Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Haverkort en Koerhuis over het bericht dat chemisch afval massaal wordt gebruikt als scheepsbrandstof
Vragen van de leden Haverkort en Koerhuis (VVD) aan de Staatssecretaris en Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht dat chemisch afval massaal wordt gebruikt als scheepsbrandstof (ingezonden 8 juli 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat), en van Minister
Harbers (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 2 augustus 2022).
Vraag 1
Kent u het bericht «Chemisch afval wordt massaal gebruikt als scheepsbrandstof»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op dit bericht?
Antwoord 2
We zijn bekend met de signalen over vermeend bijmengen van afvalstoffen in stookolie.
Deze signalen nemen we serieus, om die reden heeft de Minister op 5 juli jongstleden
een tweetal toezeggingen gedaan aan de Kamer met betrekking tot het bijmengen van
afval in scheepsbrandstoffen. In dat kader wordt de Kamer vóór het volgende Commissiedebat
Maritiem geïnformeerd over de huidige inzet en resultaten van ILT en wat daaruit te
leren valt2. De resultaten van deze toezegging zijn nodig om de Kamer meer inzicht te geven in
onze beoordeling van deze signalen alsook verder invulling geven aan enkele van de
door U gestelde vragen. In het voorjaar van 2023 zal de Minister u tevens informeren
over de inzet in IMO-verband voor het tegengaan van bijmenging van giftige stoffen
in stookolie3. De verdere beantwoording van deze vragen zal ingaan op bestaande regelgeving en
inzet, in afwachting van de resultaten van de in uitvoering zijnde toezeggingen.
De eisen aan scheepsbrandstoffen zijn vastgelegd in Annex VI van het MARPOL Verdrag.
Het verdrag kent bepalingen om de kwaliteit van scheepsbrandstoffen wereldwijd te
harmoniseren, waaronder een algemene bepaling dat bunkerolie geen stoffen mag bevatten
die het functioneren van de scheepsmotor schaden, tot extra luchtverontreiniging leiden,
een gevaar opleveren voor het schip en het personeel.
In Nederland is door een aantal belanghebbende partijen een lijst opgesteld van stoffen
waarvan de bijmenging in stookolie ongewenst is, met een maximaal toelaatbaar gehalte.
Deze staat op de website van het Havenbedrijf Rotterdam4. Hiervan is ook melding gemaakt in enkele brieven aan de Tweede Kamer5. Als dergelijke stoffen boven die grenswaarden aanwezig zijn, is de kans groot dat
er schadelijke effecten optreden, afhankelijk onder meer van andere componenten die
in de betreffende partij stookolie zitten, de scheepsmotor en de operatiecondities
van de motor.
De EU-wetgeving staat niet toe dat afvalstoffen voor de productie van stookolie gebruikt
worden. Als men een grondstof voor stookolie als product op de markt wil brengen moet
deze voorafgaand worden geregistreerd onder de EU-verordening REACH. Die registratie
bevat informatie over de samenstelling en de toepassing. In een brief aan de Tweede
Kamer van 21 juni jl. is (conform eerdere brieven) aangegeven dat een stof mag worden
bijgemengd als deze onder de REACH-verordening is geregistreerd met als geïdentificeerd
gebruik «brandstof voor professionele toepassing» of als de gebruiker dit zelf heeft
gewijzigd volgens de procedure beschreven in de REACH-verordening.
Vraag 3
Hoe verklaart u de hoge financiële kosten voor het varen op stookolie als gevolg van
de nieuwe milieuregels en de strengere eisen voor zwaveluitstoot?
Antwoord 3
In zogeheten «emissiebeheersgebieden», zoals de Noordzee, gelden vanaf 2015 strenge
normen en mag alleen nog brandstof met een zwavelinhoud van maximaal 0,10% worden
gebruikt. Ook de wereldwijde zwavelnorm is aangescherpt, sinds 1 januari 2020. Het
voldoen aan de nieuwe zwaveleisen brengt kosten met zich mee, onder andere doordat
schonere brandstof met minder zwavel inhoud duurder is dan hoogzwavelige brandstoffen.
Beide maatregelen hebben geleid tot de inzet van relatief schonere brandstoffen in
de zeescheepvaart en een vermindering van de uitstoot van zwavel en fijnstof.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de strafrechtelijke onderzoeken van de politie en de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT) waarin aangetoond is dat afvalstromen op terminals
in Nederland worden gemengd en als scheepsbrandstoffen worden geleverd aan zeeschepen?
Antwoord 4
De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal ingaan op de resultaten van de acties
van de ILT. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Wat is uw reactie op het RIVM-onderzoek en de recente actie van de politie en de ILT
waarin dat ook is aangetoond?
Antwoord 5
Het artikel van Follow the Money zegt dat RIVM-onderzoek en een recente actie van
de politie en de ILT aantonen dat in het buitenland verwerkt afval «onder een valse
kwalificatie weer naar Nederland wordt gehaald, waar het opnieuw wordt gemengd tot
stookolie». Het artikel geeft niet aan in welk RIVM-onderzoek een dergelijke conclusie
is getrokken. Dit is ook niet duidelijk geworden uit navraag bij het RIVM. In het
rapport «Chemische samenstelling van vijftig stookoliemonsters 2017–2018» uit 2019
heeft het RIVM aangegeven dat het vaak niet duidelijk is welke stoffen in de productie
van stookolie worden gebruikt en of die stoffen daarvoor zijn toegestaan. Volgens
het rapport zijn in enkele van de onderzochte monsters afwijkend hoge gehalten van
bepaalde stoffen gevonden die erop kunnen duiden dat de olie met ongewenste vloeistoffen
is bijgemengd.6 De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal verder ingaan op de resultaten van de
acties van de ILT.
Vraag 6
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het minder financieel aantrekkelijk wordt om afvalstoffen
bij te mengen?
Antwoord 6
De ILT houdt in haar toezicht en handhaving rekening met financieel voordeel van niet-naleving,
dit zal bij nakoming van de openstaande toezegging van 5 juli verder worden toegelicht.
Vraag 7
Wat is uw reactie op de signalen van de toezichthouders dat de regelgeving voor afvalstoffen
die in stookolie mogen voorkomen ingewikkeld zijn, waardoor toezichthouders en handhavers
veel tijd en moeite moeten besteden aan de regels in plaats van aan opsporing?
Antwoord 7
Zoals eerder benoemd zult u later dit jaar geïnformeerd worden over de huidige inzet
en resultaten van toezicht op het vermeend bijmengen van afval in stookolie, en wat
daaruit te leren valt. Daarbij zal ook worden ingegaan op de in vraag 8 genoemde signalen.
Vraag 8
Deelt u de mening dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen
eenvoudiger moet worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Antwoord 8
Zie antwoord 7.
Vraag 9
Klopt de constatering van Follow the Money (FTM) dat er geen uitgebreide lijst bestaat
waarop staat welke stoffen in welke hoeveelheden in de stookolie mogen zitten? Zo
ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze lijst er komt?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 10
Klopt de constatering van FTM dat, voordat de afvalstoffen in stookolie terechtkomen,
de afvalstoffen worden getransporteerd naar een afvalverwerker in het buitenland en
onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald? Zo ja, hoe gaat u
ervoor zorgen dat deze illegale weg wordt aangepakt in Nederland, in de EU en aan
de randen van de EU?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Vraag 11
Deelt u de mening van de VVD dat er een Europese definitie moet komen van wat precies
afval is, zodat de afvalstoffen niet onder een valse kwalificatie weer naar Nederland
worden gehaald en de toezichthouders eenvoudiger toezicht op de stookolie kunnen houden?
Antwoord 11
Er is al een Europese definitie van afval, vastgelegd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen
en geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het toezicht op de juiste productie van
stookolie is niet geholpen met de aanpassing hiervan. In aanvulling op deze Europese
definitie zijn er ook artikelen die voorwaarden geven voor de status «einde afval»
en de status «bijproduct».
Daarnaast is er regelgeving die randvoorwaarden stelt aan het op de markt brengen
en gebruik van stookolie zoals de REACH en POP-verordeningen, het Besluit organisch-halogeengehalte
van brandstoffen en de Regeling bepalingsmethoden organisch-halogeengehalte van brandstoffen.
In de eerder genoemde toezegging zal u geïnformeerd worden over de resultaten van
de huidige handhavingspraktijk.
Vraag 12
Wat is uw reactie op de signalen van de scheepvaartsector dat het financieel aantrekkelijk
is om afvalstoffen illegaal bij te mengen, omdat grote verdiensten worden gemaakt
en boetes of vervolgingen ingecalculeerd worden en snel worden terugverdiend?
Antwoord 12
Zie het antwoord op vraag 6.
Vraag 13
Bent u ook van mening dat er meer onderzoek moet komen naar verschillende samenstellingen
van stookolie om milieueffecten van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen te
kunnen meten?
Antwoord 13
Het RIVM heeft in het in het antwoord op vraag 6 genoemde rapport geconcludeerd dat
het bepalen van milieueffecten van specifieke in stookolie bijgemengde stoffen niet
goed mogelijk is. Hier zal de eerdergenoemde toezegging verder op in gaan.
Vraag 14
Kunt u uiteenzetten hoe u het recycleren van afvalstoffen gaat stimuleren en tegelijkertijd
gaat zorgen voor goede toezicht en handhaving van zowel stookolie als bijgemengde
afvalstoffen?
Antwoord 14
Het in brandstoffen bijmengen van materialen die eerst afvalstoffen waren is geen
recycling. In de definitie van recycling, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen
en de Wet milieubeheer, wordt inzet als brandstof uitgesloten van recycling. Het beleid
om recycling te stimuleren is uitgewerkt in onder andere het Landelijk Afvalbeheerplan
en andere plannen om de circulaire economie te stimuleren. Hierbij staat voorop dat
recycling van afvalstoffen, maar ook andere wijze van toepassen van afvalstoffen,
niet schadelijk mag zijn voor mens en milieu. Bij inzet van voormalig afvalstoffen
als (grondstof voor) brandstof moet, net zoals voor reguliere brandstoffen, worden
voldaan aan de geldende eisen zoals vastgelegd in het Besluit organische halogenen
brandstoffen (Bohb). Het Bohb regelt bijvoorbeeld de maximale concentraties van PCB’s
en halogenen in brandstoffen binnen Nederland. De inzet op het gebied van toezicht
en handhaving zal worden toegelicht in de eerdergenoemde toezegging.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.