederland in de lead) die leidde tot een
vervolgbijeenkomst in Osnabrück (Duitsland in de lead) op 25 februari 2015. De Nederlandse
Belastingdienst kon voor die laatste bijeenkomst in Osnabrück aanspraak maken op voorgenoemde
Europese vergoedingen.
In totaal ontving Nederland binnen dat kader 92.854,21 euro van de Europese Commissie
in de periode 2014–2021. Deze vergoedingen golden voor 61 bijeenkomsten in het buitenland
waar 148 medewerkers van de Nederlandse Belastingdienst naar toe reisden. Gemiddeld
bedroeg de vergoeding daarmee 627,39 euro per reis.
Vraag 7
Kunt u de in het kader van het Fiscalis 2020-programma opgestelde handleidingen voor
multilaterale belastingcontroles (i.c. de MLC Guide for Tax Auditors en de MLC Management
Guide) openbaar maken?
Antwoord 7
De Nederlandse Belastingdienst is auteur noch eigenaar van de beide genoemde documenten.
De Europese Commissie is auteur en eigenaar van genoemde documenten welke door de
Europese Commissie vooralsnog niet openbaar zijn gemaakt. Het is aan de Europese Commissie
om te bepalen welke documenten zij openbaar maken.
Vraag 8
Hoe wordt een onderneming door de Belastingdienst op de hoogte gesteld van de uitkomsten
van de multilaterale belastingcontrole?
Antwoord 8
Een MLC is een samenwerkingsvorm tussen belastingdiensten van verschillende landen
waarbij de landen samenwerken door gelijktijdig op nationaal niveau een belastingcontrole
uit te voeren over hetzelfde onderwerp. De door de landen individueel uit te voeren
controle wordt volgens nationaal geldende regels in elk afzonderlijk land aangekondigd
aan de in de MLC betrokken ondernemingen. Hierbij kan tevens melding worden gemaakt
van het feit dat die controle onderdeel uitmaakt van een MLC. Aan het einde van de
MLC worden de betrokken ondernemingen op nationaal niveau door de belastingdienst
van het betreffende land op de hoogte gesteld van de uitkomsten van het nationale
onderzoek volgens nationaal geldende regels.
Vraag 9
Hoe is de geheimhouding gewaarborgd door de Nederlandse Belastingdienst van de inlichtingen
die worden verkregen van andere landen in het kader van een multilaterale belastingcontrole?
Antwoord 9
Het proces ligt vast in de WIB. In de praktijk toetst het Central Liaison Office (CLO)
van de Belastingdienst na ontvangst van een informatieverzoek uit het buitenland of
het informatieverzoek aan de geldende criteria voldoet. Het verzoek moet bijvoorbeeld
voldoende individualiseerbaar zijn en er moet sprake zijn van een heffingsbelang in
de verzoekende staat. Indien de Belastingdienst beschikt over de gevraagde gegevens
wordt het verzoek afgehandeld. Ingeval de Belastingdienst niet over de informatie
beschikt wordt op grond van artikel 8, eerste lid, WIB jo. artikel 5 WIB jo. hoofdstuk
VIII, afdeling 2, AWR een onderzoek ingesteld bij de informatiehouder.
De informatiehouder kan zowel de belastingplichtige op wie het informatieverzoek ziet
betreffen, als een derde. Daarnaast kunnen de bevoegde autoriteiten van één of meer
andere staten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één
of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben,
controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen (art. 8a
WIB). Dit wordt een MLC genoemd. Een MLC wijkt af van een regulier onderzoek in die
zin dat bij een MLC de bevoegde autoriteiten nauw samenwerken. Dit kan betekenen dat
één land wordt aangewezen als woordvoerder van de staten die deelnemen aan de MLC,
bijvoorbeeld het land waarin het hoofdkantoor van de onderzochte entiteit gevestigd
is. Verder is niet ongebruikelijk dat de deelnemende staten onderling hun tactiek
en belangen bepalen en met elkaar delen. Ook kan met het oog op een efficiënt verloop
van de MLC voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek een bijeenkomst worden georganiseerd
met de belastingplichtige of informatiehouder waarin deze een toelichting geeft op
de fiscale onderwerpen waarop de MLC betrekking heeft.
De vertrouwelijkheid van een informatieverzoek of MLC is verankerd in bilaterale en
multilaterale verdragen, zoals artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Deze interstatelijke
geheimhouding heeft als doel om de controle-strategische belangen van de verzoekende
staat te beschermen. In de toelichting op artikel 26 van OESO Modelverdrag is aangegeven
dat de plicht tot geheimhouding ook de briefwisseling tussen de betrokken bevoegde
autoriteiten betreft. Vervolgens wordt nader gepreciseerd dat het alleen om de brieven
zelf gaat en niet om de in de brieven vermelde informatie. Uitdrukkelijk wordt aangegeven
dat er door de aangezochte staat een minimum aan informatie, afkomstig uit het officiële
verzoek om informatie, aan de belastingplichtige of een informatiehouder moet worden
gegeven om deze in staat te stellen de verzochte informatie te verstrekken dan wel
zich tegen de verstrekking te kunnen verzetten.
Een informatieverzoek kan gaan over een individuele belastingplichtige, maar kan ook
de vorm hebben van een derdenonderzoek, waarbij informatie bij een administratieplichtige
over een derde (de belastingplichtige in de verzoekende staat) wordt opgevraagd. Los
van de interstatelijke geheimhoudingsplicht geldt in een dergelijk geval ook de eventuele
nationale fiscale geheimhoudingplicht.
Artikel 28 van de WIB verklaart artikel 67 AWR van overeenkomstige toepassing op inlichtingen
die in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere
staat zijn verkregen, alsmede op inlichtingen die onder meer bij een onderzoek als
bedoeld in artikel 8 van de WIB verkregen zijn. Artikel 67 AWR bevat een vergelijkbare
nuance als artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Niet elke bekendmaking over de persoon
of zaken van een ander is verboden, maar alleen die bekendmaking die niet noodzakelijk
is voor de uitvoering van de belastingwet, in dit geval in het kader van wederzijdse
bijstand. Het hangt dus van de individuele feiten en omstandigheden van het geval
af welke informatie er kan worden gedeeld met belanghebbende.
Vraag 10
Valt de volgende in het bezit van de Belastingdienst zijnde kennis verkregen in het
kader van een multilaterale belastingcontrole onder de geheimhoudingsplicht van de
Belastingdienst, in het bijzonder in het geval waarin de deelnemende landen géén toestemming
hebben gegeven om deze informatie met de onderneming te delen:
– de door andere landen ingenomen voorlopige standpunten met betrekking tot de aanwezigheid
van een vaste inrichting;
– de onderhandelingstactiek/ruimte van andere landen in het kader van een te bereiken
compromis; en
– de voorlopige (dus niet-definitieve) uitkomsten van de multilaterale belastingcontrole?
Antwoord 10
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Vraag 11
Hoe duidt u een situatie waarin de Belastingdienst de in vraag 10 onder (a), (b) of
(c) genoemde kennis informeel en vertrouwelijk meedeelt aan de onderneming die voorwerp
is van de multilaterale belastingcontrole?
Antwoord 11
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Vraag 12
Is het Central Liaison Office (CLO) van de Belastingdienst/kantoor Almelo verantwoordelijk
voor het geven van opvolging aan informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen,
ook als de gevraagd informatie zich niet in de dossiers van de Belastingdienst bevindt,
en zo ja, kondigt het CLO een administratief onderzoek aan bij de onderneming en voert
het CLO het administratief onderzoek bij de onderneming uit?
Antwoord 12
Het CLO is binnen de Belastingdienst aangewezen als bevoegde autoriteit voor de uitwisseling
van informatie met buitenlandse fiscale autoriteiten. In die hoedanigheid is het CLO
verantwoordelijk voor het geven van opvolging aan informatieverzoeken van andere landen.
Na ontvangst beoordeelt het CLO of het buitenlandse informatieverzoek voldoet aan
de criteria voor de informatie-uitwisseling. Getoetst wordt op rechtmatigheid en volledigheid
van het verzoek (zie ook het antwoord op vraag 9). Als de gevraagde informatie zich
niet bevindt in de dossiers van de Belastingdienst, dan wordt door de Belastingdienst
een administratief onderzoek aangekondigd en uitgevoerd. Na het verkrijgen van de
informatie van de informatiehouder wordt vervolgens via CLO het buitenlandse informatieverzoek
beantwoord.
Vraag 13
Wat zijn de geldende voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen van
de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst/kantoor
Almelo een uitwisselingsverzoek is binnengekomen, en is het de Belastingdienst toegestaan
om de belastingplichtige/informatiehouder in kennis te stellen van het bestaan van
een uitwisselingsverzoek (ruim) vóórdat een administratief onderzoek wordt aangekondigd/ingesteld
om die informatie te verkrijgen?
Antwoord 13
Er zijn geen specifieke voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen
van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst
een uitwisselingsverzoek is binnengekomen. De praktijk is dat de belastingplichtige/
informatiehouder pas bij de aankondiging van het onderzoek op de hoogte wordt gebracht
van het feit dat er een inlichtingenverzoek bij CLO is binnengekomen. Verder verwijs
ik naar mijn antwoord op de vragen 9 en 12.
Vraag 14
Wordt een belastingplichtige/informatiehouder door de Nederlandse Belastingdienst
in kennis gesteld van de wijze waarop de landen, die het uitwisselingsverzoek hebben
gedaan, de uitgewisselde informatie zullen gaan gebruiken, waaronder de fiscale controle
en handhavingsstrategie (bijv. het al dan niet opleggen van boetes)?
Antwoord 14
De Belastingdienst kan verzoeken om een terugmelding van het resultaat van het gebruik
van de verstrekte gegevens. Deze informatie wordt dan niet gedeeld met de informatiehouder
of belanghebbende.
Vraag 15
Wat is de rol van het Aanspreekpunt Potentiële Buitenlandse Investeerders (APBI) van
de Belastingdienst, de corporate dienst Vaktechniek (CDVT) van de Belastingdienst
en de concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken (FJZ) van de Belastingdienst bij
de behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken van andere landen en multilaterale
belastingcontroles, en zijn de functionarissen van het APBI, de CDVT en/of FJZ competent
om de behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken te bespreken met de informatiehouder/belastingplichtige?
Antwoord 15
De (coördinatie van de) behandeling van informatie-uitwisselingsverzoeken van andere
landen is binnen de Belastingdienst gecentraliseerd, waarbij aan het CLO een spilfunctie
is toebedeeld. Het CLO speelt ook een rol bij de uitwisseling van informatie binnen
MLC’s. Het CLO neemt in voorkomende gevallen contact op met het lokale behandelteam
binnen de Belastingdienst. In dit proces hebben het Aanspreekpunt Potentiële Buitenlandse
Investeerders (APBI), de corporate dienst Vaktechniek (CDVT) en de concerndirectie
Fiscale en Juridische Zaken (FJZ) geen rol.
Vraag 16
Hoe duidt u een situatie waarin de Belastingdienst (a) een belastingplichtige/informatiehouder
onmiddellijk informeert over een binnengekomen uitwisselingsverzoek, (b) aan de belastingplichtige/informatiehouder
toezegt voorlopig geen opvolging aan het uitwisselingsverzoek te geven teneinde belastingplichtige/informatiehouder
in staat te stellen om eventueel nadelige economische gevolgen van de uitwisseling
te voorkomen en (c) de belastingplichtige/informatiehouder informeert over de fiscale
controle- en handhavingsstrategie van de landen die het uitwisselingsverzoek hebben
gedaan?
Antwoord 16
Er zijn geen specifieke voorschriften of beleidsregels voor het in kennis stellen
van de belastingplichtige/informatiehouder van het feit dat bij het CLO van de Belastingdienst
een uitwisselingsverzoek is binnengekomen. De genoemde situatie onder a) doet zich
in de praktijk niet voor. De genoemde situaties onder b) en c) vind ik onwenselijk.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Vraag 17
Bent u bereid om, mede naar aanleiding van de Uber Files, in een beleidsbesluit een
beschrijving en invulling te geven van de uitwisseling van informatie op verzoek en
van multilaterale belastingcontroles, zoals bijvoorbeeld het Duitse Ministerie van
Financiën (BMF) doet (zie Guidance note on mutual administrative assistance through
exchange of information in tax matters (BMF circular of 29 May 2019 – IV B 6 S 1320/07/10004:008,
BStBI 2019, blz. 480), respectievelijk Guidance note on coordinated external tax audits
with tax administrations of other states and territories (BMF circular of 6 January
2017 – IV B 6 – S 1315/16/10016:002, BstBI 2017, blz. 89))?3
Antwoord 17
In Nederland zijn de wettelijke bepalingen inzake de informatie-uitwisseling opgenomen
in de WIB. De bepalingen met betrekking tot gezamenlijke audits worden met ingang
van 1 januari 2023 ook in de WIB opgenomen als gevolg van de implementatie van Richtlijn
(EU) 2021/514 in nationale wetgeving.4 Voorts scoort Nederland goed in de internationale peer review van de OECD5 inzake informatie-uitwisseling. Vooralsnog zie ik geen reden voor een apart beleidsbesluit.
Vraag 18
Hoe kijkt u, mede in het licht van de Uber Files en de verwachte toename van het aantal
multilaterale belastingcontroles in de toekomst, aan tegen het idee om, naar analogie
van de verantwoordelijkheid van het College Internationale Fiscale Zekerheid (IFZ)
ten aanzien de afgifte van belastingrulings, een college in het leven te roepen dat
verantwoordelijk is voor de centrale coördinatie van multilaterale belastingcontroles
met het oog op het waarborgen van de naleving van de (internationale) procedurevoorschriften?
Antwoord 18
Binnen de Belastingdienst vindt reeds een centrale coördinatie plaats van multilaterale
belastingcontroles. Dit gebeurt door de Coördinatiegroep Internationale Controle Activiteiten6. Deze coördinatiegroep is aangewezen om internationale boekenonderzoeken qua inhoud
en proces te coördineren en begeleiden. Hiermee zijn voor het waarborgen van de naleving
van (internationale) procedurevoorschriften voldoende controlemechanismen ingericht.
De waarborgen worden periodiek in een regiegroep besproken. Ik zie geen noodzaak tot
het opzetten van een nieuw college.
Vraag 19
Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop «het belang voor de Nederlandse
economie» de afgelopen tien jaar door de Belastingdienst is ingevuld in het kader
het afgeven van belastingrulings door het APBI van de Belastingdienst, en kan daarbij
tevens aandacht worden besteed aan de gehanteerde (macro-)economische criteria en
de overige criteria (bijv. het al dan niet legale karakter van de te ontplooien activiteiten)?7
Antwoord 19
Het APBI is eerste aanspreekpunt binnen de Belastingdienst voor bedrijven die nog
niet (of slechts beperkt) in Nederland hebben geïnvesteerd en voor ondersteuning bij
relatief omvangrijke vervolginvesteringen. Voor alle onderwerpen waar het APBI zekerheid
vooraf over geeft gelden uiteraard de kaders van wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie
en internationale afspraken.
Vanaf 1 juli 2019 is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter
van kracht. In dit Besluit is geregeld dat alle vaststellingsovereenkomsten, waaronder
die door het APBI aan het College IFZ zijn voorgelegd, moeten worden beoordeeld en
goedgekeurd door het College IFZ. Daarnaast zijn in paragraaf 2.5 van dat Besluit
de rol en taken van het APBI vastgelegd. Als een potentiële buitenlandse investeerder
wordt aangemerkt, de investeerder overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering
in Nederland te doen, het werkgelegenheid oplevert in Nederland en die ook aan de
volgende kenmerken voldoet:
– De centrale leiding van de investeerder dan wel van het concern waarvan de investeerder
deel uitmaakt bevindt zich buiten Nederland; en
– De investeerder heeft nog geen activiteiten in Nederland ontplooid die meer omvatten
dan hulp- en ondersteunende werkzaamheden.
Het APBI kan bij het hanteren van deze investeringseis rekening houden met de omvang
van de investering in alle relevante opzichten en – meer in het algemeen – met het
belang voor de Nederlandse economie. Onder oude besluiten – dus voor 1 juli 2019 –
gold het criterium een minimale investering van € 4,5 mln.
Indien sprake is van (een vermoeden van) illegale activiteiten zal mede op basis van
het Besluit Fiscaal Bestuursrecht vooroverleg worden geweigerd. Voorbeelden hiervan
zijn betrokkenheid bij witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten of terrorisme.
Vraag 20
Heeft de Belastingdienst voldoende expertise in huis om te beoordelen of een investering
van belang is voor de Nederlandse economie? Zo ja, waar bestaat deze expertise uit?
Antwoord 20
Het APBI beoordeelt conform paragraaf 2.5 van het Besluit vooroverleg rulings met
een internationaal karakter of sprake is van een substantiële (fysieke) investering
die werkgelegenheid oplevert in Nederland. Daarbij kan het APBI kan rekening houden
met de omvang van de investering in alle relevante opzichten en – meer in het algemeen
– met het belang voor de Nederlandse economie. Het APBI vormt een aanspreekpunt voor
investerende ondernemingen, waarna de fiscale behandeling binnen de Belastingdienst
plaatsvindt binnen de kaders van wet, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken.
Bovendien, zo blijkt uit antwoord 19 moeten alle gevallen waarin de Belastingdienst
internationale zekerheid vooraf geeft, ook die gevallen waar het APBI bij is betrokken,
ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan het College IFZ. Daarmee is naar
mijn mening de expertise meer dan voldoende geborgd.
Vraag 21
Speelt het (door de Belastingdienst veronderstelde) belang van een investering voor
de Nederlandse economie enkel een rol bij het afgeven van belastingrulings aan buitenlandse
investeerders in Nederland, of speelt het belang van een investering voor de Nederlandse
economie direct of indirect óók een rol bij de behandeling door de Belastingdienst
van uitwisselingsverzoeken en de wijze waarop door de Belastingdienst met een buitenlandse
investeerder wordt omgegaan in het kader van een multilaterale belastingcontrole?
Antwoord 21
Alle buitenlandse investeerders, ongeacht het belang van de investering, kunnen verzoeken
om zekerheid vooraf. Of het APBI al dan niet betrokken is heeft geen invloed op de
fiscale behandeling. Zoals ik in de antwoorden op voorstaande vragen heb aangegeven
is het APBI alleen een eerste aanspreekpunt voor investerende buitenlandse ondernemingen.
De latere fiscale behandeling vindt binnen de Belastingdienst doorgaans plaats door
anderen dan het APBI binnen de kaders van wet, beleid, jurisprudentie en internationale
afspraken. Overigens is het APBI wel bevoegd om afspraken met belastingplichtige te
maken. Zoals uit antwoord 19 blijkt, moeten alle gevallen waarin de Belastingdienst
internationale zekerheid vooraf geeft, ook die gevallen waar het APBI bij is betrokken,
ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan het College IFZ. Bij de behandeling
van uitwisselingsverzoeken of bij een multilaterale belastingcontrole speelt het belang
voor de Nederlandse economie geen enkele rol.
Vraag 22
Is er volgens u, mede in het licht van de Uber Files, aanleiding om het functioneren
van het APBI, de CDVT en FJZ te evalueren (en in de toekomst al dan niet periodiek),
en de taken en de verantwoordelijkheden van de stafdiensten CDVT en FJZ in het organisatiebesluit
van de Belastingdienst te omschrijven?
Antwoord 22
Ik heb geen aanleiding het Organisatiebesluit Directoraten-Generaal Belastingdienst,
Toeslagen en Douane 2021, noch de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 aan te
passen, ook niet in het licht van de Uber Files.
Vraag 23
Behoort het tot het takenpakket van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA)
om aanwezig te zijn bij, dan wel actief te participeren in gesprekken tussen de Nederlandse
Belastingdienst en een onderneming waarin individuele fiscale aangelegenheden van
de onderneming worden besproken?
Antwoord 23
De NFIA heeft als taak om buitenlandse bedrijven aan te trekken naar Nederland, hen
te helpen bij vervolginvesteringen in ons land of hen voor Nederland te behouden bij
een heroverweging van de strategie. Dit doet de NFIA onder andere door bedrijven te
informeren over alle voor het bedrijf relevante aspecten van het Nederlandse investeringsklimaat.
Hieronder valt ook het informeren van bedrijven over het belastingklimaat in Nederland
in algemene zin en het introduceren van bedrijven bij relevante partijen die hen van
verdere informatie kunnen voorzien (liaison functie). Voor specifieke belastingzaken
verwijst NFIA door naar de bevoegde instantie. Bij de Belastingdienst betreft dit
het APBI. Tijdens gesprekken met bedrijven waarbij ook een vertegenwoordiger van de
Belastingdienst aanwezig is wordt gehandeld conform de fiscale geheimhoudingsplicht.
Dit wil zeggen dat geen vertrouwelijke fiscale gegevens met NFIA worden gedeeld en
dat bespreking van bedrijfsspecifieke fiscale zaken separaat tussen Belastingdienst
en bedrijf plaatsvindt. Voor zover belastingplichtige in gesprekken met de NFIA en
het APBI fiscale informatie deelt, geldt ook voor de NFIA artikel 67 AWR.
Vraag 24
Kunt u de in 2015 geldende interne gedragscode van de NFIA openbaar maken alsmede
de meest recente versie?8
Antwoord 24
Voor de NFIA geldt volgens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de algemene
Integriteitscode Rijk. Dit was ook in 2015 het geval. Aanvullend daarop is in 2014
voor NFIA intern een specifieke Code of Conduct over omgang met fiscale zaken opgesteld
(zie bijlage II – «Economic diplomacy and fiscal investment climate – code of conduct
for NFIA).
Naast de algemene Integriteitscode Rijk hanteert de NFIA een eigen algemene Code of
Conduct, welke ook op de website van de NFIA is gepubliceerd9.
Vraag 25
Valt een afgevaardigde van de NFIA die een gesprek bijwoont van een onderneming en
de Belastingdienst waarbij indiviudele fiscale aangelegenheden van die onderneming
worden besproken, onder de fiscale geheimhoudingsplicht van art. 67 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (Awr)?
Antwoord 25
De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, AWR is van toepassing
op eenieder die in het kader van de uitvoering van de belastingwet de beschikking
krijgt over fiscale gegevens en geldt dus ook voor de fiscale informatie die NFIA
hoort bij het bijwonen van een gesprek met het APBI en belastingplichtige.
Vraag 26
Hoe verhoudt de opstelling van de Nederlandse Belastingdienst in de Uber-casus zich
tot de overeengekomen richtsnoeren binnen de Groep gedragscode/Code of Conduct Group
(business taxation)?
Antwoord 26
De Gedragscodegroep is een Europees politiek overlegorgaan dat tot stand is gekomen
op basis van een afspraak tussen de lidstaten, met als doel om te voorkomen dat er
schadelijke belastingconcurrentie op het gebied van preferentiële fiscale regimes
(zoals de innovatie box) binnen de EU plaatsvindt. De Gedragscodegroep heeft criteria
ontwikkeld om deze schadelijke belastingconcurrentie te identificeren. Deze criteria
zien met name op de opzet van de wetgeving van de lidstaten zelf, en niet zozeer op
de toepassing ervan door belastingdiensten.
Vraag 27
Zijn er andere Europese landen die zich ten aanzien van Uber niet gehouden hebben
aan deze richtsnoeren? Zo ja, welke?
Antwoord 27
Ik heb hierover geen signalen ontvangen en ga hier niet over. Zoals omschreven is
in vraag 26 heeft de Gedragscodegroep criteria ontwikkeld om schadelijke belastingconcurrentie
te identificeren. In de Gedragscodegroep wordt beoordeeld of landen zich aan deze
criteria houden.
Vraag 28
Overweegt u, gezien de capaciteitsproblemen bij de hersteloperatie van de toeslagenaffaire,
om in overleg met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de collega’s
van het APBI in te zetten bij deze hersteloperatie?
Antwoord 28
Nee, vanwege de specifieke vaardigheden en kennis bij beide afdelingen zal dit niet
gebeuren.
Vraag 29
Is er ooit in de afgelopen acht jaar vanuit de politiek een hint, suggestie, opdracht
of andere vorm van sturing geweest om iets te doen waar specifiek het bedrijf Uber
baat bij zou hebben, en zo ja, welke actie(s) was/waren dat?
Antwoord 29
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de
Kamer geïnformeerd.
Vraag 30
Kunt u een overzicht geven van alle contacten van Ministers, Staatssecretarissen en
topambtenaren (DG en hoger) aan de ene kant en met vertegenwoordigers van Uber aan
de andere kant sinds 2012?
Antwoord 30
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de
Kamer geïnformeerd.
Vraag 31
Kunt u een overzicht geven van alle ontmoetingen waarbij Minister, Staatssecretarissen
en/of topambtenaren aanwezig waren en ook mevrouw Kroes en er gesproken is over Uber
sinds 2012? Kunt u over elk van deze bijeenkomsten zoveel mogelijk informatie geven?
Antwoord 31
Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de
Kamer geïnformeerd.
Vraag 32
Zijn er e-mails, notities over andere zaken bij de rijksoverheid (vanaf 2012) waarin
zowel de naam van mevr. Kroes als Uber genoemd worden? Zo ja, kunt u die aan de Kamer
doen toekomen?
Antwoord 32
Momenteel vindt er een inventarisatie plaats hiernaar. Zodra deze is afgerond wordt
de Kamer geïnformeerd.
Vraag 33
Kunt u de interne nota met belnotitie over de aanbieding van een bidbook aan Unilever,
het bidbook en de bijbehorende coverletter openbaar maken op grond van art. 68 van
de Grondwet, en zo nee, wilt u de weigering en dus een beroep op de uitzonderingsgrond
van art. 68 van de Grondwet voorleggen aan het kabinet en met redenen omkleed aangeven
waarom de stukken niet aan de Kamer ter beschikking worden gesteld?
Antwoord 33
Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het bidbook en de reden om het niet openbaar
te maken (zie brief van de Minister-President10 d.d. 12 december 2018, brief van de Minister Wiebes11 11 september 2018). Inmiddels is over het openbaar maken van het bidbook Unilever
met de daarbij behorende coverletter en belnota de Wob-procedure afgerond en heeft
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep bij uitspraak
van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1699) geoordeeld dat het openbaar maken van het
bidbook geweigerd mag worden omdat openbaarmaking de economische en financiële belangen
van de Staat schaadt. Het aan uw Kamer openbaar verstrekken van het bidbook met coverletter
en belnota op grond van artikel 68 Grondwet zou afbreuk doen aan de uitspraak en de
achterliggende reden waarom het bidbook niet openbaar is gemaakt, te weten een goede
en effectieve acquisitie door de NFIA. Indien gewenst, kunnen de stukken door de Minister
van Economische Zaken en Klimaat wel vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer ter beschikking
worden gesteld.
Vraag 34
Wilt u de stukken als bedoeld in vraag 29 die u niet openbaar maakt, ter vertrouwelijke
inzage leggen bij de Tweede Kamer?
Antwoord 34
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vragen 29 tot en met 32.
Vraag 35
Kunt u deze vragen een voor en voor 20 augustus 2022 beantwoorden?
Antwoord 35
Ik heb de vragen een voor een beantwoord en verstuur de beantwoording in het Kamerreces
aan de Kamer.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Alkaya (SP),
ingezonden 13 juli 2022 (vraagnummer 2022Z15008), van de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), ingezonden 14 juli 2022 (vraagnum-mer
2022Z15050), van het lid Romke de Jong (D66), ingezonden 14 juli 2022 (vraagnummer 2022Z15055) en van het lid Azarkan (DENK), ingezonden 15 juli 2022 (vraagnummer 2022Z15097)
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.